Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 december 1999
gepubliceerd op 09 februari 2000

Koninklijk besluit tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie

bron
ministerie van verkeer en infrastructuur
numac
2000014010
pub.
09/02/2000
prom.
21/12/1999
ELI
eli/besluit/1999/12/21/2000014010/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het onderhavige besluit heeft tot doel de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan te vullen en te wijzigen teneinde enerzijds, de bepalingen van Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector in nationaal recht om te zetten en om anderzijds, tegemoet te komen aan een zeker aantal opmerkingen die de Europese Commissie heeft geformuleerd in de gemotiveerde adviezen die zij aan België heeft gericht.

De ontwikkeling van vernieuwende digitale technologieën in de telecommunicatiesector impliceert een specifieke aanpak van de bescherming van de persoonsgebonden gegevens en van de privacy van de gebruikers. De invoering van die digitale technologieën (ISDN of mobiele digitale netwerken, bijvoorbeeld) verhoogt met name het risico in verband met de geautomatiseerde opslag en verwerking van gegevens over de abonnees en de gebruikers.

Om de fundamentele rechten en vrijheden van de natuurlijke personen en de fundamentele belangen van rechtspersonen te beschermen, moeten er daarom maatregelen worden genomen, met name om ongeoorloofde toegang tot de communicatie of tot de oproepgegevens te voorkomen.

Behalve de maatregelen die in dit besluit worden genomen om Richtlijn 97/66/EG om te zetten, voorziet artikel 8, punt 1 tot 4, van die richtlijn in alle functiemogelijkheden met betrekking tot de presentatie van de identificatie van het oproepende en het opgeroepen nummer (CLI - calling line identification) alsook in de beperking van die mogelijkheden. Die verplichtingen worden aan de operatoren opgelegd en het is daarom verstandiger gebleken die om te zetten in een tekst die rechtstreeks op hen van toepassing is. Een dienovereenkomstige aanpassing wordt daarom doorgevoerd in artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 juni 1998 tot vaststelling van het bestek van toepassing op de spraaktelefonie en de procedure inzake de toekenning van individuele vergunningen.

Dezelfde richtlijn verplicht in artikel 8, punt 6, de Lid-Staten ertoe ervoor te zorgen dat de dienstenverstrekkers het publiek duidelijk en nauwkeurig voorlichten over de mogelijkheden en beperkingen van de identificatie van het oproepende nummer. Deze bepaling is al omgezet in het kader van artikel 105sexies van de wet van 21 maart 1991.

Bovendien is een mededeling van het B.I.P.T. in het Belgisch Staatsblad van 19 juni 1998 bekendgemaakt (bl. 20166) over de identificatie van binnenkomende telefoonoproepen door de presentatie van het nummer van de oproeper.

Het zijn ook een gemotiveerd advies van de Europese Commissie (gemotiveerd advies SG(99) D/1982, toegestuurd op 15 maart 1999, betreffende de omzetting van richtlijn 97/13/EG betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen) en dreigingen met een nakende aanhangigmaking bij het Hof van Justitie die in de bestekken vermeld in de artikelen 87 en 92bis van de wet, de intrekking wettigen van de bepaling met betrekking tot de bijdrage tot het wetenschappelijk onderzoek op telecommunicatiegebied en tot de ontwikkeling van de markt.

In hetzelfde gemotiveerde advies over de omzetting van de voormelde richtlijn 97/13/EG, is de Commissie van oordeel dat het Belgisch recht, overeenkomstig artikel 10, punt 1, van de richtlijn een bepaling moet bevatten die duidelijk zegt dat het aantal vergunningen alleen mag worden beperkt om redenen die verband houden met het beheer van het frequentiespectrum. Die reden rechtvaardigt de vermelding van die verduidelijking in de artikelen 87 en 92bis van de wet betreffende de toekenning van individuele machtigingen voor spraaktelefoondiensten of de aanleg van openbare telecommunicatienetwerken.

Zo wijst dat gemotiveerde advies er ook op dat artikel 109, § 1, van de wet van 21 maart 1991 niet helemaal duidelijk is. Het verbiedt alle praktijken van kruissubsidiëring uit hoofde van een operator met een sterke marktpositie, terwijl België tijdens de contacten die het met de Europese Commissie heeft gehad, daaraan heeft verklaard dat dit artikel uitsluitend concurrentievervalsende kruissubsidiëring verbood en geenszins een operator met een sterke marktpositie belette om in een andere bedrijvigheid te investeren. Om alle misverstanden uit de wereld te helpen, is artikel 109, § 1, op eenduidige manier herschreven.

