Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 februari 2014
gepubliceerd op 07 maart 2014

Koninklijk besluit over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst financien
numac
2014011142
pub.
07/03/2014
prom.
21/02/2014
ELI
eli/besluit/2014/02/21/2014011142/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 FEBRUARI 2014. - Koninklijk besluit over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, geeft uitvoering aan artikel 26, derde en vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals gewijzigd bij artikel 19 van de wet van 30 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I). Verder geeft het ook uitvoering aan artikel 12sexies, § 1, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, zoals ingevoegd bij artikel 7 van voornoemde wet van 30 juli 2013.

I. Algemene beschouwingen De wet van 30 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I) ligt in het verlengde van de hervorming van de toezichtsarchitectuur van de Belgische financiële sector, waarbij is overgestapt van een geïntegreerd naar een bipolair toezichtsmodel, het zogenaamde "Twin Peaks"-model. De wijzigingen die deze wet in de bestaande wetgeving aanbrengt, streven in hoofdzaak twee doelstellingen na. De eerste is de verbetering van het bestaande juridische kader met het oog op een grotere efficiëntie van het toezicht en een betere bescherming van de gebruikers van financiële producten en diensten. De tweede doelstelling van deze wet is een grotere transversale coherentie tussen de regels die tot doel hebben de bescherming van de gebruikers van financiële producten en diensten te garanderen.

In het kader van die tweede doelstelling voert voornoemde wet verschillende bepalingen in tot wijziging van de bestaande wetgeving, inzonderheid tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Zo voegt artikel 19 van de wet van 30 juli 2013 - tussen het eerste en het tweede lid van artikel 26 van de wet van 2 augustus 2002 - een nieuw lid in op grond waarvan de verzekeringsondernemingen, met ingang van 30 april 2014 en met betrekking tot hun verrichtingen op het Belgisch grondgebied, worden onderworpen aan de gedragsregels bepaald door en krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002.

Het gewijzigde artikel 26, derde lid, van de wet van 2 augustus 2002 bepaalt dat de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de FSMA, kan stipuleren dat de gedragsregels bepaald door en krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis helemaal niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen, zodat die regels enkel gelden voor de door de Koning bepaalde soorten van verzekeringen of, meer algemeen, zodat rekening wordt gehouden met het feit dat aan de cliënten verzekeringsovereenkomsten worden aangeboden. Bovendien is het de Koning, krachtens het vierde lid van datzelfde artikel, onder dezelfde voorwaarden toegestaan om, voor de verzekeringsondernemingen, te voorzien in een aangepaste versie van bepaalde van die gedragsregels, met de bedoeling het toepassingsgebied en de draagwijdte ervan te verduidelijken voor de verzekeringsondernemingen en, meer algemeen, rekening te houden met het feit dat verzekeringsovereenkomsten worden aangeboden aan de cliënten. Er wordt verduidelijkt dat de ter uitvoering van die machtigingen genomen besluiten van rechtswege worden opgeheven indien zij binnen twaalf maanden na hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad niet bij wet zijn bekrachtigd, met uitzondering echter van de afwijkingen van de gedragsregels die niet door de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet, maar krachtens andere artikelen zijn voorgeschreven.

In het kader van de in dit ontwerpbesluit voorgestelde benadering viseert het begrip "dienstverlener" zowel een verzekeringsonderneming sensu lato als een andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent. Er moet echter worden opgemerkt dat, in het kader van dit besluit, de verbonden verzekeringsagenten (i.e. de verzekeringsagenten die krachtens een of meer overeenkomsten of volmachten slechts kunnen handelen in naam en voor rekening van een of meer verzekeringsondernemingen, voor zover de in dit kader aangeboden overeenkomsten geen onderling concurrerende overeenkomsten zijn, en zij handelen onder de verantwoordelijkheid van deze verzekeringsondernemingen wat de verzekeringsovereenkomsten betreft die hen respectievelijk aanbelangen) worden gelijkgesteld met de verzekeringsonderneming in naam en voor rekening waarvan zij handelen.

Die logica wordt ook gevolgd voor de verzekeringssubagenten in het kader van hun relatie met de verzekeringstussenpersonen voor rekening van wie zij handelen: die subagenten worden gelijkgesteld met de verzekeringstussenpersoon in naam en voor rekening van wie zij handelen (zowel wat de verzekeringssubagenten van verbonden verzekeringsagenten als wat de verzekeringssubagenten van andere soorten verzekeringstussenpersonen betreft). Dit betekent echter noch dat de verbonden verzekeringsagenten en/of de verzekeringssubagenten de gedragsregels waarop dit besluit betrekking heeft, niet zouden moeten toepassen, noch dat zij bijvoorbeeld geen advies over een spaar- of beleggingsverzekering zouden mogen verstrekken. De gevolgde benadering houdt in dat die verbonden verzekeringsagenten en die verzekeringssubagenten, bij de toepassing van de gedragsregels, de procedures en beleidslijnen moeten naleven die worden gedefinieerd door respectievelijk de verzekeringsonderneming of de verzekeringstussenpersoon voor rekening van wie zij handelen, en dat zij gebruik moeten maken van de documentatie die is uitgegeven door die verzekeringsondernemingen of verzekeringstussenpersonen, die volledig en onvoorwaardelijk verantwoordelijk blijven voor hun daden.

In zoverre, krachtens de gecombineerde lezing van de artikelen 26, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, en 12sexies van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, de regels bepaald door en krachten de artikelen 27, 28 en 28bis van voornoemde wet van 2 augustus 2002 met ingang van 30 april 2014 van toepassing worden verklaard op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen, verduidelijkt dit ontwerpbesluit, gebruikmakend van voornoemde machtigingen, de wijze waarop die bepalingen op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen moeten worden toegepast, en/of welke bepalingen niet op hen van toepassing zijn.

Het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt er dus toe uitvoering te geven aan de machtigingen waarvan sprake in artikel 26, derde en vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, door, ten behoeve van de verzekeringsondernemingen, het toepassinggebied en de draagwijdte van de in de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 bedoelde gedragsregels te verduidelijken.

De regels die worden geponeerd in het koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, zijn ook van toepassing op de verzekeringstussenpersonen, in zoverre zij, krachtens artikel 12sexies, § 1, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, de voor de verzekeringsondernemingen geldende gedragsregels dienen na te leven.

