Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 januari 2005
gepubliceerd op 01 februari 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 inzake roerende voorheffing op inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2005003037
pub.
01/02/2005
prom.
20/01/2005
ELI
eli/besluit/2005/01/20/2005003037/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JANUARI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 inzake roerende voorheffing op inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten (1)


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij aan Uwe Majesteit ter ondertekening voorleggen, heeft als oogmerk diverse bepalingen te wijzigen van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92) met betrekking tot de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing en de voorwaarden tot aanvaarding van gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten geïntegreerd in een betalings- en afwikkelingssysteem van verrichtingen met effecten, met het oog op de uitvoering van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten (hierna genoemd « de wet betreffende financiële zekerheden »).

De wet betreffende financiële zekerheden zet de Richtlijn 2002/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten om in het Belgisch recht en zij regelt een globaal en eenvormig fiscaal stelsel dat van toepassing is op verrichtingen uit zakelijke zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten gedefinieerd in artikel 2, § 1, 11°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), zoals gewijzigd door artikel 30 van de wet betreffende financiële zekerheden, alsmede op leningen met betrekking tot dergelijke financiële instrumenten.

Draagwijdte van het voorgestelde koninklijk besluit De zakelijke-zekerheidsovereenkomsten zijn gedefinieerd in artikel 2, § 1, 12°, WIB 92, zoals gewijzigd door artikel 30 van de wet betreffende financiële zekerheden.

De vergoedingen voor ontbrekende coupon en voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten (hierna genoemd "de overeenkomsten") zijn een divers inkomen bedoeld in artikel 90, 11°, WIB 92, zoals gewijzigd door artikel 36 van de wet betreffende financiële zekerheden.

Krachtens artikel 269, eerste lid, 3°, WIB 92, zoals vervangen door artikel 55 van de wet betreffende financiële zekerheden, is in beginsel een roerende voorheffing verschuldigd op de inkomsten vermeld in artikel 90, 11°, WIB 92.

Overeenkomstig artikel 261, WIB 92, zoals gewijzigd bij artikel 51 van de wet betreffende financiële zekerheden, moeten de schuldenaars en de tussenpersonen de roerende voorheffing inhouden op de vergoedingen betaald als compensatie voor de ontbrekende interest, dividenden en loten die ze toekennen of betalen aan de overdrager, de pandgever of de leninggever van financiële instrumenten in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot deze instrumenten.

Artikel 261, derde lid, WIB 92, ingevoegd bij artikel 51 van de wet betreffende financiële zekerheden, bepaalt overigens, in afwijking van het vorige lid, dat het de beheerder van het erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten is die de schuldenaar is van de roerende voorheffing op de interest van leningen van financiële instrumenten en de inkomsten vermeld in artikel 90, 11°, WIB 92 betaald in uitvoering van een lening met betrekking tot financiële instrumenten gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten.

Artikel 266, WIB 92 bepaalt dat de Koning, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die hij bepaalt, kan afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, binnen de voorwaarden voorzien in deze wettelijke bepaling.

Dit besluit strekt ertoe in dat kader de bepalingen van het KB/WIB 92 inzake de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing aan te passen aan de situatie waarin inkomsten worden betaald of toegekend in uitvoering van overeenkomsten bedoeld door de wet betreffende financiële zekerheden in de gevallen waar de aard van de verrichtingen het vereist.

Het besluit strekt er overigens toe de erkenningvoorwaarden te wijzigen waaraan een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten moet voldoen, om deze in overeenstemming te brengen met de wijzigingen die de wet betreffende financiële zekerheden aan het WIB 92 heeft aangebracht.

Bespreking van de artikelen Artikelen 1 en 2 Artikel 1 wijzigt het opschrift van de afdeling XXVIIquater van Hoofdstuk I van het KB/WIB 92.

Artikel 42 van de wet heeft inderdaad de bepalingen van artikel 203, § 1, tweede lid, en § 2, zesde lid, WIB 92, opgeheven die handelden over de aftrekbaarheid van de vergoedingen voor ontbrekende coupon in het kader van het stelsel van de definitief belaste inkomsten.

Ter herinnering kan worden gemeld dat het vorige fiscaal stelsel van vergoedingen voor ontbrekende coupon van aandelen verleend of toegekend naar aanleiding van een lening van die aandelen geregeld werd door de wet van 10 maart 1999 tot wijziging van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, tot fiscale regeling van de verrichtingen van lening van aandelen en houdende diverse andere bepalingen. De opgeheven bepalingen die in het WIB 92 waren ingevoegd door de wet van 10 maart 1999 hadden uitsluitend betrekking op leningen (draagwijdte welke door de wet betreffende financiële zekerheden werd uitgebreid tot zakelijke-zekerheidsovereenkomsten, naast de leningen) van aandelen die toegelaten zijn tot verhandeling op een gereglementeerde markt (toepassingsveld dat werd uitgebreid tot alle in de wet betreffende financiële zekerheden gedefinieerde financiële instrumenten).

De wet van 10 maart 1999 stelde de vergoedingen voor ontbrekende coupon van aandelen volledig gelijk met aandelen, hetgeen werd vertaald met specifieke maatregelen inzake definitief belaste inkomsten. De vergoedingen voor ontbrekende coupon (betaald ter vervanging van dividenden of interest volgens het verruimde toepassingsveld ingesteld door het WIB 92) worden van nu af beschouwd als diverse inkomsten zodat het gepast was de bepalingen van het KB/WIB 92 met betrekking tot de notie van dividenden aan te passen en dat zowel op het vlak van de erkenning van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van effecten als inzake de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing (infra).

In deze nieuwe context is het niet meer gepast de erkenningsvoorwaarden van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van effecten op te nemen in de afdeling XXVIIquater met betrekking tot de definitief belaste inkomsten (materie die voorheen viel onder artikel 203, § 2, zesde lid, WIB 92, opgeheven door de wet betreffende financiële zekerheden), maar ze op te nemen in een specifieke afdeling XXVIIquinquies dat verwijst naar artikel 261, derde lid, WIB 92, nieuw.

Inderdaad, zoals wij reeds hebben vermeld, vult artikel 51 van de wet artikel 261, WIB 92 aan met een derde lid dat de beheerder van het erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten aanmerkt als de schuldenaar van de roerende voorheffing voor de interest van leningen en de inkomsten vermeld in artikel 90, 11°, WIB 92 (" 11° de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening."), die zijn betaald in uitvoering van een lening van financiële instrumenten gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van dit erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten.