De noodzaak om zich te schikken naar artikel 7, punt 2, van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Netwerk Provision (ONP) heeft ook geleid tot een wijziging van artikel 106 van de wet van 21 maart 1991 in die zin dat de exploitanten van netwerken of van de mobiele telefoniedienst alleen maar verplicht zijn om het principe van de kostenbasering toe te passen wanneer zij worden beschouwd als beschikkende over een sterke positie op de markt voor interconnectie.

Artikelsgewijze commentaar Artikel 1 voegt een definitie toe aan de lijst van definities in de wet van 21 maart 1991. De term « abonnee » was daar immers niet gedefinieerd omdat de wetgever ervan uitging dat het begrip gebruiker werkbaarder was. Omwille van de duidelijkheid ten opzichte van andere teksten en ook om de logica van de in Belgisch recht omgezette richtlijn te volgen, is er beslist om het begrip « abonnee » toe te voegen. Dat begrip is des te belangrijker omdat het verwijst naar de medecontractant van de dienstverstrekker, terwijl die persoon niet altijd dezelfde is als de gebruiker van de dienst.

Artikel 2, § 1, brengt een verduidelijking aan in artikel 87, § 1, door eraan toe te voegen dat het aantal vergunningen voor spraaktelefonie dat kan worden toegekend, niet a priori beperkt is.

Die verduidelijking komt tegemoet aan de herhaalde opmerkingen vanwege de Europese Commissie, meer in het bijzonder in het reeds aangehaalde gemotiveerde advies in verband met de onjuiste omzetting in nationaal recht van richtlijn 97/13/EG betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten. Artikel 10, punt 1, van die richtlijn schrijft immers voor dat de Lid-Staten het aantal individuele vergunningen alleen maar mogen beperken om redenen die verband houden met het beheer van het frequentiespectrum. § 2 van artikel 2 beantwoordt eveneens aan een andere opmerking van de Commissie, die in hetzelfde gemotiveerde advies is geformuleerd.

Volgens de Commissie vormt het opleggen in het bestek voor de spraaktelefoondienst van een « bijdrage tot het wetenschappelijk onderzoek op telecommunicatiegebied, en tot de ontwikkeling van de markt, met name via de verbetering van de toegang, zonder uitsluitingen, tot die markt teneinde de levering van telecommunicatiediensten te vergemakkelijken », zoals vermeld in punt s) van § 2 van artikel 87 van de wet, een hindernis voor de intrede op de markt.Bovendien maakt volgens de Commissie een dergelijke bijdrage geen deel uit van de voorwaarden die vastgesteld zijn in de bijlage bij richtlijn 97/13/EG. De soepele toepassing van de Belgische regelgevende overheid en de verstrekte uitleg hebben de Commissie niet kunnen overtuigen, en die heeft haar voornemen aangekondigd om ook die kwestie bij het Hof van Justitie aanhangig te maken. Dankzij de intrekking van die bepaling wordt die aanhangigmaking dus voorkomen.

Artikel 3 brengt in artikel 92bis, § 1, van de wet dezelfde wijzigingen aan als die welke in artikel 2 worden aangebracht. De redenen voor die veranderingen zijn identiek.

Artikel 4 wijzigt artikel 105nonies van de wet om het aan te passen aan de bepalingen van richtlijn 97/66/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector. Het probleem van de facturering en van het bewaren van de gegevens die nodig zijn voor de opstelling van de rekening, zoals beoogd door de richtlijn, heeft geleid tot een totale herziening van artikel 105nonies.

De zes paragrafen van artikel 4 houden rekening met, en verzoenen de soms tegenstrijdige eisen tot bescherming van de telecommunicatiegegevens en tot bewaring en verwerking van die gegevens ten behoeve van de facturering, het verkeersbeheer, de opsporing van fraude en de wettige handelspraktijken van de leveranciers van openbare telecommunicatienetwerken en/of telecommunicatiediensten.

