Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 december 2005
gepubliceerd op 03 februari 2006

Koninklijk besluit betreffende het statuut van de militaire muzikanten

bron
ministerie van landsverdediging
numac
2006007000
pub.
03/02/2006
prom.
21/12/2005
ELI
eli/besluit/2005/12/21/2006007000/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit betreffende het statuut van de militaire muzikanten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 mei 1994 betreffende de geldelijke rechten van de militairen, inzonderheid op de artikelen 9bis en 10bis, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2003, 12, gewijzigd bij de wet van 27 maart 2003, en 16bis, ingevoegd bij de wet van 27 maart 2003;

Gelet op de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, inzonderheid op de artikelen 28, 30, 31, 33, 34, 35, 51, 53, 54, 56, en 170;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, inzonderheid op artikel 21, vierde lid, en artikel 65, § 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 80, 81, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 november 1969, 81bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1973, 82, 83, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 november 1969, 83bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 augustus 1968, 84, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 augustus 1968, 13 november 1969 en 14 juni 1973, 84bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 november 1969 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1973, 85, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1973, 86 tot 88, en 88bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1975 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 2004;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 september 1979 betreffende de werving en de opleiding van de beroepsofficieren-kapelmeesters, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 september 1984, 13 juni 2001 en 11 september 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, inzonderheid op artikel 32, § 4, derde lid, en de tabellen 9 en 10 van bijlage A;

Gelet op het ministerieel besluit van 14 november 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 26, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 13 november 1969 en 18 juni 1973, 27, 28, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 november 1969, 28bis, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 26 augustus 1968 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 15 juni 1970, 28ter, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 26 augustus 1968 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 18 juni 1973, en 29, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 18 juni 1973;

Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de Krijgsmacht, afgesloten op 10 december 2004;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 februari 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 1 september 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 27 september 2005;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Pensioenen van 1 augustus 2005;

Gelet op advies Nr 39.278/4 van de Raad van State, gegeven op 16 november 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "de wet" : de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging;2° "de kandidaat-muzikant" : de kandidaat militaire muzikant;3° "de muzikant" : de militaire muzikant;4° "de hoedanigheid van kandidaat-muzikant" : kandidaat-beroepsofficier kapelmeester of kandidaat-beroepsonderofficier muzikant, naargelang het geval;5° "een promotie" : het geheel van kandidaten die op hetzelfde tijdstip dezelfde vormingscyclus volgen;6° "de professionele hoedanigheden" : met uitsluiting van de morele, karakteriële en fysieke hoedanigheden, alle hoedanigheden van professionele aard die vereist zijn op het militaire vlak, op het specifieke beroepsvlak en op het vlak van de theoretische vorming;7° "de minister" : de minister van Landsverdediging;8° "de DGHR" : de directeur-generaal human resources. HOOFDSTUK II. - De kandidaat-muzikant Afdeling 1. - De vrijstelling en het uitstel

Art. 2.De DGHR is de bevoegde overheid om aan de kandidaat-muzikant vrijstelling te verlenen van vormingsgedeelten of cursussen met toepassing van artikel 28 van de wet.

Art. 3.De DGHR is de bevoegde overheid om aan de kandidaat-muzikant het uitstel bedoeld in artikel 30 van de wet te verlenen. Afdeling 2. - De bevordering

Art. 4.De kandidaat-officier kapelmeester wordt aangesteld : 1° in de graad van adjudant muzikant, op de dertigste dag volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant;2° in de graad van onderluitenant kapelmeester, op de honderd tachtigste dag volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant;3° in de graad van luitenant kapelmeester, op de driehonderd vijfenzestigste dag volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant.

Art. 5.De kandidaat-onderofficier muzikant wordt aangesteld : 1° in de graad van sergeant muzikant, op de honderd tachtigste dag volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant;2° in de graad van eerste sergeant muzikant, op de driehonderd vijfenzestigste dag volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant.

Art. 6.De aanstellingen in de graden van officier kapelmeester worden van rechtswege verleend door de Koning.

Art. 7.De aanstellingen in de graden van onderofficier muzikant worden van rechtswege verleend door de DGHR.

Art. 8.De kandidaat-muzikant wordt als officier kapelmeester of onderofficier muzikant opgenomen in de hoedanigheid van beroepsmilitair op de eerste dag van de vijfentwintigste maand volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant, voor zover hij zijn vormingscyclus met succes heeft beëindigd.