Artikel 2 voegt de titel van de nieuwe afdeling XXVIIquinquies in voor artikel 735, KB/WIB 92. De nieuwe afdeling omvat de artikelen 735 tot 7312, ingevoegd in het KB/WIB 92 bij het koninklijk besluit van 29 november 2000 tot uitvoering van artikel 203, § 2, zesde lid, WIB 92, opgeheven door de wet betreffende financiële zekerheden.

De artikelen 3 tot 9 van dit besluit passen de artikelen 735 tot 7312, KB/WIB 92, in uitvoering van het nieuwe artikel 261, derde lid, WIB 92, aan, teneinde ze in overeenstemming te brengen met de wijzigingen die door de wet betreffende financiële zekerheden aan het WIB 92 zijn aangebracht inzake gecentraliseerde leningen van financiële instrumenten.

Artikel 3 In artikel 735, KB/WIB 92, wordt het woord "aandelen" vervangen door de woorden "financiële instrumenten".

Artikel 4 De verwijzingen naar de wetteksten en de terminologie van artikel 736, KB/WIB 92 dat de algemene erkenningsvoorwaarden van het gecentraliseerd systeem vastlegt, zijn aangepast aan het WIB 92 zoals gewijzigd door de wet betreffende financiële zekerheden.

Artikel 4, 1°, vervangt de verwijzing naar de wettekst van artikel 203, § 2, zesde lid, 2°, WIB 92, dat het betalings- en afwikkelingssysteem vermeldde, door een verwijzing naar het nieuwe artikel 261, derde lid, dat het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten beoogt.

Het woord « aandelen » wordt vervangen door de woorden « financiële instrumenten » zoals bedoeld in de wet betreffende financiële zekerheden.

Artikel 4, 2° heft de voorwaarde op die erin bestond in ontradende kosten te voorzien ten laste van de ontlener, rekening houdende dat deze voorwaarde eigen was aan het opgeheven systeem dat door de voornoemde wet van 10 maart 1999 was ingesteld en waarin het systematisch beroep doen op betaling van ontbrekende coupons door tussenkomst van een gecentraliseerd systeem diende ontmoedigd te worden door geëigende middelen wegens de voordelen dat deze betaling kon opleveren inzake definitief belaste inkomsten.

Dit voordeel inzake definitief belaste inkomsten bestaat niet meer onder het nieuwe systeem dat door de wet betreffende financiële zekerheden is ingesteld zodat niet meer dient te worden voorzien in het opleggen van ontradende kosten ten name van de ontleners die in dergelijke verrichtingen zouden kunnen tussengekomen zijn.

Artikel 4, 3°, vervangt het begrip van vergoedingen voor ontbrekende coupon door de verwijzing naar artikel 90, 11°, WIB 92.

Artikel 5 Artikel 5, 1°, past de terminologie aan van artikel 738, § 1, KB/WIB 92 aan deze van het WIB 92, zoals gewijzigd door de wet betreffende financiële zekerheden.

Artikel 5, 2°, past de terminologie van paragraaf 2 van dit artikel aan en brengt de periode waarvoor de vernieuwing van de erkenningsperiode wordt verleend van twee op vijf jaar.

Artikel 6 Artikel 739, KB/WIB 92, dat aan de beheerder van het systeem de verplichting oplegde aan de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit bepaalde gegevens mee te delen, is gewijzigd teneinde de gegevens die door de beheerder van het systeem aan de FOD Financiën moeten worden verstrekt, aan te passen aan het feit dat de vergoeding voor ontbrekende coupon niet langer wordt aangemerkt als een dividend en dat de vrijstelling van de roerende voorheffing van toepassing is op de vergoeding voor ontbrekende coupon en de vergoeding voor lening betaald door het gecentraliseerd systeem (infra). De mee te delen gegevens hebben niet langer betrekking op de identiteit van de Belgische schuldenaars van de vergoeding voor ontbrekende coupon, maar op de identiteit van de Belgische deelnemers aan het gecentraliseerd systeem welke vergoedingen voor ontbrekende coupon of vergoedingen voor lening ontvangen.

Artikel 7 Artikel 7310, KB/WIB 92, dat voorzag in de verplichting voor de beheerder van het systeem elke wijziging van het tarief van de kosten vermeld in artikel 736, eerste lid, 4°, WIB 92, te melden, is opgeheven wegens de opheffing van deze kosten door artikel 4, 2° van dit besluit.

Artikel 8 Het eerste lid van artikel 7311, KB/WIB 92 dat voorziet dat het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen aan de FOD Financiën moet toelaten te beschikken over de gegevens met betrekking tot het bedrag van de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald per ontleend aandeel en per schuldenaar gedurende een periode van vijf jaar, is vervangen door een nieuwe bepaling die verwijst naar de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11°, WIB 92 en naar de interest voor lening van financiële instrumenten, en die de gegevens beoogt met betrekking tot het bedrag van de inkomsten die zijn betaald door en aan iedere deelnemer en per instrument over een periode van vijf jaar.

De vaststelling van het bedrag van deze inkomsten en de vergoedingen voor lening moet gebeuren gedurende vijf jaren na het jaar gedurende hetwelk deze inkomsten zijn betaald.

Artikel 9 In artikel 7312, KB/WIB 92, wordt het woord "aandelen" vervangen door de woorden "financiële instrumenten".

Artikel 10 Dit artikel wijzigt het opschrift van onderafdeling I van afdeling III van hoofdstuk II van het KB/WIB 92.

Aan het opschrift van hoofdstuk II, afdeling III, onderafdeling I worden de in artikel 90, 11°, WIB 92, bedoelde inkomsten (vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot) ten laste van een schuldenaar niet-rijksinwoner, toegevoegd teneinde duidelijk aan te geven dat die diverse inkomsten van buitenlandse oorsprong voortaan worden beoogd door de controlemaatregelen bedoeld in de artikelen 96 en volgende.

Artikel 11 Artikel 96, KB/WIB 92 wordt volledig vervangen teneinde : 1. de gebruikte terminologie te actualiseren;2. de in artikel 261, derde lid, WIB 92 bedoelde inkomsten uit het toepassingsgebied van dit artikel te sluiten;3. het bijhouden van een bijzonder register op een elektronische informatiedrager toe te laten. De door deze maatregel betrokken instellingen en personen worden omschreven door de verwijzing naar de artikelen 2 en 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Die wet bevat een volledige opsomming van de actoren die dergelijke inkomsten in België kunnen betalen, gebaseerd op een meer actuele en een voor de financiële sector meer vertrouwde terminologie.

De uit het toepassingsgebied van dit artikel gesloten inkomsten zijn overigens de interesten van leningen van financiële instrumenten en de in artikel 90, 11°, WIB 92, bedoelde inkomsten, met name de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot die worden betaald in uitvoering van een lening die verband houdt met financiële instrumenten, gesloten en volledig vereffend door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten.