II. Commentaar bij de artikelen Artikel 1.

Artikel 1 van het ontwerpbesluit bevat een aantal definities die voor de toepassing van dit besluit worden voorgesteld. Daartoe behoren met name de definities van: - "verzekeringsbemiddelingsdienst": dit begrip betreft alle werkzaamheden die worden geviseerd door de definitie van verzekeringsbemiddeling in de zin van artikel 1, 1°, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, ongeacht of die werkzaamheden door een verzekeringstussenpersoon of een verzekeringsonderneming zonder tussenkomst van een verzekeringstussenpersoon worden uitgevoerd; - "verzekeringsonderneming sensu lato": dit begrip slaat zowel op de verzekeringsondernemingen als op hun verbonden verzekeringsagenten en op de verzekeringssubagenten van die verbonden verzekeringsagenten.

Ter zake moet worden onderstreept dat die verschillende personen (de verzekeringsonderneming, haar verbonden verzekeringsagenten en de verzekeringssubagenten van die verbonden verzekeringsagenten), bij het verrichten van verzekeringsbemiddelingsdiensten voor een cliënt, natuurlijk alle in dit ontwerpbesluit vastgelegde verplichtingen moeten naleven; - "advies over spaar- of beleggingsverzekeringen": de definitie van dit begrip is geënt op de definitie van "beleggingsadvies" in de zin van artikel 46, 9°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen. In die definitie wordt het begrip "financieel instrument" echter vervangen door het begrip "spaar- of beleggingsverzekering". Dat is uitgegaan van de definitie van "beleggingsdienst", kan worden verklaard door het feit dat spaar- of beleggingsverzekeringen overeenkomsten zijn die gelijkenissen vertonen met financiële instrumenten; - "spaarverzekering": dit begrip dekt elke levensverzekeringsovereenkomst die hetzij (i) betrekking heeft op de takken 21, 22 of 26 in de zin van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, en die een spaarcomponent omvat (hetzij een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in de punten I, II of VI van Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of van Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) die een spaarcomponent omvat), hetzij (ii) een combinatie vormt van verschillende van de sub (i) bedoelde overeenkomsten. In het kader van deze definitie vormt de spaarcomponent een doorslaggevend element voor de kwalificatie van een overeenkomst als spaarverzekering.

Levensverzekeringsovereenkomsten die, hoewel ze betrekking hebben op de takken 21, 22 of 26, geen spaarcomponent omvatten, zoals bijvoorbeeld schuldsaldoverzekeringen of uitvaartverzekeringen, die worden behandeld als verzekeringen die geen spaar- of beleggingsverzekering zijn, worden dan ook buiten het toepassingsgebied van de definitie gesteld; - "beleggingsverzekering": dit begrip dekt de levensverzekeringsovereenkomsten (i) die betrekking hebben op tak 23 (of een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in punt III van Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of van Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II)) of (ii) een combinatie vormen van verzekeringsovereenkomsten met betrekking tot die tak en/of spaarverzekeringen.

Wat het begrip "verbonden verzekeringsagent" betreft, en meer in het bijzonder de kwestie van de aansprakelijkheid voor de activiteiten die door deze agent worden uitgeoefend, dient overigens te worden verwezen naar het nieuwe artikel 12octies van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, als bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit tot wijziging van deze wet. Dit artikel heeft immers betrekking op de aansprakelijkheidsregeling voor de verzekeringsondernemingen ten aanzien van hun verbonden verzekeringsagenten.

Tot slot vinden verschillende van de in dit ontwerp van koninklijk besluit gehanteerde definities (zoals de definitie van "verbonden verzekeringsagent") hun herkomst in de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen. Voor bijkomende toelichting bij die definities wordt dan ook verwezen naar het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit tot wijziging van die wet.

Artikel 2.

Deze bepaling stelt dat de gedragsregels bepaald door de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten niet van toepassing zijn op de verrichtingen, uitgevoerd door de dienstverleners, die betrekking hebben op een of meer levensverzekeringsovereenkomsten die zijn afgesloten in het kader van de 1ste of 2de pensioenpijler. In deze uitsluiting wordt voorzien om een parallellisme mogelijk te maken met de desbetreffende werkzaamheden op Europees vlak (IMD II en PRIPs), op grond waarvan in een eerste fase prioriteit wordt gegeven aan de andere soorten verzekeringsovereenkomsten (inzonderheid diegene die rechtstreeks vervangbaar zijn door financiële instrumenten, nl. de spaar- of beleggingsverzekeringen). In een volgende fase zou een uitbreiding van de gedragsregels bepaald door en krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten kunnen worden overwogen, in het kader van een algemene denkoefening die aan die producten gewijd zal worden. Deze uitbreiding zou kunnen worden doorgevoerd op basis van de machtiging die U wordt verleend door het derde en het vierde lid van artikel 26 van de wet van 2 augustus 2002.

Naar die bepalingen zou immers kunnen worden verwezen om voornoemde gedragsregels integraal of gedeeltelijk van toepassing te verklaren op de levensverzekeringsovereenkomsten die onder de 2de pijler ressorteren, alsook om, in voorkomend geval, het toepassingsgebied en de draagwijdte van die regels te verduidelijken wanneer dergelijke overeenkomsten aan de cliënten worden aangeboden. Vooropgesteld wordt dat kort na de inwerkingtreding van dit besluit met die denkoefening kan worden gestart.

Artikel 3.

Om redenen van coherentie wordt in deze bepaling gepreciseerd dat de gedragsregels bepaald door de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten niet van toepassing zijn op de activiteiten die verricht worden door de dienstverleners die overigens zijn uitgesloten uit het toepassingsgebied van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen door haar artikel 2, § 2.

Artikel 4.

Artikel 4 - dat niet van toepassing is op de dienstverleners in de gevallen waarvan sprake in de artikelen 2 en 3 van dit ontwerp van koninklijk besluit - definieert de grenzen waarbinnen artikel 27 van de wet van 2 augustus 2002 van toepassing is op de dienstverleners.

De bepaling onder 1° verduidelijkt hoe paragraaf 1 van artikel 27 gelezen hoort te worden met het oog op de toepassing ervan op de dienstverleners. Zij geeft tevens aan welke paragrafen van artikel 27 van de wet van 2 augustus 2002 van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen, i.e. paragrafen 2 tot 5, 7 en 8, 11 en 12.

