Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 december 2001
gepubliceerd op 14 februari 2002

Koninklijk besluit betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België

bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2002022115
pub.
14/02/2002
prom.
21/12/2001
ELI
eli/besluit/2001/12/21/2002022115/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, inzonderheid op de artikelen 5, 6, 10, 11, 12, 13, 14 en 25, § 2;

Gelet op de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora;

Gelet op de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand;

Gelet op de Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt te Ramsar op 2 februari 1971 en goedgekeurd bij de wet van 22 februari 1979;

Gelet op het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa, opgemaakt te Bern op 19 september 1979 en goedgekeurd bij de wet van 20 april 1989;

Gelet op het Verdrag inzake de bescherming van de trekkende wilde diersoorten, opgemaakt te Bonn op 23 juni 1979 en goedgekeurd bij de wet van 27 april 1990 en op de Overeenkomsten gesloten ter uitvoering van artikel 4, derde lid, van het Verdrag;

Gelet op het Verdrag inzake biologische diversiteit, opgemaakt te Rio de Janeiro op 5 juni 1992 en goedgekeurd bij de wet van 11 mei 1995;

Overwegende het belang van de biodiversiteit voor het behoud van het mariene milieu;

Overwegende dat bepaalde soorten die in een recent verleden algemeen voorkwamen in de zeegebieden van het Rijk thans zeldzaam zijn;

Overwegende dat niet inheemse soorten zich permanent hebben gevestigd in de zeegebieden van het Rijk en schade kunnen aanbrengen aan de inheemse fauna en flora;

Overwegende dat de zeegebieden van het Rijk een belangrijk doortrekgebied zijn voor bepaalde vogelsoorten, en dat delen van deze zeegebieden op internationaal vlak belangrijk zijn als overwinteringsgebied voor bepaalde vogelsoorten;

Overwegende dat bepaalde zeezoogdieren, zeevogels, zeeschildpadden en zeevissen bedreigde diersoorten zijn;

Overwegende dat bij bepaalde recreatieve activiteiten exemplaren van bedreigde diersoorten per ongeluk gedood kunnen worden;

Overwegende dat volgens internationale reglementering bepaalde soorten moeten worden beschermd, en dat tot dusver aan deze verplichting in de zeegebieden onvoldoende is tegemoet gekomen;

Overwegende dat de bescherming van bepaalde soorten het beheer en de bescherming van het mariene milieu, evenals het wetenschappelijk onderzoek en de educatie niet hoeft te belemmeren; dat maatregelen voor het beheer, de opvang, de verzorging en het wetenschappelijk onderzoek vereist zijn voor deze soorten en voor andere soorten op grond van de ter zake geldende internationale verplichtingen;

Overwegende dat voor het behoud van de mariene biodiversiteit het ook voor bepaalde soorten noodzakelijk is maatregelen te nemen inzake beheer, wetenschappelijk onderzoek, educatie, hulp, verzorging en herstel;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 december 2001;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 10 december 2001;

Gelet op het verzoek tot spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheden dat België reeds herhaaldelijk in gebreke is gesteld wegens de onvolledige omzetting van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora; laatste ingebrekstelling door de Europese Commissie werd aan de Regering betekend op 23 juli 1999;