De benoeming in de graad van luitenant kapelmeester of van eerste sergeant muzikant heeft uitwerking op dezelfde datum als deze van de kandidaten van hun referentiepromotie. Afdeling 3. - Het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant

Art. 9.De minister is de overheid bevoegd voor het ontnemen van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant.

Evenwel, in het geval bedoeld in artikel 34 van de wet, wordt het verlies van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant uitgesproken door de korpscommandant van de kandidaat-muzikant wanneer deze laatste daartoe een schriftelijke aanvraag indient binnen de zes maanden volgend op de datum van het verwerven van de hoedanigheid van kandidaat-muzikant. HOOFDSTUK III. - De onderofficier muzikant Afdeling 1. - Het examen voor bevordering tot de graad van eerste

sergeant-majoor muzikant en het kwalificatie-examen voor de benoeming in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 10.De voorwaarden die vervuld moeten worden om te mogen deelnemen aan het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant of aan het kwalificatie-examen voor de benoeming in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder zijn die die worden opgelegd aan de beroepsonderofficieren van de andere korpsen, kandidaten voor de gelijkwaardige graden.

Art. 11.De examens bedoeld in artikel 10 bestaan uit een algemene proef en een muzikale proef. Deze muzikale proef kan in verschillende vakken worden onderverdeeld.

Art. 12.Er wordt een examencommissie ingericht voor het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant en een examencommissie ingericht voor het kwalificatie-examen voor de benoeming in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder. Zij bestaan uit een voorzitter en drie of vier andere leden aangewezen door de DGHR. De voorzitter is een officier kapelmeester die de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans. De andere leden zijn een adjudant-majoor onderkapelmeester en een adjudant-chef lessenaaraanvoerder, een officier ten minste bekleed met de graad van kapitein die de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans.

Een lid onderofficier is van het Nederlandstalig taalstelsel, het andere lid onderofficier is van het Franstalig taalstelsel.

Wanneer het onmogelijk is om een officier kapelmeester die de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans aan te wijzen, wordt de examencommissie voorgezeten door de officier ten minste bekleed met de graad van kapitein. In dit geval, bestaat de examencommissie uit een tweede officier kapelmeester van een verschillend taalstelsel van dat van de andere officier kapelmeester.

Mogen punten geven voor de algemene proef van de examens bedoeld in artikel 10 : 1° de leden van de examencommissie die de grondige kennis bezitten van het Nederlands en het Frans;2° de leden van de examencommissie van het taalstelsel van de onderofficier muzikant. Met uitzondering van de officier ten minste bekleed met de graad van kapitein, geven alle leden van de examencommissie punten voor de vakken van de muzikale proef van de examens bedoeld in artikel 10.

Het cijfer behaald door een onderofficier muzikant voor de algemene proef of voor een vak van de muzikale proef is het rekenkundig gemiddelde van de punten die aan betrokken onderofficier werden gegeven door de leden van de examencommissie.

Art. 13.§ 1. Om te slagen voor de examens bedoeld in artikel 10, moet de onderofficier muzikant : 1° deelnemen aan de volledige cursussen en stages waarvan zij niet werden vrijgesteld.De vrijstelling wordt bekomen volgens de procedure vastgesteld voor de beroepsonderofficieren van de andere korpsen; 2° de helft van de punten behalen op het totaal van het examen. § 2. Wanneer een onderofficier muzikant niet voldoet aan minstens één van de voorwaarden voorzien in § 1, worden zijn uitslagen voorgelegd aan een deliberatiecommissie.

Deze commissie bestaat uit de volgende leden aangeduid door de DGHR : 1° de korpscommandant van de muziekkapellen, voorzitter;2° de voorzitter van de examencommissie bedoeld in artikel 12;3° een officier van de algemene directie human resources;4° bovendien, in de gevallen bedoeld in § 6, de eenheidsgeneesheer van de muziekkapel waar betrokkene zijn vorming volgt. Naast de leden, bestaat de commissie uit een secretaris aangewezen door de voorzitter. § 3. De procedures van bijeenroeping en om gehoord te worden toegepast door deze commissie alsook de nadere regels van haar werking zijn die voorzien in het kader van het kwalificatie-examen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef van de beroepsonderofficieren van de andere korpsen. § 4. De deliberatiecommissie neemt één van de volgende beslissingen : 1° betrokkene beschikt over de vereiste professionele hoedanigheden en is geslaagd voor het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant of voor het kwalificatie-examen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder;2° betrokkene mag een herkansingsexamen afleggen op de datum die zij vastlegt, voor de algemene proef of, in voorkomend geval, het vak of de vakken van de muzikale proef waarin hij de helft van punten niet heeft behaald;3° betrokkene moet deelnemen aan een of meerdere opleidingsmodules met betrekking tot het leadership en het management;4° betrokkene is definitief mislukt, omdat hij over onvoldoende professionele hoedanigheden beschikt. § 5. Het herkansingsexamen bedoeld in § 4, 2°, moet plaatsvinden ten vroegste twee weken en ten laatste twee maanden na de datum van ondertekening door betrokkene van het proces-verbaal van de zitting van de deliberatiecommissie.