De bepaling onder 2° verduidelijkt dat paragraaf 2bis van artikel 27 niet van toepassing is op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

De bepaling onder 3° verduidelijkt de manier waarop paragrafen 3, 4 en 5, van artikel 27 moeten worden gelezen in het licht van de toepassing ervan op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

De in paragraaf 3 aangebrachte wijzigingen zijn in essentie van terminologische aard. De bedoeling van het tweede streepje van paragraaf 3 is andere verzekeringsovereenkomsten dan spaar- of beleggingsverzekeringen te dekken. In de artikelen 11 tot 13 van het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, als nader gepreciseerd bij koninklijk besluit van 21 februari 2014 inzake de krachtens de wet vastgestelde gedragsregels en regels over het beheer van belangenconflicten, wat de verzekeringssector betreft, wordt aangegeven wat precies verstaan wordt onder "passende" informatie in de zin van de onderhavige paragraaf.

Ook de in de paragrafen 4 en 5 aangebrachte wijzigingen zijn in essentie van terminologische aard. Overigens strekt de verwijzing die in die paragrafen wordt gemaakt naar zowel de spaar- of beleggingsverzekeringen als de verzekeringsbemiddelingsdiensten, ertoe een parallellisme tot stand te brengen met de soortgelijke bepalingen in het ontwerp tot herziening van de richtlijn over de verzekeringsbemiddeling (IMD II). Overigens zijn die paragrafen, die respectievelijk handelen over het onderzoek door de dienstverlener van de geschiktheid van de aan een bepaalde cliënt aangeboden dienst of aanbevolen overeenkomst ("suitability test") en op het onderzoek van de passendheid van de aan een bepaalde cliënt aangeboden of door hem gevraagde dienst of overeenkomst ("appropriateness test"), uitsluitend van toepassing op de spaar- of beleggingsverzekeringen, rekening houdend met het feit dat enkel die soorten verzekeringsovereenkomsten gelijkenissen vertonen met financiële instrumenten. Bijgevolg zal, wanneer een verzekeringsonderneming of een verzekeringstussenpersoon advies verstrekt over een dergelijke overeenkomst, voorafgaandelijk een "suitability test" moeten worden uitgevoerd conform paragraaf 4 van voornoemd artikel 27. Wanneer de door een verzekeringsonderneming of de verzekeringstussenpersoon verstrekte verzekeringsbemiddelingsdienst met betrekking tot een dergelijke overeenkomst niet impliceert dat advies wordt verstrekt, dient de verzekeringsonderneming of de verzekeringstussenpersoon vooraf een "appropriateness test" uit te voeren conform paragraaf 5 van voornoemd artikel 27. Zowel voor de "suitability test" als voor de "appropriateness test" dient de dienstverlener allerlei informatie in te winnen over de betrokken cliënt. Het staat elke onderneming vrij zich naar eigen goeddunken te organiseren voor het inzamelen van die informatie. Zo mag deze informatie op een gestandaardiseerde wijze worden ingewonnen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van standaardvragenlijsten voor alle cliënten (vragenlijsten die in voorkomend geval kunnen zijn opgesteld door de betrokken beroepsverenigingen). Deze standaardisering van het vergaren van informatie over de cliënt mag er evenwel niet toe leiden dat bij de "suitability test" of de "appropriateness test" geen rekening meer zou worden gehouden met de kenmerkende eigenschappen van een cliënt. De dienstverlener moet zijn cliënt immers steeds een spaar- of beleggingsverzekering aanbieden die geschikt (in geval van advies) of passend is voor hem. Als de verstrekte dienst betrekking heeft op een andere verzekeringsovereenkomst dan een spaar- of beleggingsverzekering, zal de verzekeringsonderneming of de verzekeringstussenpersoon zich niet aan de paragrafen 4 of 5 van voornoemd artikel 27 moeten conformeren, maar uitsluitend aan de vereisten van artikel 12bis, § 3, van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2014 tot wijziging van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen.

De bepaling onder 4° verduidelijkt dat paragraaf 6 van artikel 27 niet van toepassing is op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

De bepaling onder 5° verduidelijkt hoe paragraaf 7, eerste lid, moet worden gelezen in het vooruitzicht van de toepassing ervan op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen. In dit verband wordt erop gewezen dat de samenstelling van het dossier (als bedoeld in deze paragraaf 7) over de rechten en plichten van de partijen en de overige voorwaarden voor het verlenen van de verzekeringsbemiddelingsdiensten, niet noodzakelijkerwijs de verplichting inhoudt om een specifieke overeenkomst af te sluiten voor het verlenen van een verzekeringsbemiddelingsdienst. De rechten en plichten van de partijen kunnen worden opgenomen door verwijzing naar andere documenten of juridische teksten.

De bepaling onder 6° bepaalt dat het tweede en derde lid van paragraaf 7 van voornoemd artikel 27 niet van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

De bepaling onder 7° verduidelijkt hoe het vierde lid van paragraaf 7 van artikel 27 moet worden gelezen in het licht van de toepassing ervan op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

De bepaling onder 8° verduidelijkt hoe paragraaf 8 van artikel 27 over het afleveren van verslagen aan de cliënten op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen moet worden toegepast. Deze bepaling machtigt de FSMA om bij reglement vast te stellen wat dient te worden verstaan onder een "deugdelijk" verslag in de zin van de onderhavige bepaling.

De bepaling onder 9° verduidelijkt dat de paragrafen 9 en 10 van artikel 27 niet van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

De bepaling onder 10° verduidelijkt de draagwijdte van de machtiging aan de Koning waarvan sprake in paragraaf 11 van voornoemd artikel 27 in het kader van de toepassing van de zogenaamde "MiFiD"-gedragsregels op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

Artikel 5.

Artikel 5 van het ontwerpbesluit - dat niet van toepassing is op de dienstverleners in de gevallen waarvan sprake in de artikelen 2 en 3 van dit ontwerp van koninklijk besluit - verduidelijkt dat de artikelen 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten niet van toepassing zijn op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

Artikel 28 handelt over het beginsel van de optimale uitvoering (best execution) van de orders van cliënten. Het zou geen zin hebben om dit geheel van regels tot de verzekeringssector uit te breiden, reden waarom het ontwerpbesluit voorstelt om dat artikel niet van toepassing te verklaren op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen.