Gelet op het advies nr. 32.686/3 van de Raad van State, gegeven op 14 december 2001 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en Onze Minister, belast met Landbouw, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit Besluit wordt verstaan onder : 1) de wet : de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;2) de zeegebieden : de zeegebieden, zoals bepaald in dezelfde wet;3) schip : schip, zoals bepaald in dezelfde wet;4) niet inheemse soort : elke soort, subsoort, lager taxon of genotype die niet van nature voorkomt in de zeegebieden, en deze zeegebieden niet kan bereiken zonder menselijke tussenkomst;5) het bestuur : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het Koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;6) het Instituut : het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;7) betekenen : het verzenden bij ter post aangetekende brief, met bericht van ontvangst;8) dag : kalenderdag;9) Bijlage 1 : bijlage 1 aan dit besluit, met een lijst van strikt beschermde soorten;10) Bijlage 2 : bijlage 2 aan dit besluit, met een lijst van soorten waarvoor speciale beschermingsmaatregelen getroffen worden;11) Bijlage 3 : bijlage 3 aan dit besluit, met een lijst van andere beschermde soorten;12) Bijlage 4 : bijlage 4 aan dit besluit, met meldingsprocedures;13) Bijlage 5 : bijlage 5 aan dit besluit, met speciale maatregelen ter bescherming van één of meerdere soorten vermeld in de Bijlagen 1, 2 of 3;14) de minister : de minister of staatssecretaris tot wiens bevoegdheid de bescherming van het mariene milieu behoort. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 2.Dit besluit is van toepassing in de zeegebieden. Artikelen 3, 4, 5, 6, 7 en 18 zijn, voor wat betreft de soorten van Bijlage 1 en van Bijlage 2, eveneens van toepassing op schepen onder Belgische vlag, waar ze zich ook bevinden. HOOFDSTUK III. - Strikt beschermde soorten

Art. 3.§ 1. De in het wild levende populaties van de soorten vermeld in Bijlage 1 en de daarvan afkomstige specimens genieten de strikte bescherming voorzien in artikel 10 van de wet. § 2. Bij het waarnemen in de buurt van een schip van exemplaren van soorten vermeld in Bijlage 1 dient de stuurman in eerste instantie een mogelijke aanvaring met het dier of de dieren te vermijden, en in het algemeen plotse koerswijzigingen of veranderingen van snelheid te vermijden om de verstoring tot een minimum te beperken.

Art. 4.§ 1. De afwijkingen, voorzien in artikel 10, § 2, van de wet, worden aangevraagd en toegestaan volgens de hierna omschreven procedure.

De aanvraag wordt ingediend door de persoon die de activiteit wenst uit te oefenen.

De aanvraag wordt gericht aan de minister en betekend aan het bestuur in één origineel exemplaar en vier afschriften.

De aanvraag omvat minstens de volgende gegevens : 1) naam, voornaam, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2) de verbodsbepaling of verbodsbepalingen van de wet waarop een afwijking wordt gevraagd;3) de soort of de soorten waarvoor de afwijking wordt gevraagd en het aantal exemplaren van elke soort;4) de motivering voor de afwijking;5) de wijze waarop zal afgeweken worden van de verbodsbepalingen, de tijdsduur en de gebruikte middelen;6) een omschrijving van de te verwachten invloeden op het mariene milieu, en in het bijzonder op de betrokken soort of daarvan afhankelijke soorten. Het bestuur vraagt advies over de aanvraag aan de departementen van het Instituut met expertise ter zake en aan tenminste één bijkomende binnenlandse of buitenlandse wetenschappelijke instelling met expertise inzake natuurbehoud.

Binnen een termijn van hoogstens 60 dagen te rekenen vanaf de betekening van de aanvraag zendt het bestuur de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies aan de minister. In het advies wordt gerefereerd naar het advies van de geraadpleegde instellingen.

Bij ongunstig advies van het bestuur weigert de minister de aanvraag verder te behandelen. Zijn met redenen omklede beslissing wordt aan de aanvrager betekend.

Bij gunstig advies van het bestuur kan de minister het advies van bijkomende wetenschappelijke instellingen vragen. Hij kan de aanvrager steeds om aanvullende gegevens vragen.

Wanneer de minister oordeelt dat de aanvraag kan worden toegestaan wordt het met redenen omklede afwijkingsbesluit, samen met eventuele randvoorwaarden, ter Onze ondertekening voorgelegd.

In het besluit wordt vermeld aan welke toezichtsmaatregelen de activiteiten, waarvoor de afwijking toegestaan wordt, onderworpen worden.