De maatregelen inzake verzaking aan roerende voorheffing en de daarop betrekking hebbende controlemaatregelen inzake die specifieke verrichtingen zijn terug te vinden in de artikelen 116bis en 117, § 16, nieuw, KB/WIB 92.

Paragraaf 2 bevat de modaliteiten die de betrokken instellingen en personen in acht moeten nemen voor het bijhouden van het bijzonder register.

Er wordt inzonderheid verduidelijkt dat aan de op de elektronische informatiedrager geregistreerde gegevens niets mag worden gewijzigd, toegevoegd of weggelaten nadat ze in de computer zijn ingebracht.

In dit opzicht komt het aan de betrokken instellingen en personen toe om de vereiste maatregelen te nemen om tot dat resultaat te komen.

Naar analogie van hetgeen het artikel 315bis, derde lid, WIB 92, nu reeds bepaalt voor de geautomatiseerde boekhoudingen, moeten de betrokken instellingen en personen de bevoegde ambtenaren toelaten om de geregistreerde gegevens te lezen en er kopieën van te maken zodat zij die gegevens kunnen meenemen met het oog op een grondig onderzoek.

Artikel 12 De tekst van artikel 105, 1°, a, KB/WIB 92, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, is verduidelijkt en geactualiseerd.

Artikel 105, 6°, b, KB/WIB 92, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 december 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 augustus 2004 ter verzaking aan de inning van roerende voorheffing op interest en royalty's verleend of betaalbaar gesteld aan verbonden vennootschappen, definieert het begrip verbonden ondernemingen met het oog op de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing op intrest en royalty's betaald of toegekend tussen verbonden ondernemingen.

Een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van 25 % in het kapitaal is voorzien om vennootschappen als verbonden vennootschappen aan te merken voor de verzaking aan de roerende voorheffing.

Artikel 12 vult de definitie van verbonden vennootschappen aan teneinde te vermijden dat door middel van een lening voor ten minste 1 jaar, van aandelen uitgegeven door een verbonden vennootschap, door een vennootschap aandeelhouder aan een vennootschap-ontlener, zowel de vennootschap-uitlener als de vennootschap-ontlener zich op hetzelfde ogenblik de hoedanigheid aanmeten van verbonden vennootschap op grond van de aandelen die het voorwerp zijn van de lening, rekening houdend, enerzijds, met de fictie van niet-overdracht van eigendom ten name van de leninggever voorzien in artikel 2, § 2, eerste lid, WIB 92, zoals gewijzigd door de wet betreffende financiële zekerheden en, anderzijds, met de regels van het gemeen recht waardoor de ontlener eigenaar van de aandelen is geworden door het bezit ervan in uitvoering van de lening.

Er wordt gepreciseerd dat er geen rekening wordt gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de interesten toegekend of betaalbaar zijn gesteld, het voorwerp zijn van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen om na te gaan of aan de voorwaarden van de rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van 25 % is voldaan voor de toepassing van de bepalingen betreffende verbonden ondernemingen, zoals die in het KB/WIB 92 werden ingelast bij de koninklijke besluiten van 22 december 2003 en 13 augustus 2004.

De bepaling is eveneens van toepassing, om dezelfde redenen, op aandelen die het voorwerp zijn van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten.

Artikel 13 Artikel 106, KB/WIB 92, bepaalt de verschillende gevallen van volledige of gedeeltelijke verzaking aan de roerende voorheffing met betrekking tot dividenden.

Artikel 13, 1° schrapt in het artikel 106, § 1, eerste lid, KB/WIB 92, de verwijzing naar artikel 18, eerste lid, 3°, WIB 92, dat de vergoedingen voor ontbrekende coupon met betrekking tot aandelen aanmerkte als dividenden in het stelsel dat was ingevoegd bij de bovenvermelde wet van 10 maart 1999.

Artikel 13, 2° heft § 1, tweede lid, van artikel 106, KB/WIB 92, dat uitsluitend handelt over de vergoedingen voor ontbrekende coupon met betrekking tot aandelen van een buitenlandse vennootschap, op om dezelfde redenen als deze vermeld voor artikel 13, 1°.

Artikel 13, 3° wijzigt §§ 2 en 3 van artikel 106, KB/WIB 92, en stelt de inkomsten die worden betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot Belgische aandelen gelijk met dividenden van Belgische aandelen voor de verzaking aan de roerende voorheffing ten gunste van spaarders niet-inwoners die geen onderneming exploiteren of die zich niet bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard en die vrijgesteld zijn van alle inkomstenbelastingen in het land waarvan ze inwoner zijn of ten gunste van de door de Minister van Financiën erkende Belgische beleggingsfondsen bedoeld in artikel 106, § 3, KB/WIB 92.

Deze uitbreiding beoogt de gevallen waarin een dergelijke niet-inwoner, die in het land waarvan hij een particulier inwoner is geniet van een regime van fiscale vrijstelling, of een dergelijk Belgisch beleggingsfonds de Belgische aandelen die hij of het fonds bezit, leent aan een Belgische vennootschap of aan een andere Belgische persoon bedoeld in artikel 106, § 2 of § 3, KB/WIB 92, en een vergoeding voor ontbrekend dividend ontvangt welke door deze ontlener is betaald.

Deze verzaking is zelfs van toepassing in de gevallen waarin de spaarder niet-inwoner bedoeld in artikel 106, § 2, KB/WIB 92 zich niet kan beroepen op een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting (in tegenstelling tot de algemene bepaling inzake verzaking die is voorzien in artikel 111bis, § 2, KB/WIB 92, voor de vergoedingen voor ontbrekende coupon met betrekking tot onder andere Belgische aandelen).

Artikel 13, 4° vervangt § 4 van artikel 106, KB/WIB 92, door een preciezere anti-misbruikbepaling.

De huidige § 4 van artikel 106, KB/WIB 92, bepaalt dat de verzaking aan de roerende voorheffing bedoeld in §§ 2 en 3 van hetzelfde artikel niet van toepassing is wanneer de spaarder niet-inwoner niet de uiteindelijke verkrijger is van de inkomsten uit aandelen of winstbewijzen omdat hij er zich, in werkelijkheid, contractueel toe verbonden heeft het inkomen ervan door te storten aan een derde.

De nieuwe formulering van artikel 106, § 4, KB/WIB 92 breidt de toepassing van de anti-misbruikbepaling uit tot het geval waarin de niet-inwoner bedoeld in artikel 106, § 2, KB/WIB 92, of het Belgisch beleggingsfonds bedoeld in artikel 106, § 3, KB/WIB 92, de aandelen bezit in de hoedanigheid van leningnemer en deze de verplichting heeft een vergoeding voor ontbrekend dividend aan de leninggever te storten.