Artikel 28bis, § 1, voorziet op zijn beurt in de verplichting voor de gereglementeerde ondernemingen om op loyale, billijke en professionele wijze te handelen en op een manier die bevorderlijk is voor de integriteit van de markt. Die verplichting moet worden onderscheiden van de verplichting als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, die van toepassing wordt op de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen, en op grond waarvan de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen zich op loyale, billijke en professionele wijze moeten inzetten voor de belangen van hun cliënten. De in artikel 28bis, § 1, bedoelde verplichting betreft de integriteit van de markt, een concept waarvan de uitbreiding tot de verzekeringsondernemingen en de verzekeringstussenpersonen geen zin lijkt te hebben.

De toepassing van paragraaf 2 van artikel 28bis van de wet van 2 augustus 2002 op de verzekeringsondernemingen en, onrechtstreeks, op de verzekeringstussenpersonen is ondenkbaar in die zin dat de betrokken bepaling de gereglementeerde ondernemingen verplicht hun transacties in vervangbare financiële instrumenten die tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt zijn toegelaten, onderling langs girale weg te vereffenen.

Artikel 6.

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Het stelt eveneens dat de verplichtingen die voortvloeien uit het ontwerpbesluit uitsluitend van toepassing zijn op de verrichtingen die worden uitgevoerd of plaatsvinden vanaf 30 april 2014. In dit verband wordt met "verrichtingen" alle operaties bedoeld die verband houden met een verzekeringsovereenkomst, zoals bijvoorbeeld het onderschrijven van een dergelijke overeenkomst, het aanbrengen van een wijziging in de dekking die een dergelijke overeenkomst biedt of in de samenstellende bestanddelen van een dergelijke overeenkomst die een invloed hebben op de behoeften en vereisten van de cliënt.

Een indexatie van een verzekeringspremie wordt daarentegen niet beschouwd als een "verrichting".

Dit is, Sire, de draagwijdte van het besluit dat U wordt voorgelegd.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en trouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, K. GEENS

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 54.373/1 van 17 januari 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector' Op 25 oktober 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 17 januari 2014, een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 9 januari 2014. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, Marc RIGAUX en Michel TISON, assessoren, en Marleen VERSCHRAEGHEN, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Paul DEPUYDT, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 17 januari 2014. 1. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich in hoofdzaak beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe het toepassingsgebied en de draagwijdte van de gedragsregels die worden bedoeld in de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 `betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten' te verduidelijken, wat de verzekeringsondernemingen betreft.Die verduidelijking houdt in dat de voornoemde gedragsregels geheel of gedeeltelijk buiten toepassing worden verklaard of dat de redactie ervan wordt aangepast naar de verzekeringsondernemingen toe. In de mate de verzekeringstussenpersonen de voor de verzekeringsondernemingen geldende gedragsregels dienen na te leven, is de ontworpen regeling eveneens op hen van toepassing. 3.1. Wat de verduidelijking van de betrokken gedragsregels ten aanzien van de verzekeringsondernemingen betreft, kan het ontwerp worden geacht rechtsgrond te vinden in artikel 26, derde en vierde lid, van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, luidende: "De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, de door en krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis bepaalde gedragsregels geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren voor de verzekeringsondernemingen, om ervoor te zorgen dat enkel de door Hem bepaalde types verzekeringen aan deze regels zijn onderworpen of meer algemeen om rekening te houden met het feit dat verzekeringscontracten worden aangeboden.

De Koning kan bovendien, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, voor de verzekeringsondernemingen in een aangepaste versie van bepaalde van deze gedragsregels voorzien, om het toepassingsgebied en de draagwijdte van deze regels voor de verzekeringsondernemingen nader te bepalen en meer algemeen om rekening te houden met het feit dat verzekeringscontracten worden aangeboden. De krachtens deze machtigingen genomen besluiten zijn van rechtswege opgeheven indien zij niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De voorgaande zin geldt niet voor de afwijkingen op de niet door maar krachtens de artikelen 27, 28 en 28bis bepaalde gedragsregels." 3.2. Wat de toepassing van de ontworpen regeling op de verzekeringstussenpersonen betreft, kan rechtsgrond worden gevonden in artikel 12sexies, § 1, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995 `betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen', dat luidt: "De verzekeringstussenpersonen dienen, bij hun bemiddelingsactiviteit, de gedragsregels na te leven die van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en genomen op advies van de FSMA, voor alle of bepaalde categorieën van verzekeringstussenpersonen in een aangepaste versie van deze gedragsregels1 voorzien of bepaalde van deze regels geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren, om rekening te houden met de specificiteit van hun rol." ALGEMENE OPMERKINGEN 4. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit regelt de toepassing van bij wet bepaalde gedragsregels, meer bepaald deze vervat in de artikelen 27 tot 28bis van de voornoemde wet van 2 augustus 2002, dan wel wordt in een aangepaste redactie ervan voorzien, wat de verzekeringsondernemingen betreft.Het ontwerp moet worden gelezen in samenhang met het ontwerp van koninklijk besluit `inzake de gedragsregels en de regels over het beheer van belangenconflicten', waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, advies 54.374/1 uitbrengt. Het laatstgenoemde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe om de toepassing van de gedragsregels die "krachtens" de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 voor beleggingsondernemingen en kredietinstellingen zijn vastgesteld in het koninklijk besluit van 3 juni 2007 `tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten', te regelen voor de verzekeringsondernemingen en verzekeringstussenpersonen.

Het verdient aanbeveling om deze tweedeling ter wille van de rechtszekerheid op consistente wijze door te voeren, temeer daar enkel de aanpassing van de "door" de wet vastgelegde gedragsregels voor de verzekeringsondernemingen naderhand het voorwerp moet uitmaken van een wettelijke bekrachtiging. Deze tweedeling is niet doorgevoerd voor de artikelen 2 en 3 van het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit.