Dit artikel moet samen worden gelezen met de strafwetgeving betreffende computercriminaliteit die een vaste termijn zal opleggen, nodig voor het bewaren en archiveren van oproepgegevens voor strafrechtelijke onderzoeken. § 1 stelt een algemeen beginsel in volgens hetwelk alle verkeersgegevens met betrekking tot de abonnees en de gebruikers die verwerkt worden om verbindingen tot stand te brengen, worden vernietigd of anoniem gemaakt. § 2 voert een uitzondering op het beginsel in om het mogelijk te maken, facturen op te maken of interconnectiebetalingen te verrichten. § 3 beperkt de eventuele verwerking van de gegevens tot een zeker aantal personen, omwille van de vertrouwelijkheid. § 4 voorziet in een specifieke toepassing inzake gebruik van die gegevens door de operatoren, zonder dat daarbij de tussenkomst van een magistraat nodig is. De verificatie van telecommunicatieverkeer met een verdacht karakter, zoals intensieve call forwarding, kan daardoor door de operator op eigen initiatief worden uitgevoerd. Wat er ook van zij, ook al is het gebruik van oproepgegevens mogelijk, toch blijven het afluisteren, kennisnemen en openen van communicatie verboden en beperkt tot de gevallen vermeld in artikel 109ter E, dat op zichzelf ongewijzigd blijft. § 5 herformuleert het oude artikel 105 zodat het basisbeginsel van de gespecificeerde rekening waarvan de graad van specificatie door de Minister wordt vastgesteld, toch de mogelijkheid openlaat om een niet-gespecificeerde rekening te krijgen, overeenkomstig artikel 7 van richtlijn 97/66/EG van 15 december 1997.

Toch kan iedere abonnee op verzoek een factuur ontvangen waarin de aangerekende oproepen meer of minder gespecificeerd zijn dan het niveau dat door de Minister is vastgesteld. Deze mogelijkheid voor de abonnee om een grotere specificatie te krijgen, is niet in strijd met de wettelijke geheimhouding die wordt opgelegd voor oproepen naar noodnummers en oproepen naar hulpdiensten.

De vraag was immers gerezen of, in geval van gespecificeerde rekeningen, de hulpnummers met gedeelde taxatie (078) al of niet door de operator moesten worden vermeld.

Een zeker aantal hulpdiensten maken gebruik van dat soort van nummers en de vrees dat de vermelding van dat nummer op de factuur de oproepen kan schaden is reëel, zowel voor de hulpdienst, die daarin een obstakel ziet voor oproepen vanwege personen die in moeilijkheden verkeren, als voor de oproeper die daarin een gevaar zou kunnen zien voor een aantasting van zijn privacy. De facto wensen diegenen die naar die hulpdiensten bellen in de meeste gevallen anoniem te blijven.

De extra kosten ontstaan door de graad van specificatie die de abonnee wenst, kunnen hem worden aangerekend op grond van de werkelijke kosten van de verrichting. De leveranciers van openbare telecommunicatienetwerken en/of telecommunicatiediensten mogen dus geen winst maken op basis van een wettige aanvraag van een gespecificeerde rekening vanwege een abonnee.

Bovendien dient te worden vermeld dat artikel 105nonies gedekt wordt door de straffen van artikel 114, § 2. Een verwerking van rekeninggegevens die niet voldoet aan de criteria die in deze wet zijn vastgesteld zou dus aanleiding kunnen geven tot een geldboete van 50 tot 50.000,- frank. § 6 preciseert dat de binnen de grenzen van de onderhavige wet toegestane vormen van verwerking van oproepgegevens onderworpen zijn aan de controle van het B.I.P.T., waarvan de officiers van gerechtelijke politie eventueel alle nuttige inlichtingen mogen opvragen om na te gaan of de verwerking van de gegevens wel degelijk volgens de bepalingen van deze wet is verlopen.

Artikel 5 voegt een vierde paragraaf toe aan artikel 106. Daarin wordt verduidelijkt dat het principe van de kostenbasering enkel maar mag worden toegepast op de exploitanten van netwerken of diensten voor mobiele telefonie, wanneer zij worden beschouwd als beschikkende over een sterke positie op de markt voor interconnectie: De artikelen 6 en 7 geven een nadere bepaling bij het woord « subsidiëring » in de artikelen 109, § 1, en 109bis van de wet. De Europese Commissie was in het gemotiveerde advies dat zij op 1S maart 1999 aan België heeft toegestuurd, immers van oordeel dat door aan alle operatoren met een sterke marktpositie elke praktijk van kruissubsidiëring te verbieden, de wet van 21 maart 1991 de bepalingen van artikel 3, § 2, in verbinding met de bijlage van richtlijn 97/13/EG niet juist omzette. De wijziging is er dus op gericht de Belgische tekst in overeenstemming te brengen met de Europese wetgeving.

Artikel 8 past artikel 109ter D, 3°, aan aan de wijzigingen die in het nieuwe artikel 105nonies zijn ingevoegd.

