Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 januari 2004
gepubliceerd op 03 februari 2004

Koninklijk besluit tot uitvoering van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de programmawet van 22 december 2003

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2004200096
pub.
03/02/2004
prom.
21/01/2004
ELI
eli/besluit/2004/01/21/2004200096/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de programmawet van 22 december 2003


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet (I) van 24 december 2002, gewijzigd bij de wet van 1 april 2003, de programmawet van 8 april 2003 en de programmawet van 22 december 2003;

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, § 1, derde lid, m, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 14 november 1996 en op artikel 7, § 1bis, ingevoegd bij de wet van 13 februari 1998 en gewijzigd bij de wetten van 12 augustus 2000, 24 december 2002, 8 april 2003 en de programmawet van 22 december 2003;

Gelet op hoofdstuk VIII van titel II van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, laatst gewijzigd bij de programmawet van 22 december 2003;

Gelet op de hoofdstukken 1, 2, 3 en 7 van titel II van de programmawet van 22 december 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op artikel 131quinquies, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 juli 2000, 20 juli 2000, 13 juli 2001 en vervangen bij het koninklijk besluit van 19 december 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's, inzonderheid op artikel 5, § 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 maart 1999, 7 december 1999 en 30 november 2001;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van moeilijk te plaatsen werklozen, inzonderheid op artikel 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, en op artikel 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 2001 en 22 maart 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 27, eerste lid, 2o, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1o, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001 en 13 januari 2003, artikel 1bis, § 1, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2003, artikel 2, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001 en 16 mei 2003, artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 en vervangen bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, artikel 4, artikel 8, § 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, en artikel 10, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001 en 13 januari 2003, artikel 1bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003, artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, artikel 4, § 3, artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 2000 en 21 november 2002, artikel 6, artikel 7, § 4, artikel 7bis, § 3, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, artikel 8 en artikel 9;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, inzonderheid op artikel 1, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, artikel 2, § 2, eerste lid, 12o, artikel 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2003, artikel 4, artikel 7bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2003, artikel 11ter, § 2, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 november 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, artikelen 11quinquies tot 11octies, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, artikel 12, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 maart 2003 en 16 mei 2003, artikel 13, vervangen bij het koninklijk besluit 16 mei 2003, artikel 15, § 1, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003 en artikel 17bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 december 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, inzonderheid op de artikelen 1, 2, 8, 9, 10, 11, 14, 16, 20, 21, 26, 27, 29, 1o en 5o, 33, 57, 58, eerste lid, 61, 62, 65, 66, 67 en 69;

Gelet op het ministerieel besluit van 2 mei 1989 tot uitvoering van artikel 124 van de programmawet van 30 december 1988;

Gelet op de adviezen van de Nationale Arbeidsraad nrs. 1452 en 1455 van 17 december 2003;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 december 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 18 december 2003;

Gelet op het advies 36.335/1 van de Raad van State, gegeven op 29 december 2003 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2o, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gewijzigd bij de wet van 2 april 2003;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat het ontwerp van koninklijk besluit de uitvoering van hoofdstuk VII betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen van de programmawet van 24 december 2002 en van titel II betreffende de werkgelegenheid van de programmawet van 22 december 2003, die uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2004, beoogt; dat het ontwerp van koninklijk besluit de uitvoering van de nieuwe tewerkstellingsmaatregelen evenals van de maatregelen betreffende de harmonisering van de verminderingen van de werkgeversbijdragen ten gunste van sommige doelgroepen tot doel heeft;

Overwegende dat de uitvoering van de nieuwe tewerkstellingsmaatregelen en de harmonisering van de bestaande maatregelen inhoudt dat de werkgevers, de sociale secretariaten en de instellingen belast met de inning van de socialezekerheidsbijdragen zo snel mogelijk moeten ingelicht worden over voormelde maatregelen opdat ze hun verplichtingen kunnen nakomen, opdat ze kunnen genieten van het nieuwe werkgelegenheidsbeleid en daaraan actief kunnen deelnemen en opdat ze hun informatica-instrumenten zo snel mogelijk kunnen bijwerken;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk en Onze Minister van Sociale Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 131quinquies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 juli 2000, 20 juli 2000, 13 juli 2001 en vervangen bij het koninklijk besluit van 19 december 2001, wordt vervangen bij de volgende bepaling : Art. 131quinquies "De werknemer bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, is gerechtigd op een herinschakelingsuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand wanneer deze werknemer voltijds is tewerkgesteld.

Wanneer de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, wordt het maximumbedrag van de maandelijkse herinschakelingsuitkering bekomen door 750 EUR te vermenigvuldigen met de contractueel wekelijks voorziene tewerkstellingsbreuk in de deeltijdse betrekking. Het resultaat van deze formule wordt begrensd tot 500 EUR. Het bedrag van de herinschakelingsuitkering wordt evenwel begrensd tot het nettoloon waarop de werknemer voor de betreffende kalendermaand recht heeft."

Art. 2.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o § 1, 1o, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "1o de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen behorende tot het paritair comité voor de beschutte werkplaatsen en de sociale werkplaatsen;"; 2o § 2 wordt opgeheven.

Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 4.De artikelen 3 en 3bis van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 2001 en 22 maart 2002, worden opgeheven.

Art. 5.In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 27, eerste lid, 2o, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1o, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de woorden "23, § 3, 27, eerste lid, 2o," worden geschrapt; 2o de woorden "32, tweede en derde lid," worden vervangen bij de woorden "32, § 2, eerste lid"; 3o de woorden "36, 37, § 1, 1o," worden geschrapt; 4o de woorden "44, § 4, derde lid," worden geschrapt.

Art. 6.In artikel 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001 en van 13 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht 1o de 3o wordt vervangen bij de volgende bepaling : "3o kwartaal : het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;"; 2o de 4o wordt vervangen bij de volgende bepaling : "personeelsbestand : de personen waarvoor de werkgever één of meerdere van de bijdragen bedoeld in artikel 38, §§ 2, 3 en 3bis, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers of in artikel 3, §§ 2 en 3, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij verschuldigd is.

Bij het bepalen van het personeelsbestand van een uitzendbedrijf worden de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, buiten beschouwing gelaten.

Voor de toepassing van artikel 39, § 3, van de wet, wordt rekening gehouden met de uitzendkrachten die ter beschikking worden gesteld van een gebruiker, overeenkomstig voornoemde wet van 24 juli 1987, bij het bepalen van het personeelsbestand van de gebruiker.

Het personeelsbestand, berekend in voltijdse equivalenten, is de som van de voltijdse equivalenten-breuken, berekend per individuele werknemer over het betrokken kwartaal.

De voltijdse equivalenten-breuk berekend per werknemer over het kwartaal wordt hierna de VTE-breuk genoemd. De VTE-breuk wordt per individuele werknemer berekend met de factoren, formules en bepalingen vermeld in artikel 1bis, en dit per tewerkstelling.

Onder tewerkstelling wordt verstaan : de tewerkstelling bedoeld in artikel 2, 1o, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.".

Art. 7.In artikel 1bis, § 1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, vervangen bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de 5o wordt vervangen bij de volgende bepaling : "Voor de berekening van het aantal jongeren met een startbaanovereenkomst worden de werknemers, met uitsluiting van de werknemers bedoeld in artikel 17bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffend de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, meegeteld tot en met het kwartaal waarin zij 26 jaar worden. De VTE-breuken voor deze werknemers worden berekend volgens de formules sub 3o, a en b. "; 2o de 6o wordt aangevuld als volgt : "Bovendien moet de startbaankaart van de jongere vermelden dat de jongere voldoet aan de definitie van artikel 23, § 1bis, eerste of tweede lid, van de wet en als dusdanig worden vermeld op de aangifte aan de instelling die instaat voor de inning en vordering van de sociale zekerheidsbijdragen.".

Art. 8.Artikel 2 van het zelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001 en 16 mei 2003, wordt opgeheven.

De artikelen 2bis tot 2nonies van het zelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, worden opgeheven.

Art. 9.Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 en vervangen bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 3.§ 1. De startbaankaart, bedoeld in artikel 32, § 2, van de wet, vermeldt volgende zaken : - de identificatie van de jongere met naam, voornaam en identificatienummer bij de sociale zekerheid; - de begin- en einddatum van de geldigheid van de startbaankaart en de datum waarop de aanvraag van de startbaankaart werd ingediend; - een specifieke aanduiding als de jongere, ingeval van tewerkstelling met een startbaanovereenkomst, voldoet aan de voorwaarden voor de doelgroepvermindering voor jonge werknemers bedoeld in artikel 18, 1o, van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het Hoofdstuk 7 van Titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen; - een specifieke aanduiding als de jongere voldoet aan de voorwaarden voor de dubbeltelling bedoeld in artikel 1bis, § 1, 6o. § 2. Bij de aanvraag van de startbaankaart bedoeld in artikel 32, § 2 van de wet, legt de aanvrager op vraag van het bevoegde werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening de volgende stukken voor : - het bewijs dat de jongere ingeschreven is als werkzoekende bij de bevoegde gewestelijke instelling voor arbeidsbemiddeling; - de diploma's en attesten waarover de jongere beschikt; - in voorkomend geval de bewijsstukken bedoeld in artikel 23, § 1bis, eerste of tweede lid, van de wet."

Art. 10.Artikel 4 van hetzelfde besluit, alsook zijn bijlage viserend het model van startbaanovereenkomst, ingevoegd bij erratum van 1 april 2000 en vervangen door het koninklijk besluit van 23 maart 2001, worden opgeheven.

Art. 11.Artikel 8, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, wordt opgeheven.