De in deze bepalingen vervatte niet-toepasselijkheid wordt dan ook best beperkt tot gedragsregels bepaald "door" de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002. De regeling betreffende de (niet-)toepassing van de "krachtens" deze wetsartikelen vastgestelde gedragsregels kan dan worden geïntegreerd in het voornoemde ontwerp van koninklijk besluit waarover advies 54.374/1 wordt uitgebracht. 5. In artikel 4 van het ontwerp wordt omschreven wat voor de toepassing van het ontworpen koninklijk besluit wordt verstaan onder bepaalde begrippen.Sommige van die begrippen worden al omschreven of gebruikt in de wet die de ontworpen regeling mede tot rechtsgrond strekt, zij het weliswaar in een andere betekenis. Dit is onder meer het geval voor de notie "gereglementeerde onderneming" (artikel 4, 5°, van het ontwerp), die reeds omschreven wordt in artikel 26, zesde lid, van de wet van 2 augustus 2002, Zo ook omvat de definitie van "verzekeringsonderneming" in artikel 4, 8°, van het ontwerp, de verbonden verzekeringsagenten en verzekeringssubagenten, terwijl dit niet het geval is voor de notie "verzekeringsonderneming" in de zin van artikel 26 van de wet van 2 augustus 2002.

Het gebruik van identieke begrippen met een verschillende betekenis in de wet en in besluiten genomen ter uitvoering van de wet, is van aard om onduidelijkheid te veroorzaken over het precieze toepassingsgebied van de wettelijke regeling en de uitvoeringsbesluiten ervan, en dient derhalve ter wille van de rechtszekerheid te worden vermeden.

ONDERZOEK VAN DE TEKST AANHEF 6. Rekening houdend met hetgeen sub 3.1 is opgemerkt met betrekking tot de rechtsgrond, schrijve men aan het einde van het eerste lid van de aanhef van het ontwerp: "... en de financiële diensten, artikel 26, derde en vierde lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;". 7. De wet van 30 juli 20132 strekt de ontworpen regeling niet tot rechtsgrond.Het tweede lid van de aanhef van het ontwerp, waarin wordt verwezen naar de artikelen 7 en 19 van die wet, dient derhalve te worden weggelaten. 8. In het derde lid van de aanhef wordt gerefereerd aan artikel 12sexies, § 1, van de wet van 27 maart 1995.Dat lid dient, rekening houdend met de datum van de betrokken wet, vooraf te gaan aan het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar artikel 26, derde en vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002. Aan het einde van het eerstgenoemde lid van de aanhef moet bovendien worden geschreven "... van verzekeringen, artikel 12sexies, § 1, tweede lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;". 9. Teneinde ervan blijk te geven dat het vormvereiste bedoeld in artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997 `betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' is nageleefd, dient in de aanhef na het lid waarin wordt gerefereerd aan de akkoordbevinding van de Minister van Begroting3 een nieuw lid te worden ingevoegd luidend: "Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectbeoordeling niet vereist is;"4.

DISPOSITIEF Artikel 1 10. In het dispositief van een normatieve tekst horen uitsluitend rechtsregels thuis.Artikel 1 van het ontwerp beantwoordt daar niet aan omdat in dat artikel enkel wordt vermeld aan welke wetsbepalingen het ontworpen koninklijk besluit uitvoering beoogt te geven. Aan die wetsbepalingen wordt evenwel al gerefereerd in de aanhef van het ontwerp. Artikel 1 wordt derhalve best uit het dispositief weggelaten.

Artikel 2 11. De bedoeling die ten grondslag ligt aan de machtigingsbepaling in artikel 2, tweede lid, van het ontwerp wordt verduidelijkt in het verslag aan de Koning.Deze bedoeling kan evenwel worden gerealiseerd op grond van de machtigingen die al zijn vervat in artikel 26, derde en vierde lid, van de wet van 2 augustus 20025. Het is derhalve overbodig - en het verdient trouwens geen aanbeveling - om de betrokken wettelijke machtigingsbepalingen in het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit te herhalen. Wel kan de verduidelijking die ter zake in het verslag aan de Koning wordt weergegeven, worden behouden als indicatie voor de Koning om nog met een welbepaald oogmerk gebruik te maken van de al bestaande wettelijke machtigingsbepalingen.

Artikel 4 12. Onder voorbehoud van de algemene opmerking sub 5 zou het, ter wille van de leesbaarheid en de begrijpelijkheid van het ontwerp, aanbeveling verdienen om de definities die zijn vervat in artikel 4 te integreren in een nieuw artikel 16.De artikelen 2 en 3 van het ontwerp moeten dan zo nodig worden aangepast aan de betrokken definities. Zo volstaat het bijvoorbeeld om in de betrokken artikelen melding te maken van de "wet" en niet telkens van "de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten".

De voorgestelde herschikking kan dan tevens te baat worden genomen om de indeling van het ontwerp in titels aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. Zo is er bijvoorbeeld Titel I, "Inleidende bepaling", die evenwel uit de artikelen 1 tot 3 bestaat. 13. In de Franse tekst van de omschrijving van het begrip "verbonden verzekeringsagent", dienen in artikel 4, 9°, eerste lid, aan het einde van het tweede streepje de woorden "entre eux" te worden toegevoegd7.14. In artikel 4, 14°, b), van het ontwerp dienen de woorden "als bedoeld sub a) van artikel 4, eerste lid, 13°, van dit besluit" te worden vervangen door de woorden "als bedoeld onder 13°, sub a),". Artikel 5 15. De vraag rijst of in artikel 5 alle gereglementeerde ondernemingen worden beoogd, inclusief die welke worden bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het ontwerp.De verhouding tussen artikel 5 en de artikelen 2 en 3 van het ontwerp zou duidelijker moeten worden weergegeven. Dezelfde opmerking dient te worden gemaakt bij de artikelen 6 en 7 van het ontwerp. 16. In de inleidende zin van artikel 5 van het ontwerp vermelde men dat artikel 27 van de wet voor de beoogde gereglementeerde ondernemingen van toepassing is in de lezing die volgt. 17. In de ontworpen bepaling onder artikel 5, 1°, van het ontwerp, wordt best geschreven "bij het aanbieden of sluiten van verzekeringsovereenkomsten of het aanbieden of verstrekken van verzekeringsbemiddelingsdiensten ..." in plaats van "bij het aanbieden of verstrekken van verzekeringsovereenkomsten of verzekeringsbemiddelingsdiensten ...". 18. De aanbeveling aan de cliënt of de potentiële cliënt kan luidens het ontworpen artikel 27, § 4, eerste lid, van de wet van 2 augustus 2002 (artikel 5, 3°, van het ontwerp) betrekking hebben op "de voor hem geschikte spaar- of beleggingsverzekeringen", maar blijkbaar ook op "verzekeringsbemiddelingsdiensten"8.Vraag is wat dergelijke aanbeveling van een "geschikte verzekeringsbemiddelingsdienst" dan precies inhoudt en met inachtneming van welke gegevens deze dient te gebeuren, ermee rekening houdend dat het formuleren van aanbevelingen precies tot de essentie van de verzekeringsbemiddeling zelf behoort.