Wanneer na het herkansingsexamen, een onderofficier muzikant niet de helft van de punten behaalt op het totaal van het examen, worden zijn uitslagen voorgelegd aan de deliberatiecommissie die één van de beslissingen neemt bedoeld in § 4, 1° of 4°. § 6. Wanneer een onderofficier muzikant omwille van gezondheidsredenen, zwangerschap of andere ernstige redenen, niet in staat is het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant, het kwalificatie-examen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder of een herkansingsexamen af te leggen, kan de deliberatiecommissie betrokkene toelaten zijn examen of herkansingsexamen op een later tijdstip af te leggen.

Indien, voor het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant of het kwalificatie-examen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder, de deliberatiecommissie oordeelt dat de afwezigheid van de onderofficier muzikant gerechtvaardigd is, kan zij de betrokken onderofficier gelijkstellen met de onderofficier muzikant die uitstel heeft gekregen.

Onderafdeling 2. - Het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant

Art. 14.Het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant wordt voorafgegaan door een of meerdere opleidingsmodules met betrekking tot het leadership en het management identiek met diegene die worden gevolgd door de beroepsonderofficieren van de andere korpsen, kandidaten voor het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor, of door geleide stages.

De algemene proef heeft betrekking op de algemene begrippen over het door betrokkene bespeeld instrument.

Het programma van de muzikale proef kan veranderen naargelang het bespeelde instrument en naargelang het ambt van de betrokken onderofficier muzikant en heeft betrekking op navolgende vakken : 1° lezing op zicht;2° muziekstuk naar keuze;3° opgelegd muziekstuk;4° loopjes uit het repertorium voor harmonieorkest. De nadere uitvoeringsregels voor dit examen worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister.

Onderafdeling 3. - Het kwalificatie-examen voor de benoeming in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder

Art. 15.Het kwalificatie-examen voor de benoeming in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder wordt voorafgegaan door een of meerdere opleidingsmodules met betrekking tot het leadership en het management identiek met diegene die worden gevolgd door de beroepsonderofficieren van de andere korpsen, kandidaten voor het kwalificatie-examen voor de benoeming tot de graad van adjudant-chef, of door geleide stages.

De algemene proef heeft betrekking op de kennis over de geschiedenis van het door betrokkene bespeeld instrument, het repertorium voor harmonieorkest en de organisatie van een militaire muziekkapel.

Het programma van de muzikale proef kan veranderen naargelang de lessenaar van de betrokken onderofficier muzikant en heeft betrekking op navolgende vakken : 1° muziekstuk naar keuze;2° opgelegd muziekstuk;3° orkestloopjes uit het repertorium voor harmonieorkest. De nadere uitvoeringsregels voor dit examen worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister. Afdeling 2. - De samenstelling van het bevorderingscomité

tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder

Art. 16.Een bevorderingscomité wordt ingericht voor de bevordering tot de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder. Dit comité is samengesteld uit vaste leden alsmede uit tijdelijke leden, of hun plaatsvervangers.

De procedure voor het onderzoek van de kandidaturen evenals de procedure die aan de benoeming in de graad van adjudant-chef lessenaaraanvoerder voorafgaat en de benoeming in die graad vinden plaats volgens dezelfde voorwaarden als die die voorzien zijn voor de adjudant-chefs van het beroepskader van de andere korpsen.

Art. 17.§ 1. De DGHR of de door hem aangewezen overheid, is voorzitter van het bevorderingscomité.

Deze overheid moet tot de algemene directie human resources behoren en van het niveau opperofficier zijn. Indien deze overheid deel uitmaakt van de divisie evaluatie en coördinatie mag zij evenwel van het niveau kolonel zijn. § 2. Behalve de voorzitter, worden drie hoofdofficieren aangewezen door de DGHR om zitting te hebben als vaste leden in het bevorderingscomité.