Het afwijkingsbesluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 2. De afwijking kan ten allen tijde door de minister worden geschorst, rekening houdende met nieuwe risico's of schadelijke effecten voor het mariene milieu, de betrokken soort of daarvan afhankelijke soorten. Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de betekening van de schorsing gaat de minister over tot de intrekking van de afwijking, of heft hij de schorsing op. Het intrekkingsbesluit wordt ter Onze ondertekening voorgelegd. HOOFDSTUK IV. - Beschermingsmaatregelen in uitvoering van richtlijnen en internationale verdragen

Art. 5.De in het wild levende exemplaren van de soorten vermeld in de Bijlagen 2 en 3 genieten de volgende beschermingsmaatregelen : (i) het is verboden exemplaren van deze soorten opzettelijk te vangen, te verwonden of te doden; (ii) het is verboden exemplaren van deze soorten opzettelijk te verstoren; de onopzettelijke verstoring van exemplaren van de soorten waarvoor dit in de Bijlagen 2 en 3 specifiek vermeld wordt dient, voor zover redelijkerwijze mogelijk, vermeden te worden tijdens de periodes van voortplanting, overwintering en trek; (iii) het is verboden exemplaren van deze soorten te vervoeren, te verhandelen, te ruilen of te koop of in ruil aan te bieden, behoudens de bepalingen van de wet van 28 juli 1981 houdende goedkeuring van de Overeenkomst van Washington van 3 maart 1973 inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten en de Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door de controle op het desbetreffende handelsverkeer.

Art. 6.§ 1. Afwijkingen op de verbodsbepalingen van artikel 5 kunnen worden toegestaan om onderstaande redenen : (i) in het belang van de bescherming van de wilde flora en fauna, en van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de biodiversiteit; (ii) in het belang van de volksgezondheid, de veiligheid van het luchtverkeer, de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang; (iii) ter voorkoming van ernstige schade aan de gewassen, visgronden en wateren en andere vormen van eigendom; (iv) ten behoeve van onderzoek en educatie, repopulatie en herintroductie van soorten, alsmede voor de daartoe benodigde activiteiten. § 2. De afwijkingen kunnen enkel worden toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven om de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. § 3. De afwijkingsaanvraag wordt gericht aan de minister en betekend aan het bestuur. § 4. De afwijkingen worden verleend door de minister, mits gunstig advies van het bestuur. De afwijking kan aan randvoorwaarden onderworpen worden. Het afwijkingsbesluit wordt met redenen omkleed. § 5. In het besluit wordt vermeld aan welke toezichtsmaatregelen de activiteiten, waarvoor de afwijking toegestaan wordt, onderworpen worden. § 6. De afwijking kan ten allen tijde door de minister geschorst of ingetrokken worden, rekening houdende met nieuwe risico's of schadelijke effecten voor het mariene milieu, de betrokken soort of daarvan afhankelijke soorten. HOOFDSTUK V. - Maatregelen bij onopzettelijke vangst van exemplaren van soorten vermeld in de Bijlagen 1, 2 en 3

Art. 7.§ 1. Behoudens in de gevallen van artikel 8, § 1, moet elk levend exemplaar van een soort vermeld in de Bijlagen 1, 2 en 3 dat onopzettelijk wordt gevangen, onder meer als bijvangst, onmiddellijk worden vrijgelaten. § 2. Voor de soorten van de Bijlagen 1 en 2 dient de onopzettelijke vangst, wanneer die in de zeegebieden geschiedt, aan het bestuur te worden gemeld volgens de in Bijlage 4 omschreven procedure.

