Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 mei 1997
gepubliceerd op 05 juni 1997

Koninklijk besluit tot vaststelling van het presentiegeld van de voorzitters en plaatsvervangende voorzitters van de beroepsorganen ingesteld bij het Ministerie van Ambtenarenzaken, alsook van de vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten voor alle leden van deze beroepsorganen

bron
ministerie van ambtenarenzaken
numac
1997002040
pub.
05/06/1997
prom.
20/05/1997
ELI
eli/besluit/1997/05/20/1997002040/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 MEI 1997. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het presentiegeld van de voorzitters en plaatsvervangende voorzitters van de beroepsorganen ingesteld bij het Ministerie van Ambtenarenzaken, alsook van de vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten voor alle leden van deze beroepsorganen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, inzonderheid op artikel 82, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1987,12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993, op artikel 83, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 februari 1985, 21 januari 1987, 12 november 1990, 20 november 1990, 21 november 1991, 4 maart 1993, 15 maart 1993, 26 september 1994 en 31 maart 1995, op artikel 83bis, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991 en 4 maart 1993, op artikel 84, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 september 1969,1 augustus 1975, 21 januari 1987, 12 november 1990, 21 november 1991, 4 maart 1993, bij de wet van 22 juli 1993 en bij het koninklijk besluit van 31 maart 1995, op artikel 95 en op artikel 95bis, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, inzonderheid op artikel 2bis, § 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 1981 en 26 augustus 1987 en bij de wet van 22 juli 1993;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 december 1970, 4 december 1990, 4 maart 1993, bij de wet van 22 juli 1993 en bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 10 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 2 juni 1976 en 12 december 1984, bij de wet van 22 juli 1993, bij de koninklijke besluiten van 17 maart 1995 en 24 april 1997 en bij de ministeriële besluiten van 28 januari 1970, 13 oktober 1971, 28 maart 1974, 17 januari 1975, 24 november 1975, 29 april 1977 en 12 december 1984;

Gelet op het koninklijk besluit van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van alle aard toegekend aan het personeel der ministeries, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1967 en 2 maart 1989;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 juni 1970 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, inzonderheid op artikel 19, zoals het werd vervangen bij het koninklijk besluit van 10 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 18, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 maart 1976 en 25 november 1993, op artikel 19, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1993 en 10 april 1995 en op artikel 20, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1993;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 13 maart 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 15 april 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoordineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de billijkheid gebiedt dat zonder uitstel aan elke voorzitter van een beroepsorgaan hetzelfde bedrag aan presentiegeld wordt toegekend en dat daarenboven de reglementaire basis hiertoe voor de departementale raad van beroep dient te worden vastgesteld;

Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de hierna genoemde beroepsorganen ingesteld bij het Ministerie van Ambtenarenzaken : 1° de raad van beroep voor opperambtenaren;2° de interdepartementale raad van beroep;3° de raad van beroep voor leidende ambtenaren van sommige instellingen van openbaar nut;4° de raad van beroep voor het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;5° de raad van beroep voor het toegevoegd vorsingspersoneel en voor het beheerspersoneel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;6° de departementale raad van beroep;7° de commissie voor beroep inzake verlof, disponibiliteit en afwezigheid.

Art. 2.Aan de voorzitters en plaatsvervangende voorzitters van de beroepsorganen bedoeld in artikel 1 wordt een presentiegeld ten bedrage van negenhonderdvijfenzeventig (975) frank per zitting toegekend.

Art. 3.De voorzitters en de assessoren van de beroepsorganen bedoeld in artikel 1, alsmede hun plaatsvervangers, hebben recht op de vergoedingen wegens reis- en verblijfkosten, overeenkomstig de verordeningsbepalingen die gelden voor het rijkspersoneel. Zijn zij geen rijksambtenaren, dan worden zij gelijkgesteld met ambtenaren van de rangen 15 tot 17.

Wanneer zij gemachtigd werden hun eigen vervoermiddel te gebruiken, genieten zij een vergoeding die gelijk is aan het bedrag dat de Staat zou hebben uitgekeerd wanneer zij zouden gereisd hebben met het gemeenschappelijk openbaar vervoer.

Art. 4.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 11 januari 1965 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en plaatsvervangende voorzitter van de raad van beroep voor opperambtenaren, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1970 en 21 november 1989;2° het koninklijk besluit van 11 januari 1965 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en plaatsvervangende voorzitter van de interdepartementale raad van beroep, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 februari 1970 en 21 november 1989;3° het koninklijk besluit van 19 juli 1978 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de raad van beroep voor het administratief personeel, voor het technisch personeel en voor het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;4° het koninklijk besluit van 9 augustus 1978 tot toekenning van een forfaitaire toelage aan de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de raad van beroep voor het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat;5° het ministerieel besluit van 27 juli 1976 tot vaststelling van het bedrag van de toelagen en vergoedingen die toegekend worden aan de leden van de commissie opgericht in uitvoering van artikel 28 bis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen.

Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997, met uitzondering wat de departemetale raad van beroep betreft, zoals vermeld in artikel 1, 6°, voor dewelke het uitwerking heeft met ingang van 1 juni 1996.

Art. 6.Onze Minister van Ambtenarenzaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 mei 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT

^