Twee adjudant-majoors onderkapelmeesters evenals twee adjudant-chefs lessenaaraanvoerders worden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 18, als tijdelijke leden aangewezen. § 3. De DGHR wijst als secretaris van het comité een aan de algemene directie human resources verbonden militair aan.

De officier belast met het voordragen van de kandidaturen bij het comité wordt door de DGHR aangewezen.

De secretaris en de officier belast met het voordragen van de kandidaturen bij het comité hebben een adviserende stem. § 4. De hoofdonderofficieren muzikanten die lid zijn van het bevorderingscomité die niet het bewijs hebben geleverd van de kennis van de andere taal bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, hebben slechts een adviserende stem voor wat betreft de kandidaten van dit taalstelsel.

Het bevorderingscomité houdt slechts op geldige wijze zitting wanneer alle vaste leden en alle tijdelijke leden aanwezig zijn, alsook de officier belast met het voordragen van de kandidaturen en de secretaris. § 5. Wanneer het onmogelijk is om adjudant-chefs lessenaaraanvoerders in voldoende aantal aan te duiden, wordt er beroep gedaan op adjudant-majoors onderkapelmeesters.

Wanneer het onmogelijk is om adjudant-majoors onderkapelmeesters in voldoende aantal aan te duiden, wordt er beroep gedaan op officieren kapelmeesters.

Wanneer het onmogelijk is om officieren kapelmeesters in voldoende aantal aan te duiden, wordt er beroep gedaan op officieren bekleed met de graad van kapitein of kapitein-commandant.

Art. 18.De tijdelijke leden en hun plaatsvervangers worden bij loting aangewezen.

Deze loting wordt verricht volgens de regels en om een gelijkaardige samenstelling van het comité te bekomen als die die bepaald worden voor de loting van de leden en de samenstelling van het bevorderingscomité tot de graad van adjudant-chef van de beroepsonderofficieren van de andere korpsen.

Deze loting wordt verricht tussen alle hoofdonderofficieren muzikanten of, in voorkomend geval, tussen de officieren kapelmeesters of de officieren bekleed met de graad van kapitein of kapitein-commandant.

Met uitzondering van de voorwaarde verbonden met het behoren tot een bepaalde macht, korps en, in voorkomend geval specialiteit, zijn de voorwaarden waaraan de tijdelijke leden en hun vervangers moeten voldoen identiek met die waaraan de leden en hun vervangers voor het bevorderingscomité tot de graad van adjudant-chef van de beroepsonderofficieren van de andere korpsen moeten voldoen. Afdeling 3. - Het vergelijkend examen voor de

bevordering tot de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester

Art. 19.§ 1. In de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester wordt de onderofficier muzikant benoemd die batig gerangschikt is bij het vergelijkend examen voor de bevordering tot de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester. Dit vergelijkend examen wordt ingericht wanneer een betrekking van onderkapelmeester vacant is.

Om eraan te mogen deelnemen moet de onderofficier muzikant geslaagd zijn in het examen voor bevordering tot de graad van eerste sergeant-majoor muzikant, moet zijn wijze van dienen bevredigend geacht worden en moet hij geschikt geoordeeld worden om de functies van deze graad uit te oefenen.

De minister beoordeelt of betrokkene aan die voorwaarden voldoet na het advies van de hiërarchische meerderen te hebben ingewonnen. Elk ongunstig advies moet met reden worden omkleed en mag niet worden doorgestuurd vooraleer de onderofficier muzikant in de gelegenheid is gesteld zijn rechtvaardigingsgronden aan te voeren.

De onderofficier muzikant die bij drie opeenvolgende voorstellen het voorwerp uitmaakte van een ongunstig advies mag zich niet meer aanmelden voor het vergelijkend examen. § 2. Het vergelijkend examen bedoeld in § 1 bestaat uit een algemene proef en een muzikale proef.

De algemene proef van militaire aard heeft betrekking op de volgende onderwerpen : 1° het opmaken van een verslag over een dienstkwestie;2° de bewegingen van een militaire muziekkapel. De muzikale proef heeft betrekking op de hierna volgende vakken : 1° harmoniseren van bas en sopraan;2° theorie en instrumentatie;3° afwerking van een stuk uit het repertorium;4° instrumentale proef. De nadere uitvoeringsregels voor dit vergelijkend examen worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister. § 3. Vier tienden van het totaal van de punten van het vergelijkend examen worden toegekend voor de algemene proef waarvan elk onderwerp dezelfde belangrijkheidscoëfficient heeft. Zes tienden van de punten worden toegekend aan de muzikale proef waarvan elk vak dezelfde belangrijkheidscoëfficient heeft.