Art. 8.§ 1. Elk gewond zeezoogdier of reptiel van een soort van Bijlage 1 of Bijlage 2 dat onopzettelijk in de zeegebieden wordt gevangen wordt, in de mate van het mogelijke, bewaard tot het ter beschikking gesteld kan worden van het bestuur. In de mate van het mogelijke wordt voor de tijdelijke verzorging van het gewonde dier gezorgd. De instructies van het bestuur worden hieromtrent gevolgd. § 2. Elk dood exemplaar van een soort van Bijlage 1 of Bijlage 2 dat onopzettelijk in de zeegebieden wordt gevangen wordt, in de mate van het mogelijke, eveneens bewaard tot het ter beschikking gesteld kan worden van het bestuur. § 3. De onopzettelijke vangst wordt onverwijld aan het bestuur gemeld volgens de in Bijlage 4 omschreven procedure. § 4. De minister stelt de vergoeding vast die door het bestuur aan de persoon toegekend wordt voor het ter beschikking stellen van het dier aan het bestuur. Het bedrag dient de kosten te dekken die gemaakt werden om het dier aan het bestuur af te leveren in een goede toestand. De vergoeding wordt geweigerd indien blijkt dat de vangst niet accidenteel was. HOOFDSTUK VI. - Maatregelen voor dode dieren en dieren in nood

Art. 9.§ 1. Elkeen die een exemplaar van een soort vermeld in Bijlage 1 of 2, in nood, gewond of dood waarneemt in de zeegebieden of gestrand in de territoriale zee, meldt dit onverwijld aan het bestuur, volgens de in Bijlage 4 omschreven procedure. § 2. Voor de tijdelijke verzorging van een gewond dier of dier in nood dient men in de mate van het mogelijke de instructies van het bestuur op te volgen. § 3. Indien het dier overleden is coördineert het bestuur het wetenschappelijk onderzoek.

Art. 10.De federale overheid stelt alles in het werk teneinde een goede samenwerking te bewerkstelligen met andere overheden over de tussenkomst bij strandingen, en over de opvang en de verzorging van levende exemplaren van soorten vermeld in de Bijlagen 1 en 2.

Art. 11.§ 1. Dode exemplaren van een soort van Bijlage 1 of Bijlage 2, die aangetroffen worden op zee of aanspoelen in de zeegebieden, behouden hun statuut van beschermde soort tot ze in voorkomend geval, onverminderd het naleven van de bepalingen van het internationale recht, door het bestuur vrijgegeven worden voor vernietiging; het is verboden om zonder toestemming van het bestuur deze dieren te transporteren of delen, parasieten of geassocieerde organismen ervan te verzamelen. § 2. Indien de verwijdering van deze dieren en/of de vernietiging ervan noodzakelijk zijn omwille van hygiënische redenen of omwille van de openbare veiligheid, onderzoekt het bestuur samen met de verantwoordelijke overheden voor hygiëne en volksgezondheid de beste manier om over te gaan tot het vereiste wetenschappelijk onderzoek. De bijkomende kosten die voortvloeien uit het wetenschappelijk onderzoek, andere dan deze voor de verwijdering en vernietiging van de kadavers, worden gedragen door het bestuur.

Art. 12.De tussenkomst van het bestuur geschiedt voor rekening van het Mnisterie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in het kader van de toepassing van artikel 1, § 2, 2°, van het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. HOOFDSTUK VII. - Opzettelijke en onopzettelijke introductie van niet-inheemse organismen in de zeegebieden

Art. 13.Elke actie of activiteit die erop gericht is exemplaren van een niet inheemse soort in de zeegebieden in te brengen, of die erop gericht is exemplaren van een inheemse soort in de zeegebieden in te brengen, waarbij de mogelijkheid bestaat dat rechtstreeks of onrechtstreeks exemplaren van een niet-inheemse soort in de zeegebieden ingebracht worden, is onderworpen aan een vergunning, overeenkomstig artikel 11 van de wet. De vergunning wordt verleend volgens de procedure omschreven in artikel 15 hieronder.