Artikel 9 wijzigt artikel 9 van bijlage 1 bij de wet van 21 maart 1991, zoals ingevoegd door artikel 26, § 2, van de wet van 19 december 1997, en die de technische en financiële prestatievoorwaarden vastlegt van de diensten die worden aangeboden bij wijze van universele dienstverlening, om het aan te passen aan de wijzigingen die in artikel 105nonies zijn aangebracht.

De artikelen 10 en 11 behoeven geen commentaar.

Onderhavig besluit houdt volledig rekening met de opmerkingen van de Raad van State.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 18 oktober 1999 door de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie en tot wijziging van sommige bepalingen van die wet met betrekking tot de universele dienstverlening », heeft op 25 oktober 1999 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de aanhef van het ontwerpbesluit aldus : « Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit de beslissing van de Commissie van 27 juli 1999 om een zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie naar aanleiding van het gemotiveerde advies dat op 9 maart 1999 gericht werd aan België krachtens artikel 169 van het EG-verdrag inzake de omzetting van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), in verbinding met de bijlagen I en III;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het gemotiveerde advies dat op 15 maart 1999 aan België gericht werd krachtens artikel 169 van het EG-verdrag betreffende de incorrecte omzetting in nationale wetgeving van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het gemotiveerde advies dat op 11 augustus 1999 aan Belgie gericht werd krachtens artikel 226 van het EG-verdrag betreffende de niet-mededeling van omzettingsmaatregelen van richtlijn 97/66/EG; ».

De afdeling wetgeving heeft zich, binnen het korte tijdsbestek dat haar is toegemeten, beperkt tot de hiernavolgende opmerkingen.

Aanhef Eerste tot vierde lid Vroeger werd inderdaad naar richtlijnen die bij een besluit werden omgezet, verwezen met leden die begonnen met « Gelet op »; dat is nu echter niet meer gebruikelijk. Thans dient in de vorm van een overweging of, beter nog, in de vorm van een artikel in het dispositief, te worden gesteld dat de ontworpen regeling die bepaalde richtlijn omzet (1). Het eerste tot en met het vierde lid moeten derhalve vervallen en de ontworpen tekst moet in het licht van deze opmerking en naar de keuze van de stellers van de ontworpen tekst verbeterd worden.

Vijfde lid (dat het eerste lid wordt) In dit lid moet verwezen worden naar alle artikelen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven die door het ontwerp gewijzigd worden. Bovendien behoren alle nog geldende uitdrukkelijke wijzigingen van die artikelen te worden vermeld.

Dit lid moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Wat betreft artikel 122 van de genoemde wet van 21 maart 1991, waarnaar in dit lid wordt verwezen, behoort de wijziging die in dit artikel is aangebracht bij de wet van 6 augustus 1993 niet te worden vermeld, aangezien die wijziging niet meer van kracht is.

Zesde lid Dit lid moet vervallen. Er is immers geen reden om te verwijzen naar het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, dat niet vereist is en waarvan overigens geen spoor terug te vinden is in het dossier dat bij de aan de afdeling wetgeving van de Raad van State gerichte adviesaanvraag is gevoegd.

Dispositief Artikel 1 In de inleidende zin van een bepaling waarbij een artikel wordt gewijzigd, hoeft alleen de nog geldende regelgeving te worden genoemd waarbij dat artikel al eerder uitdrukkelijk is gewijzigd. De wijziging die bij het koninklijk besluit van 22 december 1994 is aangebracht in artikel 68 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, is evenwel doelloos geworden als gevolg van de wijzigingen die bij de wet van 19 december 1997 in datzelfde artikel zijn aangebracht. De verwijzing naar het koninklijk besluit van 22 december 1994 in de inleidende zin van deze bepaling van het ontwerp moet dus vervallen.

Artikel 3 De aan de Koning verleende machtiging om de ontworpen regeling uit te vaardigen, staat in artikel 122, § 1, van de genoemde wet van 21 maart 1991, zoals gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 19 december 1997.

Die bepaling luidt als volgt : « De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, vóór 31 december 1999 de bepalingen van deze wet opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen teneinde de vereiste maatregelen te nemen ter uitvoering van de verplichtingen die, inzake de wederzijdse erkenning van de eindapparatuur voor telecommunicatie, inzake open network provision, inzake de vrije mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten en de eindapparatuur, voortvloeien uit de van kracht zijnde verordeningen en richtlijnen van de Europese Gemeenschap. » Deze bepaling houdt twee beperkingen in van de aan de Koning verleende machtiging (2). De wijzigingen die door de Koning worden aangebracht moeten enerzijds « vereist » zijn, en anderzijds zodanig zijn voor het nakomen van de verplichtingen die op één van de bovengenoemde gebieden voortvloeien uit de genoemde verordeningen en richtlijnen.