Om te kunnen worden gerangschikt moeten de betrokken onderofficieren muzikanten de helft van de punten behalen voor de algemene proef evenals de helft van de punten voor de muzikale proef van het vergelijkend examen. § 4. De onderofficier muzikant die zich batig rangschikt voor dit vergelijkend examen wordt tot de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester benoemd op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van batig rangschikken.

Art. 20.§ 1. Een examencommissie wordt ingericht voor de algemene proef van het vergelijkend examen bedoeld in artikel 19, § 1. De commissie is samengesteld uit een voorzitter en een of twee leden aangewezen door de DGHR. De voorzitter is een hoofdofficier die de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans.

De andere leden zijn : 1° een officier kapelmeester van een muziekkapel waarin een betrekking van adjudant-majoor onderkapelmeester vacant is;2° bovendien, wanneer het lid bedoeld in 1° niet de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans, een officier kapelmeester of adjudant-majoor onderkapelmeester behorende tot het andere taalstelsel dan dat van het lid bedoeld in 1°. Mogen enkel punten geven voor de algemene proef van het vergelijkend examen bedoeld in artikel 19, § 1, de leden van de examencommissie die de grondige kennis bezitten van het Nederlands en het Frans evenals deze van hetzelfde taalstelsel als de onderofficier muzikant. § 2. De examencommissie van de muzikale proef van het vergelijkend examen voor de bevordering tot de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester bestaat uit de leden bedoeld in § 1, waarbij twee leden die niet tot het departement van Landsverdediging behoren, professors aan een koninklijk of gelijkgesteld conservatorium worden bijgevoegd.

Met uitzondering van de voorzitter, geven alle leden van de examencommissie punten voor de vakken van de muzikale proef van dit vergelijkend examen. § 3. Het cijfer behaald door een onderofficier muzikant voor een onderwerp van de algemene proef of voor een vak van de muzikale proef is het rekenkundig gemiddelde van de punten die aan deze laatste werden gegeven door de leden van de examencommissie. § 4. Wanneer een onderofficier muzikant omwille van gezondheidsredenen, zwangerschap of andere ernstige redenen niet in staat is een of meerdere proeven van het vergelijkend examen voor bevordering tot de graad van adjudant-majoor onderkapelmeester af te leggen, kan de examencommissie van deze proef betrokkene toelaten die of deze proeven op een latere tijdstip af te leggen. Indien deze examencommissie oordeelt dat de afwezigheid van de onderofficier muzikant ongerechtvaardigd is, kan zij betrokken onderofficier gelijkstellen met de onderofficier muzikant die mislukt is. Afdeling 4. - De vergelijkende examens

voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist

Art. 21.§ 1. De functie van eerste of tweede solist wordt uitgeoefend voor een hernieuwbaar mandaat van vijf jaar. De vergelijkende toelatingsexamens voor de functies van eerste of tweede solist worden om de vijf jaar ingericht of, in voorkomend geval, van zodra een betrekking van eerste of tweede solist vacant is. Elke muziekkapel mag maximaal dertien functies van eerste solist en zes functies van tweede solist tellen. De proeven van deze vergelijkende examens zijn van verschillend niveau naargelang zij betrekking hebben op de functie van eerste of tweede solist.

Deze vergelijkende examens zijn toegankelijk voor de houders van een functie van solist waarvan het mandaat van vijf jaar vervalt, alsook voor de muzikanten die een instrument bespelen met dezelfde karakteristieken als die van het instrument van de te bekleden functie van solist.

Deze vergelijkende examens zijn niet toegankelijk voor de kandidaat muzikanten. § 2. Voor het Orkest van de Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen wordt het eerste vergelijkend examen voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist ingericht in januari 2010 of, voor deze datum, van zodra een functie van solist vacant is. Tot deze datum wordt de adjudant muzikant, die op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze bepaling, de weddenschaal geniet van onderkapelmeester, tweede of eerste solist beschouwd als onderofficier muzikant die respectievelijk een functie van tweede of eerste solist uitoefent.

Art. 22.De vergelijkende examens voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist bestaan uit een algemene proef en een muzikale proef.

De algemene proef heeft betrekking op de kennis van de geschiedenis en de literatuur van het door betrokkene bespeeld instrument.

