Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 december 2019
gepubliceerd op 27 januari 2020

Koninklijk besluit tot wijziging van het Koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2019031161
pub.
27/01/2020
prom.
20/12/2019
ELI
eli/besluit/2019/12/20/2019031161/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van het Koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van Koninklijk besluit tot wijziging van het Koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en van het Koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt, die de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Hoofdstuk IV, Afdeling 12, Onderafdeling 7 bis "De Gemeenschappelijke Gegevensbanken" uitvoert, en waarvan we de eer hebben het ter ondertekening van Uwe Majesteit voor te leggen, heeft tot eerste doel twee nieuwe categorieën toe te voegen aan de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, namelijk de "Potentieel Gewelddadige Extremisten" (hierna P.G.E. genoemd) en de "Terrorismeveroordeelden".

Daarnaast betreft het technische wijzigingen aan beide voormelde koninklijke besluiten ten gevolge van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft, en dit naar aanleiding van de nieuwe privacywetgeving (wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens).

De derde doelstelling ten slotte is een rechtstreekse toegang geven aan de Thesaurie van de FOD Financiën tot de gemeenschappelijke gegevensbanken Terrorist Fighters en Haatpropagandisten.

Op 1 augustus 2019 gaven het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het Controleorgaan op Politionele Informatie het advies 001/VCI-COC/2019.

Op 25 november 2019 gaf de Raad van State het advies 66.662/2.

I. Algemene commentaar.

A. Toevoeging van twee categorieën in de gemeenschappelijke gegevensbank T.F..

Het Koninklijk besluit van 21 juli 2016, zoals gewijzigd door het Koninklijk besluit van 23 april 2018, voorziet momenteel twee categorieën van personen die verwerkt kunnen worden in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters: de Homegrown Terrorist Fighters (H.T.F.) en de Foreign Terrorist Fighters (F.T.F.).

Met voorliggend Koninklijk besluit wordt hieraan een derde en vierde categorie terrorist fighters toegevoegd: de "Potentieel Gewelddadige Extremisten" (P.G.E.) en de "Terrorismeveroordeelden". a) Context: informatiedeling en opvolging van personen dankzij de gemeenschappelijke gegevensbanken De wet van 27 april 2016 inzake aanvullende maatregelen ter bestrijding van terrorisme heeft in de afdeling 1bis « Het informatiebeheer » van hoofdstuk IV van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, de mogelijkheid ingevoerd voor de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie om gemeenschappelijke gegevensbanken op te richten in het kader van het voorkomen en het bestrijden van terrorisme en van extremisme dat kan leiden tot terrorisme. Deze gemeenschappelijke gegevensbanken maken het voor diensten met verschillende bevoegdheden mogelijk om hun gegevens en informatie te delen teneinde doeltreffender te zijn in het kader van het bestrijden en het opvolgen van terrorisme en van extremisme dat kan leiden tot terrorisme.

De bedoeling is om informatie te delen met het oog op de bescherming van onze burgers tegen het blinde geweld van bepaalde personen of groeperingen en om op deze gewelddadige acties te anticiperen en ze te verhinderen.

In 2016 werd in dit kader de gemeenschappelijke gegevensbank « Foreign Terrorist Fighters » opgericht. Hierin worden inlichtingenfiches opgenomen van personen die afreisden naar jihadistische conflictzones, die een poging hiertoe deden, waarvan vermoed wordt dat ze willen afreizen of die terugkeerden uit deze conflictzones. Met het Koninklijk besluit van 23 april 2018 werd deze gegevensbank omgevormd tot de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en werd een nieuwe categorie toegevoegd: de Homegrown Terrorist Fighters (H.T.F.).

Dit zijn personen die niet afreisden maar waarvoor er ernstige vermoedens bestaan dat zij de intentie hebben om een aanslag te plegen of dat zij hieraan doelbewust steun leveren.

De gemeenschappelijke gegevensbank maakt het onder meer mogelijk om: - de potentiële dreiging te beoordelen die van de hierin geregistreerde personen uitgaat, en - een opvolging te verzekeren met het oog op het anticiperen op en het verhinderen van mogelijke terroristische acties door hen. b) Toevoeging van twee nieuwe categorieën van personen in de gemeenschappelijke gegevensbank T.F. Voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit wenst nu een derde en vierde categorie toe te voegen aan de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters: de "Potentieel Gewelddadige Extremisten" (P.G.E.) en de "Terrorismeveroordeelden". Alle bepalingen met betrekking tot de verwerking van gegevens in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters (regels met betrekking tot opname, validatie, verwijdering... van gegevens) zijn uiteraard ook van toepassing op de gegevens met betrekking tot de P.G.E.. en de "Terrorismeverantwoordelijken".

In zijn advies 66.662/2 van 25 november 2019 vraagt de Raad van State zich af waarom er twee verschillende gegevensbanken gecreëerd werden in 2018, met name de Gegevensbank Terrorist Fighters en de Gegevensbank Haatpropagandisten. Hoewel deze multiplicatie niet het voorwerp uitmaak van voorliggend ontwerp van Koninklijk Besluit, moeten we vaststellen dat de Raad van State gelijk heeft wanneer zij enerzijds stelt dat een rechtvaardiging ontbreekt wat betreft de noodzaak om twee verschillende koninklijke besluiten te hebben voor de Terrorist Fighters en de Haatpropagandisten en anderzijds wanneer zij aanhaalt dat het moeilijk is om te bepalen of de gegevens over de P.G.E. en Terrorismeveroordeelden verwerkt moeten worden in het koninklijk besluit over de Terrorist Fighters of de Haatpropagandisten. In principe gaat het om één enkele gegevensbank die ingedeeld is in verschillende categorieën van personen die in de gegevensbank verwerkt kunnen worden. Echter, gezien enerzijds de dringende noodzaak om over een wettelijke basis te kunnen beschikken om de gegevens te verwerken van P.G.E. en Terrorismeveroordeelden en anderzijds de periode van lopende zaken, hebben de opstellers beslist om deze twee nieuwe categorieën in het koninklijk besluit betreffende de Terrorist Fighters te integreren. Dit koninklijk besluit herneemt immers de meeste categorieën van personen van wie gegevens verwerkt worden in het kader van de gemeenschappelijke gegevensbanken. Op termijn is een samenvoeging van het koninklijk besluit Terrorist Fighters en het koninklijk besluit Haatpropagandisten dus aan de orde.

Daarnaast en in antwoord op de opmerking van de Raad van State met betrekking tot de raadpleging van de interministeriële conferentie Justitiehuizen, blijkt na zorgvuldige evaluatie dat deze consultatie niet noodzakelijk is, gezien de justitiehuizen reeds hun principieel akkoord gaven over de consultatie en voeding van de gegevensbank Terrorist Fighters in het kader van hun opdrachten. Gezien de toevoeging van twee nieuwe categorieën geen impact heeft op de mogelijkheid om hun opdrachten uit te voeren, is het dan ook niet noodzakelijk om hen opnieuw te consulteren. c) De toegang voor de diensten tot de gemeenschappelijke gegevensbanken. In punt 23 van hun gezamenlijk advies, drukken de C.O.C. en het Comité I hun bezorgdheid uit over de toegang tot de gegevens van de gemeenschappelijke gegevensbanken, en in het bijzonder de toegang tot de nieuwe categorieën voor administratieve diensten die niet vertrouwd zijn met dit soort informatie.

Opstellers van voorliggend voorontwerp zijn zich uiteraard bewust dat de toegang tot gegevens, of deze nu een rechtstreekse toegang betreft dan wel een hit/no hit-toegang, een belangrijk punt betreft en dat deze toegangen proportioneel moeten zijn, zijnde dat enkel die gegevens die nuttig zijn in het kader van de uitoefening van de opdrachten van de consulterende diensten, toegankelijk mogen zijn.