Art. 12.In artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in § 1, eerste lid, 1o, worden de woorden "of van personen op wie een begeleidingsplan of een inschakelingsparcours van toepassing is" geschrapt; 2o in § 1, eerste lid, 3o, worden de woorden "die krachtens de artikelen 40 en 41 van de wet zijn vrijgesteld" vervangen bij de woorden "die een vrijstelling genieten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7, 7bis of 8quater van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid"; 3o § 1, eerste lid, 4o, wordt vervangen door de volgende bepaling : "4o de in 1o bedoelde inspanning moet, wanneer zij tot doel heeft arbeidsplaatsen voor jongeren te scheppen of dit te bevorderen, betrekking hebben op een aantal personen dat minstens gelijk is aan het resultaat van de in 2o bedoelde berekening en, wanneer zij tot doel heeft opleidingen voor jongeren te realiseren of te bevorderen, op een financiële inspanning die minstens gelijk is aan de geraamde kost van de tewerkstelling van voornoemd aantal personen."; 4o § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende leden : "De vrijstelling kan worden toegekend voor een periode die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de in het eerste lid, 1o, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst wordt neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en ten laatste eindigt op 31 december van het tweede daaropvolgende kalenderjaar, met dien verstande dat deze periode steeds op de laatste dag van een kwartaal moet eindigen.";

De duur van de vrijstellingen, toegekend in toepassing van dit artikel op basis van een aanvraag die werd ingediend in 2003, wordt verlengd tot 31 december 2005, behoudens verzet van, naargelang het geval, de in § 2, tweede lid, a, 4o, bedoelde organen of van het in § 2, tweede lid, b, 4o, bedoeld orgaan, gericht aan de Minister. 5o in § 2, tweede lid, b, 3o, worden de woorden "die krachtens artikelen 40 en 41 van de wet vrijgesteld zijn van de verplichting om nieuwe werknemers tewerk te stellen" vervangen bij de woorden "die een vrijstelling genieten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7, 7bis of 8quater van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid".

Art. 13.In het opschrift van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 30, 39, § 1, en § 4, tweede lid, 40, tweede lid, 40bis, tweede lid, 41, 43, tweede lid, en 47, § 1, vijfde lid, en § 5, tweede lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o tussen de woorden "artikelen" en "30" worden de woorden "26, 27, eerste lid, 2o," ingevoegd; 2o de woorden "en § 5, tweede lid," worden geschrapt.

Art. 14.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 maart 2001 en 13 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de 3o wordt vervangen bij de volgende bepaling : "3o a) kwartaal : het kwartaal bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders; b) ondernemingsnummer : het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen;"; 2o de 4o wordt vervangen bij de volgende bepaling : "personeelsbestand : het personeelsbestand zoals bedoeld in artikel 1, 4o van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 27, eerste lid, 2o, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1o, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid. "; 3o de 5o wordt opgeheven.

Art. 15.Artikel 1bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001 en vervangen bij het koninklijk besluit van 13 januari 2003, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "Art. 1bis . De berekening van de VTE-breuk van een individuele werknemer gebeurt op basis van de formules en modaliteiten bepaalt in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 30 maart 2000 tot uitvoering van de artikelen 23, § 3, 27, eerste lid, 2o, 32, tweede en derde lid, 33, § 2, derde lid, 34, 36, 37, § 1, 1o, 39, § 4, tweede lid, en § 5, tweede lid, 42, § 2, 44, § 4, derde lid, 46, eerste lid, 47, § 4, eerste en vierde lid, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid."

Art. 16.Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 2001, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit en van hoofdstuk VIII van titel II van de wet worden verstaan onder : 1o openbare werkgever : alle publiekrechtelijke rechtspersonen met uitzondering van : a) de interprovinciales en intercommunales met commerciële of industriële activiteiten;b) de openbare kredietinstellingen;c) de autonome overheidsbedrijven; 2o private werkgever behorend tot de non-profitsector : a) de werkgevers bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector;b) de vennootschappen met een sociaal oogmerk waarvan de statuten bepalen dat de vennoten geen enkel vermogensvoordeel nastreven;c) de werkgevers die zijn opgericht als ziekenfonds of als landsbond van ziekenfondsen; 3o werkgever uit de onderwijssector : de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen; 4o werkgever uit de private sector : alle natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die niet behoren onder de werkgevers bedoeld in 1o, 2o of 3o."

Art. 17.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2bis ingevoegd, luidende : "

Art. 2bis.Alle door de bevoegde Gewest- of Gemeenschapsoverheden ingerichte, gesubsidieerde of erkende types of vormen van onderwijs, cursussen, opleidingen of vormingen, alsook sectorale opleidingen, georganiseerd op grond van een beslissing van het bevoegd paritair comité, mogen door de betrokken jongere gevolgd worden in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet."

Art. 18.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2ter ingevoegd, luidende : "Art. 2ter . De opleiding, gevolgd in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, moet op jaarbasis gemiddeld minstens 240 uren bedragen."

Art. 19.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2quater ingevoegd, luidende : "Art. 2quater . In afwijking op de bepalingen van artikel 11bis, derde lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten mag de deeltijdse, minstens halftijdse tewerkstelling in het kader van een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, op jaarbasis vastgesteld worden, zonder dat de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling, verminderd met de jaarlijkse gemiddelde duur van de opleiding, overschreden mag worden.

Duurt de startbaanovereenkomst minder dan 12 maanden, dan moet de jaarlijkse gemiddelde conventionele arbeidsduur voor een voltijdse tewerkstelling proportioneel verminderd worden voor de in het eerste lid voorziene vaststelling van de deeltijdse tewerkstelling.

De tijd die de betrokken jongere aan zijn opleiding besteedt wordt beschouwd als arbeidstijd voor de toepassing van de arbeidswet van 16 maart 1971."

Art. 20.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2quinquies ingevoegd, luidende : "

Art. 2quinquies.Elke startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, moet, naast de bepalingen van de arbeidsovereenkomst, minstens de volgende bepalingen bevatten : 1o de benaming, inhoud of finaliteit van de cursussen, opleiding of vorming; 2o de totale duur van de cursussen, opleiding of vorming; 3o de begindatum en de normaal voorziene einddatum van de cursussen, opleiding of vorming; 4o indien de cursussen, opleiding of vorming langer duren dan een jaar, te rekenen vanaf de begindatum van de startbaanovereenkomst : het aantal uren van de cursussen, opleiding of vorming op jaarbasis; 5o het uurrooster dat van toepassing is op de cursussen, opleiding of vorming, met gedetailleerde vermelding van de tijdstippen waarop de betrokken jongere deze cursussen, opleiding of vorming moet volgen; 6o de benaming van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling of, indien het om een bedrijfs- of beroepsopleiding gaat, van de bevoegde toezichthoudende overheidsdienst.

Art. 21.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2sexies ingevoegd, luidende : "

Art. 2sexies.§ 1. De werkgever die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, moet in het bezit zijn van een bewijs dat de jongere daadwerkelijk voor de cursussen, opleiding of vorming is ingeschreven of daadwerkelijk een bedrijfs- of beroepsopleiding gaat volgen.

Dit bewijs kan een inschrijvingsattest zijn, afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling, hetzij een overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding, geviseerd door de bevoegde toezichthoudende overheidsdienst. § 2. De jongere die betrokken is bij een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, moet op het einde van elk kwartaal aan de werkgever een attest bezorgen dat bewijst dat hij de cursussen, opleiding of vorming regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding regelmatig uitvoert.

Dit attest wordt afgeleverd door de verantwoordelijke van de onderwijs-, opleidings- of vormingsinstelling of door de bevoegde overheidsdienst die toezicht houdt op de bedrijfs- of beroepsopleiding. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde attesten of stukken worden beschouwd als stavingsstukken in de zin van artikel 328 van de programmawet (I) van 24 december 2002."

Art. 22.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2septies ingevoegd, luidende : "Art. 2septies . De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, kan door de betrokken partijen in onderling akkoord verlengd worden wanneer de jongere niet slaagt in zijn opleiding, om hem de mogelijkheid te geven de volledige cyclus van de begonnen opleiding met vrucht te beëindigen.

Elke eventuele verlenging, overeengekomen in toepassing van het eerste lid, moet schriftelijk vastgesteld worden in een aanhangsel dat bij de startbaanovereenkomst gevoegd wordt, met vermelding van de begin- en einddatum van de verlenging.

De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing wanneer de arbeidsovereenkomst in het kader van de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, gesloten werd voor een bepaalde duur."

Art. 23.In hetzelfde besluit wordt een artikel 2octies ingevoegd, luidende : "Art. 2octies . § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 27, derde lid, van de wet, eindigt de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, wanneer de arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, eindigt. § 2. De startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, wordt automatisch een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1o, van de wet, 1o hetzij wanneer de opleiding, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, eindigt, 2o hetzij wanneer de jongere blijkens het in artikel 2sexies, § 2, bedoeld attest de cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig volgt of dat hij zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uitvoert.

De jongere volgt de cursussen opleiding of vorming niet regelmatig of voert zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig uit in de zin van het eerste lid, 2o, wanneer hij in de loop van een bepaald kwartaal ongewettigd afwezig is ten belope van meer dan 20 procent van het aantal uren dat normalerwijze in de loop van dat kwartaal aan de cursussen, opleiding of vorming of aan de uitvoering van de overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding besteed moet worden.