In dergelijke situaties blijkt dat de uiteindelijke verkrijger van het inkomen geen niet-inwoner is welke bedoeld wordt in artikel 106, § 2, KB/WIB 92, of het Belgisch beleggingsfonds bedoeld in artikel 106, § 3, KB/WIB 92.

Evenwel is de anti-misbruikmaatregel zoals geformuleerd in artikel 106, § 4, nieuw, KB/WIB 92 niet van toepassing wanneer de niet-inwoner bedoeld in artikel 106, § 2, KB/WIB 92, of het Belgisch beleggingsfonds bedoeld in artikel 106, § 3, KB/WIB 92 de Belgische aandelen krachtens een overeenkomst, desgevallend een ontlening, zouden bezitten die hen tot de doorstorting van de inkomsten ervan verplicht en de uiteindelijke verkrijger, desgevallend leninggever, zelf zou hebben kunnen genieten van een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing op basis van artikel 106, § 2, § 3, § 5 of § 6, KB/WIB 92, in de veronderstelling dat hij deze aandelen zelf zou hebben bezeten.

Artikel 117, §§ 2 en 3, KB/WIB 92, wordt overigens aangepast door artikel 19, 1° en 2° van dit besluit opdat de vereiste attesten ter ondersteuning van deze verzakingen de voorziene voorwaarden bevatten om de mogelijke misbruiken te beperken.

Artikel 13, 5° schrapt § 5, vierde lid van artikel 106, KB/WIB 92, met betrekking tot de inkomsten bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, WIB 92 aangezien deze bepaling is opgeheven door de wet betreffende financiële zekerheden.

Artikel 13, 6° vervangt § 5, vijfde lid van artikel 106, KB/WIB 92. De nieuwe bepaling stipuleert dat de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of van een lening niet in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van de minimumdeelneming ten name van de overdrager, de pandgever of de leninggever.

Artikel 106, § 5, KB/WIB 92, voorziet in een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing met betrekking tot dividenden van een Belgische dochteronderneming ten gunste van een moedervennootschap in een andere Lidstaat van de Europese Unie, in uitvoering van de richtlijn van de Raad van Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 (90/435/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende Lidstaten.

De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedervennootschap uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet een deelneming vertegenwoordigt van ten minste 25 % in het kapitaal van de dochtervennootschap en deze minimumdeelneming van 25 % niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.

Artikel 106, § 5, vijfde lid, nieuw van het KB/WIB 92 strekt ertoe te vermijden dat door middel van een lening van tenminste één jaar van effecten van een dochteronderneming door de moedervennootschap aan een ontlenende vennootschap, zowel de uitlenende als de ontlenende vennootschap zich gelijktijdig kunnen beroepen op de hoedanigheid van moedervennootschap in de zin van artikel 106, KB/WIB 92, op grond van de aandelen die het voorwerp zijn van de lening, rekening houdend enerzijds met de fictie van niet-eigendomsoverdracht voorzien in hoofde van de leninggever door artikel 2, § 2, eerste lid, WIB 92, zoals gewijzigd door de wet betreffende financiële zekerheden en anderzijds met de gemeenrechtelijke regels in hoofde van de leningnemer die eigenaar is geworden van de aandelen ten gevolge van het bezit van deze aandelen in uitvoering van een lening.

Deze regel is evenwel slechts voorzien ten name van de moedervennootschap (die dus handelt als leninggever, pandgever of overdrager) en niet ten name van de ontlenende vennootschap zodat deze zich zal kunnen beroepen, met het oog op de verzaking, op de aandelen die ze bezit in de hoedanigheid van leningnemer, pandnemer of cessionaris in uitvoering van een lening of van een zakelijke zekerheidsovereenkomst met een looptijd van tenminste één jaar. Aldus zal de moedervennootschap die op duurzame wijze 35 % van de aandelen van een Belgische vennootschap bezit, 10 % van de aandelen kunnen uitlenen zonder het voordeel van de verzaking aan de roerende voorheffing op de dividenden van de behouden 25 % te verliezen, terwijl de twee ontlenende vennootschappen die op duurzame wijze bij hypothese 20 % zouden bezitten vóór de verrichting, zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden inzake minimumdeelneming door elk 5 % van de aandelen te ontlenen gedurende één jaar. De vergoedingen voor ontbrekende coupon die door elk van de ontlenende vennootschappen worden uitgekeerd aan de uitlenende vennootschap voor de 5 % die ze bezitten zijn bovendien vrijgesteld van roerende voorheffing krachtens artikel 111bis, KB/WIB 92, nieuw. Indien daarentegen de moedervennootschap meer dan 10 % van de 35 % zou uitlenen, zou zij het recht op de verzaking met betrekking tot de aandelen in haar bezit die dan minder dan 25 % bedragen, verliezen daar de fictie van niet-eigendomsoverdracht zoals voorzien in artikel 2, § 2, eerste lid, WIB 92, niet van toepassing is op dit vlak.

Artikel 13, 7° heft § 6, derde lid van artikel 106, KB/WIB 92, op volgens de verklaringen die identiek zijn als deze opgenomen voor artikel 13, 5°, supra, betreffende de afschaffing van § 5, vierde lid.

Artikel 13, 8° vervangt § 6, vierde lid van artikel 106, KB/WIB 92. De nieuwe bepaling stipuleert dat de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, deel uitmaken van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of een lening niet in aanmerking genomen worden voor de bepaling van de minimumdeelneming ten name van de overdrager, de pandgever of de leninggever. Artikel 106, § 6, KB/WIB 92, voorziet, mutatis mutandis artikel 106, § 5, in het stelsel van de verzaking voor moedervennootschappen en dochterondernemingen met betrekking tot binnenlandse vennootschappen. Dezelfde regel als deze welke is besproken voor § 5, vijfde lid, nieuw, is eveneens op dit vlak opgenomen om te vermijden dat dezelfde aandelen die het voorwerp uitmaken van een lening of van een zakelijke zekerheidsovereenkomst ten name van de twee partijen aan de overeenkomst gelijktijdig in aanmerking worden genomen om te voldoen van de voorwaarden inzake minimumdeelneming.

Artikel 13, 9° heft de §§ 10 en 11 van artikel 106, KB/WIB 92, op omdat die betrekking hebben op de inkomsten bedoeld in het door de wet betreffende financiële zekerheden opgeheven artikel 18, eerste lid, WIB 92, die de vergoedingen voor ontbrekende coupon als dividenden definieerde.