Het afstellen van de toegangen vloeit ook voort uit de toepassing van de algemene reglementering over de bescherming van de persoonsgegevens en de kaderwet betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

In deze context zal een evaluatie van alle toegangen die reeds werden toegekend in 2020 uitgevoerd worden, om de nood van elke instelling zo goed mogelijk te kennen en hun toegang te beperken tot wat nuttig is in het kader van hun opdrachten. Het is duidelijk dat deze oefening, afhankelijk van de resultaten, moet kunnen leiden tot een herziening van het koninklijk besluit. d)Vooronderzoek P.G.E. Het Comité I en het COC stellen in hun advies van 1 augustus 2019 dat zij van oordeel zijn dat personen die in "vooronderzoek" staan, alleen gekend mogen zijn bij de basisdiensten. Zij stellen zich de vraag welke noodzaak bijvoorbeeld de Penitentiaire inrichtingen, het Openbaar Ministerie of het Directoraat-generaal Consulaire Zaken van de FOD Buitenlandse Zaken hebben aan de wetenschap dat een bepaald persoon in "vooronderzoek" staat.

Het doel van deze periode van "vooronderzoek" is tijdelijk (maximaal zes maanden) gegevens en informatie te kunnen inzamelen die al dan niet een validering van de betrokken persoon als P.G.E. zullen onderbouwen ("verrijkingsfase"). Na afloop ervan zal het OCAD, op basis van de beschikbare informatie/inlichtingen, evalueren of de wettelijke criteria al dan niet vervuld zijn. Indien deze niet vervuld zijn, zal de persoon in vooronderzoek automatisch geschrapt worden.

De basisdiensten moeten op andere diensten beroep kunnen doen om gegevens met betrekking tot de exacte situatie van de betrokkene toe te voegen (en de registratie vervolgens te valideren - validering op het eerste niveau) alvorens omtrent deze persoon een voorstel te kunnen doen aan het OCAD voor een validering van deze persoon (validering op dit tweede niveau). Een voorbeeld: de psychosociale diensten van de gevangenissen (PSD's), die geen basisdiensten zijn, hebben een goed zicht op de opvattingen en psychische gezondheidstoestand van de gedetineerden. Het is dus noodzakelijk dat zij informatie kunnen delen over de personen die in vooronderzoek P.G.E. staan.

De diensten die een zogenaamde "hit-no-hit"-toegang hebben, moeten bovendien, indien zij een "hit" hebben met een persoon die in een vooronderzoek staat, de gemeenschappelijke gegevensbank opnieuw raadplegen na het einde van de maximale bewaartermijn van 6 maanden (artikel 7, § 1, derde lid, ingevoerd door het koninklijk besluit van 23 april 2018).

Het belang van een gemeenschappelijke gegevensbank bestaat er in dat elke dienst de gegevens aanbrengt waarover hij beschikt om het aan de basisdienst die de persoon oorspronkelijk heeft geregistreerd, mogelijk te maken zijn verantwoordelijkheid op het vlak van de volledigheid van de gegevens te verzekeren. In deze context moet men wel degelijk toegang verlenen aan alle betrokken diensten die informatie en inlichtingen kunnen aanreiken die noodzakelijk zijn om tijdens de periode van het vooronderzoek deze evaluatie in twee fasen te kunnen doen.

Uiteraard weten de diensten die toegang hebben tot de gegevensbank T.F. dat de persoon enkel in vooronderzoek staat.

Het Comité I en het COC stellen dat deze situatie problematisch kan zijn indien de gegevens van deze personen in vooronderzoek ook meegedeeld worden aan buitenlandse instanties (bijvoorbeeld onder de vorm van namenlijsten). Artikel 11 van het koninklijk besluit Terrorist Fighters bevat echter waarborgen voor het verspreiden van lijsten met persoonsgegevens uit de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters. Dit artikel bepaalt het volgende: " De mededeling aan andere diensten of instellingen door de basisdienst van persoonsgegevens of informatie gehaald uit de informatiekaarten van Terrorist Fighters, onder de vorm van lijsten, wordt niet toegestaan, met uitzondering van de gevallen zoals voorzien in artikel 44/11/3quater van de wet op het politieambt. De lijsten kunnen enkel meegedeeld worden aan overheidsinstanties en openbare organen. De doelstelling van de lijst kadert binnen de wettelijke opdrachten van de ontvanger en wordt bepaald en meegedeeld aan de ontvanger. Het gebruik van de lijst wordt enkel toegestaan in het kader van deze welbepaalde doelstelling. De lijsten mogen niet langer bewaard worden dan voor de verwezenlijking van de doelstelling waarvoor zij worden verkregen, noodzakelijk is." Enkel de persoonsgegevens en informatie gehaald uit de informatiekaarten mogen dus doorgegeven worden, en dit onder strikte voorwaarden.

De "informatiekaart" wordt gedefinieerd in artikel 1, 12° van het voorliggend ontwerp van koninklijk besluit: "12° "informatiekaart" : de persoonsfiche die een uittreksel van de inlichtingenfiche vormt en die de overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen niet-geclassificeerde persoonsgegevens en informatie bevat die strikt beperkt zijn tot de behoefte om te kennen van de bestemmeling voor de opvolging van de personen bedoeld in artikel 6, § 1, 1° en 1° /1, 1° /2 en 1° /3;" Voor de personen in vooronderzoek, vervat in artikel 6, § 1, 2°, kunnen de gegevens dan ook niet gedeeld worden met andere diensten of instellingen. e) Criteria P.G.E. Het Comité I en het COC stellen verder in hun advies dat de vooropgestelde criteria op ernstige wijze moeten gehanteerd worden. De opsteller van voorliggend ontwerp van koninklijk besluit wenst in dit kader vooreerst te benadrukken dat waarborgen zoals de dubbele controle op het vlak van validering (een eerste controle gebeurt door de partnerdiensten wanneer zij een potentiële T.F. ingeven in de gemeenschappelijke gegevensbank T.F.. en een tweede controle gebeurt door het OCAD, bij de validering van een persoon in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters), ook gelden voor de P.G.E. en de Terrorismeveroordeelden.

Daarnaast zijn de criteria om te bepalen of een persoon een P.G.E. is, zeer strikt.

De "Potentieel Gewelddadige Extremist" wordt gedefinieerd als elke natuurlijke persoon die een aanknopingspunt heeft met België en die voldoet aan volgende cumulatieve criteria: a) hij heeft extremistische opvattingen die het gebruik van geweld of dwang als actiemethode in België legitimeren;b) er zijn betrouwbare aanwijzingen dat hij de intentie heeft om geweld te gebruiken, en dit in verband met de extremistische opvattingen vermeld in a). Daarnaast dient de P.G.E. te voldoen aan minstens één van de drie volgende criteria die beschouwd worden als risicofactoren voor het gebruik van geweld: i) hij heeft systematisch sociale contacten binnen extremistische milieus, ii) hij heeft een psychische problematiek vastgesteld door een daartoe gekwalificeerde deskundige, iii) hij pleegde daden of antecedenten die beschouwd kunnen worden als ofwel a) een misdaad of wanbedrijf die de fysieke of psychische integriteit van derden aantast of bedreigt; ofwel b) onderrichtingen of een opleiding voor de vervaardiging of het gebruik van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, dan wel voor andere specifieke methoden en technieken nuttig voor het plegen van terroristische misdrijven bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek, ofwel c) bewuste handelingen die als materiële steun voor een terroristische/extremistische organisatie of netwerk gelden; ofwel d) feiten die door hun aard wijzen op een verontrustend veiligheidsbewustzijn in hoofde van betrokkene De P.G.E. is een natuurlijke persoon die een aanknopingspunt heeft met België. Het kan hier gaan om een juridisch of feitelijk aanknopingspunt. Voorbeelden van een juridisch aanknopingspunt zijn het hebben van de Belgische nationaliteit of een verblijfsrecht in België. De betrokken persoon kan ook een feitelijk aanknopingspunt hebben met België, zoals bijvoorbeeld een - al dan niet legaal - verblijf in België, het verblijf in een Belgische gevangenis of in een Belgische inrichting voor geïnterneerden, zoals dit ook geldt voor de H.T.F.. Het is belangrijk dat het aanknopingspunt tussen de P.G.E. en België voldoende solide en duurzaam is, of het nu juridisch of feitelijk van aard is. Er zullen dus geen personen opgenomen worden in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters die slechts een zeer beperkt aanknopingspunt hebben met België (bijvoorbeeld een persoon die maar enkele weken in België verbleef). Het is noodzakelijk om een zekere flexibiliteit te behouden in het vaststellen van een "aanknopingspunt" met België. Deze relatieve flexibiliteit wordt omkaderd door een dubbele controle op het vlak van validering. Een eerste controle gebeurt door de basisdiensten wanneer zij een vermoedelijke P.G.E. ingeven in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters (dit betekent meestal dat een persoon in "Vooronderzoek" P.G.E. wordt opgenomen al is soms een onmiddellijk "Voorstel tot Opname" ook mogelijk). Een tweede controle gebeurt door het OCAD, bij de validering van een persoon in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters.