Alle afwezigheden worden beschouwd als ongewettigd, met uitzondering van : 1o deze veroorzaakt door periodes van verlof en onderbreking van de arbeid bedoeld in de artikelen 39, 41 tot 43 en 45 van de arbeidswet van 16 maart 1971; 2o deze veroorzaakt door periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval; 3o deze toegelaten voor de werknemers krachtens artikel 30 van de wet van 3 juli 1978; 4o de afwezigheden toegelaten krachtens de wet van 19 juli 1976 tot instelling van een verlof voor de uitoefening van een politiek mandaat; 5o deze veroorzaakt door periodes bedoeld in artikel 29 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; 6o deze veroorzaakt door maatregelen van voorlopige vrijheidsberoving; 7o deze die het gevolg zijn van het presteren van overwerk in de gevallen en onder voorwaarden vastgesteld in artikel 26, § 1, 1o en 2o, van de wet van 16 maart 1971.

In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt de startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 2o, van de wet, een startbaanovereenkomst, bedoeld in artikel 27, eerste lid, 1o, van de wet, met ingang van de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de cursussen, opleiding of vorming eindigen of waarin de jongere de cursussen, opleiding of vorming niet regelmatig heeft gevolgd of zijn overeenkomst inzake bedrijfs- of beroepsopleiding niet regelmatig heeft uitgevoerd.

Art. 24.In artikel 3 van het zelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in § 1, eerste lid, 1o, worden de woorden "of van personen op wie een begeleidingsplan of een inschakelingsparcours van toepassing is" geschrapt; 2o in § 1, eerste lid, 3o, worden de woorden "die krachtens de artikelen 40 en 41 van de wet zijn vrijgesteld" vervangen bij de woorden "die een vrijstelling genieten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7, 7bis of 8quater van dit besluit"; 3o § 1, eerste lid, 4o, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "4o de in 1o bedoelde inspanning moet, wanneer zij tot doel heeft arbeidsplaatsen voor jongeren te scheppen of dit te bevorderen, betrekking hebben op een aantal personen dat minstens gelijk is aan het resultaat van de in 2o bedoelde berekening en, wanneer zij tot doel heeft opleidingen voor jongeren te realiseren of te bevorderen, op een financiële inspanning die minstens gelijk is aan de geraamde kost van de tewerkstelling van voornoemd aantal personen."; 4o § 1, derde lid, wordt vervangen door de volgende leden : "De vrijstelling kan worden toegekend voor een periode die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de in het eerste lid, 1o, bedoelde collectieve arbeidsovereenkomst wordt neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en ten laatste eindigt op 31 december van het tweede daaropvolgende kalenderjaar, met dien verstande dat deze periode steeds op de laatste dag van een kwartaal moet eindigen.

De duur van de vrijstellingen, toegekend in toepassing van dit artikel op basis van een aanvraag die werd ingediend in 2003, wordt verlengd tot 31 december 2005, behoudens verzet van, naargelang het geval, de in § 2, tweede lid, a, 4o, bedoelde organen of van het in § 2, tweede lid, b, 4o, bedoeld orgaan, gericht aan de Minister."; 5o in § 2, tweede lid, b, 3o, worden de woorden "die krachtens artikelen 40 en 41 van de wet vrijgesteld zijn van de verplichting om nieuwe werknemers tewerk te stellen" vervangen bij de woorden "die een vrijstelling genieten zoals bedoeld in de artikelen 6, 7, 7bis of 8quater van dit besluit".

Art. 25.Artikel 4, derde lid, van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 26.In artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 12 augustus 2000 en 21 november 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in de 6o worden de woorden "met meer dan honderd plaatsen" geschrapt; 2o de 8o wordt vervangen bij de volgende bepaling : "8o interculturele bemiddeling bij de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en ondersteuning van de inschakeling bij de clusters van openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van het Lente- en Zomerprogramma van de federale regering ter bevordering van de socioprofessionele inschakeling van gerechtigden op maatschappelijke integratie of een financiële maatschappelijke hulp "; 3o een 12o wordt toegevoegd, luidende : "12o hulp aan de erkenning van diverse beroepstitels op het vlak van de gezondheidszorg.".

Art. 27.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in § 1 wordt voor het eerste lid het volgende lid toegevoegd : "Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder plaatselijke besturen : de gemeenten, de intercommunales, behalve deze waarvan de activiteiten commercieel of industrieel zijn, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunale centra voor maatschappelijk welzijn, de meergemeentezones, bedoeld in de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, de provincies en de interprovinciales, behalve deze waarvan de activiteiten commercieel of industrieel zijn."; 2o in § 3 wordt de tweede zin van het derde lid geschrapt; 3o § 3 wordt aangevuld met het volgende lid : "De vrijstelling kan toegestaan worden voor een periode van hoogstens acht kwartalen, die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal waarin het verzoek tot vrijstelling volledig en geldig werd ingediend en altijd op de laatste dag van een kwartaal eindigt.".

Art. 28.Artikel 7, § 4, vijfde lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen bij de volgende bepaling : "De vrijstelling kan toegestaan worden voor een periode van hoogstens acht kwartalen, die ten vroegste begint op de eerste dag van het kwartaal waarin het verzoek tot vrijstelling geldig werd ingediend en altijd op de laatste dag van een kwartaal eindigt."

Art. 29.In artikel 7bis, § 3, eerste lid, 2o, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, worden tussen de woorden "een kopie" en de woorden "van de kennisgevingen" de woorden "of een gedetailleerde overzichtslijst" ingevoegd.

Art. 30.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 8.§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder seizoensonderneming : de onderneming waar gedurende een aaneengesloten periode van minstens drie maanden het personeelsbestand toe- of afneemt met minstens tien procent ten opzichte van het gemiddeld jaarlijks personeelsbestand.

Deze toe- of afname moet zich reeds voorgedaan hebben in de loop van de 24 maanden die de in § 2 bedoelde aanvraag tot vrijstelling voorafgaan.

Het gemiddeld jaarlijks personeelsbestand wordt vastgesteld op basis van het gemiddeld personeelsbestand van de onderneming in elk van de twee kalenderjaren die voornoemde aanvraag voorafgaan. § 2. De werkgever wiens onderneming een seizoensonderneming is kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat : 1o hij aantoont dat zijn onderneming daadwerkelijk een seizoensonderneming is zoals bedoeld in § 1; 2o hij zich ertoe verbindt een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat op jaarbasis minstens gelijk is aan het aantal nieuwe werknemers dat hij krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet moet tewerkstellen.

De in het eerste lid, 2o, bedoelde verbintenis houdt in dat de werkgever telkens over een periode van vier kwartalen, te rekenen vanaf het kwartaal waarin de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst aanvangt, een gemiddeld aantal jongeren tewerkstelt dat gelijk is aan het aantal nieuwe werknemers dat bedoeld wordt in het eerste lid, 2o, en dat uitgedrukt wordt in VTE-breuken overeenkomstig artikel 1bis .

Het gemiddeld aantal jongeren, bedoeld in het vorig lid, is gelijk aan de som van de overeenkomstig artikel 1bis berekende VTE-breuken van de betrokken jongeren voor de in het vorig lid bedoelde periode van vier kwartalen, gedeeld door vier.

Strekt deze periode van vier kwartalen zich uit over twee kalenderjaren, dan wordt het gemiddeld aantal tewerk te stellen jongeren proportioneel berekend, volgens het aantal kwartalen van voornoemde periode dat in het een of het ander kalenderjaar gelegen is.

De in het eerste lid, 2o, bedoelde jongeren mogen tewerkgesteld worden met een startbaanovereenkomst. § 3. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de werkgever de volgende gegevens verstrekken : 1o zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer; 2o een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten; 3o het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging; 4o de datum waarop de werkgever de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen; 5o het personeelsbestand van zijn onderneming, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, van elk kwartaal van de twee kalenderjaren die de aanvraag voorafgaan en van de daaropvolgende kwartalen. § 4. Tijdens de uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst moet de werkgever per kwartaal het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming meedelen, met aparte aanduiding van de jongeren die hij tewerkstelt in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst en van de jongeren die hij met een startbaanovereenkomst tewerkstelt.

De mededeling van het personeelsbestand zoals bedoeld in het vorig lid gebeurt voor elk kwartaal waarin de tewerkstellingsovereenkomst wordt uitgevoerd en uiterlijk de laatste dag van de tweede maand die volgt op elk kwartaal. § 5. De tewerkstellingsovereenkomst kan gesloten worden voor een onbepaalde of bepaalde duur die niet minder dan vier kwartalen kan bedragen.

De uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst gaat ten vroegste in bij het begin van het kwartaal waarin de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.

Wordt de tewerkstellingsovereenkomst gesloten voor een bepaalde duur, dan dient de voorziene einddatum vastgesteld te worden op de laatste dag van een kwartaal. § 6. De overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst eindigt : 1o indien zij gesloten wordt voor een bepaalde duur : na afloop van de overeengekomen termijn; 2o wanneer de onderneming van de werkgever niet meer beantwoordt aan de in § 1, eerste lid, vastgestelde definitie; 3o wanneer de termijn, bedoeld in § 4, tweede lid, niet wordt nageleefd; 4o op schriftelijk verzoek van de werkgever; 5o als de werkgever zijn verplichtingen die voortvloeien uit de tewerkstellingsovereenkomst niet nakomt.

In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, 2o tot 5o, eindigt de tewerkstellingsovereenkomst op de laatste dag van het kwartaal waarin het geval zich voordoet.

Wanneer de tewerkstelling van een jongere, tewerkgesteld in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst overeenkomstig § 2, eerste lid, 2o, eindigt, dan heeft de werkgever drie maanden de tijd, te rekenen vanaf de effectieve beëindiging van de overeenkomst waarmee deze jongere tewerkgesteld was, om hem te vervangen. Enkel in dit geval en enkel binnen deze perken kan afgeweken worden van de in § 2, eerste lid, 2o, bedoelde verbintenis zonder dat de tewerkstellingsovereenkomst eindigt overeenkomstig het eerste lid, 5o. § 7. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.

Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn. § 8. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 3 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.

Art. 31.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidende : "Art. 8bis . § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder groep van werkgevers : de technische bedrijfseenheid die uit verscheidene juridische entiteiten bestaat en die beantwoordt aan de criteria, bepaald in artikel 14, § 2, b) van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. § 2. Een groep van werkgevers kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat de betrokken werkgevers er zich gezamenlijk toe verbinden een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat minstens gelijk is aan de som van het aantal nieuwe werknemers dat zij elk apart krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet moeten tewerkstellen.

De in het eerste lid bedoelde jongeren mogen tewerkgesteld worden met een startbaanovereenkomst. § 3. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de groep van werkgevers de volgende gegevens verstrekken : 1o benaming, adres, juridische vorm en ondernemingsnummer van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep; 2o een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep; 3o het advies van de ondernemingsraad van de in § 1 bedoelde technische bedrijfseenheid of, bij ontstentenis, het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging in de onderneming van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep; 4o de datum waarop de groep van werkgevers de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen; 5o het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van de onderneming van elke werkgever die deel uitmaakt van de groep van het tweede kwartaal van het kalenderjaar dat de aanvraag voorafgaat; 6o de benaming van de werkgever die deel uitmaakt van de groep en die administratief verantwoordelijk is met betrekking tot de proceduregebonden modaliteiten in verband met het sluiten en uitvoeren van de tewerkstellingsovereenkomst. § 4. Tijdens de uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst moet de groep van werkgevers per kwartaal het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van de onderneming van elke werkgever meedelen, met aparte aanduiding van de jongeren, tewerkgesteld in uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst en van de jongeren, tewerkgesteld met een startbaanovereenkomst.

De bepalingen van artikel 8, § 4, tweede lid, zijn van toepassing op de mededeling bedoeld in het vorig lid. § 5. De bepalingen van artikel 8, § 5 zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst.

De overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst wordt ondertekend door elk van de werkgevers die deel uitmaken van de groep van werkgevers. § 6. De overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst eindigt : 1o indien zij gesloten wordt voor een bepaalde duur : na afloop van de overeengekomen termijn; 2o indien de groep van werkgevers niet langer beantwoordt aan de in § 1 vastgestelde definitie of indien de samenstelling van de groep wijzigt; 3o wanneer de termijn, bedoeld in artikel 8, § 4, tweede lid, niet wordt nageleefd; 4o op schriftelijk verzoek van de groep van werkgevers, dat ondertekend wordt door elk van de werkgevers die deel uitmaken van de groep; 5o als de groep van werkgevers zijn verplichtingen die voortvloeien uit de tewerkstellingsovereenkomst niet nakomt.

De bepalingen van artikel 8, § 6, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid, 2o tot 5o, bedoelde gevallen. § 7. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.

Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn. § 8. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 3 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.

Art. 32.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd, luidende : "Art. 8ter . § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gefusioneerde onderneming : de juridische entiteit die ontstaat door de samenvoeging van twee of meer juridische entiteiten en die de voortzetting is van één van deze entiteiten en hiervan het ondernemingsnummer behoudt. § 2. De werkgever wiens onderneming een gefusioneerde onderneming is kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat : 1o hij aantoont dat zijn onderneming daadwerkelijk een gefusioneerde onderneming is zoals bedoeld in § 1; 2o hij zich ertoe verbindt een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat minstens gelijk is aan het aantal nieuwe werknemers dat hij daags voor de fusie krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet moest tewerkstellen.

De in het eerste lid, 2o, bedoelde jongeren mogen tewerkgesteld worden met een startbaanovereenkomst. § 3. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de werkgever de volgende gegevens verstrekken : 1o zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer; 2o een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten; 3o het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging; 4o de datum waarop de werkgever de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen; 5o het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van elk van de in § 1 bedoelde gefusioneerde entiteiten van het tweede kwartaal van het kalenderjaar dat de aanvraag voorafgaat. § 4. De bepalingen van artikel 8, § 4, zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst. § 5. De duur van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst kan het einde van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de fusie plaatsvindt niet overschrijden.

De bepalingen van artikel 8, § 5, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst. § 6. De bepalingen van artikel 8, § 6, zijn, met uitzondering van het eerste lid, 2o, daarvan, van overeenkomstige toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst. § 7. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 3 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.

Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn. § 8. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 3 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.

Art. 33.In hetzelfde besluit wordt een artikel 8quater ingevoegd, luidende : "Art. 8quater . § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder gesplitste onderneming : de juridische entiteit die : a) de voortzetting is van een juridische entiteit waarvan een gedeelte werd afgesplitst in de vorm van een afzonderlijke juridische entiteit en b) die het oorspronkelijk ondernemingsnummer behoudt. § 2. De werkgever wiens onderneming een gesplitste onderneming is kan met de Minister een tewerkstellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 41 van de wet, sluiten op voorwaarde dat : 1o hij aantoont dat zijn onderneming daadwerkelijk een gesplitste onderneming is zoals bedoeld in § 1; 2o hij zich ertoe verbindt een aantal jongeren, zoals bedoeld in artikel 23 van de wet, tewerk te stellen dat bepaald wordt in de tewerkstellingsovereenkomst volgens de nadere regelen, bepaald in § 3.

De in het eerste lid, 2o, bedoelde jongeren mogen tewerkgesteld worden met een startbaanovereenkomst. § 3. In de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst kan bepaald worden dat het aantal nieuwe werknemers dat de werkgever moet tewerkstellen krachtens artikel 39, § 1 of § 2, van de wet en dat uitgedrukt wordt in VTE-breuken overeenkomstig artikel 1bis, aangepast wordt, zonder echter minder te kunnen bedragen dan het aantal dat bekomen wordt door het percentage bedoeld, naargelang het geval, in artikel 39, § 2, van de wet of in artikel 4, § 1, van dit besluit, toe te passen op het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van de onderneming van de werkgever van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de splitsing van de onderneming plaatsvindt. § 4. Bij de aanvraag om een tewerkstellingsovereenkomst te sluiten overeenkomstig § 2 moet de werkgever de volgende gegevens verstrekken : 1o zijn benaming, zijn adres, zijn juridische vorm en zijn ondernemingsnummer; 2o een nauwkeurige beschrijving van zijn activiteiten; 3o het advies van de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, van het comité voor de preventie en de bescherming op het werk of, bij ontstentenis, van de vakbondsafvaardiging; 4o de datum waarop de werkgever de uitvoering van de tewerkstellingsovereenkomst wil doen aanvangen; 5o het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming van het tweede kwartaal van het kalenderjaar dat de splitsing voorafgaat; 6o het naar de afgesplitste entiteit overgegaan gedeelte van het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming van het kwartaal dat de splitsing voorafgaat of van het kwartaal waarin de splitsing plaatsvond, indien zij plaatsvond op de laatste dag van dat kwartaal; 7o het werkelijk of vermoedelijk, in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming van het kwartaal dat volgt op het kwartaal waarin de splitsing plaatsvond. § 5. Tijdens de uitvoering van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst moet de werkgever per kwartaal het in voltijdse equivalenten uitgedrukt personeelsbestand van zijn onderneming meedelen, met aparte aanduiding van de jongeren die hij met een startbaanovereenkomst tewerkstelt.

De bepalingen van artikel 8, § 4, tweede lid, zijn van toepassing op de mededeling van het personeelsbestand zoals bedoeld in het vorig lid. § 6. De duur van de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst kan het einde van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de splitsing plaatsvindt niet overschrijden.

De bepalingen van artikel 8, § 5, tweede en derde lid, zijn van toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst. § 7. De bepalingen van artikel 8, § 6, zijn, met uitzondering van het eerste lid, 2o, daarvan, van overeenkomstige toepassing op de overeenkomstig § 2 gesloten tewerkstellingsovereenkomst. § 8. De Minister beslist over het al dan niet sluiten van de tewerkstellingsovereenkomst binnen de twee maanden die volgen op de datum waarop de in § 4 bedoelde aanvraag volledig en geldig werd ingediend.

Bij gebrek aan beslissing wordt de tewerkstellingsovereenkomst geacht gesloten te zijn. § 9. De startbaanovereenkomsten die lopen op datum van de indiening van de in § 4 bedoelde aanvraag worden uitgevoerd tot op hun vervaldatum.

Art. 34.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 35.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt vervangen als volgt : " Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers op wie de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders van toepassing is."

Art. 36.In artikel 2, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o het eerste lid, 12o, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "12o de periodes van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1o tot 4o;" 2o het eerste lid, 14o, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "14o de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie."; 3o het derde lid wordt opgeheven.

Art. 37.Artikel 3, eerste lid, 7o, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2003, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "7o de werkzoekende die een zelfstandige activiteit heeft uitgeoefend en stopgezet in de loop van de maand van de indienstneming of de 24 kalendermaanden daaraan voorafgaand;".

Art. 38.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de woorden ",8o en 13o" vervangen bij de woorden "en 8o".

Art. 39.Artikel 7bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2003, wordt vervangen als volgt : "Art. 7bis . De werknemer is in afwijking van artikel 7 gedurende de maand van indienstneming en de 23 daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1o hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; 2o hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3o hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 4o hij is werkloos geworden wegens een sluiting van onderneming zoals bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen.

De sluiting moet zich hebben voorgedaan in de loop van de maand van de indienstneming of de 24 kalendermaanden daaraan voorafgaand.

De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking."

Art. 40.Artikel 11 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt hersteld in de volgende lezing : "

Art. 11.De werknemer is in afwijking van artikel 10 gedurende de maand van indienstneming en de 23 daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1o hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar; 2o hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3o hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand; 4o hij is werkloos geworden wegens een sluiting van onderneming zoals bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen.