Het programma van de muzikale proef kan veranderen naar gelang het te bekleden ambt van solist en heeft betrekking op navolgende vakken : 1° aanleg voor het harmonieorkest : uitvoering van door de examencommissie bepaalde werken (soli) die behoren tot het repertorium voor harmonieorkest;2° muziekstuk naar keuze;3° lezing op zicht. De nadere uitvoeringsregels voor deze vergelijkende examens worden bepaald in een reglement vastgesteld door de minister.

Om te kunnen worden gerangschikt moeten de onderofficieren muzikanten op het totaal van het vergelijkend examen voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist ten minste zeven tienden van de punten behaald hebben.

De functie van eerste of tweede solist wordt verleend aan de onderofficier muzikant die zich batig rangschikt voor dit vergelijkend examen op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van batig rangschikken.

Art. 23.§ 1. Een examencommissie wordt ingericht voor de algemene proef van het vergelijkend examen voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist. De commissie is samengesteld uit een voorzitter en drie of vier andere leden aangewezen door de DGHR. De voorzitter is een hoofdofficier die de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans.

De andere leden zijn : 1° een officier kapelmeester van een muziekkapel waarin een of meerdere betrekkingen van solist vacant zijn;2° bovendien, wanneer het lid bedoeld in 1° niet de grondige kennis bezit van het Nederlands en het Frans, een officier kapelmeester of een eerste solist behorende tot het andere taalstelsel dan dat van het lid bedoeld in 1°;3° twee eerste solisten behorende tot een verschillend taalstelsel; Mogen enkel punten geven voor de algemene proef van het vergelijkend examen bedoeld in artikel 22, de leden van de examencommissie die de grondige kennis bezitten van het Nederlands en het Frans evenals deze van hetzelfde taalstelsel als de onderofficier muzikant. § 2. De examencommissie van de muzikale proef van het vergelijkend examen voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist bestaat uit de leden bedoeld in § 1, waarbij twee leden die niet tot het departement van Landsverdediging behoren, professors aan een koninklijk of gelijkgesteld conservatorium worden bijgevoegd.

Met uitzondering van de voorzitter, geven alle leden van de examencommissie punten voor de vakken van de muzikale proef van dit vergelijkend examen. § 3. Het cijfer behaald door een onderofficier muzikant voor de algemene proef of voor een vak van de muzikale proef is het rekenkundig gemiddelde van de punten die aan deze laatste werden gegeven door de leden van de examencommissie. § 4. Wanneer een onderofficier muzikant omwille van gezondheidsredenen, zwangerschap of andere ernstige redenen niet in staat is het vergelijkend examen voor het bekleden van de functies van eerste of tweede solist af te leggen kan de jury betrokkene toelaten het vergelijkend examen op een latere tijdstip af te leggen. Indien de examencommissie oordeelt dat de afwezigheid van de onderofficier muzikant ongerechtvaardigd is, kan zij de betrokken onderofficier gelijkstellen met de onderofficier muzikant die mislukt is. HOOFDSTUK IV. - Geldelijke bepalingen

Art. 24.De militaire muzikant beroepsonderofficier die, binnen de drie maanden volgend op de datum van het in werking treden van dit besluit, geslaagd is voor het examen voor de overgang naar niveau B bedoeld in artikel 56 van de wet of die ervan vrijgesteld is, wordt, vanaf de eerste dag van de vierde maand volgend op de datum van het in werking treden van dit besluit, bezoldigd volgens de weddenschaal bepaald in tabel 10 van de bijlage A bij het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier. Degene die na de voornoemde termijn van drie maanden, slaagt voor het examen bedoeld in artikel 56 van de wet, wordt bezoldigd volgens dezelfde weddenschaal vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van het slagen in zijn examen.

Art. 25.De militaire muzikant beroepsonderofficier die in het examen voor overgang niet geslaagd is of die het examen niet mag afleggen, wordt bezoldigd volgens de weddenschaal bepaald in tabel 7 van de bijlage A bij het voornoemde koninklijk besluit van 18 maart 2003.

De militaire muzikant beroepsonderofficier die in het examen voor overgang niet geslaagd is en die, vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, bezoldigd was volgens de weddenschaal bepaald in tabel 9 van de bijlage A bij het voornoemde koninklijk besluit van 18 maart 2003, behoudt evenwel die weddenschaal.

Art. 26.De wedde toegekend aan een militaire muzikant beroepsonderofficier die tot het niveau B toetreedt, mag op geen enkel ogenblik lager zijn dan die welke hij genoot in de verlaten baremische categorie.