Het eerste criterium om als P.G.E. te kunnen opgenomen worden, stelt dat de P.G.E. extremistische opvattingen heeft die het gebruik van geweld of dwang als actiemethode in België legitimeren.

De notie "extremisme" die gebruikt wordt in het eerste criterium moet begrepen worden in de zin van artikel 8, 1°, c) van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met name: "racistische, xenofobe, anarchistische, nationalistische, autoritaire of totalitaire opvattingen of bedoelingen, ongeacht of ze van politieke, ideologische, confessionele of filosofische aard zijn, die theoretisch of in de praktijk strijdig zijn met de beginselen van de democratie of de mensenrechten, met de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat. Hieronder wordt ook het radicaliseringproces begrepen.". Daarnaast stelt het eerste criterium dat de extremistische opvattingen die de persoon heeft, het gebruik van geweld of dwang als actiemethode in België moet legitimeren. Voor de notie "geweld of dwang" wordt verwezen naar artikel 6 van het Koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt, en het Verslag aan de Koning met betrekking tot dit Koninklijk besluit. De extremistische opvattingen van de P.G.E. moeten het gebruik van geweld of dwang als actiemethode in België rechtvaardigen. Zo zal bijvoorbeeld een aanhanger van Islamitische Staat kunnen opgenomen worden als P.G.E., gezien deze terroristische groepering gewelddadige acties propageert in het Westen, en in België.

De P.G.E. zijn dus individuen die een ideologie, religie of politieke opvatting hebben geïnternaliseerd die het gebruik van geweld in België als actiemethode rechtvaardigt. Het objectief hierbij is om schade te berokkenen aan de beginselen van de democratie of de mensenrechten, de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat.

Om als P.G.E. te kunnen worden gevalideerd is het noodzakelijk dat betrokkene met een grote mate van zekerheid opvattingen bezit die het gebruik van geweld legitimeren om bovenvermelde doeleinden te bereiken. Dit kan uiteraard worden afgeleid uit de specifieke context.

Iemand die zich op sociale media uit als een fervente voorstander van Islamitische Staat, dweept met deze groepering en de aanslagen die door aanhangers van deze groepering in Europa worden uitgevoerd toejuicht, kan geacht worden opvattingen te bezitten die het gebruik van geweld in ons land toelaten omwille van ideologisch/religieuze redenen. Hetzelfde geldt voor een fervente aanhanger van een extreemrechtse groepering die gekend staat voor het legitimeren van of het oproepen tot het gebruik van geweld tegen bijvoorbeeld asielzoekers of moslims. In ieder geval moet er sprake zijn van een grote mate van zekerheid dat de informatie over de attitudes en opvattingen van betrokkene, correct is. Hoewel de definitie van de P.G.E op het eerste gezicht sterke gelijkenissen vertoont met de H.T.F., is het van substantieel belang om beiden gescheiden te houden.

De categorie P.G.E. vormt een noodzakelijke aanvulling op de categorie H.T.F., waarbij het in geval van deze laatste handelt om personen die al concreet in actie zijn geschoten om hun plannen tot uitvoering te brengen.

Het tweede criterium dat bepaalt wanneer een persoon tot de categorie P.G.E. behoort, heeft betrekking op het feit of de persoon in kwestie de intentie heeft om geweld te gebruiken en dit in relatie met zijn extremistische opvattingen.

Het betreft hier preliminaire aanwijzingen die wijzen op een zekere intentie in hoofde van betrokkene, zonder dat er sprake is van ernstige aanwijzingen aangaande voorbereidingshandelingen. In dat laatste geval komt men immers terecht in de casus van de Homegrown Terrorist Fighter (H.T.F.), die zich onderscheidt doordat hij reeds daadwerkelijk specifieke acties onderneemt om zijn intentie te concretiseren.

Het feit dat er enige intentie bestaat in hoofde van betrokkene kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Zo kan het gaan om specifieke bedreigingen die worden geuit door betrokkene naar derden toe (al dan met een ambtelijke functie), alsook om indirecte inlichtingen verzameld door de diensten. In ieder geval dienen er nog geen specifieke materiële handelingen aanwezig te zijn om te kunnen spreken van de aanwezigheid van "intentie". Wel is het zo dat de informatie waarover men beschikt om te concluderen dat er enige "intentie" bestaat in hoofde van betrokkene, moet worden beoordeeld als betrouwbaar, teneinde te voorkomen dat elkeen over wie geruchten circuleren omtrent een mogelijke intentie, in aanmerking zou komen voor een validering als P.G.E.. Overeenkomstig de aanbeveling in het advies van het Comité I en het COC dd. 1 augustus 2019, werd in de tekst het voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit zelf, toegevoegd dat de aanwijzingen dat de betrokkene de intentie heeft om geweld te gebruiken, betrouwbaar moeten zijn.

Het derde criterium om als P.G.E. te kunnen opgenomen worden, bestaat uit een drietal sub-criteria. Er moet aan minstens een van deze drie hieronder beschreven subcriteria voldaan zijn. Het gaat om factoren die in hoofde van betrokkene aanwezig zijn en die het risico op geweld verhogen.

Een eerste subcriterium betreft de sociale contacten die de persoon in kwestie heeft uitgebouwd, en de mate waarin er hierbij sprake is van problematische connecties met door de diensten gekende extremistische individuen. Met andere woorden, indien een persoon er op systematische wijze contacten met andere extremisten op nahoudt en zwaar ingebed zit in een dergelijke milieu, dan kan dit terecht worden beschouwd als een bijkomende risicofactor. Het kan handelen om mensen die reeds onder een specifiek statuut staan (H.T.F., H.P., F.T.F.), maar dit hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn, gezien ook individuen zonder een "statuut" er soms zéér extremistische opvattingen op nahouden.

Overeenkomstig het advies van het Comité I en het COC d.d. 1 augustus 2019, moeten de diensten er uiteraard over waken zich ervan te vergewissen dat de aanwezigheid in een radicale omgeving, niet automatisch tot de conclusie voert dat de betrokkene dan ook dezelfde ideeën koestert.

Een tweede subcriterium is de psychische problematiek. Het gaat hierbij over de aan- of afwezigheid van (een) psychische stoornis(sen) die de kans op het optreden van gewelddadig gedrag verhogen (persoonlijkheidsstoornissen, psychiatrische stoornissen, middelenproblematiek). Indien elementen voorradig zijn waaruit blijkt dat de klinische toestand van betrokkene tot een verhoogd risico op geweldpleging leidt, vastgesteld door bijvoorbeeld de psychosociale dienst van een gevangenis, dan dient dit in de inschatting van de dreiging te worden meegenomen. In hun advies d.d. 1 augustus 2019 stellen het Comité I en het COC te "begrijpen dat de psychische toestand aan de basis kan liggen van geweld". Zij stellen zich wel een aantal juridische en praktische vragen. Zo vragen zij zich af wie er zal oordelen of er sprake is van een psychische problematiek, en wie binnen de basisdiensten gekwalificeerd is om de psychische gezondheidstoestand te evalueren. Opstellers van huidig ontwerp van koninklijk besluit wensen te benadrukken dat zij de gevoeligheid van dit criterium, begrijpen, en de nodige waarborgen inbouwen. Zo moet de psychische gezondheidstoestand steeds vastgesteld worden door een daartoe gekwalificeerde deskundige. Het OCAD gaat hier vervolgens mee aan de slag om het gevaar, dat uitgaat van de persoon in kwestie, zo accuraat mogelijk te taxeren. Het OCAD heeft hiervoor een psychologe in dienst die, bij de finale validering van een persoon als P.G.E. een professioneel advies kan geven. Zoals eerder vermeld, hebben de psychosociale diensten (PSD) binnen het gevangeniswezen eveneens de nodige competentie om iemands psychische gezondheidstoestand te evalueren. Het OCAD moet hiervoor niet noodzakelijk altijd de volledige rapporten ontvangen, waarin het psychische ziektebeeld van betrokkene wordt beschreven, wel moet het OCAD op de hoogte zijn van het ziektebeeld en van de hoedanigheid van de persoon die de diagnose heeft gesteld om de dreiging correct te kunnen inschatten.