De sluiting moet zich hebben voorgedaan in de loop van de maand van de indienstneming of de 24 kalendermaanden daaraan voorafgaand.

De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking."

Art. 41.Artikel 11ter, § 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 27 november 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "De werknemer die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de 23 daaropvolgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 500 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1o hij is op de dag van indienstneming minstens 45 jaar; 2o hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3o hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand of gedurende minstens 312 dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 18 kalendermaanden daaraan voorafgaand, telkens gerekend in het zesdagenstelsel.

De werkuitkering van maximum 500 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking."

Art. 42.Artikel 11quinquies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, wordt opgeheven.

Art. 43.Artikel 11sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, wordt vervangen als volgt : "Art. 11sexies . De werknemer tewerkgesteld bij een werkgever bedoeld in artikel 11quater en die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de 59 daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 700 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1o hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar; 2o hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3o hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 624 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand.

De werkuitkering van maximum 700 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking."

Art. 44.Artikel 11septies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, wordt opgeheven.

Art. 45.Artikel 11octies van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, wordt vervangen als volgt : "

Art. 11octies.De werknemer tewerkgesteld bij een werkgever bedoeld in artikel 11quater en die op het ogenblik van de indienstneming uitkeringsgerechtigde volledige werkloze was, is, in afwijking van artikel 44 van het voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 en volgens de voorwaarden van voormeld koninklijk besluit van 25 november 1991 gedurende de maand van indienstneming en de daarop volgende maanden gerechtigd op een werkuitkering van ten hoogste 900 EUR per kalendermaand voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : 1o hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar oud; 2o hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming; 3o hij is werkzoekende geweest gedurende minstens 156 dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand.

De werkuitkering van maximum 900 EUR bedoeld in het vorig lid wordt, indien de werknemer niet voltijds is tewerkgesteld, teruggebracht tot een bedrag in verhouding tot de contractueel wekelijks voorziene arbeidsduur in de deeltijdse betrekking."

Art. 46.In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 maart 2003 en 16 mei 2003, worden de woorden ",11quinquies en 11septies " geschrapt.

Art. 47.In artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 november 2002, 9 december 2002, 19 maart 2003 en 16 mei 2003, worden de woorden "artikelen 7 en 10 tot 11ter " vijfmaal vervangen bij de woorden "artikelen 7, 7bis, 10, 11, 11ter, 11sexies en 11octies ".

Art. 48.In artikel 15, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, worden de woorden ",7bis " ingevoegd tussen de woorden "artikel 7" en ",10, 11, 11ter, 11sexies en 11octies ".

Art. 49.Artikel 16 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt hersteld in de volgende lezing : "

Art. 16.Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van dit besluit genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van 30 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden, onverminderd de toepassing van artikelen 13 tot 15, voor de duur van de toekenning van de werkuitkering deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet.

Telkens wanneer dezelfde werkgever dezelfde werknemer in dienst neemt wiens recht op de werkuitkering reeds volledig is uitgedoofd door toepassing van het vorige lid, begint een nieuwe periode van 30 maanden te lopen gedurende dewelke de werknemer geen recht op de werkuitkering kan doen gelden in het kader van een tewerkstelling bij die werkgever.

De voordelen van dit besluit worden niet toegekend voor een werknemer die door dezelfde werkgever terug in dienst genomen wordt binnen een periode van 12 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst die gesloten was voor een onbepaalde duur, wanneer de werkgever voor deze werknemer en voor deze tewerkstelling genoten heeft van de voordelen van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen of van de voordelen van artikel 58 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van het hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 (I) betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen.

De voordelen van dit besluit worden wel toegekend wanneer de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bedoeld in het vorige lid is gesloten in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's."

Art. 50.In artikel 17bis van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 9 december 2002 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de woorden "7, 10 en 11ter " worden vervangen door de woorden "7, 7bis, 10, 11 en 11ter "; 2o het volgend lid wordt toegevoegd : "Indien het resultaat van de formule bedoeld in het vorige lid in een beschouwde kalendermaand meer dan 500 EUR bedraagt, is het bedrag van de maximale werkuitkering die kan worden toegekend voor die beschouwde kalendermaand, gelijk aan 500 EUR."

Art. 51.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot uitvoering van de programmawet van 24 december 2002 (I), betreffende de harmonisering en vereenvoudiging van de regelingen inzake verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de 6o wordt opgeheven; 2o in de 9o wordt het woord "erkende" geschrapt.

Art. 52.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 2.De berekening van de vermindering van de bijdragen bedoeld in het hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002 wordt per tewerkstelling gedaan. Ten behoeve van deze berekening, wordt verstaan onder : 1o tewerkstelling : een arbeidsverhouding als werknemer waarvan de volgende kenmerken ongewijzigd blijven : - de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de socialezekerheidsbijdragen; - de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning; - de begindatum van de arbeidsverhouding; - de einddatum van de arbeidsverhouding; - het nummer van het paritair comité of subcomité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit; - het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel; - de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer; - de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon; - het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds; - in het voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer; zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is; - in het voorkomend geval, het type leerovereenkomst, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - in het voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning; - bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.

Bij wijziging van minstens één van deze kenmerken heeft men te maken met een andere tewerkstelling van dezelfde werknemer. Periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen een onderscheiden tewerkstelling van periodes gedekt door een loon voor effectieve prestaties. 2o de factoren betreffende de arbeidsduur : a) J = het aantal arbeidsdagen van een uitsluitend met dagen aangegeven tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitsluiting van de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, de dagen " inhaalrust bouwbedrijf" en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, die niet door de werkgever betaald zijn. De dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding komen niet in aanmerking voor de berekening van J. b) X = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, plus de dagen "inhaalrust bouwbedrijf", plus de dagen van de tewerkstelling, bedoeld in het artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, die niet door de werkgever betaald zijn. Deze dagen komen in aanmerking voor zover ze binnen de tewerkstelling van de werknemer liggen. c) H = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J.d) Z = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor X.e) U = het gemiddeld aantal uren per week van de maatpersoon.f) D = het aantal arbeidsdagen per week van het arbeidsstelsel.g) µ = de prestatiebreuk van de prestaties.µ wordt op de volgende manier berekend : voor de tewerkstellingen die uitsluitend in dagen werden aangegeven : µ = X/13 x D voor de tewerkstellingen die in dagen en uren werden aangegeven : µ = Z/13 x U µ wordt tot op de tweede decimaal na de komma afgerond, waarbij 0,005 naar boven wordt afgerond. h) µ (glob) = de som van alle tewerkstellingen van een werknemer bij een en dezelfde werkgever tijdens een kwartaal.i) 1/ss = de vaste multiplicatiefactor bedoeld in artikelen 332 en 337 van de programmawet van 24 december 2002. In de deling 1/ss is ss gelijk aan 0,80.

Echter indien µ(glob) groter is dan 0,80, dan is ss gelijk aan µ(glob).

Indien µ(glob) kleiner is dan 0,275, dan wordt 1/ss van elke tewerkstelling beschouwd als zijnde gelijk aan nul. Deze bepaling is niet van toepassing : - op de tewerkstellingen van een werknemer behorende tot categorie 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002; - vanaf 1 april 2004, op de voltijdse tewerkstellingen; - vanaf 1 april 2004, op de deeltijdse tewerkstellingen waarvan de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer ten minste de helft bedraagt van de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon. Het gaat hierbij telkens om de arbeidsduur zoals deze in de trimesteriële aangifte aan de instelling die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen wordt aangegeven. 1/ss wordt nooit afgerond. 3o de factoren betreffende het loon : a) W = de loonmassa die per tewerkstelling en per kwartaal wordt aangegeven (tegen 100 %), met uitzondering van de vergoedingen die worden betaald ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst en die in arbeidsduur worden uitgedrukt en van de eindejaarspremies die betaald worden door tussenkomst van een derde persoon. Werkgevers die verbonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan vóór 1 januari 1994 en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit, die voorziet in de toekenning van vergoedingen voor uren die geen arbeidsuren zijn in de zin van de arbeidswet van 16 maart 1971, moeten die vergoedingen in mindering brengen op de voor de tewerkstelling uitgekeerde loonmassa.

De loonmassa van elke tewerkstelling van het vierde kwartaal van elk jaar wordt vermenigvuldigd met 1,25 voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie door tussenkomst van een derde wordt uitbetaald. Voor de uitzendkrachten tewerkgesteld door een uitzendbureau echter wordt de loonmassa van elke tewerkstelling van het eerste kwartaal van elk jaar, vermenigvuldigd met 1,15. De resultaten van deze vermenigvuldigingen worden tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR afgerond wordt. b) S1 = de loongrens S1 bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002; S1 = 12.000,00 EUR. c) S = het refertekwartaalloon, m.a.w. de loonmassa die in aanmerking wordt genomen om het basisbedrag van de vermindering R te bepalen. S wordt op volgende wijze verkregen : a. voor de uitsluitend in dagen aangegeven tewerkstellingen : S = W x (13 x D/J) Het resultaat van de berekening (13 x D/J) wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma, waarbij 0,005 wordt afgerond op 0,01;b. voor de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren : S = W x (13 x U/H) Het resultaat van de berekening (13 x U/H) wordt afgerond tot op het tweede cijfer na de komma, waarbij 0,005 wordt afgerond op 0,01. S wordt afgerond tot op de cent, waarbij 0,005 EUR afgerond wordt op 0,01 EUR. De factor S wordt forfaitair verminderd met 241,70 EUR per tewerkstelling indien, voor de tewerkstelling, één van de verminderingen wordt toegekend voorzien in artikelen 367, 369 of 370 van de programmawet van 24 december 2002. d) S0 = de loongrens bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002; S0 is gelijk aan 5310,00 EUR voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is S0 gelijk aan 5870,71 EUR. 4o de factoren betreffende de vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen : a) F = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002.b) G1 = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.c) G2 = het forfaitaire bedrag bedoeld in artikel 336 van de programmawet van 24 december 2002.d) R = de basisvermindering van de structurele vermindering bedoeld in hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002, per kwartaal, en afhankelijk van de in aanmerking genomen loonmassa S van de tewerkstelling.e) a = de coëfficiënt a bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002. Voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 1 of 3 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 bedraagt a 0,1750 voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is a gelijk aan 0,1444.