Artikel 14 Dit artikel wijzigt artikel 107, § 2, KB/WIB 92, wat de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing op interest betreft.

Artikel 14, 1° vult artikel 107, § 2, 5° aan met een littera f) dat ertoe strekt de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing toe te staan voor interest betaald aan spaarders niet-inwoners (gedefinieerd in artikel 105, 5°, KB/WIB 92) door beursvennootschappen in uitvoering van zakelijke zekerheidsovereenkomsten of leningen met betrekking tot financiële instrumenten. Deze regeling is ook voorzien wanneer de schuldenaar een Belgische inrichting van een beleggingsonderneming naar buitenlands recht is die dezelfde categorieën van diensten inzake beleggingen mag verlenen als de beursvennootschappen naar Belgisch recht.

Het betreft beleggingsondernemingen naar Belgisch recht die zijn erkend als beursvennootschap krachtens artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.

Artikel 14, 2° verstrengt de voorwaarden voor de verzaking aan de inning van roerende voorheffing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam en die worden verleend of toegekend aan spaarders niet-inwoners door schuldenaars die niet bedoeld zijn in artikel 107, § 2, 5°, b, KB/WIB 92. Het begrip van spaarders niet-inwoners wordt met dit oogmerk gepreciseerd teneinde het gebruik door rijksinwoners van buitenlandse vennootschappen die genieten van een stelsel dat aanzienlijk gunstiger is dan in België te beperken.

Artikel 14, 3° heft artikel 107, § 2, 12°, KB/WIB 92, op omdat dat betrekking had op interest van aandelenleningen verleend of toegekend door een gecentraliseerd systeem van aandelenleningen bij toepassing van het stelsel dat door de wet betreffende financiële zekerheden is opgeheven. Dit stelsel wordt vervangen door artikel 116bis, KB/WIB 92, ingevoegd bij artikel 18 van dit besluit.

Artikel 15 Artikel 15 voegt in het KB/WIB 92 een artikel 111bis in met het oog op het toestaan van een algemene verzaking aan de inning van de roerende voorheffing met betrekking tot vergoedingen voor ontbrekende coupon ten gunste van verkrijgers bedoeld in de §§ 1 en 2 van deze nieuwe bepaling.

Artikel 111bis, § 1, eerste lid, beoogt de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald of toegekend aan elke binnenlandse vennootschap en aan een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap die de financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een lening of van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst heeft gebruikt voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid in België.

Het tweede lid sluit evenwel het voordeel van de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing uit met betrekking tot vergoedingen betaald in uitvoering van een lening van 1 jaar of meer (de bepaling beoogt niet de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten), aangezien de leningen met een dergelijke looptijd het ondermeer de ontlener mogelijk maken te genieten van een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wanneer aan de permanentievoorwaarde is voldaan (cfr. artikel 118, KB/WIB 92 : het houden in eigendom gedurende de hele periode waarop de inkomsten betrekking hebben).

Artikel 111bis, § 2, nieuw voorziet in de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing op vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald door Belgische schuldenaars bedoeld in de bepaling, of door een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap, aan elke spaarder niet-inwoner die de hiervoor gedefinieerde financiële instrumenten uitgeleend, in pand gegeven of overgedragen heeft.

De verzaking is evenwel niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner geen aanspraak kan maken op de toepassing van een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting gesloten tussen het land waarvan hij inwoner is en België, hetzij omdat een dergelijke overeenkomst niet bestaat, hetzij omdat hij rationae personae is uitgesloten van de toepassing van een bestaande overeenkomst.

Artikelen 16 en 17 Deze artikelen passen de artikelen 115 en 116 aan met betrekking tot de wijzigingen aangebracht in het WIB 92 door de wet betreffende financiële zekerheden op de hiervoor besproken punten.

Artikel 18 Artikel 18 voegt in het KB/WIB 92 een artikel 116bis in met het oog op het instellen van de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing op de inkomsten bedoeld in artikel 261, derde lid, WIB 92, zoals ingevoegd bij de wet betreffende financiële zekerheden, d.w.z. interest van leningen van financiële instrumenten en de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald in uitvoering van een lening met betrekking tot financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten.

In de verzaking is voorzien ten gunste van zeven categorieën van verkrijgers. Deze lijst van verkrijgers is gebaseerd op de categorieën van personen waarvoor wordt verzaakt aan de inning van de roerende voorheffing op basis van artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 mei 1994 over de inhouding en de vergoeding van de roerende voorheffing overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 6 augustus 1993 betreffende transacties met bepaalde effecten (vereffeningsstelsel X/N beheerd door de Nationale Bank van België).

Artikel 19 Artikel 19 vult artikel 117, KB/WIB 92, aan teneinde de formaliteiten waaraan de hiervoor vermelde verzakingen zijn onderworpen te verduidelijken.

Met betrekking tot de voorwaarde inzake eigenaar zijn of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen voorzien in artikel 117, § 2, nieuw KB/WIB 92 in hoofde van de verkrijger van vergoedingen voor ontbrekende coupon bedoeld in artikel 106, § 2, KB/WIB 92, wordt gepreciseerd dat deze voorwaarde dient te worden onderzocht rekening houdend met de fictie van niet eigendomsoverdracht voorzien in artikel 2, § 2, WIB 92, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de wet betreffende financiële zekerheden.

Artikel 20 Artikel 20 voegt in het KB/WIB 92 een nieuw artikel 123bis in teneinde de toepassingsmodaliteiten van het nieuwe artikel 283, WIB 92, vast te leggen dat voorziet in de weigering of de beperking van de verrekening van de roerende voorheffing in hoofde van de leningnemer van aandelen van Belgische vennootschappen, indien de leninggever een niet-inwoner is en die deze effecten niet heeft aangewend voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid in België en die inwoner is van een Staat waarmede België een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting heeft gesloten.

Artikel 283, tweede lid, WIB 92 laat een voorwaardelijke gehele of gedeeltelijke verrekening van de roerende voorheffing toe in hoofde van de leningnemer in functie van de verzakingen aan de inning van de roerende voorheffing of ten belope van de vermindering van de bronbelasting waarvan de leninggever zou kunnen hebben genieten met betrekking tot deze dividenden die hem zouden zijn toegekend bij ontstentenis van een lening van aandelen.

De toepassing van deze bepaling vereist dat de leningnemer die om de gehele of gedeeltelijke verrekening van de roerende voorheffing die werd ingehouden op de dividenden die hij heeft ontvangen verzoekt, een attest kan overleggen waarbij de leninggever bevestigt dat hij een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing of een verdragsvermindering van de bronbelasting had kunnen bekomen op het ogenblik van de toekenning of de betaalbaarstelling van de dividenden indien hij zijn aandelen waarop de dividenden betrekking hebben en die aan de roerende voorheffing zijn onderworpen, niet had uitgeleend.