Art. 14.Het indienen van een vergunningsaanvraag volgens de procedure in artikel 15 stelt de aanvrager niet vrij, in voorkomend geval, van de verplichting een aparte vergunningsaanvraag in te dienen in toepassing van artikel 25 tot 30 van de wet. In dat geval kan het bestuur de aanvrager de toelating verlenen één geïntegreerd milieueffectenrapport voor te leggen.

Art. 15.De aanvraag voor vergunning wordt ingediend door de persoon die de actie wenst te voeren of de activiteit wenst uit te oefenen.

De aanvraag wordt gericht aan de minister en betekend aan het bestuur in één origineel exemplaar en vier afschriften.

De aanvraag omvat minstens de volgende gegevens : 1) naam, voornaam, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;2) een identificatie van de voorgenomen actie of activiteit;3) als de aanvrager een vennootschap is, haar statuten en de stukken tot staving van de volmachten van de ondertekenaars van de aanvraag;4) een identificatie van de niet-inheemse soort of soorten die mogelijk, ten gevolge van de actie of activiteit, in de zeegebieden zullen ingebracht worden;5) een milieu-effectenrapport zoals bedoeld in artikel 28 van de wet, met de nadruk op de mogelijke gevolgen van de introductie in het mariene milieu van de bedoelde organismen op de inheemse biota en levengemeenschappen en de verspreidingsrisico's in aangrenzende gebieden. De retributie verschuldigd overeenkomstig artikel 30, § 2, van de wet wordt geraamd en betaald volgens de procedure van artikel 18 en 19 van het koninklijk besluit van 20 december 2000 houdende de regels betreffende de milieu-effectenbeoordeling in toepassing van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

Onmiddellijk na betaling van de geraamde retributie gaat het bestuur over tot de milieu-effectenbeoordeling van de voorgenomen actie of activiteit. Het bestuur vraagt advies over de aanvraag aan de departementen van het Instituut met expertise ter zake en, indien het dit nodig acht, aan binnenlandse en/of buitenlandse experten.

Binnen een termijn van hoogstens zestig dagen te rekenen vanaf de betaling van de retributie zendt het bestuur de aanvraag samen met zijn desbetreffend advies aan de minister.

Bij ongunstig advies van het bestuur weigert de minister de aanvraag verder te behandelen. Zijn met redenen omkleede beslissing wordt aan de aanvrager betekend.

Bij gunstig advies van het bestuur kan de minister het advies van bijkomende wetenschappelijke instellingen vragen. Hij kan de aanvrager steeds om aanvullende gegevens vragen.

Wanneer de minister oordeelt dat de aanvraag kan worden toegestaan wordt het met redenen omkleed vergunningsbesluit, samen met eventuele randvoorwaarden, ter Onzere ondertekening voorgelegd.

Het vergunningsbesluit wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 16.De vergunning blijft geschorst totdat iedere bij wet vereiste bijkomend vergunning of machtiging is verleend en totdat kennisgeving overeenkomstig de toepasselijke wetgeving is gebeurd.

Art. 17.De vergunning kan ten allen tijde door de minister worden geschorst, rekening houdende met nieuwe risico's of schadelijke effecten voor het mariene milieu, de inheemse biota en levensgemeenschappen en de biodiversiteit. Binnen een termijn van 45 dagen te rekenen vanaf de betekening van de schorsing gaat de minister over tot de intrekking van de vergunning, of heft hij de schorsing op.

Het intrekkingsbesluit wordt ter Onzere ondertekening voorgelegd. HOOFDSTUK VIII. - Algemene maatregelen

Art. 18.Voor het behoud van de mariene biodiversiteit en voor de preventie van het onopzettelijk doden van exemplaren van bepaalde soorten van de Bijlagen 1, 2 en 3 zijn de activiteiten vermeld in Bijlage 5 verboden in de zeegebieden.