Art. 27.§ 1. Het jaarlijks bedrag van de toelage van solist wordt vastgesteld op 1.000 EUR voor de eerste solist en op 500 EUR voor de tweede solist. Deze bedragen worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij zijn gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 2. De toelage van eerste of tweede solist is verschuldigd aan de onderofficier muzikant die de functie van eerste of tweede solist uitoefent. Zij is verschuldigd vanaf de datum waarop betrokkene in functie wordt gesteld tot het ogenblik dat een nieuwe solist in die functie wordt gesteld. § 3. De toelage bedoeld in § 1 wordt maandelijks betaald, samen met de wedde van de maand waarop ze betrekking heeft, ten bedrage van één twaalfde van het jaarbedrag.

Zij wordt verminderd in dezelfde mate als de wedde van de maand waarop zij betrekking heeft.

Wanneer de maandwedde waarop ze betrekking heeft, niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten verdeeld. § 4. De toelage bedoeld in § 1 wordt niet toegekend aan de adjudant muzikant eerste solist of aan de adjudant muzikant tweede solist die bezoldigd worden volgens de weddenschaal bepaald in tabel 9 van de bijlage A bij het voornoemde koninklijk besluit van 18 maart 2003. § 5. Bij overgangsmaatregel, behoudt de adjudant muzikant eerste of tweede solist die bezoldigd wordt volgens de weddenschaal bepaald in tabel 9 van de bijlage A bij het voornoemde koninklijk besluit van 18 maart 2003 en die zich niet batig rangschikt voor het vergelijkend examen bedoeld in artikel 21, § 2, zijn wedde.

Art. 28.§ 1. De leden die niet tot het departement van Landsverdediging behoren en die in de examencommissie zetelen bedoeld in de artikelen 20 en 23 van dit besluit en in artikel 38, § 3, van het koninklijk besluit van 11 september 2003 betreffende de werving van de militairen hebben recht op een vacatietoelage vastgelegd op 50 EUR per uur van prestatie. Elk uurgedeelte gelijk aan of van meer dan dertig minuten wordt voor een volledig uur geteld.

Het bedrag van die toelage is gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de wedden van het personeel der ministeries. Zij is gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. § 2. Wanneer het lid bedoeld in § 1 zich voor het uitoefenen van zijn functie moet verplaatsen, heeft hij recht op de terugbetaling van de reis en verblijfkosten onder de voorwaarden en tegen de bedragen vastgesteld voor de ambtenaren van de klassen A1 tot A3.

Wanneer hij zijn eigen wagen gebruikt, ontvangt hij een vergoeding gelijk aan het bedrag dat de Staat voor het gebruik van een gemeenschappelijk vervoermiddel zou hebben uitgekeerd.

De aan het gebruik van zijn eigen wagen verbonden risico's worden door de Staat niet gedekt. HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen Afdeling 1. - De overgang van de militaire muzikanten

beroepsvrijwilligers naar het kader van de onderofficieren muzikant en de overgang naar niveau B van de militaire muzikanten beroepsonderofficieren

Art. 29.§ 1. De overgangsproef voor de militaire muzikanten beroepsvrijwilligers bedoeld in artikel 54 van de wet, hierna genoemd "overgangsproef" en het examen voor overgang naar niveau B voor de militaire muzikanten beroepsonderofficieren bedoeld in artikel 56 van de wet hierna genoemd "examen voor overgang" bestaan uit een muzikale proef waarvan het programma kan veranderen naargelang het bespeelde instrument van de betrokken militaire muzikant. § 2. Om te slagen, moeten betrokkene de helft van de punten behalen op het totaal van de overgangsproef of van het examen voor overgang. § 3. Elke militaire muzikant beroepsvrijwilliger of militaire muzikant beroepsonderofficier mag tweemaal deelnemen aan de overgangsproef of aan het examen voor overgang.

Elke deelname omvat een eerste beurt, evenals een herkansing voor de militaire muzikant die deelgenomen heeft maar die niet geslaagd is bij de eerste beurt. § 4. De overgangsproef heeft betrekking op navolgende vakken : 1° muziektheorie;2° lezing op zicht;3° opgelegd muziekstuk;4° kennis van de militaire marsen. § 5. Het examen voor overgang heeft betrekking op navolgende vakken : 1° lezing op zicht;2° muziekstuk naar keuze;3° opgelegd muziekstuk;4° loopjes uit het repertorium voor harmonieorkest.