In zijn advies 66.662/2 van 25 november 2019 stelt de Raad van State met betrekking tot dit tweede subcriterium dat de "noodzakelijke garanties" wel in het Verslag aan de Koning vermeld worden, maar niet in het dispositief van het ontwerp van koninklijk besluit zelf. In artikel 6, a) van voorliggend ontwerp van koninklijk besluit wordt dan ook toegevoegd dat de psychische problematiek "vastgesteld moet worden door een daartoe gekwalificeerde deskundige".

Daarnaast stelt de Raad van State in zijn advies dat de verwerking van gegevens met betrekking tot de gezondheid dient te voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 44/1, § 2, paragraaf 2, 2° van de wet op het politieambt: "2° de gegevens betreffende gezondheid worden enkel verwerkt met het oog op het begrijpen van de omstandigheden waarin de betrokken persoon zich bevindt, evenals het garanderen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid van elke persoon die mogelijks in contact zou komen met de betrokken personen in het raam van politionele interventie. Wanneer gezondheidsgegevens worden verwerkt, wordt vermeld of deze gegevens al dan niet afkomstig zijn van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. De verwerking van gezondheidsgegevens waarnaar in dit artikel wordt verwezen, heeft nooit als gevolg de betrokkenen te laten onderwerpen aan medische onderzoeken;" Voorliggende verwerking van gegevens voldoet aan deze voorwaarden. De verwerking wordt ten eerste gedaan onder meer met het oog op het begrijpen van de omstandigheden waarin de betrokken persoon zich bevindt. Een van de doelstellingen van de verwerking van gegevens met betrekking tot de psychische gezondheidssituatie van een persoon in de gemeenschappelijke gegevensbank, is met name om het OCAD te laten inschatten of de psychische gezondheidstoestand van de betrokken persoon een verhoogd risico op geweld inhoudt en dus ook een dreiging.

Daarnaast heeft een opname in de gegevensbank Terrorist Fighters ook tot doel om de veiligheid te garanderen van andere personen. Ten slotte heeft de verwerking nooit als gevolg de betrokkene zich te laten onderwerpen aan medische onderzoeken. Het criterium van de "psychische problematiek" is geen noodzakelijk criterium om als P.G.E. opgenomen te worden in de gemeenschappelijke gegevensbank, maar slechts een potentieel subcriterium. Ook aan het derde criterium, met name de vermelding of deze gegevens al dan niet afkomstig zijn van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, wordt voldaan. In de gegevensbank Terrorist Fighters wordt immers steeds duidelijk vermeld van welke dienst(en) bepaalde informatie afkomstig is.

Artikel 44/1, § 2, tweede lid van de wet op het politieambt bepaalt bovendien een aantal waarborgen die voor de politiediensten van toepassing moeten zijn bij de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid voor de politiediensten. Deze waarborgen zijn de facto ook van toepassing op de verwerking van bijzondere categorieën van gegevens, zoals medische gegevens, in de gemeenschappelijke gegevensbank: " Tijdens de in deze paragraaf bedoelde verwerkingen van persoonsgegevens zijn de volgende waarborgen inzake bescherming van persoonsgegevens van toepassing: 1° de categorieën personen die toegang hebben tot de persoonsgegevens worden aangewezen door de verwerkingsverantwoordelijke of, in voorkomend geval, door de verwerker, met een beschrijving van hun functie ten aanzien van de verwerking van de gegevens in kwestie;2° de lijst van de aangewezen personen om de in deze paragraaf bedoelde gegevens te verwerken, stelt de verwerkingsverantwoordelijke of, in voorkomend geval, de verwerker ter beschikking van het Controleorgaan;3° de aangewezen personen moeten, op grond van een wettelijke of statutaire verplichting, of een overeenkomstige contractuele bepaling, het vertrouwelijke karakter van de gegevens in kwestie in acht nemen;4° er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de in artikel 44/5 bedoelde categorieën van personen;5° er worden gepaste technische of organisatorische maatregelen getroffen om de persoonsgegevens tegen toevallige of niet-toegelaten vernietiging, tegen toevallig verlies of wijziging of elke andere niet-toegelaten verwerking van die gegevens te beschermen;6° de verwerkingsverantwoordelijken vermelden in hun gegevensbeschermingsbeleid de te ondernemen acties om de verwerking van die gegevenscategorieën te beschermen en om de kwaliteit van de verwerkte gegevens te waarborgen, met name voor aspecten in verband met de beoordeling van de kwaliteit van de gegevens die in deze gegevensbestanden worden verwerkt, onder andere voor de aspecten in verband met de juistheid, volledigheid, betrouwbaarheid en de mate waarin zij actueel zijn.De bevoegde functionarissen voor gegevensbescherming zien erop toe dat dat beleid gevolgd wordt.

De Koning kan in andere gepaste aanvullende waarborgen voorzien." De gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters bevat alle waarborgen bepaald in artikel 44/1, § 2, tweede lid van de wet op het politieambt, en dit met betrekking tot alle hierin verwerkte gegevens.

Overeenkomstig artikel 44/11/3bis, paragraaf 9, tweede lid, zesde streepje van de wet op het politieambt verzekert de beheerder minstens de volgende opdracht: "de rechten en de toegangen organiseren tot de in de gemeenschappelijke gegevensbank te voeren verwerkingen;".

Artikel 7, paragrafen 2 tot en met 4 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, bepaalt bijkomende waarborgen met betrekking tot de personen die toegang hebben tot de gemeenschappelijke gegevensbank: " § 2. Elke dienst bedoeld in § 1 wijst de leden van zijn organisatie aan die een toegang hebben tot de persoonsgegevens en de informatie van de gegevensbank Terrorist Fighters Deze leden zijn houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau "geheim". § 3. Door elke dienst wordt een lijst van de in § 2 bedoelde personen opgesteld die aan de beheerder overhandigd wordt.

In afwijking van het eerste lid, wordt de door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten opgestelde lijst van de in § 2 bedoelde personen enkel ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Orgaan en van het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt .

De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kennen een identificatiecode toe aan hun personeelsleden bedoeld in § 2 en maken een lijst met deze identificatiecodes over aan de beheerder. § 4. De lijst bedoeld in § 3 wordt door de beheerder ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Orgaan en van het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt. Ze wordt minstens een keer per jaar door elke dienst bijgewerkt die elke wijziging meedeelt aan de beheerder." Artikel 8 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 bepaalt waarborgen met betrekking tot de kwaliteit van de gegevens: "Art. 8 § 1. De diensten die rechtstreeks toegang hebben tot de gegevensbank Terrorist Fighters, stellen een intern validatiesysteem van hun eigen gegevens in plaats of, passen, in voorkomend geval, hun bestaande interne validatiesystemen aan opdat de aan de gegevensbank Terrorist Fighters]1 doorgezonden persoonsgegevens en informatie toereikend ter zake dienend niet overmatig zijn in het licht van de opdrachten bedoeld in artikel 44/2, § 2 van de wet op het politieambt en de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3bis § 2 van de wet op het politieambt.

Het in het eerste lid bedoelde intern validatiesysteem wordt door elke basisdienst en partnerdienst die rechtstreeks toegang heeft tot de gegevensbank Terrorist Fighters meegedeeld aan de operationeel verantwoordelijke die het overmaakt aan de beheerder en aan de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, alsook aan het Orgaan en aan het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt. § 2. Elke dienst bedoeld in § 1 stelt de operationeel verantwoordelijke in kennis wanneer een in [1 de gegevensbank Terrorist Fighters]1 geregistreerd persoonsgegeven of geregistreerde informatie niet meer in de eigen gegevensbank geregistreerd is.

In het geval dit persoonsgegeven of deze informatie toereikend ter zake dienend of niet overmatig blijft in het licht van de in artikel 44/2, § 2 bedoelde opdrachten en in het licht van de in artikel 44/11/3bis, § 2 van de wet op het politieambt bedoelde doeleinden, kan de operationeel verantwoordelijke beslissen om deze in de gegevensbank Terrorist Fighters te behouden." Artikel 6, 1, 3° van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 bepaalt bovendien dat de gegevens in de gemeenschappelijke gegevensbank "toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn in het licht van de opdrachten bedoeld in artikel 44/2, § 2 van de wet op het politieambt en de doeleinden bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 2 van de wet op het politieambt;".