Voor de tewerkstellingen als werknemer volgens categorie 2 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002 bedraagt a 0,2706 voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is a gelijk aan 0,2266. f) d = de coëfficient d bedoeld in artikel 331 van de programmawet van 24 december 2002. d bedraagt 0,0173 voor de kwartalen gelegen in het jaar 2004. Vanaf het eerste kwartaal 2005 is d gelijk aan 0,0600. g) G = het hoogste forfaitair bedrag aan doelgroepvermindering waarop een werknemer recht geeft afhankelijk van de voorwaarden waaraan hij voldoet.G is steeds gelijk aan G1 of G2 zoals bepaald in afdeling 3 van hoofdstuk 7 van titel IV van de programmawet van 24 december 2002. h) Ps = de uiteindelijk toegestane structurele vermindering, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk µ van de tewerkstelling. Ps mag nooit groter zijn dan R. i) Pg = de uiteindelijk toegestane doelgroepvermindering, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk µ van de tewerkstelling. Pg mag nooit groter zijn dan G.

Art. 53.In artikel 3 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de 1o wordt vervangen bij de volgende bepaling : " 1o het forfaitaire bedrag R : R = F + a x (S0 - S) + d x (W - S1) Indien S0 - S kleiner is dan 0, dan wordt S0 - S beschouwd als gelijk aan 0.

De vermenigvuldiging a x (S0 - S) wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR. Indien W - S1 kleiner is dan 0, dan wordt W - S1 beschouwd als gelijk aan 0.

De vermenigvuldiging d x (W - S1) wordt tot op de cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR."; 2o in de 2o wordt "ss" vervangen door "1/ss".

Art. 54.In artikel 4 van hetzelfde besluit wordt het woord "ss" vervangen bij het woord "1/ss".

Art. 55.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de woorden ", 9bis, 9ter " ingevoegd tussen de woorden "artikelen 9" en de woorden "en 12".

Art. 56.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de verwijzing "2b " wordt zesmaal vervangen bij de verwijzing " b) "; 2o in 6o, c) worden de woorden "vierhonderd en vierentachtig" vervangen bij de woorden "vierhonderd achtenzestig".

Art. 57.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9bis ingevoegd, luidende : "Art. 9bis . In afwijking van artikel 9 wordt aan de werkgever bedoeld in artikel 11quater van het koninklijk besluit van 19 december 2001 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden op volgende wijze toegekend : 1o een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende twintig kwartalen voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens zeshonderd en vierentwintig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 36 kalendermaanden daaraan voorafgaand. De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b) ; 2o een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming minstens 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderdzesenvijftig dagen in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand, gerekend in het zesdagenstelsel. De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001 verderzet, moet echter niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b). "

Art. 58.In hetzelfde besluit wordt een artikel 9ter ingevoegd, luidende : "Art. 9ter . In afwijking van artikel 9 wordt aan de werkgever een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend bestaande uit een forfaitaire vermindering G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de daaropvolgende vier kwartalen, voor zover de aangeworven werknemer tegelijk aan volgende voorwaarden voldoet : a) hij is op de dag van de indienstneming jonger dan 45 jaar;b) hij is werkzoekende op de dag van de indienstneming;c) hij is werkzoekende geweest gedurende minstens honderd en zesenvijftig dagen, gerekend in het zesdagenstelsel, in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand;d) hij is werkloos geworden wegens een sluiting van onderneming zoals bedoeld in de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen. De sluiting moet zich hebben voorgedaan in de loop van de maand van de indienstneming en de vierentwintig kalendermaanden daaraan voorafgaand.

De werknemer die een tewerkstelling, bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 19 december 2001, verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b). "

Art. 59.In artikel 10 van hetzelfde besluit worden de woorden " artikel 9" driemaal vervangen bij de woorden "artikelen 9, 9bis en 9ter ".

Art. 60.In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de woorden "Voor de toepassing van artikel 9" worden vervangen bij de woorden "Voor de toepassing van de artikelen 9, 9bis en 9ter "; 2o de woorden "van het voormelde artikel 9" worden vervangen bij de woorden "van respectievelijk de voormelde artikelen 9, 9bis en 9ter ".

Art. 61.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in § 1 worden de woorden "in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van artikel 5, § 1, 2o, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997" vervangen door de woorden "in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997"; 2o in § 2, 2o wordt een achtste streepje toegevoegd, luidende : "- het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.".

Art. 62.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in § 1, 1o, 2o en 3o wordt het tweede lid telkens vervangen bij het volgende lid : "De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3o, 4o, 8o of 11o verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b). "; 2o in § 1, 3o, c), worden de woorden "in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming" vervangen bij de woorden "in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand"; 3o in § 2, 1o, 2o en 3o wordt het tweede lid telkens vervangen bij het volgende lid : "De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3o, 4o, 8o of 11o verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b). "; 4o in § 2, 3o, c) worden de woorden "in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming" vervangen bij de woorden "in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand"; 5o in § 3, 1o, 2o en 3o wordt het tweede lid telkens vervangen bij het volgende lid : "De werknemer die een tewerkstelling bedoeld in § 4, 3o, 4o, 8o of 11o verderzet, moet evenwel niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in het vorige lid, b). "; 6o in § 3, 3o, c) worden de woorden "in de loop van de negen kalendermaanden voorafgaand aan de maand van indienstneming" vervangen bij de woorden "in de loop van de maand van indienstneming en de 9 kalendermaanden daaraan voorafgaand"; 7o § 4 wordt vervangen bij de volgende bepaling : " § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden met de periodes als uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, als gerechtigde op maatschappelijke integratie en als rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp gelijkgesteld : 1o de periodes gelegen in een periode van volledige werkloosheid die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering bij toepassing van wets- of reglementeringsbepalingen inzake verplichte verzekering tegen ziekte- of invaliditeit of inzake moederschapsverzekering; 2o de periodes van hechtenis of gevangenzetting, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 3o de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld a) hetzij in artikel 5, § 1, van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's;b) hetzij in artikel 4 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma;c) hetzij in artikel 4 van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een doorstromingsprogramma; 4o de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 5o de periodes van volledig vergoede werkloosheid; 6o de periodes van gerechtigd zijn op maatschappelijke integratie in toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie; 7o de periodes van toekenning van financiële maatschappelijke hulp aan personen van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd zijn op een financiële maatschappelijke hulp; 8o de periodes van tewerkstelling, bij een werkgever bedoeld in artikel 1, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999, in de programma's voor wedertewerkstelling bedoeld in artikel 6, § 1, IX, 2o, van de Bijzondere Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen; 9o de periodes van volledige werkloosheid, maatschappelijke integratie of financiële maatschappelijke hulp, gedekt door vakantiegeld; 10o de periodes van wederoproeping onder de wapens, gelegen in een periode van volledige werkloosheid; 11o de periodes van tewerkstelling in het kader van een erkende arbeidspost gedurende dewelke de werknemer de uitkering genoot bedoeld a) hetzij in artikel 8, § 1 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen;b) hetzij in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum;c) hetzij in artikel 10 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn; 12o de periodes van wachttijd in de zin van artikel 36, § 1, eerste lid, 4o van het bovenvermeld besluit van 25 november 1991, tijdens dewelke de werkzoekende niet verbonden is door een arbeidsovereenkomst, onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders."; 8o § 5 wordt vervangen bij de volgende bepaling : "Om te genieten van de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 1, 2 en 3, moet de werkgever voorafgaandelijk een attest bekomen dat bewijst dat hij onder het toepassingsgebied van artikel 1, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999 valt. Dit attest wordt afgeleverd binnen een termijn van 45 dagen door de Directeur-generaal van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Om het recht te openen om de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, moet de werknemer bovendien onder de voorwaarden en modaliteiten bepaald in het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering en zijn uitvoeringsbesluiten een herinschakelingsuitkering bedoeld in artikel 4 van voornoemd koninklijk besluit van 3 mei 1999 genieten. Een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid wordt overgemaakt door de werkgever aan de werknemer die dit attest voegt bij zijn aanvraag voor een herinschakelingsuitkering.

Om het recht te openen op de doelgroepvermindering bedoeld in §§ 2 of 3 moet de werkgever een tussenkomst in het loon vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn genieten onder de voorwaarden en modaliteiten van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op maatschappelijke integratie die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief of van het koninklijk besluit van 14 november 2002 tot vaststelling van de financiële tussenkomst vanwege het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de loonkost van een gerechtigde op financiële maatschappelijke hulp die wordt tewerkgesteld in een sociaal inschakelingsinitiatief. Een kopie van het attest bedoeld in het eerste lid wordt bij de aanvraag gevoegd."; 9o in § 6, 1o, wordt een achtste streepje toegevoegd, luidende : "- het ondernemingsnummer bedoeld in de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen."; 10o in § 6, 2o worden in de Franse tekst de woorden ", ainsi que la durée prévue de la réduction groupe-cible" geschrapt; 11o § 7, tweede lid, wordt vervangen bij de volgende bepaling : "Wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 10 kwartalen bedoeld in § 1, 1o, § 2, 1o of § 3, 1o, van mening is dat de voornoemde werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de reguliere arbeidsmarkt, wordt de duur van de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, 1o, § 2, 1o of § 3, 1o verlengd met een nieuwe periode van maximum 10 kwartalen.