Artikel 3 voldoet niet aan die voorwaarden.

Dit artikel van het ontwerp volgt onmiddellijk op de bepaling waarbij de gunstige tariefvoorwaarden voor de pers geschrapt worden van de lijst van diensten verstrekt bij wijze van « universele dienstverlening » (3), diensten die gefinancierd worden met een fonds dat onder meer gestijfd wordt door de personen die een openbare telecommunicatiedienst exploiteren en de personen die een spraaktelefoniedienst leveren (artikel 86 van de genoemde wet van 21 maart 1991). Het deelt de toekenning van de genoemde gunstige voorwaarden in bij de opdrachten van algemeen belang waarmee Belgacom is belast.

Terwijl het schrappen van de toekenning van voorkeurtarieven van de lijst van prestaties die onder de universele dienstverlening vallen inderdaad voortvloeit uit de verplichtingen waaraan België moet voldoen op één van de drie gebieden genoemd in bovenvermeld artikel 122, § 1 (4), volgt niet uit die verplichtingen dat de toekenning van die voorwaarden in een andere categorie van diensten moet worden opgenomen. Geen enkele bepaling van het communautaire recht inzake wederzijdse erkenning van de eindapparatuur voor telecommunicatie, open network provision, of vrije mededinging schrijft immers voor dat voorzien moet worden in een voorkeurtarief voor de pers.

Bovendien zou de ontworpen bepaling tot kritiek kunnen leiden wat de overeenstemming met de regels inzake vrije mededinging betreft, zoals die bepaald zijn in de Europese verdragen, inzonderheid met de regeling van de rijkssubsidies. Gelet op de korte termijn waarbinnen advies moet worden verstrekt, heeft de Raad van State die kwestie niet kunnen uitdiepen.

Gelijk artikel 3 voldoen de artikelen 13 tot 15 van het ontwerp niet aan de voorwaarden die in artikel 122 van de voornoemde wet worden gesteld.

Het ontwerp moet dus worden herzien, zodat de wijzigingen die in de wet van 21 maart 1991 worden aangebracht niet verder reiken dan in artikel 122 wordt toegestaan.

Artikelen 4 en 5 In antwoord op de kritiek van de Europese Commissie bepalen de artikelen 4, § 1, en 5, § 1, van het ontwerp, waarbij respectievelijk artikel 87, § 1, eerste lid, en artikel 92bis, § 1, eerste lid, van de voornoemde wet van 21 maart 1991 worden gewijzigd, dat deze bepalingen, waarin de voorwaarden voor het verlenen van individuele vergunningen worden gesteld, als volgt worden aangevuld : « Het aantal individuele vergunningen vatbaar voor toekenning is niet beperkt, behalve voor redenen in verband met het beheer van het frequentiespectrum. » Het principe dat het verlenen van vergunningen slechts kan worden beperkt om een efficiënt gebruik van het frequentiespectrum te waarborgen, ligt dus luidens de ontworpen bepalingen vast voor de spraaktelefoniediensten en voor de aanleg en de exploitatie van openbare telecommunicatienetten.

Dat principe zou evenwel ook in de wet van 21 maart 1991 moeten worden vastgelegd voor de mobiele telefoondiensten en de semafoondiensten, waarvan sprake is in artikel 89.

Artikel 10, lid 1, van richtlijn 97/13/EG geldt immers ook voor die categorie van diensten. De voornoemde opmerking van de Commissie heeft overigens een algemene strekking en uit niets kan worden opgemaakt dat ze niet ook op de mobiele telefoondiensten van toepassing is.

Bijgevolg behoort artikel 89 overeenkomstig dat principe te worden gewijzigd. In dat verband moet rekening worden gehouden met paragraaf 1, eerste lid, van dat artikel waarin inzonderheid staat dat « De Koning (...) het aantal toe te kennen vergunningen (vaststelt) ».

Opdat richtlijn 97/13/EG goed wordt omgezet, moet deze bepaling worden aangevuld met de woorden « zodat een efficiënt gebruik van het frequentiespectrum wordt.gewaarborgd ».