Overeenkomstig artikel 4 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 is het OCAD, als operationeel verantwoordelijke, onder meer verantwoordelijk om " - de dienst die de gegevensbank Terrorist Fighters voedt, in kennis stellen wanneer het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse oordeelt dat het doorgezonden gegeven niet of niet meer toereikend, ter, zake dienend en niet overmatig is in het licht van de in artikel 44/2, § 2 van de wet op het politieambt bedoelde opdrachten en de in artikel 44/11/3bis, § 2 van de dezelfde wet bedoelde doelstellingen en dat het gegeven dus geschrapt moet worden uit de gegevensbank Terrorist Fighters." Overeenkomstig artikel 5 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 werd een functionaris voor de gegevensbescherming aangewezen.

Ten slotte dient, overeenkomstig artikel 16 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016, de verwerkingsverantwoordelijke van elke dienst die de gegevensbank voedt, te waken over de wettelijkheid van de doorzending van zijn persoonsgegevens en informatie naar de gegevensbank Terrorist Fighters. De verwerkingsverantwoordelijke van de gemeenschappelijke gegevensbank is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de persoonsgegevens en de informatie voor wat de persoonsgegevens en informatie betreft die gevalideerd zijn op de inlichtingenfiches (art. 16 § 1, b) van het koninklijk besluit van 21 juli 2016), en moet daarnaast onder meer waken over; " - de wettelijkheid van de doorzending van de persoonsgegevens en informatie van de gegevensbank Terrorist Fighters; - de goede technische en operationele werking van deze gegevensbank; - de integriteit, de beschikbaarheid en de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens en informatie van de gegevensbank Terrorist Fighters en de veiligheid van de toegangssystemen.

Hij bepaalt bij richtlijn de noodzakelijke maatregelen met het oog op het verzekeren van hun verplichtingen." (artikel 16 § 3 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016).

Het derde subcriterium focust op welbepaalde daden en antecedenten die betrokkene pleegt of heeft gepleegd en valt eveneens op te delen in meerdere parameters. Zo wordt onder meer gekeken naar iemands gewelddadige (gerechtelijke) antecedenten en capaciteiten. Het kan zijn dat betrokkene in het verleden al veroordeeld werd omwille van gewelddadige misdrijven of dat betrokkene specifieke opleidingen heeft gevolgd waarin hij geleerd heeft om te gaan met wapens of geschoold is in de productie van explosieven of andere methoden en technieken met het oog op het plegen van terroristische misdrijven. Of heeft betrokkene al bewezen dat hij of zij er niet voor terugdeinst om geweld te gebruiken als actiemethode, waardoor op die manier zekere "drempels" al zijn overschreden. Ook kan het zijn dat betrokkene feiten pleegt of pleegde die beschouwd kunnen worden als het leveren van materiële steun voor een terroristische/extremistische organisatie of netwerk, zoals bijvoorbeeld het financieel ondersteunen van een dergelijke groepering, of het leveren van andere hand- en spandiensten. Deze daden dienen voldoende zwaarwichtig te zijn en intentioneel te gebeuren om meegenomen te kunnen worden in dit criterium. De intentie om ernstige schade te berokkenen door steun te verlenen aan een terroristische/extremistische organisatie of netwerk moet duidelijk zijn.

Tot slot is er ook nog de mogelijkheid dat betrokkene gedragingen vertoont die een abnormale vorm van veiligheidsbewustzijn impliceren, zoals bv. het toepassen van bepaalde contra-surveillance technieken.

Het Comité I en het COC stellen in hun advies dd. 1 augustus 2019 dat de bovenstaande subcriteria beogen na te gaan of er sprake is van een verhoogd risico op geweldpleging. Volgens deze comités is niet de handeling of gedraging op zichzelf doorslaggevend, wel het (potentieel) verhoogde risico dat er uit blijkt. Het Comité I en het COC vragen zich dan ook af of er ten aanzien van de politiediensten in verband met de drie bovenstaande subcriteria geen sprake is van profilering (of profiling), met andere woorden een verwerking van persoonsgegevens waarbij bepaalde aspecten van de betrokkene worden geëvalueerd in het licht van welbepaalde criteria op basis waarvan voor de betrokkene een negatieve beslissing wordt genomen. Het gaat hier echter om factoren die in hoofde van betrokkene aanwezig zijn en die, volgens geijkte risicotaxatie-instrumenten, het risico op geweld verhogen. De finale evaluatie van de informatie en inlichtingen met betrekking tot die criteria en de beslissing tot validatie en opname van een bepaalde persoon in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, ligt bij het OCAD, en niet bij de politiediensten.

Bovendien houdt "profilering" ook in dat er gevolgen kunnen zijn voor de betrokken persoon zonder menselijke validering. Zoals hierboven vermeld, is dat hier niet het geval, aangezien er een dubbele validering is (een door de basisdienst en de tweede door het OCAD).

De redenering achter de oprichting van deze nieuwe categorie P.G.E., is dat het noodzakelijk is gebleken om een fractie van individuen waarvan de diensten vinden dat er sprake is van een verhoogd risico op geweldpleging, zelfs indien ze nog niet zijn overgegaan tot daden, op te kunnen opvolgen in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters. Hoewel de definitie van de P.G.E op het eerste gezicht sterke gelijkenissen vertoont met de H.T.F., is het van substantieel belang om beiden gescheiden te houden. De categorie P.G.E. vormt een noodzakelijke aanvulling op de categorie H.T.F., waarbij het in geval van deze laatste handelt om personen die al concreet in actie zijn geschoten om hun plannen tot uitvoering te brengen. H.T.F. zijn individuen die stappen of uitvoeringshandelingen hebben gezet om een gewelddadige terreurdaad te plegen, wat de facto ertoe zal leiden dat zij het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek en in veel gevallen ook een gerechtelijke veroordeling. De hoge eisen die aan de basis liggen van een validering van H.T.F. maakt dat het in quasi alle gevallen handelt om personen die in extremis gestopt worden met de uitvoering van een concreet plan, dan wel om personen die erin slaagden hun plannen uit te voeren zonder dat ze werden gedetecteerd door de betrokken diensten. Wat betreft de P.G.E is het zo dat er nog niet eenduidig kan worden gesteld dat betrokkene daadwerkelijk op een traject zit dat onvermijdelijk zal leiden tot een terreurdaad, indien er niet wordt ingegrepen. Wel is het zo dat indien de criteria van P.G.E. vervuld zijn, er een knipperlicht dient aan te gaan. Deze criteria zijn in grote lijnen dezelfde indicatoren die vandaag de dag aan de basis liggen van de geijkte "risico-taxatie instrumenten" die worden gebruikt om in te schatten in welke mate van bepaalde individuen een groter risico op extremistisch geweldpleging uitgaat.

De indicatoren met betrekking tot de P.G.E. zijn dus niet uit de lucht gegrepen, maar worden gezien als de belangrijkste elementen die in rekening moeten worden gebracht om te kunnen oordelen of er sprake is van een verhoogd risico op geweldpleging.

De ratio achter deze nieuwe categorie ligt er derhalve in om via een gemeenschappelijke en integrale opvolging die fractie van het extremistisch spectrum te prioriteren waarvan geacht kan worden dat er een hoog risico op geweldpleging uitgaat. Het gaat hierbij zowel om individuen die zich in de gevangenis bevinden, alsook om personen die zich vrij bewegen. Het prioriteren van dergelijke individuen houdt in dat ze worden opgenomen in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en dat er gemeenschappelijk en geval per geval wordt bekeken of er maatregelen dienen te worden genomen en zo ja, welke, om de potentiële dreiging die van deze individuen uitgaat te verminderen. e) "De Terrorismeveroordeelden" De "Terrorismeveroordeelden" zijn de personen die een aanknopingspunt hebben met België en die veroordeeld werden of een gerechtelijke beslissing tot internering kregen, of in het geval van minderjarigen, die een beschermingsmaatregel kregen voor terroristische misdrijven zoals bepaald in Boek 2, Titel ITer van het Strafwetboek (in België), of voor gelijkaardige inbreuken in het buitenland, en waarvan het niveau van de dreiging dat van hen uitgaat door het OCAD wordt ingeschaald als gemiddeld (niveau 2), ernstig (niveau 3) of zeer ernstig (niveau 4).Het is van belang om deze categorie op te nemen in de gegevensbank Terrorist Fighters om de informatiedoorstroming naar alle basis- en partnerdiensten te verzekeren. Op deze manier worden alle actoren die een opvolging moeten verzekeren van "Terrorismeveroordeelden" (bijvoorbeeld DG EPI, Jusititiehuizen, politie, de gesloten asielcentra, de VSSE, de Lokale Task Forces, ...) proactief, op tijd en volledig geïnformeerd over de betrokkene, op basis van hun toegangsrechten. In concreto kan bijvoorbeeld informatie uitgewisseld worden over zijn evolutie, zijn contacten binnen de gevangenis, mogelijke (tijdelijke) invrijheidsstellingen,.. Bovendien zal de onderlinge samenwerking beter afgestemd kunnen worden. Er wordt, gezien de aard van de criteria, geen vooronderzoek voorzien voor de categorie van "Terrorismeveroordeelden". De personen waarvan het dreigingsniveau door het OCAD werd ingeschaald als laag (niveau 1), worden dus niet opgenomen in de gemeenschappelijke gegevensbank, aangezien deze geen opvolging (meer) behoeven.