Wanneer de bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling na afloop van de 20 kwartalen bedoeld in § 1, 2o, § 2, 2o of § 3, 2o, van mening is dat de voornoemde werknemer nog altijd niet geschikt is om zich te integreren in de reguliere arbeidsmarkt, wordt de duur van de doelgroepvermindering bedoeld in § 1, 2o, § 2, 2o of § 3, 2o verlengd met een nieuwe periode van maximum 20 kwartalen.

De bevoegde regionale dienst voor arbeidsbemiddeling licht, naar gelang het geval, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening of het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in.".

Art. 63.In hetzelfde besluit wordt een artikel 14bis ingevoegd, luidende : "Art. 14bis . Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van artikel 9, 9bis of 9ter genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van dertig maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden, onverminderd de toepassing van artikel 10, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet.

Wanneer een werkgever reeds van de voordelen van artikel 14 genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug in dienst neemt binnen een periode van twaalf maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst worden, onverminderd de toepassing van artikel 14, § 5, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en voor de duur voor dewelke zij wordt toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet."

Art. 64.In artikel 16 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1o in § 1, 1o worden de woorden "artikel 343 van de programmawet van 24 december 2002" vervangen bij de woorden "artikel 343, § 1, van de programmawet van 24 december 2002"; 2o in § 1, 2o worden de woorden "een tweede werknemer in dienst neemt, voorzover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die tweede werknemer niet meer dan één werknemer in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft" vervangen bij de woorden ", in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343, § 2, van de programmawet van 24 december 2002 een tweede werknemer in dienst neemt"; 3o in § 1, 3o worden de woorden "een derde werknemer in dienst neemt, voorzover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die derde werknemer niet meer dan twee werknemers in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft" vervangen bij de woorden ", in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343, § 3, van de programmawet van 24 december 2002 een derde werknemer in dienst neemt"; 4o in § 2 worden de woorden "erkende leerjongens" vervangen bij het woord "leerlingen"; 5o in § 2 worden de woorden "en gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders" vervangen bij de woorden ", gelegenheidsarbeiders bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en gelegenheidswerknemers bedoeld in artikel 8quater van het voornoemd koninklijk besluit van 28 november 1969".

Art. 65.In hetzelfde besluit wordt een artikel 16bis ingevoegd, luidende : "Art. 16bis . § 1. Het bedrag van de bijdrage voor administratiekosten verschuldigd aan een erkend sociaal secretariaat bedoeld in artikel 345 van de programmawet van 24 december 2002, wordt door de Rijksdienst voor sociale zekerheid ten laste genomen ten belope van 36,45 EUR per kwartaal waarvoor de werkgever effectief de doelgroepvermindering waarin voorzien bij artikel 16, § 1, 1o heeft genoten. § 2. Per kwartaal in de loop van de eerste maand van het tweede kwartaal dat volgt stelt de Rijksdienst voor sociale zekerheid het bedrag vast dat aan elk erkend sociaal secretariaat voor werkgevers is verschuldigd aan de hand van de binnen de wettelijke termijn ingediende kwartaalaangiften.

Bij het verstrijken van die maand maakt de Rijksdienst voor sociale zekerheid een kredietnota over aan het erkend sociaal secretariaat voor werkgevers.

Het bedrag verschuldigd voor een kwartaal op basis van de laattijdig ingediende kwartaalaangiften of aan de hand van de verbeterde kwartaalaangiften wordt opgesteld in de loop van de eerste maand van het tweede kwartaal dat volgt op dat van de ontvangst of de verbetering ervan. Een kredietnota wordt overgemaakt bij het verstrijken van die maand. § 3. Na ontvangst van het akkoord van het erkend sociaal secretariaat voor werkgevers betreffende het bedrag van de kredietnota stort de Rijksdienst voor sociale zekerheid dit bedrag op het krediet van het sociaal secretariaat bij DE POST. § 4. Een bedrag bestemd om de kosten te dekken die voortvloeien uit de toepassing van dit besluit wordt ingeschreven op de begroting van de Rijksdienst voor sociale zekerheid ten titel van administratiekosten. "

Art. 66.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 18.Een doelgroepvermindering voor jonge werknemers wordt op de volgende wijze toegekend : 1o voor de tewerkstelling van een jongere in het kader van een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999 op voorwaarde dat het gaat om een laaggeschoolde jongere zoals bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999, een forfaitair bedrag G1 tijdens het kwartaal van indienstneming en de zeven daarop volgende kwartalen en een forfaitair bedrag van G2 gedurende de resterende kwartalen dat de jongere wordt tewerkgesteld in het kader van de bedoelde startbaanovereenkomst.

Voor de toepassing van het vorig lid wordt als kwartaal van indienstneming beschouwd het kwartaal waarin een jongere voor het eerst bij de betrokken werkgever wordt tewerkgesteld zonder dat dit kwartaal het eerste kwartaal van het jaar waarin de jongere negentien jaar wordt, kan voorafgaan; 2o een forfaitair bedrag G1 voor een jongere bedoeld in artikel 4 of 5bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders."

Art. 67.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 68.Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 20.§ 1. Voor de toepassing van artikel 18, 1o worden enkel de nieuwe werknemers bedoeld in artikel 25 van de wet van 24 december 1999 die als dusdanig worden aangeduid op de aangifte aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen beschouwd als jongeren met een startbaanovereenkomst bedoeld in artikel 27 van de wet van 24 december 1999.

De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 18, 1o wordt enkel toegekend indien de startbaankaart attesteert dat de betrokken jongere een laaggeschoolde jongere is bedoeld in artikel 24 van de wet van 24 december 1999. § 2. De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening maakt via elektronische weg de gegevens betreffende de startbaankaarten over aan de instelling belast met de inning en de invordering van de sociale zekerheidsbijdragen."

Art. 69.Artikel 21 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : "Dit hoofdstuk is van toepassing op de voltijds werknemers. Voor wat betreft de doelgroepverminderingen bedoeld in artikel 22, 1o, 2o en 3o, is zij eveneens van toepassing voor de werknemers bedoeld in artikel 350, derde lid, van de programmawet van 24 december 2002."

Art. 70.Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : "De werkgever kan de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 22, 4o enkel toepassen indien de vierdagenweek wordt ingevoerd voor onbepaalde tijd."

Art. 71.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : "De bij artikel 350 van de programmawet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepverminderingen kunnen niet voor eenzelfde arbeidsduurvermindering en voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend, indien deze eerdere arbeidsduurvermindering vóór 1 oktober 2003 het recht opende op de vermindering bedoeld in artikel 8 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit in het leven.

De bij artikel 351 van de programmawet van 24 december 2002 bedoelde doelgroepvermindering kan niet opnieuw voor eenzelfde werknemerscategorie worden toegekend indien voor deze werknemerscategorie vóór 1 oktober 2003 het recht werd geopend op de vermindering bedoeld in artikel 9 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit in het leven."

Art. 72.Artikel 27 van hetzelfde besluit wordt vervangen bij de volgende bepaling : "

Art. 27.De doelgroepvermindering bedoeld in artikel 22 worden slechts toegekend in de vermelde periodes in zover de arbeidsduurvermindering of invoering van de vierdagenweek, gedurende het volledige kwartaal werd gehandhaafd voor de betrokken werknemerscategorie."

Art. 73.In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o de 1o wordt ingetrokken; 2o in de 5o worden de woorden "8o en ", de woorden "11," en de woorden "16," ingetrokken.

Art. 74.In hetzelfde besluit wordt een artikel 56bis ingevoegd, luidende : "Art. 56bis . § 1. Voor de jongeren die vóór 1 januari 2004 voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 tot invoering van een stelsel van alternerende tewerkstelling en opleiding voor de jongeren tussen 18 en 25 jaar en tot tijdelijke vermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van de werkgever verschuldigd in hoofde van deze jongeren en daarbij niet in aanmerking komen voor de vermindering bedoeld in artikel 18 van dit besluit wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor jonge werknemers toegekend tijdens de duur van de overeenkomst werk-opleiding, bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de eerste 7 kwartalen van deze overeenkomst werk-opleiding en een forfaitair bedrag G2 gedurende de resterende periode. § 2. Voor de jongeren die vóór 1 januari 2004 voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 5, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 495 van 31 december 1986 en daarbij niet in aanmerking komen voor de vermindering bedoeld in artikel 18 van dit besluit wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor jonge werknemers toegekend tijdens de duur van de leerovereenkomst, bestaande uit een forfaitair bedrag G1 gedurende de eerste 7 kwartalen van deze leerovereenkomst en een forfaitair bedrag G2 gedurende de resterende periode."

Art. 75.In artikel 57 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o het eerste lid wordt vervangen als volgt : "Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een eerste werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 115bis van de programmawet van 30 december 1988 wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering eerste aanwervingen toegekend ten belope van een forfaitair bedrag G1 gedurende de vier kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van die eerste werknemer en van een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht daaropvolgende kwartalen. De werkgever mag daarbij kiezen per kwartaal voor welke werknemer of voor welke twee halftijdse werknemers hij deze vermindering toepast."; 2o in het tweede lid worden de woorden "in de zin van artikel 343, § 1, van de programmawet van 24 december 2002" ingevoegd tussen de woorden "nieuwe werkgever" en de woorden "kan worden beschouwd"; 3o een derde lid wordt toegevoegd luidende : "De werkgever die voor een werknemer effectief geniet van de doelgroepvermindering bedoeld in artikel 16, § 1, 1o, op basis van het eerste lid, geniet eveneens van de tenlasteneming van de administratiekosten zoals bedoeld in artikel 16bis, volgens de regels en modaliteiten van dit artikel.".