Het verdient aanbeveling om in het verslag aan de Koning in dat verband enige nadere toelichting te geven.

Artikelen 6 en 7 19. Onder voorbehoud van de opmerking sub 15 worden de artikelen 6 en 7 van het ontwerp best in één enkele bepaling samengevoegd waarin wordt vermeld dat de artikelen 28 en 28bis van de wet van 2 augustus 2002 voor de beoogde gereglementeerde ondernemingen niet van toepassing zijn. De Griffier, Marleen VERSCHRAEGHEN De Voorzitter, Marnix VAN DAMME _______ Nota's (1) De vraag rijst of zowel gedragsregels worden bedoeld die zijn vastgesteld "door" of "krachtens" de wet.Het gegeven dat niet met zoveel woorden wordt voorzien in het vereiste van een wettelijke bekrachtiging, waarin artikel 26, vierde lid, van de wet van 2 augustus 2002 wel voorziet ten aanzien van de verzekeringsondernemingen, lijkt erop te wijzen dat uitsluitend gedragsregels worden beoogd die zijn vastgesteld "krachtens" de wet. Dat neemt niet weg dat de machtiging aan de Koning, zoals die is vervat in de tweede zin van artikel 12sexies, § 1, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995, op dat punt onduidelijk is en tot onzekerheid kan leiden omtrent de precieze draagwijdte ervan en de eventuele toepasselijkheid van het vereiste van wettelijke bekrachtiging van uitvoeringsbesluiten ervan.

De wetgever zou er daarom goed aan doen om de machtigingsbepaling in de tweede zin van artikel 12sexies, § 1, tweede lid, van de wet van 27 maart 1995 duidelijker af te bakenen. (2) Wet van 30 juli 2013 `tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen (I)'.(3) Dat lid dient vooraf te gaan aan het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State.(4) De effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling maakt sinds 1 januari 2014 het voorwerp uit van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 5 van de wet van 15 december 2013 `houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging'.Uit artikel 6, § 1, van die wet, gelezen in samenhang met artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 21 december 2013 `houdende uitvoering van titel 2, hoofdstuk 2 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging', valt af te leiden dat het daartoe op te stellen standaardformulier dient te worden toegevoegd aan de dossiers die vanaf 1 januari 2014 ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Ministerraad. (5) Naar het zeggen van de gemachtigde strekt artikel 2, tweede lid, van het ontwerp er effectief enkel toe "qu'à rappeler l'habilitation contenue à l'article 26, alinéa 3, de la loi du 2 août 2002, en vertu de laquelle le Roi peut déclarer les règles de conduite en tout ou en partie non applicables aux entreprises d'assurances (ce qui est le cas ici pour les produits de pension)".(6) Rekening houdend met de sub 10 gedane suggestie tot het schrappen van het huidige artikel 1.(7) Zie ook de omschrijving van het begrip "entrant en concurrence entre eux" in artikel 4, 9°, tweede lid, van het ontwerp.(8) Zie onder meer ook het tweede lid van de ontworpen bepaling. 21 FEBRUARI 2014. - Koninklijk besluit over de regels voor de toepassing van de artikelen 27 tot 28bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten op de verzekeringssector FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen, artikel 12sexies, § 1, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 26, derde en vierde lid, ingevoegd bij de wet van 30 juli 2013;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 18 september 2013;

Gelet op het advies van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, gegeven op 19 september 2013;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, d.d. 25 september 2013;

Gelet op het voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectenbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, waarbij besloten is dat een effectenbeoordeling niet vereist is;

Gelet op advies 54.373/1 van de Raad van State, gegeven op 17 januari 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten en de Minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "wet": de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;2° "wet van 27 maart 1995": de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekerings- en herverzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen;3° "controlewet verzekeringen": de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;4° "verzekeringsonderneming": een verzekeringsonderneming in de zin van artikel 91bis, 1° en 2°, van de controlewet verzekeringen;5° "verzekeringstussenpersoon": elke rechtspersoon of elke natuurlijke persoon werkzaam als zelfstandige in de zin van de sociale wetgeving, die België als lidstaat van herkomst heeft, dan wel zijn werkzaamheden in België verricht, en die activiteiten van verzekeringsbemiddeling uitoefent, zelfs occasioneel, of die er toegang toe heeft;6° "verzekeringsbemiddelingsdienst": de werkzaamheden, uitgevoerd door een verzekeringstussenpersoon of door een verzekeringsonderneming zonder tussenkomst van een verzekeringstussenpersoon, die bestaan in het adviseren over, het voorstellen of aanbieden van, of het verrichten van voorbereidend werk tot het sluiten van of het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering ervan.Worden niet als verzekeringsbemiddeling beschouwd, werkzaamheden bestaande uit incidentele informatieverstrekking in het kader van een andere beroepswerkzaamheid, mits het doel van deze werkzaamheden niet bestaat in het assisteren van de cliënt bij de sluiting of uitvoering van een verzekeringsovereenkomst, in het beroepshalve verrichten van schadebeheer voor een verzekeringsonderneming of in schaderegeling en schade-expertise; 7° "verzekeringssubagent": een verzekeringssubagent als gedefinieerd in artikel 1, 8°, van de wet van 27 maart 1995;8° "verbonden verzekeringsagent": de verzekeringsagent die, uit hoofde van een of meer overeenkomsten of volmachten, werkzaamheden van verzekeringsbemiddeling slechts mag uitoefenen in naam en voor rekening van: - één enkele verzekeringsonderneming;of - verschillende verzekeringsondernemingen in zoverre de verzekeringsovereenkomsten van die ondernemingen geen onderling concurrerende verzekeringsovereenkomsten zijn; en onder de volledige verantwoordelijkheid van die onderneming(en) handelt voor de verzekeringsovereenkomsten die haar (hen) respectievelijk aanbelangen.