Het Comité I en het COC vragen zich in hun advies dd. 1 augustus 2019 volgende zaken af: - wat met personen die wel een aanknopingspunt met België hebben (substantieel criterium), maar niet in België voor terroristische misdrijven werden veroordeeld doch wel in een ander (derde) land? - Wat met minderjarigen die voor terroristische misdrijven een beschermingsmaatregel kregen opgelegd? In zijn advies 66.662/2 van 25 november 2019 stelt ook de Raad van State zich de vraag waarom personen die in een derde land veroordeeld werden voor terroristische misdrijven en een aanknopingspunt met België hebben, en minderjarigen, niet opgenomen worden.

De opstellers van dit ontwerp hebben dus beslist, zoals hierboven aangegeven, om de twee eerste categorieën in de definitie voor Terrorismeveroordeelden te integreren. Er moet ook een aanknopingspunt zijn met België en de betrokken persoon moet eveneens een dreigingsniveau 2 toegekend gekregen hebben. Met andere woorden, een definitieve veroordeling van een persoon in het buitenland leidt niet automatisch tot een opname in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters.

Het OCAD of de basisdiensten kunnen de gemeenschappelijke gegevensbank enkel voeden met gegevens over buitenlanders die in het buitenland veroordeeld zijn of over Belgen die buiten de Europese Unie veroordeeld zijn, indien het OCAD en deze diensten over deze gegevens kunnen beschikken.

B. Technische wijzigingen naar aanleiding van de wet van 30 juli 2018 Daarnaast worden een aantal technische wijzigingen doorgevoerd aan het Koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en het Koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis "Het informatiebeheer" van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt. De wet van 5 augustus 1992 op het politieambt werd gewijzigd door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. Deze wetswijziging was nodig gezien de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, die een omzetting betreft van het nieuw Europees wettelijk kader inzake de verwerking van persoonsgegevens.

C. Rechtstreekse toegang tot de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en Haatpropagandisten voor de FOD Financiën (Thesaurie) Ten slotte krijgt de Algemene administratie van de Thesaurie van de FOD Financiën een rechtstreekse toegang tot de gegevensbank Terrorist Fighters en Haatpropagandisten.

II. Artikelsgewijze commentaar.

HOODFSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters Artikel 1.

Artikel 1 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit wijzigt artikel 1 van het Koninklijk besluit van 21 juli 2016 door aan de lijst van definities deze van "Potentieel Gewelddadige Extremist" en "Terrorismeveroordeelde" toe te voegen als punten 16° en 17°.

Daarnaast voert artikel 1 een aantal technische wijziging door, in functie van de toevoeging van de P.G.E. en de "Terrorismeveroordeelden" als derde en vierde categorie van Terrorist Fighters in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, naast de Homegrown Terrorist Fighters en de Foreign Terrorist Fighters. Tenslotte worden een aantal definities gewijzigd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft.

Artikel 2.

Artikelen 2 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreffen technische wijzigingen, in functie van de toevoeging van de P.G.E. en de "Terrorismeveroordeelden" als nieuwe categorieën van Terrorist Fighters in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, naast de H.T.F. en de F.T.F. Artikel 3.

Artikel 3 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. De functie van "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" werd opgeheven en vervangen door "functionaris van de gegevensbescherming" door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 4.

Artikel 4 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft technische wijzigingen, in functie van de toevoeging van de P.G.E. en de "Terrorismeveroordeelden" als nieuwe categorieën van Terrorist Fighters in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, naast de H.T.F. en de F.T.F. Artikel 5.

Artikel 5 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. De functie van "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" werd opgeheven en vervangen door "functionaris van de gegevensbescherming" door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 6.

Artikel 6 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit voegt de criteria waaraan een P.G.E. en een "Terrorismeveroordeelde" moeten voldoen, toe aan artikel 6, § 1 van het Koninklijk besluit van 21 juli 2016 in punt 1° /2 respectievelijk punt 1° /3. Voor de toelichting van deze criteria wordt verwezen naar het Algemene commentaar hierboven.

Daarnaast voert artikel 6 een aantal technische wijzigingen door in artikel 6 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016, in functie van de toevoeging van de P.G.E. en "Terrorismeveroordeelden" als nieuwe categorieën van Terrorist Fighters in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, naast de H.T.F. en de F.T.F. Artikel 7.

Artikel 7 voert ten eerste een aantal technische wijzigingen door in artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016, in functie van de toevoeging van de P.G.E. en de "Terrorismeveroordeelden" als nieuwe categorieën van Terrorist Fighters in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, naast de H.T.F. en de F.T.F..

Bovenop deze wijzigingen krijgt de Algemene administratie van de Thesaurie, de bevoegde overheid op het vlak van financiële sancties door het bevriezen van tegoeden en economische middelen van personen of entiteiten die terroristische misdrijven plegen of pogen te plegen, ze vergemakkelijken of eraan meewerken, een rechtstreekse toegang tot de gemeenschappelijke gegevensbank T.F, overeenkomstig artikel 44/11/3ter, § 3, van de wet op het politieambt. De Thesaurie is de beheerder van de financiële sancties en verwerft hierdoor dus kennis over misdrijven en financiële gegevens, die gecentraliseerd moeten worden in de gemeenschappelijke gegevensbank om een geïntegreerde en optimale informatie-uitwisseling te verzekeren.

In de praktijk werden de tegoeden van alle personen die zich aansloten bij een terroristische groepering in Syrië/Irak (F.T.F. categorie 1), bevroren. Daarnaast werden reeds tegoeden van een aantal andere categorieën F.T.F. en van H.T.F. bevroren, en van personen die veroordeeld werden voor terrorismemisdrijven. Bovendien wordt de Thesaurie regelmatig gecontacteerd door financiële instellingen wanneer deze in contact komen met personen waarvan andere landen (bijvoorbeeld de Verenigde Staten) de tegoeden bevroren (of waartegen andere financiële maatregelen getroffen werden) in de context van terrorisme, maar niet in België. De Thesaurie dient de nodige verificaties te doen en de financiële instellingen te informeren over de eventuele gevolgen hiervan. Een van de belangrijke elementen in deze, is de informatie of de persoon al dan niet opgenomen werd in de gemeenschappelijke gegevensbank T.F. De Thesaurie dient dus de mogelijkheid te hebben om te verifiëren welke personen als dusdanig opgenomen zijn in de gemeenschappelijke gegevensbank T.F..

Daarnaast dient de Algemene administratie van de Thesaurie over de mogelijkheid te beschikken om zelf haar eigen beslissingen op te nemen in ze gemeenschappelijke gegevensbank, net als talrijke relevante informatie die zij verzamelt in het kader van haar bevoegdheden, zoals de bedragen van de bevroren financiële middelen, eventuele bewegingen op bankrekeningen of verzekeringen allerlei die het voorwerp uitmaken van een maatregel tot bevriezing. Dit rechtvaardigt de noodzaak van een rechtstreekse toegang voor de Algemene administratie van de Thesaurie tot de algemene gegevensbank Terrorist Fighters. Het spreekt voor zich dat dit enkel betrekking heeft op de informatie betreffende de personen die reeds werden opgenomen in de gemeenschappelijke gegevensbank volgens de gepaste procedure. De rechtstreekse toegang waarover de Algemene administratie van de Thesaurie zal beschikken, beoogt de registratie van haar eigen beslissingen, die zij neemt in het kader van haar bevoegdheden m.b.t. financiële sancties zoals beschreven in het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme en in de wet van 13 mei 2003 inzake de tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen die genomen worden door de Raad van de Europese Unie ten aanzien van Staten, sommige personen en entiteiten.