Art. 76.In de inleidende zin van artikel 58 van hetzelfde besluit wordt het woord ",3o" geschrapt.

Art. 77.In hetzelfde besluit worden een artikel 58bis ingevoegd, luidende : "Art. 58bis . De voordelen van hoofdstuk 3 van titel III van dit besluit worden niet toegekend voor een werknemer die door dezelfde werkgever terug in dienst genomen wordt binnen een periode van 12 maanden na de beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst die gesloten was voor een onbepaalde duur, wanneer de werkgever voor deze werknemer en voor deze tewerkstelling genoten heeft van de voordelen van het koninklijk besluit van 27 december 1994 tot uitvoering van hoofdstuk II van titel IV van de wet van 21 december 1994 houdende sociale bepalingen of van de voordelen van artikel 58 van onderhavig besluit.

De voordelen van hoofdstuk 3 van titel III van dit besluit worden wel toegekend wanneer de arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bedoeld in het vorige lid is gesloten in het kader van een doorstromingsprogramma in toepassing van het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de doorstromingsprogramma's."

Art. 78.In artikel 61 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o § 1, eerste lid, wordt vervangen als volgt : "Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een tweede werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering eerste aanwervingen toegekend ten belope van een forfaitair bedrag G2 gedurende de twaalf kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van die tweede werknemer. De werkgever mag daarbij kiezen per kwartaal voor welke werknemer of voor welke twee halftijdse werknemers hij deze vermindering toepast."; 2o in § 1, tweede lid, worden de woorden "artikel 16, 2o" vervangen bij de woorden "artikel 16, § 1, 2o"; 3o in § 1, tweede lid, worden de woorden "een tweede werknemer in dienst neemt, voorzover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die tweede werknemer niet meer dan één werknemer in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft" vervangen bij de woorden ", in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343, § 2, van de programmawet van 24 december 2002 een tweede werknemer in dienst neemt"; 4o § 2, eerste lid wordt vervangen als volgt : "Voor de werkgevers die vóór 1 januari 2004 een derde werknemer in dienst namen die voldeed aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 4, § 2, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 14 maart 1997 houdende specifieke tewerkstellingsbevorderende maatregelen voor de kleine en middelgrote ondernemingen met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering eerste aanwervingen toegekend ten belope van een forfaitair bedrag G2 gedurende de acht kwartalen volgend op het kwartaal van aanwerving van die derde werknemer. De werkgever mag daarbij kiezen per kwartaal voor welke werknemer of voor welke twee halftijdse werknemers hij deze vermindering toepast."; 5o in § 2, tweede lid, worden de woorden "artikel 16, 3o" vervangen bij de woorden "artikel 16, § 1, 3o"; 6o in § 2, tweede lid, worden de woorden "een derde werknemer in dienst neemt, voorzover dat hij tijdens de periode van twaalf opeenvolgende kalendermaanden voorafgaand aan de datum van indienstneming van die derde werknemer niet meer dan één werknemer in dezelfde technische bedrijfseenheid in dienst heeft" vervangen bij de woorden ", in de hoedanigheid van nieuwe werkgever in de zin van artikel 343, § 3, van de programmawet van 24 december 2002 een derde werknemer in dienst neemt".

Art. 79.In artikel 62 van hetzelfde besluit worden in de Franse tekst de woorden "1er avril 2002" vervangen bij de woorden "1er janvier 2002".

Art. 80.Artikel 64 wordt aangevuld met de volgende leden : "Een werknemer kan verder de herinschakelingsuitkering genieten bedoeld in artikel 4 van het voormeld koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van zeer moeilijk te plaatsen werklozen zoals van toepassing vóór 1 januari 2004, op voorwaarde dat hij in dienst is getreden vóór 1 januari 2004 en zonder onderbreking verder in dienst blijft na 31 december 2003.

Indien het contractueel voorzien wekelijks uurrooster van de werknemer die in dienst is getreden vóór 1 januari 2004, tijdens die tewerkstelling, doch na 31 december 2003, wordt gewijzigd, kan deze werknemer de herinschakelingsuitkering verder genieten gedurende de periode waarin hij verbonden is door de arbeidsovereenkomst, maar wordt het bedrag ervan vastgesteld op grond van artikel 131quinquies van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering zoals van toepassing vanaf 1 januari 2004. "

Art. 81.In hetzelfde besluit wordt een artikel 64bis ingevoegd, luidende : "Art. 64bis . Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2002 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 2, § 5bis, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum en van artikel 57quater, § 3, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend bestaande uit een forfaitair bedrag G1 per kwartaal gedurende de tewerkstelling van de werknemer in een erkende arbeidspost zoals bepaald in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, betreffende de herinschakeling van langdurig werklozen. Deze doelgroepvermindering kan maximaal slechts worden toegekend tot 31 december 2004.

Art. 82.In artikel 65 van hetzelfde besluit worden de woorden " langdurig werkzoekenden" vervangen bij de woorden "jonge werknemers".

Art. 83.In artikel 66 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in de Nederlandstalige tekst worden de woorden "artikelen 8 en 9" vervangen bij de woorden "artikelen 5 tot 12"; 2o in § 2 worden tussen de woorden "vanaf 1 januari 2004" en "een doelgroepvermindering", de woorden ", in afwijking van artikel 26, derde lid," ingevoegd.

Art. 84.Artikel 67 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende paragrafen : "§ 3. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit van 19 december 2001, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 maart 2003 wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend zoals bepaald in § 1, 1o. § 4. Voor de werknemers aangeworven voor 1 januari 2004 en die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in de artikelen 11quinquies en 11septies van het koninklijk besluit van 19 december 2001, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2003, wordt vanaf 1 januari 2004 een doelgroepvermindering voor langdurig werkzoekenden toegekend als volgt : 1o voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 11quinquies van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 in de twintig kwartalen die volgen op het kwartaal van indienstneming; 2o voor de werknemers die voldeden aan de voorwaarden tot het bekomen van de vermindering bedoeld in artikel 11septies van het koninklijk besluit van 19 december 2001, een forfaitair bedrag G1 voor de duur van de tewerkstelling. § 5. Een werknemer kan verder de werkuitkering genieten bedoeld in artikel 7, 7bis, 10 of 11, van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, zoals van toepassing vóór 1 januari 2004, op voorwaarde dat hij in dienst is getreden vóór 1 januari 2004 en zonder onderbreking verder in dienst blijft na 31 december 2003.

Aan een werknemer wordt een werkuitkering toegekend gedurende een periode die wordt vastgesteld op grond van de artikelen 7, 7bis, 10 of 11 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 zoals van toepassing vanaf 1 januari 2004, doch gerekend vanaf de datum vastgesteld in toepassing van artikel 16, eerste lid, van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn : 1o gedurende een tewerkstelling aangevat vóór 1 januari 2004 genoot de werknemer de werkuitkering bedoeld in artikel 7, 7bis, 10 of 11 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001 zoals van toepassing vóór 1 januari 2004; 2o de werknemer is uit dienst getreden en na een onderbreking opnieuw bij dezelfde werkgever in dienst getreden na 31 december 2003; 3o de datum van de nieuwe indiensttreding is gesitueerd binnen een periode van 30 maanden volgend op de vorige uitdiensttreding."

Art. 85.In hetzelfde besluit wordt een artikel 67bis ingevoegd, luidende : "Art. 67bis . Wanneer de werkgever vóór 1 januari 2004 reeds van één van de voordelen van artikelen 5, 6, 7bis, 8, 9, 11quinquies of 11septies van het koninklijk besluit van 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden of van een doelgroepvermindering bedoeld in artikel 67, §§ 1, 3 of 4 van onderhavig besluit genoten heeft voor een werknemer en hij deze terug indienst neemt binnen een periode van dertig maanden na beëindiging van de vorige arbeidsovereenkomst, worden, onverminderd de toepassing van artikel 10 en volgens de modaliteiten van artikel 67, §§ 1, 3 of 4, voor de vaststelling van de forfaitaire vermindering en de duur voor voor dewelke zij worden toegekend deze tewerkstellingen als één tewerkstelling beschouwd. De periode gelegen tussen de arbeidsovereenkomsten verlengt de periode tijdens dewelke de voormelde voordelen worden toegekend, niet."

Art. 86.In artikel 69 van hetzelfde besluit worden in de Franse tekst de woorden "à l'intégration sociale" vervangen bij de woorden "à l'aide sociale financière".

Art. 87.In afwijking van artikel 13, zevende en achtste lid, van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 2001, zoals van toepassing voor de inwerkingtreding van onderhavig besluit, heeft een werkkaart, waarvan de geldigheidsdatum gelegen is in de periode vanaf 1 oktober 2003 tot en met 31 december 2003, een geldigheidsduur die loopt tot en met 31 december 2003.

Art. 88.Het ministerieel besluit van 2 mei 1989 tot uitvoering van artikel 124 van de programmawet van 30 december 1988 wordt opgeheven.

Art. 89.Hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2004 : 1o artikel 3 van de programmawet van 22 december 2003; 2o dit besluit, met uitzondering van de artikelen 36, 1o, en 37 die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2003 en van artikel 87 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2003.

Art. 90.Onze Minister van Werk en onze Minister van Sociale Zaken zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 januari 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE

^