In de zin van dit artikel worden de volgende verzekeringsovereenkomsten als "onderling concurrerende verzekeringsovereenkomsten" beschouwd: - de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "leven" zoals bepaald in Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, alsook de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de levensverzekeringstakken zoals bepaald in Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of in Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), die beantwoorden aan de definitie van spaar- of beleggingsverzekeringen zoals bedoeld in 14° en 15° van dit artikel; - de andere verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "leven" zoals bepaald in Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, alsook de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de levensverzekeringstakken zoals bepaald in Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of in Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II), dan deze die beantwoorden aan de definitie van spaar- of beleggingsverzekeringen als bedoeld onder 14° en 15° van dit artikel; evenals, - de verzekeringsovereenkomsten die deel uitmaken van de groep van activiteiten "niet-leven", wanneer zij tot eenzelfde tak behoren in de zin van Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, van de Bijlage, punt A bij de Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan, of van Bijlage I, deel A bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II); 9° "andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent": de verzekeringstussenpersoon die, uit hoofde van meerdere overeenkomsten of volmachten, in naam en voor rekening van meerdere verzekeringsondernemingen, werkzaamheden van verzekeringsbemiddeling uitoefent zonder met die verzekerings-ondernemingen verbonden te zijn, alsook de verzekeringssubagenten die onder de verantwoordelijkheid van die tussenpersoon handelen, en de verzekeringsmakelaar als bedoeld in artikel 1, 6°, van de wet van 27 maart 1995, alsook de verzekeringssubagenten die onder de verantwoordelijkheid van die makelaar handelen;10° "verzekeringsonderneming sensu lato": een verzekeringsonderneming alsook haar verbonden verzekeringsagenten en de verzekeringssubagenten die onder de verantwoordelijkheid van die verbonden verzekeringsagenten handelen;11° "dienstverlener": een verzekeringsonderneming sensu lato of een andere verzekeringstussenpersoon dan een verbonden verzekeringsagent;12° "advies over een spaar- of beleggingsverzekering": het verstrekken van gepersonaliseerde aanbevelingen aan een cliënt, hetzij op zijn verzoek, hetzij op initiatief van de dienstverlener, met betrekking tot een of meer spaar- of beleggingsverzekeringen;13° "gepersonaliseerde aanbeveling": een aanbeveling met betrekking tot een of meer spaar- of beleggingsverzekeringen, die wordt voorgesteld als een aanbeveling die geschikt is voor de persoon in kwestie, of op een afweging van zijn persoonlijke omstandigheden berust. Een aanbeveling is geen gepersonaliseerde aanbeveling als deze uitsluitend via distributiekanalen in de zin van artikel 2, eerste lid, 26°, van de wet wordt gedaan; 14° "spaarverzekering": een verzekeringsovereenkomst die: a) betrekking heeft op de takken 21, 22 of 26 van de groep van activiteiten "leven" in bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, en die een spaarcomponent omvat, alsook een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in de punten I, II of VI van Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of van Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) die een spaarcomponent omvat;of b) een combinatie vormt van verschillende van de sub a) bedoelde overeenkomsten;15° "beleggingsverzekering": een verzekeringsovereenkomst die: a) betrekking heeft op tak 23 van de groep van activiteiten "leven" in bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, alsook een verzekeringsovereenkomst als bedoeld in punt III van Bijlage I bij de Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de levensverzekering of van Bijlage II bij de Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II);of b) een combinatie vormt van een of meer verzekeringsovereenkomsten als bedoeld onder 14°, sub a), en een of meer verzekeringsovereenkomsten als bedoeld sub a), of een combinatie van verschillende verzekeringsovereenkomsten als bedoeld sub a).

Art. 2.De gedragsregels bepaald door de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet zijn niet van toepassing op de verrichtingen die door dienstverleners worden uitgevoerd, wanneer zij betrekking hebben op overeenkomsten gesloten: 1° door openbare besturen en overheidsbedrijven in het kader van wettelijke pensioenen;of 2° in één van de volgende gevallen: a) in het kader van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;b) in het kader van Titel II, Hoofdstuk I, Afdeling 4, van de Programmawet (I) van 24 december 2002;c) ter uitvoering van een andere toezegging van een aanvullend pensioen in het kader van de beroepsactiviteit dan deze bedoeld onder a) en b).

Art. 3.De gedragsregels bepaald door de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet zijn in de volgende gevallen niet op de dienstverleners van toepassing: 1° wanneer de dienstverleners hun activiteiten uitsluitend uitoefenen met het oog op het verzekeren van risico's van hun eigen onderneming of van de groep van ondernemingen waartoe zij behoren;2° wanneer de verzekerings-bemiddelingsdienst betrekking heeft op verzekeringsovereenkomsten in verband waarmee alle hiernavolgende voorwaarden zijn vervuld: a) de overeenkomst vergt slechts kennis van de geboden verzekeringsdekking;b) de overeenkomst is geen levensverzekeringsovereenkomst;c) de overeenkomst dekt geen enkel risico inzake burgerlijke aansprakelijkheid;d) de verzekeringsbemiddelingsdienst vormt niet de hoofdberoepswerkzaamheid van de personen in kwestie;e) de verzekering is een aanvulling op de levering van een product of de verrichting van een dienst door eender welke aanbieder, en dekt: - het risico van defect, verlies of beschadiging van door die aanbieder geleverde goederen, of - het risico van beschadiging of verlies van bagage en andere risico's die verbonden zijn aan een bij die aanbieder geboekte reis, zelfs indien deze verzekering de dekking omvat van levensverzekeringsrisico's of de risico's inzake burgerlijke aansprakelijkheid, maar dan wel op voorwaarde dat de dekking bijkomend is aan de hoofddekking van de met de reis verbonden risico's;f) het bedrag van de jaarlijkse premie is niet hoger dan 500 euro en de volledige looptijd van de overeenkomst, met inbegrip van eventuele verlengingen, bedraagt niet meer dan vijf jaar. TITEL II. - Regels voor de toepassing van de artikelen 27, 28 en 28bis van de wet op de dienstverleners