Ten slotte wordt in artikel 7 een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft.

Artikel 8.

Artikel 8 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. De functie van "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" werd opgeheven en vervangen door "functionaris van de gegevensbescherming" door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikelen 9, 10 en 11.

Artikelen 9, 10 en 11 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreffen technische wijzigingen in functie van de toevoeging van de P.G.E. en "Terrorismeveroordeelden" als nieuwe categorieën van Terrorist Fighters in de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters, naast de H.T.F. en de F.T.F. Artikel 12.

Artikel 12 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de opheffing van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt Artikel 13.

Artikel 13 van voorliggend Koninklijk besluit wijzigt een aantal definities in artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt, naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft.

Artikel 14.

Artikel 14 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. De functie van "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" werd opgeheven en vervangen door "functionaris van de gegevensbescherming" door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 15.

Artikel 15 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. De functie van "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" werd opgeheven en vervangen door "functionaris van de gegevensbescherming" door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 16.

Artikel 16 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft.

Bovenop deze wijzigingen krijgt de Algemene administratie van de Thesaurie, de bevoegde overheid op het vlak van financiële sancties door het bevriezen van tegoeden en economische middelen van personen of entiteiten die terroristische misdrijven plegen of pogen te plegen, ze vergemakkelijken of eraan meewerken, een rechtstreekse toegang tot de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten, overeenkomstig artikel 44/11/3ter, § 3, van de wet op het politieambt. De Thesaurie is de beheerder van de financiële sancties en verwerft hierdoor dus kennis over misdrijven en financiële gegevens, die gecentraliseerd moeten worden in de gemeenschappelijke gegevensbank om een geïntegreerde en optimale informatie-uitwisseling te verzekeren.

In de praktijk worden de tegoeden van alle personen die zich aansloten bij een terroristische groepering in Syrië/Irak (F.T.F. categorie 1), bevroren. Daarnaast werden reeds tegoeden van een aantal andere categorieën F.T.F. en van H.T.F. bevroren, en van personen die veroordeeld werden voor terrorismemisdrijven. Het is niet uitgesloten dat de tegoeden van bepaalde Haatpropagandisten bevroren zullen worden. Bovendien wordt de Thesaurie regelmatig gecontacteerd door financiële instellingen, wanneer deze in contact komen met personen waarvan andere landen (bijvoorbeeld de Verenigde Staten) de tegoeden bevroren (of waartegen andere financiële maatregelen getroffen werden) in de context van terrorisme, maar niet in België. De Thesaurie dient de nodige verificaties te doen en de financiële instellingen te informeren over de eventuele gevolgen hiervan. Een van de belangrijke elementen in deze, is de informatie of de persoon al dan niet opgenomen werd in de gemeenschappelijke gegevensbank H.P.. De Thesaurie dient dus de mogelijkheid te hebben om te verifiëren welke personen als dusdanig opgenomen worden in de gemeenschappelijke gegevensbank H.P. Daarnaast dient de Algemene administratie van de Thesaurie over de mogelijkheid te beschikken om zelf haar eigen beslissingen op te nemen in de gemeenschappelijke gegevensbank net als talrijke relevante informatie die zij verzamelt in het kader van haar bevoegdheden, zoals de bedragen van de bevroren financiële middelen, eventuele bewegingen op bankrekeningen of verzekeringen allerlei die het voorwerp uitmaken van een maatregel tot bevriezing. Hetgeen Dit rechtvaardigt op zich.

Dit rechtvaardigt de noodzaak van een rechtstreekse toegang voor de Algemene administratie van de Thesaurie tot de algemene gegevensbank Haatpropagandisten. Het spreekt voor zich dat dit enkel betrekking heeft op de informatie betreffende de personen die reeds werden opgenomen in de gemeenschappelijke gegevensbank volgens de gepaste procedure.

Artikel 17.

Artikel 17 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de wijziging van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft. De functie van "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" werd opgeheven en vervangen door "functionaris van de gegevensbescherming" door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 18.

Artikel 18 van voorliggend ontwerp van Koninklijk besluit betreft een technische wijziging doorgevoerd naar aanleiding van de opheffing van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens door de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen Artikel 19.

Artikel 19 bepaalt de inwerkingtreding van het besluit. Het ontwerp van het besluit bevat belangrijke maatregelen inzake de goede uitvoering van bepaalde opdrachten toegekend aan meerdere diensten in het kader van de strijd tegen het terrorisme. De bepalingen van huidig ontwerp moeten bijgevolg zo snel mogelijk worden toegepast.

Artikel 20.

Dit artikel betreft de uitvoering van voorliggend besluit.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM

20 DECEMBER 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters en van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandiste en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Hoofdstuk IV, Afdeling 12, onderafdeling 7bis, artikelen 44/2, § 2, 44/11/3bis, § 1,

§ 2, § 4, tweede lid en §§ 8 tot 10, 44/11/3ter, § 1, eerste en tweede lid, § 2, tweede lid, § 3, eerste en tweede lid, en § 4, 44/11/3quinquies/1, en 44/11/3quinquies/2, zoals gewijzigd door de wet van 22 mei 2019 tot wijziging van diverse bepalingen wat het politionele informatiebeheer betreft;

Gelet op de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt;

Gelet op het advies nr. 001/VCI-C.O.C./2019 van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het Controleorgaan op Politionele Informatie, gegeven op 1 augustus 2019;

Gelet op de adviezen van de Inspecteurs van Financiën, gegeven op 06/09/2019, 20/09/2019 en 8/10/2019 ;

Gelet op artikel 8, § 2, 1°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging, worden de voorontwerpen van regelgeving die de nationale veiligheid en de openbare orde aanbelangen uitgezonderd van de impactanalyse;

Gelet op het advies 66.662/2 van de Raad van State, gegeven op 25 november 2019, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Justitie, en op advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 21 juli 2016 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Terrorist Fighters worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt: "1° "wet gegevensbescherming": de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens"; b) de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt: "5° "de functionaris voor gegevensbescherming": de functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/1 van de wet op het politieambt;"; c) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt: "6° "de verantwoordelijke voor de verwerking": de verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 1, van de wet op het politieambt;"; d) de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt: "7° "basisdiensten" : het orgaan en de diensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 1, eerste lid van de wet op het politieambt;"; e) in de bepalingen onder 12° en 15° worden de woorden "in artikel 6, § 1, 1° en 1° /1" vervangen door de woorden "in artikel 6, § 1, 1°, 1° /1, 1° /2 en 1° /3";f) het artikel 1 wordt aangevuld met de bepalingen onder 16° en 17°, luidende: " 16° "Potentieel Gewelddadige Extremisten": de personen bedoeld in artikel 6, § 1, 1° /2; 17° "Terrorismeveroordeelden": de personen bedoeld in artikel 6, § 1, 1° /3.".

Art. 2.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de woorden "in artikel 6, § 1, 1°, 1° /1 en 2° " vervangen door de woorden "in artikel 6, § 1, 1°, 1° /1, 1° /2, 1° /3 en 2° ".

Art. 3.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden " de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt" vervangen door de woorden "de functionaris voor gegevensbescherming, het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/2 van de wet op het politieambt".

Art. 4.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid, wordt de bepaling onder het tweede streepje vervangen als volgt: "- valideren als "foreign terrorist fighter", "homegrown terrorist fighter", "potentieel gewelddadige extremist" of "terrorismeveroordeelde" van de in de gegevensbank Terrorist Fighters geregistreerde persoon die beantwoordt aan de in artikel 6, § 1, 1°, 1° /1, 1° /2 of 1° /3 bedoelde criteria, binnen een tijdspanne van 15 dagen";2° in het tweede lid, worden de woorden "als `foreign terrorist fighter of "homegrown terrorist fighter"" vervangen door de woorden " "als foreign terrorist fighters", "homegrown terrorist fighter", "potentieel gewelddadige extremist" of "terrorismeveroordeelde"".

Art. 5.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" telkens vervangen door de woorden "functionaris voor gegevensbescherming" en de woorden "consulenten voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" worden vervangen door "functionarissen voor de gegevensbescherming".