Artikel 6 De afdeling wetgeving stelt vast dat het onderzochte artikel op sommige punten afwijkt van de tekst van artikel 6 van richtlijn 97/66/EG van 15 december 1997 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector (5), tot omzetting waarvan het onderzochte artikel strekt.

Dat is onder meer het geval met het ontworpen artikel 105nonies, § 2, derde lid, dat de indruk wekt dat, op voorwaarde dat de abonnee ermee heeft ingestemd, de verkeers- en rekeninggegevens voor een ander doeleinde kunnen worden meegedeeld dan om de diensten te verkopen, terwijl artikel 6, lid 3, van de voornoemde richtlijn lijkt uit te sluiten dat zulke gegevens kunnen worden meegedeeld, zelfs indien de abonnee daarmee heeft ingestemd.

Een ander voorbeeld : paragraaf 6 van het ontworpen artikel 105nonies bepaalt dat het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie in kennis kan worden gesteld van de relevante verkeers- en rekeninggegevens « onder andere met het oog op het beslechten van geschillen met betrekking tot interconnectie of facturering » wat inhoudt dat het zich ook om andere redenen in kennis kan laten stellen van die gegevens, terwijl die gegevens volgens artikel 6, lid 5, van de voornoemde richtlijn alleen mogen worden meegedeeld met het oog op het beslechten van geschillen.

De tekst van het onderzochte artikel moet dus worden herzien, zodat artikel 6 van de voornoemde richtlijn 97/66/EG getrouw wordt omgezet.

Artikel 7 In de inleidende zin van deze bepaling moet worden vermeld dat artikel 106 van de voormelde wet van 21 maart 1991 bij de wet van 19 december 1997 vervangen is.

Artikel 8 Artikel 109, § 1, eerste lid, van de voormelde wet van 21 maart 1991 is niet « ingevoegd bij de wet van 20 december 1995 ». De inleidende zin van deze bepaling moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 9 Artikel 109bis, eerste lid, van de voormelde wet van 21 maart 1991 is niet « vervangen bij de wet van 19 december 1997 », maar is er alleen bij gewijzigd. De inleidende zin van deze bepaling moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 10 Artikel 109terD van de voormelde wet van 21 maart 1991 is als zodanig vernummerd bij de wet van 19 december 1997. De inleidende zin van deze bepaling moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 11 In de inleidende zin van deze bepaling moet worden vermeld dat bijlage 1 van de voornoemde wet van 21 maart 1991 aan die wet is toegevoegd bij de wet van 19 december 1997.

Artikel 17 Zoals de afdeling wetgeving van de Raad van State reeds in vroegere adviezen heeft opgemerkt, schrijve men « Onze minister bevoegd voor Telecommunicatie » in plaats van « Onze Minister van Telecommunicatie » (6).

Slotopmerkingen Een aantal bepalingen van de Nederlandse tekst van het ontwerp bevat fouten tegen het correcte taalgebruik. Onder voorbehoud van de hiervoren gemaakte inhoudelijke opmerkingen worden bij wijze van voorbeeld de hierna volgende tekstvoorstellen gedaan : Artikel 4 (het ontworpen art. 87, § 1) « Het aantal..., behalve om redenen van beheer... ».

Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 5, het ontworpen artikel 92bis.

Artikel 6 In het ontworpen artikel 105nonies, § 2, derde lid, schrijve men : « Iedere verwerking van die gegevens van een andere aard dan die welke in deze paragraaf... ».

De kamer was samengesteld uit : De heren : R. Andersen, kamervoorzitter;

P. Hanse en P. Lienardy, staatsraden;

P. Gothot en J.-M. Favresse, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer C. Amelynck, referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer R. Andersen.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, R. Andersen.

21 DECEMBER 1999. - Koninklijk besluit tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Unie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, inzonderheid op de artikelen 68, 84, vervangen bij de wet van 19 december 1997, 87, vervangen bij de wet van 19 december 1997, 89, vervangen bij de wet van 19 december 1997, 92bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 en vervangen bij de wet van 19 december 1997, 105nonies, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, 106, vervangen bij de wet van 19 december 1997, 109, vervangen bij de wet van 19 december 1997, 109bis, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995 en gewijzigd bij de wet van 19 december 1997, 109terD, verplaatst en vernummerd bij de wet van 19 december 1997, en 122, gewijzigd bij de wetten van 6 augustus 1993, 20 december 1995 en 19 december 1997;

Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 5 oktober 1999;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit de beslissing van de Commissie van 27 juli 1999 om een zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie naar aanleiding van het gemotiveerde advies dat op 9 maart 1999 gericht werd aan België krachtens artikel 169 van het EG-verdrag inzake de omzetting van artikel 5 van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), in verbinding met de bijlagen I en III;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het gemotiveerde advies dat op 15 maart 1999 aan België gericht werd krachtens artikel 169 van het EG-verdrag betreffende de incorrecte omzetting in nationale wetgeving van richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid die voortvloeit uit het gemotiveerde advies dat op 11 augustus 1999 aan België gericht werd krachtens artikel 226 van het EG-verdrag betreffende de niet-mededeling van omzettingsmaatregelen van richtlijn 97/66/EG;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 4 november met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende dat onderhavig besluit de omzetting inhoudt van de volgende Europese richtlijnen : 1° richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten zoals gewijzigd door richtlijn 96/19/EG met betrekking tot de invoering van volledige mededinging op de markten voor telecommunicatie, inzonderheid op artikel 4quater;2° richtlijn 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, inzonderheid op de artikelen 3, § 2, 8, § 1, 10, en op de bijlage; 3° richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), inzonderheid op artikel 5.1, in verbinding met bijlage I, eerste deel; 4° richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector, inzonderheid op de artikelen 6 en 8; Op de voordracht van Onze Minister van Telecommunicatie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 68 van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, gewijzigd bij de wetten van 20 december 1995 en 19 december 1997, alsook bij de koninklijke besluiten van 28 oktober 1996 en 4 maart 1999 wordt een 21°bis ingevoegd, luidend als volgt : « 21°bis Abonnee : een persoon die partij is bij een contract met de verstrekken van algemeen beschikbare telecommunicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten; ».

Art. 2.§ 1. Artikel 87, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997 wordt aangevuld als volgt : « Het aantal individuele vergunningen vatbaar voor toekenning is niet beperkt, behalve voor redenen van beheer van het frequentiespectrum. » § 2. In artikel 87, § 2, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt punt s) opgeheven; § 3. In artikel 89, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, worden de woorden « zodat een efficiënt gebruik van het frequentiespectrum wordt gewaarborgd » ingevoegd tussen de woorden « het aantal toe te kennen vergunningen » en « de selectieriteria ».

Art. 3.§ 1. In artikel 92bis, § 1, van dezelfde wet, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 oktober 1996 en vervangen bij de wet van 19 december 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « Het aantal individuele vergunningen vatbaar voor toekenning is niet beperkt, behalve voor redenen van beheer van het frequentiespectrum. »; 2° in het tweede lid wordt punt q) opgeheven.

Art. 4.Artikel 105nonies van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 19 december 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Onverminderd de verplichtingen door of krachtens de wet tot samenwerking met de bevoegde autoriteiten voor het onderzoek of de vervolging van strafbare feiten, moeten de operatoren van een openbaar telecommunicatienetwerk en/of de verstrekkers van een algemeen beschikbare telecommunicatiedienst, de verkeersgegevens met betrekking tot abonnees en gebruikers die worden verwerkt om oproepen tot stand te brengen, wissen of anoniem maken. Die handelingen worden bij beëindiging van de oproep uitgevoerd. § 2. In afwijking van § 1 en met het doel facturen van abonnees op te stellen of interconnectiebetalingen te verrichten, kunnen de operatoren van een openbaar telecommunicatienetwerk en/of de leveranciers van een algemeen beschikbare telecommunicatiedienst de volgende gegevens opslaan en verwerken : a) het telefoonnummer of de identificatie van het abonneetoestel;b) het adres van de abonnee en het toesteltype;c) het totale aantal voor de berekeningsperiode aan te rekenen eenheden;d) het opgeroepen abonneenummer;e) het type, het tijdstip van aanvang en de duur van de oproep en/of de verzonden hoeveelheid gegevens;f) de datum van de oproep of van de dienst;g) andere gegevens betreffende betalingen, zoals vooruitbetaling, betaling in termijnen, afsluitingen en aanmaningen. De verwerking van gegevens, opgesomd in het vorige lid, wordt voor een beperkte periode toegestaan, namelijk tot het einde van de periode van betwisting van de factuur of tot het einde van de periode waarin de betaling gerechtelijk kan worden afgedwongen.