Art. 4.Artikel 27 van de wet van toepassing op de dienstverleners in de lezing die volgt: 1° de paragraaf 1 moet als volgt worden gelezen: "Bij het aanbieden of sluiten van verzekeringsovereenkomsten of bij het aanbieden of verstrekken van verzekeringsbemiddelingsdiensten zien de dienstverleners erop toe zich op loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van hun cliënten.Bij het aanbieden of verstrekken van verzekeringsbemiddelingsdiensten nemen de dienstverleners inzonderheid de in paragrafen 2, 3 tot 5, 7 en 8, 11 en 12, neergelegde gedragsregels in acht"; 2° paragraaf 2bis is niet van toepassing op de dienstverleners;3° de paragrafen 3, 4 en 5 moeten als volgt worden gelezen: " § 3.Wanneer een dienstverlener een verzekeringsbemiddelingsdienst verstrekt, wordt in een voor de cliënten of potentiële cliënten begrijpelijke vorm passende informatie verstrekt over: - de dienstverlener en zijn diensten; - de soorten verzekeringsovereen-komsten die worden aangeboden, en de ter zake geldende dekkingen en voorwaarden; - de spaar- of beleggingsverzekeringen en de voorgestelde spaar- of beleggingsstrategieën; hieronder vallen passende toelichting en waarschuwingen over de risico's verbonden aan het sparen of het beleggen in deze producten of aan bepaalde spaar- of beleggingsstrategieën; - de kosten en bijbehorende lasten, zodat zij redelijkerwijs in staat zijn de aard van de aangeboden verzekeringsbemiddelingsdienst en van de specifiek aangeboden verzekeringsovereenkomst, alsook, met betrekking tot de spaar- of beleggingsverzekeringen, de daaraan verbonden risico's te begrijpen en derhalve met kennis van zaken te beslissen om al dan niet een verzekeringsovereenkomst te sluiten. Deze informatie mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt. § 4. Bij het verstrekken van advies over spaar- of beleggingsverzekeringen, wint de dienstverlener bij de cliënt of potentiële cliënt de nodige informatie in over zijn kennis en ervaring met betrekking tot het specifieke soort spaar- of beleggingsverzekering, zijn financiële situatie en zijn spaar- of beleggingsdoelstellingen, teneinde de cliënt of potentiële cliënt de voor hem geschikte spaar- of beleggingsverzekeringen of verzekeringsbemiddelingsdiensten te kunnen aanbevelen.

Wanneer een dienstverlener bij het verstrekken van advies over spaar- of beleggingsverzekeringen niet de op grond van het eerste lid vereiste informatie kan inwinnen, beveelt hij de cliënt of potentiële cliënt geen spaar- of beleggingsverzekeringen of verzekerings-bemiddelingsdiensten aan. § 5. Wanneer de dienstverlener een verzekeringsbemiddelingsdienst verstrekt met betrekking tot spaar- of beleggingsverzekeringen zonder daarbij over dergelijke verzekeringen advies te verstrekken, wint hij bij de cliënt of potentiële cliënt informatie in over zijn ervaring en kennis op spaar- of beleggingsgebied met betrekking tot het specifieke soort spaar- of beleggingsverzekering die hij voornemens is aan te bieden of die wordt verlangd, zodat hij kan beoordelen of de beoogde spaar- of beleggingsverzekering of de beoogde verzekeringsbemiddelingsdienst passend is voor de cliënt.

Wanneer de dienstverlener op grond van de uit hoofde van het eerste lid ontvangen informatie oordeelt dat de spaar- of beleggingsverzekering of de verzekeringsbemiddelingsdienst niet passend is voor de cliënt of potentiële cliënt, waarschuwt hij hem.

Deze waarschuwing mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.

Wanneer de cliënt of potentiële cliënt ervoor kiest om de in de eerste lid bedoelde informatie over zijn ervaring en kennis niet te verstrekken of wanneer hij hierover onvoldoende informatie verstrekt, waarschuwt de dienstverlener de cliënt of potentiële cliënt dat hij door die beslissing niet kan vaststellen of de aangeboden spaar- of beleggingsverzekering of de aangeboden verzekeringsbemiddelingsdienst passend voor hem is. Deze waarschuwing mag in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt."; 4° paragraaf 6 is niet van toepassing op de dienstverleners;5° paragraaf 7, eerste lid, moet als volgt worden gelezen: " § 7.De dienstverlener legt een dossier aan met een of meer documenten, zoals de overeenkomst die hij, desgevallend, met de cliënt heeft gesloten, waarin de rechten en plichten van beide partijen worden beschreven, alsook de overige voorwaarden waaronder hij diensten voor de cliënt zal verrichten."; 6° paragraaf 7, tweede en derde lid, is niet van toepassing op de dienstverleners;7° paragraaf 7, vierde lid, moet als volgt worden gelezen: " § 7.De Koning kan, op advies van de FSMA, nadere regels bepalen met betrekking tot de inhoud van de met de cliënten te sluiten overeenkomsten."; 8° paragraaf 8 moet als volgt worden gelezen: " § 8.De cliënt dient van de dienstverlener deugdelijke verslagen te ontvangen over, naargelang van het geval, de verzekeringsbemiddelingsdienst die hij hem aanbiedt, of de verzekeringsovereenkomsten die hij met hem heeft gesloten. In voorkomend geval, bevatten deze verslagen de kosten van de aan de cliënten verstrekte verzekeringsbemiddelingsdiensten of de door de cliënten gesloten verzekeringsovereenkomsten. De FSMA kan, bij reglement genomen ter uitvoering van de artikelen 49, § 3, en 64, van de wet, de inhoud en de vorm van die verslagen, alsook de modaliteiten voor de overlegging ervan verduidelijken."; 9° paragrafen 9 en 10 zijn niet toepassing op de dienstverleners;10° paragraaf 11 moet als volgt worden gelezen: " § 11.De Koning bepaalt, op advies van de FSMA, nadere regels ter uitvoering van de in §§ 1, 2, 3 tot 5, 7, eerste lid, en 8, bepaalde gedragsregels.".

Art. 5.Artikelen 28 en 28bis van de wet zijn niet van toepassing op de dienstverleners.

TITEL III - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 6.§ 1. Dit besluit treedt in werking op 30 april 2014. § 2. Dit besluit is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 30 april 2014 worden uitgevoerd of plaatsvinden op het Belgisch grondgebied.

Art. 7.De minister bevoegd voor Economie en Consumenten en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 februari 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, K. GEENS

^