In het attest dient te worden verduidelijkt op grond van welke wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen de leninggever een verzaking of een vermindering had kunnen bekomen en dient ook het tarief van de roerende voorheffing of van de bronheffing dat door hem definitief zou zijn verschuldigd indien hijzelf de dividenden had ontvangen, te worden gepreciseerd.

Artikel 21 Het artikel 21 regelt de inwerkingtreding van de bepalingen van dit besluit door zich te baseren op de regels voorzien in de wet betreffende financiële zekerheden.

Artikel 22 Dit artikel 22 voorziet in overgangsmaatregelen voor de toepassing van artikel 107, § 2, 10° en artikel 117, § 6, KB/WIB 92 met betrekking tot inkomsten van Belgische obligaties uitgegeven vóór de datum van bekendmaking van dit besluit.

Overgangsmaatregelen zijn ook voorzien voor gecentraliseerde systemen voor het lenen en het ontlenen van aandelen die erkend waren op grond van bepalingen invoegen vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en de Minister van Financiën, D. REYNDERS

20 JANUARI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 inzake roerende voorheffing op inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op : - artikel 18, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 28 juli 1992, bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, en bij de wetten van 22 december 1998, 10 maart 1999, 24 december 2002 en 15 december 2004; - artikel 19, § 1, 1° en § 3, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1992, 22 juli 1993, 20 maart 1996, 10 maart 1999 en 15 december 2004; - artikel 261, eerste lid, 4°, en tweede lid, ingevoegd bij de wet van 15 december 2004; - artikel 263, gewijzigd bij de wet van 4 april 1995; - artikel 265, tweede en derde lid, ingevoegd bij de wet van 15 december 2004; - artikel 269, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, vervangen bij de wet van 30 maart 1994 en gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995, 10 maart 1999, 24 december 2002 en 15 december 2004;

Gelet op het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92), inzonderheid op : - artikelen 735, 736 en 738 tot 7312, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000; artikel 96; artikel 105, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 7 april 1995, 23 december 1996, 16 mei 2003, 22 december 2003 en 13 augustus 2004; - artikel 106, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 10 april 1995, 6 juli 1997, 9 januari 1998, 4 december 2000 en 15 mei 2003; - artikel 107, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 11 december 1996, 4 december 2000, 15 mei 2003, 22 december 2003 en 13 augustus 2004; - artikel 115, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1995; - artikel 116, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 4 december 2000 en 15 mei 2003; - artikel 117, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 30 mei 1995, 1 september 1995, 11 december 1996, 17 december 1996, 6 juli 1997, 4 december 2000 en 22 december 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 september 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 2 september 2004;

Gelet op het advies nr. 37.831/2 van de Raad van State gegeven op 22 december 2004 in uitvoering van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het opschrift van afdeling XXVIIquater van Hoofdstuk I van het KB/WIB 92, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 29 november 2000, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 februari 2003 en vervangen door het koninklijk besluit van 13 december 2003, worden de woorden "203, § 1, derde lid en § 2, zesde lid, 2°" vervangen door de woorden "203, § 1, tweede lid".

Art. 2.In Hoofdstuk I van hetzelfde besluit, wordt voor artikel 733 een afdeling XXVIIquinquies dat de artikelen 735 à 7312, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, omvat, ingevoegd en luidende als volgt : « Afdeling XXVIIquinquies. - Erkenningsvoorwaarden waaraan een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat geïntegreerd is in een betalings- en afwikkelingssysteem van effectenverrichtingen moet voldoen en periode gedurende dewelke de erkenning kan worden verleend (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 261, derde lid). »

Art. 3.In artikel 735, 1° en 2°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, wordt het woord "aandelen" vervangen door de woorden "financiële instrumenten".

Art. 4.In artikel 736 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden "203, § 2, 6de lid, 2°" vervangen door de woorden "261, derde lid" en het woord "aandelen" wordt vervangen door de woorden "financiële instrumenten";2° het eerste lid, 4°, wordt opgeheven;3° in het tweede lid, worden de woorden "van vergoedingen voor ontbrekende coupon" vervangen door de woorden "van inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek".

Art. 5.In artikel 738 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, wordt het woord "aandelen" vervangen door de woorden "financiële instrumenten";2° in § 2, wordt het woord "aandelen" vervangen door de woorden "financiële instrumenten" en het woord "twee" wordt vervangen door het woord "vijf".

Art. 6.Artikel 739 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 739.De beheerder van het systeem of, in de gevallen bedoeld in artikel 737 van dit besluit, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, deelt aan de FOD Financiën vóór 15 december van ieder kalenderjaar volgende gegevens mee : - het totaal bedrag van de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de vergoedingen voor leningen die betaald zijn in het kader van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten, in de loop van de periode die loopt van 1 september van het vorig jaar tot 31 augustus van het lopend jaar of, als de erkenning bekomen werd in de loop van de betrokken periode, sedert de datum van erkenning tot 31 augustus van het lopend jaar; - de identiteit van de deelnemers aan het gecentraliseerd systeem die de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en vergoedingen voor leningen hebben ontvangen in de loop van dezelfde periode als die bedoeld in het vorige gedachtestreepje, alsmede het bedrag van die inkomsten en vergoedingen betaald aan elk van die deelnemers in diezelfde periode. »

Art. 7.Artikel 7310 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, wordt opgeheven.

Art. 8.Artikel 7311, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten moet per geleend financieel instrument toelaten het bedrag te bepalen van de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de vergoedingen voor lening betaald door en aan iedere deelnemer gedurende vijf jaren na het jaar gedurende hetwelk deze inkomsten zijn betaald.»

Art. 9.In artikel 7312, §§ 2, 3 en 4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij koninklijk besluit van 29 november 2000, wordt het woord "aandelen" vervangen door de woorden "financiële instrumenten".

Art. 10.In het opschrift van onderafdeling I van afdeling III van Hoofdstuk II van hetzelfde besluit, worden de woorden "en inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ten laste van een schuldenaar niet rijksinwoner " ingevoegd tussen de woorden "gelddeposito's in het buitenland" en de woorden "-Controlemaatregelen".

Art. 11.Artikel 96 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «

Art. 96.§ 1. Voor de regelmatige inning van de roerende voorheffing zijn de instellingen en personen die zijn vermeld in de artikelen 2 en 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en die in België inkomsten van buitenlandse oorsprong uitbetalen of op enigerlei wijze bij de incassering van zulke inkomsten optreden, verplicht die verrichtingen, naarmate zij zich voordoen, te boeken in een bijzonder register.