De verwerking van die gegevens mag slechts gebeuren met het oog op de verkoop van diensten. De verwerking mag slechts gebeuren na de uitdrukkelijke toestemming van de abonnee. § 3. De gegevens vermeld in de §§ 1 en 2 mogen alleen worden verwerkt door personen die werkzaam zijn onder het gezag van een operator van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een verstrekker van een algemeen beschikbare telecommunicatiedienst. Dit zijn personen die belast zijn met de facturering of de organisatie van het verkeer, de behandeling van verzoeken om inlichtingen van klanten, de verkoop van de dienst, en de opsporing van fraude, § 4. In afwijking van de §§ 1 en 2, kunnen de gegevens bedoeld in die paragrafen worden verwerkt door de operator van een openbaar telecommunicatienetwerk of door een verstrekker van een algemeen beschikbare telecommunicatiedienst om fraude op te sporen.

De gegevens die verwerkt worden om fraude op te sporen worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten, ingeval er een aanwijzing zou zijn dat er een strafbaar feit gepleegd is of zou kunnen zijn. § 5. De operatoren voor spraaktelefonie verstrekken aan de abonnees een gespecificeerde basisnota waarvan het niveau van specificatie door de Minister wordt vastgesteld.

Niettemin hebben de abonnees het recht om, op verzoek, niet-gespecificeerde of meer gespecificeerde nota's te ontvangen.

Bovendien moeten verschillende niveaus van specificatie voor de facturering aan de gebruikers worden aangeboden tegen tarieven die op de kosten zijn gebaseerd.

Overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door de Minister, worden de gratis oproepen en de oproepen naar hulpdiensten niet vermeld op de gespecificeerde factuur van de oproeper. § 6. Het Instituut is belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit artikel en kan, in dat kader, in kennis worden gesteld van de relevante verkeers- en rekeninggegevens met het oog op het beslechten van geschillen met betrekking tot interconnectie of facturering. »

Art. 5.Aan artikel 106 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt een vierde paragraaf toegevoegd : « § 4. De verplichting tot kostenbasering vermeld in § 1 geldt enkel voor operatoren van openbare netwerken van mobiele telefonie en voor verstrekkers van mobiele telefoondiensten als ze een sterke positie bekleden op de markt voor interconnectie. »

Art. 6.In artikel 109, § 1, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 19 december 1997, wordt het woord « anticoncurrentiële » voor het woord « subsidiëring » toegevoegd.

Art. 7.In artikel 109bis, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 20 december 1995 en gewijzigd bij de wet van 19 december 1997, wordt het woord « anticoncurrentiële » voor het woord « subsidiëring » toegevoegd.

Art. 8.Artikel 109terD, 3°, van dezelfde wet, verplaatst en vernummerd bij de wet van 19 december 1997, wordt aangevuld als volgt : « onverminderd de bepalingen van artikel 105nonies, § 5, van deze wet; ».

Art. 9.In artikel 9 van bijlage 1 bij dezelfde wet, toegevoegd bij de wet van 19 december 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A) het laatste streepje van het eerste lid wordt geschrapt;

B) het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Kosteloze oproepen en oproepen naar hulpdiensten worden niet vermeld op de rekening van de oproeper, volgens de nadere regels die door de Minister worden bepaald ».

Art. 10.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 11.Onze Minister bevoegd voor Telecommunicatie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 december 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Telecommunicatie, R. DAEMS _______ Nota's (1) Zie wat dat betreft onderdeel 8.4. van de circulaire wetgevingstechniek, bekendgemaakt op de website van de Raad van State, op het volgende adres : http://raadvstconsetat.fgov.be (2) Zie voor de reden en de strekking van die beperkingen : Gedr.St.

Kamer, B.Z. 1989-1990, 1287/1, blz. 73 en 74 en 1287/10, blz. 178 en 179. (3) Waarvan sprake op Europees niveau in richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (Publikatieblad L199, 26 juli 1997), en in richtlijn 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat (Publikatieblad L101, 1 april 1998). (4) Zie in die zin onder meer het beredeneerde advies van de Europese Commissie d.d. 9 maart 1999, gericht aan het Koninkrijk België (C [1998] 3921), blz. 5 en 6. (5) PB.L., nr. 24, van 30 januari 1998. (6) Zie onder meer advies nr.L. 28.065/4 van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegeven op 30 september 1998 over een ontwerp dat het koninklijk besluit van 4 maart 1999 geworden is « tot aanpassing van sommige bepalingen van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven aan de richtlijnen van de Europese Commissie en tot wijziging van sommige bepalingen van die wet met betrekking tot de universele dienstverlening » (Belgisch Staatsblad van 14 april 1999, eerste uitgave, blz. 12149).

^