Art. 6.In artikel 6 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) in paragraaf 1 worden de bepalingen onder 1° /2 en 1° /3 ingevoegd, luidende: "1° /2 de identificatiegegevens met betrekking tot de natuurlijke personen die een aanknopingspunt met België hebben en die voldoen aan volgende cumulatieve criteria: a) ze hebben extremistische opvattingen die het gebruik van geweld of dwang als actiemethode in België legitimeren;b) er zijn betrouwbare aanwijzingen dat ze de intentie hebben om geweld te gebruiken, en dit in verband met de opvattingen vermeld in a);c) ze voldoen aan minstens een van de volgende criteria die het risico op geweldpleging verhogen: - ze hebben systematisch sociale contacten binnen extremistische milieus; - ze hebben een psychische problematiek, vastgesteld door een daartoe gekwalificeerde deskundige; - ze pleegden daden of stelden antecedenten die beschouwd kunnen worden als ofwel a) een misdaad of wanbedrijf die de fysieke of psychische integriteit van derden aantast of bedreigt; ofwel b) onderrichtingen of een opleiding voor de vervaardiging of het gebruik van explosieven, vuurwapens of andere wapens of schadelijke of gevaarlijke stoffen, dan wel voor andere specifieke methoden en technieken nuttig voor het plegen van terroristische misdrijven bedoeld in artikel 137 van het Strafwetboek, ofwel c) bewuste handelingen die als materiële steun voor een terroristische/extremistische organisatie of netwerk gelden; ofwel d) feiten die door hun aard wijzen op een verontrustend veiligheidsbewustzijn in hoofde van betrokkene. 1° /3 de identificatiegegevens met betrekking tot de natuurlijke personen die een aanknopingspunt hebben met België en die voldoen aan de volgende twee cumulatieve criteria: a) - ze werden veroordeeld door een in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest voor een terroristisch misdrijf bedoeld in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek of ze werden in het buitenland veroordeeld door een in kracht van gewijsde getreden vonnis of arrest voor feiten die gekwalificeerd kunnen worden als terroristishe misdrijven bedoeld in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek of, - ze hebben het voorwerp uitgemaakt van een in kracht van gewijsde getreden beschermingsmaatregel door een jeugdrechtbank of een hof voor feiten gekwalificeerd als terroristische misdrijven bedoeld in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek of ze hebben het voorwerp uitgemaakt van zo'n maatregel of ze werden definitief veroordeeld in het buitenland voor feiten die gekwalificeerd kunnen worden als een terroristisch misdrijf bedoeld in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek of, - ze hebben het voorwerp uitgemaakt van een gerechtelijke beslissing tot internering dewelke in kracht van gewijsde is getreden voor een terroristische misdrijf bedoeld in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek, of ze hebben het voorwerp uitgemaakt van zo'n maatregel in het buitenland voor feiten die gekwalificeerd kunnen worden als een terroristisch misdrijf bedoeld in Boek II, Titel Iter van het Strafwetboek ;b) Zij kregen door het OCAD een niveau van de dreiging toegekend van " Niveau 2 of GEMIDDELD ", " Niveau 3 of ERNSTIG " of " Niveau 4 of ZEER ERNSTIG " overeenkomstig artikel 6, § 1 van het koninklijk besluit van 28 november 2006 tot uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging.b) in de bepaling onder 2° worden de woorden "de criteria bedoeld in 1° of 1° /1" vervangen door de woorden "de criteria bedoeld in 1°, 1° /1° of 1° /2";c) in de bepaling onder 3° worden de woorden "in 1°, 1° /1 en 2° bedoelde" vervangen door de woorden "in 1°, 1° /1, 1° /2, 1° /3 en 2° bedoelde".

Art. 7.In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1, derde lid worden de woorden "de criteria bedoeld in artikel 6, § 1, 1°, 1° /1 of 2° " vervangen door de woorden "de criteria bedoeld in artikel 6, § 1, 1° /1, 1° /2, 1° /3 of 2° "; 2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende: "De Algemene administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën beschikt over een rechtstreekse toegang tot de persoonsgegevens en informatie van de gegevensbank Terrorist Fighter in het kader van haar bevoegdheden inzake financiële sancties zoals bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme en de wet van 13 mei 2003 inzake de tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen die genomen worden door de Raad van de Europese Unie ten aanzien van Staten, sommige personen en entiteiten en moet ze deze voeden overeenkomstig de bepalingen van artikel 44/11/3ter, §§ 4 en 5 van de wet op het politieambt." 3° in paragrafen 3 en 4 worden de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Orgaan en van het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt" telkens vervangen door de woorden "het Comité en van het Controleorgaan bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/2 van de wet op het politieambt".

Art. 8.In artikel 8, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden « aan de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt" vervangen door de woorden "aan de functionaris voor gegevensbescherming en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/2 van de wet op het politieambt".

Art. 9.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 6, § 1, 1°, 1° /1 en 2° " vervangen door de woorden "artikel 6, § 1, 1°, 1° /1, 1° /2, 1° /3 en 2° ".

Art. 10.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de woorden "artikel 6, § 1, 1°, 1° /1 en 2° " vervangen door de woorden "artikel 6, § 1, 1°, 1° /1, 1° /2, 1° /3 en 2° ".

Art. 11.In artikel 13, derde lid van hetzelfde besluit worden de woorden "criteria van artikel 6, § 1, 1° of 1° /1° " vervangen door de woorden "criteria van artikel 6, § 1, 1°, 1° /1 of 1° /2".

Art. 12.In artikel 16, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "zoals bedoeld in artikel 4 van de wet persoonlijke levenssfeer" opgeheven. HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt

Art. 13.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 april 2018 betreffende de gemeenschappelijke gegevensbank Haatpropagandisten en tot uitvoering van sommige bepalingen van de afdeling 1bis 'Het informatiebeheer' van hoofdstuk IV van de wet op het politieambt, worden de volgende wijzigingen aangebracht: a) de bepaling onder "1° " wordt vervangen als volgt: "1° "wet gegevensbescherming": de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;"; b) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt: "6° "de functionaris voor gegevensbescherming": de functionaris voor gegevensbescherming bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/1 van de wet op het politieambt;"; c) de bepaling onder 7° wordt vervangen als volgt: "7° "de verantwoordelijke voor de verwerking": de verantwoordelijke voor de verwerking bedoeld in artikel 44/11/3bis, § 1, van de wet op het politieambt;"; d) de bepaling onder 8° wordt vervangen als volgt: "8° "basisdiensten" : het orgaan en de diensten bedoeld in artikel 44/11/3ter, § 1, eerste lid van de wet op het politieambt;".

Art. 14.In artikel 3 van hetzelfde besluit worden de woorden « de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt" vervangen door de woorden "de functionaris voor gegevensbescherming en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/2 van de wet op het politieambt".

Art. 15.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" telkens vervangen door de woorden "functionaris voor gegevensbescherming" en de woorden "consulenten voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer" worden vervangen door "functionarissen voor de gegevensbescherming".

Art. 16.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de woorden "de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van het Orgaan en van het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt" worden telkens vervangen door de woorden "het Comité en van het Controleorgaan bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/2 van de wet op het politieambt"; 2° paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid luidende: "De Algemene administratie van de Thesaurie van de Federale Overheidsdienst Financiën beschikt over een rechtstreekse toegang tot de persoonsgegevens en informatie van de gegevensbank Haatpropagandisten in het kader van haar bevoegdheden inzake financiële sancties zoals bepaald in het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme en de wet van 13 mei 2003 inzake de tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen die genomen worden door de Raad van de Europese Unie ten aanzien van Staten, sommige personen en entiteiten."

Art. 17.In artikel 8, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden « aan de consulent voor de veiligheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/6, tweede lid van de wet op het politieambt" vervangen door de woorden "aan de functionaris voor gegevensbescherming en aan het Orgaan en het Comité bedoeld in artikel 44/11/3quinquies/2 van de wet op het politieambt".

Art. 18.In artikel 16, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden "zoals bedoeld in artikel 4 van de wet persoonlijke levenssfeer" opgeheven. HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen

Art. 19.Dit besluit treedt in werking op dag waarop het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20.De Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de Minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 december 2019.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van binnenlandse Zaken en Veiligheid, P. DE CREM

^