Het register dat alle door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen moet bevatten, kan zowel op papier als op een elektronische informatiedrager worden bijgehouden.

Het eerste lid is niet van toepassing op de inkomsten die zijn bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Wanneer het register op papier wordt bijgehouden, moet het op elk verzoek van de in artikel 101 aangewezen ambtenaren onmiddellijk worden voorgelegd.

Als het register wordt bijgehouden op een elektronische informatiedrager, moet de in § 1 bedoelde instelling of persoon : - de passende maatregelen treffen die iedere wijziging, toevoeging of schrapping van geregistreerde gegevens op zijn elektronische informatiedrager beletten; - en, op elk verzoek van de in artikel 101 aangewezen ambtenaren, onmiddellijk toelaten om die gegevens te lezen en op zijn uitrusting en in bijzijn van de ambtenaren van de administratie, kopieën te maken in de door die ambtenaren gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens. »

Art. 12.In artikel 105 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 7 april 1995, 23 december 1996, 15 mei 2003, 22 december 2003 en 13 augustus 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in 1°, wordt a vervangen door de volgende bepaling : « a) de in België gevestigde kredietinstellingen bedoeld in de wet op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen van 22 maart 1993 evenals de Nationale Bank van België;»; 2° in 6°, wordt b aangevuld met een tweede lid die luidt als volgt : « Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct., wordt er geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen. »

Art. 13.In artikel 106 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 10 april 1995, 6 juli 1997, 9 januari 1998, 4 december 2000 en 15 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, vervallen de woorden "niet in artikel 18, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde";2° § 1, tweede lid, wordt opgeheven;3° in §§ 2 en 3, worden de woorden "en op inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen " ingevoegd tussen het woord "dividenden" en de woorden "waarvan de schuldenaar";4° § 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 4.De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner er toe gehouden is, hetzij krachtens een contractuele verplichting de opbrengst van Belgische aandelen die hij in eigen naam beheert door te storten aan de uiteindelijke verkrijger, hetzij een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen die hij krachtens een ontlening bezit door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in § 5 of in § 6. »;

De bepalingen van § 3 zijn niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner bedoeld in § 3, tweede lid, b, alhoewel hij de delen van het fonds in eigen naam beheert of bezit, er krachtens een andere contractuele verplichting dan het reglement van het fonds toe gehouden is de opbrengst ervan door te storten aan de uiteindelijke verkrijger, noch wanneer het beleggingsfonds er toe gehouden is een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen die het krachtens een ontlening bezit door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in § 5 of in § 6. »; 5° § 5, vierde lid, wordt opgeheven;6° § 5, vijfde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.»; 7° § 6, derde lid, wordt opgeheven;8° § 6, vierde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.»; 9° de §§ 10 en 11 worden opgeheven.

Art. 14.In artikel 107, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 11 december 1996, 4 december 2000, 15 mei 2003, 22 december 2003 en 13 augustus 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het 5° wordt aangevuld met een littera f, waarvan de tekst luidt als volgt : « f) interest van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en van leningen met betrekking tot financiële instrumenten zoals beoogd door het artikel 19, § 1, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 toegekend of betaalbaar gesteld door een beursvennootschap naar Belgisch recht of door een Belgische inrichting van een beleggingsonderneming naar buitenlands recht die dezelfde categorieën van diensten inzake beleggingen mag verlenen als de beursvennootschappen naar Belgisch recht aan een verkrijger die wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner.»; 2° het 10° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 10° inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam bij de uitgever die aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door niet in 5°, b, vermelde schuldenaars. De bepalingen van het eerste lid zijn slechts van toepassing indien de verkrijger : - ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is; - ofwel een in artikel 227, 2° van hetzelfde Wetboek vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners; - ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep heeft gedaan op het spaarwezen. »; 3° het 12° wordt opgeheven.

Art. 15.Tussen de artikelen 111 en 112 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 111bis ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt : «

Art. 111bis.§ 1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, andere dan degene bedoeld in artikel 265, tweede lid, van hetzelfde wetboek, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap of als een belastingplichtige onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt.

Het eerste lid is niet van toepassing op de in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek bedoelde inkomsten die zijn betaald of toegekend in uitvoering van een lening met een looptijd die gelijk is aan of langer is dan één jaar met betrekking tot deze financiële instrumenten. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, verkregen uit financiëleinstrumenten en die ten laste zijn van een leningnemer, een cessionaris of een pandnemer zijnde een rijksinwoner, enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België, de Belgische Staat of de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan, of een inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner in België beschikt, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner die aanspraak kan maken op de toepassing van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is. »

Art. 16.In artikel 115, §§ 1 en 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 september 1995, worden de woorden "en 90, 6°" vervangen door de woorden "en 90, 6° en 11°".

Art. 17.In artikel 116 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 4 december 2000 en 15 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, vervallen de woorden "die niet zijn bedoeld in artikel 18, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek" en worden de woorden "en 90, 6°" vervangen door de woorden "en 90, 6° en 11°";2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art. 18.Tussen de artikelen 116 en 117 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 116bis ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt : «

Art. 116bis.Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten, waarvan de verkrijgers deel uitmaken van een van de volgende categorieën : 1° binnenlandse vennootschappen;2° onverminderd de toepassing van artikel 262, 1° en 5° van hetzelfde Wetboek, de in artikel 2, § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen bedoelde instellingen, verenigingen of ondernemingen, andere dan deze vermeld in 1° en 3°;3° de in artikel 105, 2° vermelde parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen;4° de in artikel 105, 5°, vermelde spaarders niet-inwoners;5° de in artikel 115 vermelde beleggingsfondsen;6° de in artikel 227, 2° van hetzelfde Wetboek vermelde belastingplichtigen, die volgens artikel 233 van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen zijn en die de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid gebruiken;7° collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld.»

Art. 19.In artikel 117 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 30 mei 1995, 1 september 1995, 11 december 1996, 17 december 1996, 6 juli 1997, 4 december 2000 en 22 december 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers : a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen;b) niet-inwoners zijn die geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden en die in het land waarvan zij inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;c) niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6.»; 2° § 3 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.De in de artikelen 106, § 3, en 110, 4°, c, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat de het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van een overeenkomstig artikel 106, § 3, erkend beleggingsfonds.