Art. 30.Een examencommissie wordt ingericht voor de overgangsproef en voor het examen voor overgang. De samenstelling van deze examencommissie evenals de nadere regels van toekenning van de punten zijn die bepaald in artikel 12. Bovendien, dienen de onderofficieren muzikanten leden van deze examencommissie vrijgesteld te zijn van het examen voor overgang.

Wanneer een militaire muzikant omwille van gezondheidsredenen, zwangerschap of andere ernstige redenen niet in staat is een eerste beurt of een herkansing af te leggen kan de examencommissie betrokkene toelaten zijn eerste beurt of zijn herkansing op een later tijdstip af te leggen. Indien de examencommissie oordeelt dat de afwezigheid van de militaire muzikant ongerechtvaardigd is, kan zij betrokken muzikant gelijkstellen met de militaire muzikant die mislukt is voor die eerste beurt of die herkansing. Afdeling 2. - Andere overgangsbepaling

Art. 31.Enkel de examens afgelegd voor het instrument waarvan de militaire muzikant houder was op de datum waarop deze examens werden afgelegd, zullen in acht genomen worden voor de toepassing van artikel 59, tweede lid, van de wet. HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen

Art. 32.In artikel 21 van het koninklijk besluit van 7 april 1959 betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren, wordt het vierde lid opgeheven.

Art. 33.In artikel 65, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 juni 1991, vervalt het woord ", kapelmeester".

Art. 34.Hoofdstuk X van het koninklijk besluit van 25 oktober 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, wordt opgeheven bevattend : 1° de artikelen 80, 82, 86 tot 88;2° de artikelen 81 en 83, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 november 1969;3° artikel 81bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1973;4° artikel 83bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 augustus 1968;5° artikel 84, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 augustus 1968, 13 november 1969 en 14 juni 1973;6° artikel 84bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 november 1969 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1973;7° artikel 85, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juni 1973;8° artikel 88bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 mei 1975 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 september 2004.

Art. 35.Afdeling V van hoofdstuk I van het ministerieel besluit van 14 november 1963 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, wordt opgeheven bevattend : 1° artikel 26, gewijzigd door de ministeriële besluiten van 13 november 1969 en 18 juni 1973;2° artikel 27;3° artikel 28, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 13 november 1969;4° artikel 28bis, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 26 augustus 1968 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 15 juni 1970;5° artikel 28ter, ingevoegd bij het ministerieel besluit van 26 augustus 1968 en gewijzigd bij het ministerieel besluit van 18 juni 1973;6° artikel 29, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 18 juni 1973.

Art. 36.Artikel 47 van het koninklijk besluit van 11 juni 1974 betreffende het statuut van de vrijwilligers van het actief kader van de krijgsmacht, wordt opgeheven.

Art. 37.Het koninklijk besluit van 27 september 1979 betreffende de werving en de opleiding van de beroepsofficieren-kapelmeesters, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 september 1984, 13 juni 2001 en 11 september 2003, wordt opgeheven.

Art. 38.Artikel 32, § 4, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 maart 2003 houdende bezoldigingsregeling van de militairen van alle rangen en betreffende het stelsel van de dienstprestaties van de militairen van het actief kader beneden de rang van officier, wordt vervangen als volgt : « De vormingstoelage is niet meer verschuldigd aan betrokken onderofficier vanaf de eerste dag van het trimester die volgt op de dag van zijn eerste bezoldiging overeenkomstig andere tabellen dan de tabellen 7 of 8 van de bijlage A bij dit besluit. ».

Art. 39.In bijlage A bij hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tabel 9 wordt vervangen door tabel 9 gevoegd bij dit besluit; 2° het opschrift van tabel 10 wordt aangevuld als volgt : "en onderofficieren muzikanten aangeworven na 1 januari 2004 of die vrijgesteld van of geslaagd zijn in het examen voor de overgang naar niveau B bedoeld in artikel 56 van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging."

Art. 40.De artikelen 21 tot 37, 39 tot 54, 56 tot 58, 59, tweede tot vierde lid, 60 tot 62, 74, 88, 95, 96, 104 en 138 van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, treden in werking.

Art. 41.De artikelen 55 en 59, eerste lid, van de wet van 27 maart 2003 betreffende de werving van de militairen en het statuut van de militaire muzikanten en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het personeel van Landsverdediging, hebben uitwerking met ingang van 17 april 2001.

Art. 42.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel 21 december 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2005 betreffende het statuut van de militaire muzikanten.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

^