Art. 19.§ 1. Voor het gebruik van akoestische toestellen van het type sparker, watergun, boomer systeem of van toestellen waarbij luchtdrukbronnen gebruikt worden met een totale inhoud van meer dan 50 kubieke inch, en voor het gebruik onder water van explosieven, van welke aard ook, geldt een meldingsplicht. Deze meldingsplicht geldt niet voor sonars die werken bij een frequentie van hoger dan 5 kHz en voor echopeilers. De melding gebeurt volgens de procedure voorzien in Bijlage 4. § 2. Bij het uitvoeren van deze activiteiten dient men het bestuur te raadplegen over de te volgen richtlijnen met het oog op de bescherming van de soorten van de Bijlagen 1, 2 en 3. § 3. Onverminderd artikel 27 van de wet wordt het gebruik van sonars met een werkfrequentie van 5 kHz of minder, van akoestische luchtdrukbronnen met een totale inhoud van 250 kubieke inch of meer, en van explosieven met een TNT equivalent van 100 kg of meer, bovendien onderworpen aan de voorafgaande vergunning of machtiging, voorzien in artikel 25 van de wet.

Art. 20.Het merken of het aanbrengen van satelliet- of radiozenders op exemplaren van soorten vermeld in de Bijlagen 1, 2 en 3, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek wordt enkel toegelaten door of met toestemming van het bestuur.

Art. 21.§ 1. Indien dit technisch mogelijk is, kan het bestuur, in overleg met het Ministerie bevoegd voor de zeevisserij, een waarnemer aan boord van een vissersschip plaatsen met de bedoeling de omvang van de bijvangst van exemplaren van soorten vermeld in de Bijlagen 1, 2 en 3 vast te stellen en deze bijvangst te onderzoeken. De bemanning van het schip dient de maximale medewerking te verlenen aan de waarnemer.

Indien hierdoor bijkomende kosten voor de eigenaar van het schip voortvloeien, kunnen die aangerekend worden aan het bestuur. § 2. Deze maatregel geldt eveneens voor schepen die onder buitenlandse vlag vissen in de zeegebieden. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 22.§ 1. De minister kan Bijlage 4 wijzigen om de meldingsprocedures aan te passen. § 2. Voor elke meldingsprocedure, voorzien in Bijlage 4, besluit de minister langs welke weg de melding dient te geschieden.

Art. 23.De minister en de minister bevoegd voor de zeevisserij kunnen in gezamenlijk overleg Bijlage 5 wijzigen.

Art. 24.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu en Onze Minister, belast met Landbouw, zijn ieder wat haar betreft belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 december 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK

Bijlage 1 Strikt beschermde soorten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK

Bijlage 2 Soorten waarvoor speciale beschermingsmaatregelen getroffen worden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK

Bijlage 3 Andere beschermde soorten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) verstoring van exemplaren of groepen van deze soorten dient in het winterhalfjaar (1 november tot 30 april) in het bijzonder vermeden te worden.(2) verstoring van de broedplaatsen op het land van deze soorten vanuit de zeegebieden, tijdens de broedperiode (15 april tot 15 augustus), dient in het bijzonder vermeden te worden. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK

Bijlage 4 Meldingsprocedures 1. Meldingsprocedure voor onopzettelijke vangst van levende, niet gewonde dieren (volgens artikel 7 van dit besluit) Na vrijlating van het dier worden de volgende gegevens opgenomen : 1) de plaats van de vangst, 2) de datum en het uur van de vangst, 3) de omstandigheden van de vangst, 4) in voorkomend geval, de naam van het schip, 5) in voorkomend geval, het type van vistuig, 6) indien gekend, de soort, geslacht en de lengte van het dier; zoniet, een beschrijving van het dier, 7) de datum en het uur van de vrijlating, 8) de datum en het uur van de melding. Ten gepaste tijde wordt bovenstaande informatie gemeld aan het bestuur langs de door de minister, krachtens article 22 van dit besluit, aangeduide weg. 2. Meldingsprocedure voor onopzettelijke vangst van gewonde of dode zeezoogdieren en reptielen (volgens art.8 van dit besluit) Onverwijld wordt de volgende informatie samengesteld : 1) de plaats van de vangst, 2) de datum en het uur van de vangst, 3) de omstandigheden van de vangst, 4) in voorkomend geval, de naam van het schip, 5) in voorkomend geval, het type van vistuig, 6) indien gekend, de soort, geslacht en lengte van het dier;zoniet, een beschrijving van het dier, 7) in voorkomend geval, de datum en het uur van de dood, 8) de datum en het uur van de melding. Onverwijld wordt de hierboven informatie gemeld aan het bestuur langs de door de minister, krachtens art. 22 van dit besluit, aangeduide weg. 3. Meldingsprocedure bij waarneming van dode dieren en dieren in nood (volgens art.9 van dit besluit) Onverwijld wordt de volgende informatie samengesteld : 1) de plaats van de waarneming 2) de datum en het uur van de waarneming 3) de omstandigheden van de waarneming 4) indien gekend, de soort, geslacht en lengte van het dier;zoniet een beschrijving van het dier 5) de voorlopige maatregelen die ter plaatse werden getroffen 6) de datum en het uur van de melding. Indien het over een levend, maar klaarblijkelijk ziek of gewond exemplaar van de groep der Pinnipedia gaat, kan de melding via de dichtst bijzijnde instelling die over een vergunning voor de opvang en verzorging van deze dieren beschikt, gebeuren. Zo'n instelling is gemachtigd om onmiddellijk hulp te verlenen.

Bij alle andere gevallen wordt de hierboven informatie onverwijld gemeld aan het bestuur langs de door de minister, krachtens artikel 22 van dit besluit, aangeduide weg. 4. Meldingsprocedure voor het gebruik van explosieven en akoestische toestellen (volgens artikel 19 van dit besluit) Voorafgaand op het uitvoeren van een activiteit waarbij gebruik gemaakt wordt van de beoogde explosieven of akoestische toestellen wordt de volgende informatie samengesteld : 1) het doel van de activiteit, 2) de plaats waar de activiteit zal doorgaan, 3) de datum en het uur van het gebruik van de beoogde explosieven of akoestische toestellen, 4) de naam en een beschrijving van de schepen of werkplatformen waaruit de activiteit zal worden gevoerd, 5) het vermogen en frequentie van de akoestische toestellen, de capaciteit van de luchtdrukkamer en het aantal schoten en, in voorkomend geval, het TNT equivalent van de explosieven en het aantal explosies, 6) de voorgestelde maatregelen om nadelige effecten van de activiteit op beschermde soorten te beperken, 7) de voorgestelde toezichtsmaatregelen, 8) de naam en het contactadres van een verantwoordelijke contactpersoon. Twintig dagen voor het begin van de activiteit wordt de hierboven vermelde informatie gemeld aan het bestuur langs de door de minister, krachtens artikel 22 van dit besluit, aangeduide weg.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK

Bijlage 5 Speciale maatregelen ter bescherming van soorten vermeld in de Bijlagen 1, 2 en 3 Beneden de laagwaterlijn zijn volgende sportvisserijactiviteiten in de zeegebieden verboden : (i) de recreatieve visserij waarbij gebruik gemaakt wordt van explosieven; (ii) de recreatieve visserij waarbij gebruik gemaakt wordt van verdovende of giftige producten; (iii) de recreatieve visserij waarbij gebruik gemaakt wordt van warrelnetten, warnetten, schakels of geankerde kieuwnetten; (iv) de recreatieve visserij waarbij gebruik gemaakt wordt van drijfnetten; (v) de recreatieve elektrische visserij. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2001 betreffende de soortenbescherming in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister, toegevoegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken, belast met Landbouw, Mevr. A.-M. NEYTS-UYTTEBROECK

^