De in artikel 106, § 3, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt bovendien slechts toegestaan indien het attest bedoeld in het vorige lid bevestigt dat de spaarders niet-inwoners die de aandelen bezitten er niet toe gehouden zijn het resultaat ervan krachtens een contractuele verplichting aan de uiteindelijke verkrijger door te storten en dat het beleggingsfonds er niet toe gehouden is een inkomen vermeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die het krachtens een lening bezit door te storten behalve indien de uiteindelijke verkrijger een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, een beleggingsfonds is bedoeld in artikel 106, § 3 of een moedervennootschap is bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6. »; 3° § 4, derde lid, wordt opgeheven;4° § 5, derde lid, wordt opgeheven;5° in § 6, worden de woorden "107, § 2, 5°, b tot e, 6° en 10°" vervangen door de woorden "107, § 2, 5°, b tot f, en 6°";6° een § 6ter wordt ingevoegd, luidende : « § 6ter.De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger : a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen;b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt;c) - ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is; - ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners; - ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen. »; 7° § 16 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 16.De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieën. »; 8° § 17 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 17.De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger : a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt;b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.»; 9° § 18 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 18.De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger : a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is;b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten.»

Art. 20.Tussen de artikelen 123 en 124 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 123bis ingevoegd waarvan de tekst luidt als volgt : «

Art. 123bis.De verrekening van de roerende voorheffing bedoeld in artikel 283, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger van de inkomsten in het bezit wordt gesteld van een attest waarbij is bevestigd : a) hetzij dat de leninggever van de aandelen waarvoor de verrekening wordt gevraagd, zonder een lening met betrekking tot die aandelen, de voorwaarden zou hebben vervuld om de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing te bekomen overeenkomstig de artikelen 106 tot 119bis op het ogenblik van de toekenning en de betaalbaarstelling van de dividenden die betrekking hebben op de geleende aandelen;b) hetzij dat de leninggever zonder een lening met betrekking tot die aandelen de voorwaarden zou hebben vervuld om een vermindering van de roerende voorheffing te bekomen overeenkomstig de bepalingen van een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting, op het ogenblik van toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden die betrekking hebben op de geleende aandelen.»

Art. 21.De artikelen 1 tot 11 treden in werking vanaf de datum van bekendmaking van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.

Artikel 12, 1° treedt in werking op de dag van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

De artikelen 12, 2° en 13, 6° en 8°, zijn van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf de datum van bekendmaking van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.

De artikelen 13, 1°, 2° en 9° zijn van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de leningen van aandelen afgesloten vanaf de datum van bekendmaking van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.

De artikelen 13, 5° en 7° en 19, 3° en 4°, zijn van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf de datum van bekendmaking van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.

De artikelen 13, 3° en 4°, 14, 1° en 3°, 15 tot 18 en 19, 1°, 2° en 7° tot 9° en 20, zijn van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf de datum van bekendmaking van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten.

Artikel 14, 2° en artikel 19, 5° en 6°, zijn van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 22.Artikel 107, § 2, 10° en artikel 117, § 6 van het KB/WIB 92, zoals deze bestonden alvorens door dit besluit te zijn gewijzigd blijven van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vóór de datum van bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

De gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van aandelen erkend overeenkomstig het artikel 738, KB/WIB 92, zoals dit bestond voor de wijziging door artikel 5 van dit besluit, behouden hun erkenning die ze hadden op het moment van het in voege treden van de artikelen 1 tot 9 van dit besluit voorzover dat ze zich binnen de termijn van 12 maanden vanaf deze datum in overeenstemming brengen met de voorwaarden voorzien bij de artikelen 735, 736 en 738 tot 7312, KB/WIB 92, zoals gewijzigd bij dit besluit en onder voorbehoud dat ze zonder onderbreking de voorwaarden hebben gerespecteerd zoals voorzien bij het artikel 737 en bij de artikelen 735, 736 en 738 tot 7312, KB/WIB 92, zoals zij bestonden vóór enige aanpassing bij dit besluit.

Art. 23.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 januari 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad. Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, koninklijk besluit van 10 april 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1992.

Wet van 28 juli 1992, Belgisch Staatsblad van 31 juli 1992.

Koninklijk besluit van 20 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996, 4de editie.

Wet van 22 december 1998, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1999.

Wet van 10 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 14 april 1999, 2e editie.

Wet van 24 december 2002, Belgisch Staatsblad van 31 december 2002, 2de editie.

Wet van 15 december 2004, Belgisch Staatsblad van ....

Wet van 22 juli 1993, Belgisch Staatsblad van 26 juli 1993.

Wet van 20 maart 1996, Belgisch Staatsblad van 7 mei 1996.

Wet van 4 april 1995, Belgisch Staatsblad van 23 mei 1995 - err. 1 juli 1995.

Wet van 24 december 1993, Belgisch Staatsblad van 31 december 1993, 2de editie.

Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994, 2de editie.

Wet van 20 december 1995, Belgisch Staatsblad van 23 december 1995.

Koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, Belgisch Staatsblad van 13 september 1993.

Koninklijk besluit van 29 november 2000, Belgisch Staatsblad van 23 december 2000, 2de editie.

Koninklijk besluit van 12 augustus 1994, Belgisch Staatsblad van 10 september 1994.

Koninklijk besluit van 7 april 1995, Belgisch Staatsblad van 29 april 1995.

Koninklijk besluit van 23 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996, 3de editie.

Koninklijk besluit van 16 mei 2003, Belgisch Staatsblad van 5 juni 2003.

Koninklijk besluit van 22 december 2003, Belgisch Staatsblad van 31 december 2003, 2de editie.

Koninklijk besluit van 13 augustus 2004, Belgisch Staatsblad van 7 september 2004.

Koninklijk besluit van 22 oktober 1993, Belgisch Staatsblad van 29 oktober 1993.

Koninklijk besluit van 10 april 1995, Belgisch Staatsblad van 13 mei 1995.

Koninklijk besluit van 6 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 30 juli 1997.

Koninklijk besluit van 9 januari 1998, Belgisch Staatsblad van 6 februari 1998.

Koninklijk besluit van 4 december 2000, Belgisch Staatsblad van 23 december 2000, 2e editie.

Koninklijk besluit van 15 mei 2003, Belgisch Staatsblad van 12 juni 2003.

Koninklijk besluit van 26 mei 1994, Belgisch Staatsblad van 9 juni 1994.

Koninklijk besluit van 11 december 1996, Belgisch Staatsblad van 14 december 1996.

Koninklijk besluit van 1 september 1995, Belgisch Staatsblad van 5 oktober 1995 - err. 20 oktober 1995.

Koninklijk besluit van 30 mei 1995, Belgisch Staatsblad van 21 juli 1995.

Koninklijk besluit van 17 december 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996, 2de editie.

Gecoördineerde wetten op de Raad van State, wet van 12 januari 1973, Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.

^