Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 november 2005
gepubliceerd op 30 november 2005

Koninklijk besluit over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekerings-ondernemingen, beleggingsondernemingen en beheer-vennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie en federale overheidsdienst financien
numac
2005003820
pub.
30/11/2005
prom.
21/11/2005
ELI
eli/besluit/2005/11/21/2005003820/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

21 NOVEMBER 2005. - Koninklijk besluit over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekerings-ondernemingen, beleggingsondernemingen en beheer-vennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG heeft voor de lidstaten van de Europese Economische Ruimte de verplichting ingesteld een aanvullend groepstoezicht uit te oefenen op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (hierna « gereglementeerde ondernemingen » genoemd), die deel uitmaken van een financieel conglomeraat, en wijzigt op diverse andere punten de Europese richtlijnen inzake het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen.

Bij de wet van 20 juni 2005 houdende wijziging van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs en de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en houdende andere diverse bepalingen, werden de basisbeginselen van de Richtlijn 2002/87/EG omgezet naar Belgisch recht. Deze wet introduceert in de wet van 9 juli 1975 een nieuw artikel 91octiesdecies, in de wet van 22 maart 1993 een nieuw artikel 49bis en in de wet van 6 april 1995 een nieuw artikel 95bis, welke wetsbepalingen de basisbeginselen definiëren van het aanvullend groepstoezicht op verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging en de Koning machtigen om de technische modaliteiten van dit toezicht nader te regelen. De wet van 20 juni 2005 wijzigt voorts op diverse andere punten de wet van 9 juli 1975, de wet van 22 maart 1993, de wet van 6 april 1995, evenals de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.

Het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit vervolledigt de omzetting naar Belgisch recht van de Richtlijn 2002/87/EG. Het ontwerp heeft een dubbele doelstelling. Vooreerst worden artikel 91octiesdecies van de wet van 9 juli 1975, artikel 49bis van de wet van 22 maart 1993 en artikel 95bis van de wet van 6 april 1995 ten uitvoer gelegd. Daarnaast wijzigt het ontwerp van besluit het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen. Deze besluiten regelen het groepstoezicht, respectievelijk, op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (in uitvoering van artikel 91ter van de wet van 9 juli 1975) en op kredietinstellingen in een bancaire groep (in uitvoering van artikel 49 van de wet van 22 maart 1993).

De Regering heeft rekening gehouden met diverse opmerkingen in het advies van de Raad van State bij het voorontwerp. Waar dit niet het geval is, wordt dit hierna toegelicht in de artikelsgewijze bespreking.

Zoals in de Memorie van Toelichting bij de wet van 20 juni 2005 wordt uiteengezet, is de invoering van de verplichting tot aanvullend toezicht op gereglementeerde ondernemingen in een financiële dienstengroep een belangrijke innovatie in de financiële wetgeving.

Zij vult het bestaande toezicht op vennootschappelijke basis en op sectorale groepsbasis aan. De consolidatie in de financiële sector heeft in de afgelopen jaren geleid tot het ontstaan van zgn. financiële conglomeraten, waarmee groepen bedoeld worden die bedrijvig zijn in verschillende geledingen van de financiële sector - de banksector, de verzekeringssector, de sector van de beleggingsdiensten en het asset management'. De noodzaak drong zich op om het prudentieel toezicht op de gereglementeerde ondernemingen uit te breiden tot het financieel conglomeraat waarvan zij deel uitmaken. Een dergelijk globaal groepstoezicht is nodig om een vollediger en juister beeld te bekomen van de financiële soliditeit van de groep waartoe gereglementeerde ondernemingen behoren en van de solvabiliteit van deze laatste, van de relaties tussen de gereglementeerde ondernemingen en de andere ondernemingen in de groep, van het risicobeheer en de interne controle met betrekking tot de diverse risico's op groepsniveau en van de interacties tussen deze risico's (cf. het gevaar voor de gereglementeerde ondernemingen de negatieve weerslag te moeten ondergaan van financiële moeilijkheden bij andere belangrijke groepsondernemingen - zgn. risico contagie' -), van de aandeelhoudersstructuur en van de leiding van de groep. De trend bij financiële groepen tot verschuiving van het beslissingsniveau van de gereglementeerde ondernemingen naar de ongereglementeerde holding-maatschappij aan de top van de groep benadrukt nog de noodzaak aan een globaal groepstoezicht.

In België hebben de voormalige Commissie voor het Bank- en Financiewezen en de Controledienst voor de Verzekeringen getracht de voormelde lacune op te vangen via bilaterale afspraken met een aantal financiële groepen. Daardoor is in België reeds de aanzet gegeven tot een prudentieel toezicht met betrekking tot financiële dienstengroepen.

Artikelgewijze bespreking TITEL I. - Aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep HOOFDSTUK I. - Definities Identificatie van financiële dienstengroepen Artikelen 1 en 2 Artikelen 1 en 2 definiëren een aantal begrippen die van wezenlijk belang zijn voor de toepassing van titel I van het besluit. De artikelen zetten de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn 2002/87/EG om.

Een sleutelbegrip in het ontwerp van besluit is het begrip « financiële dienstengroep ». Een financiële dienstengroep wordt gedefinieerd met verwijzing naar de begrippen « groep », « financiële sector » en « gereglementeerde onderneming ». Het begrip groep wordt gedefinieerd op basis van de boekhoudkundige begrippen moederonderneming, dochteronderneming, deelneming en consortium, zoals gedefinieerd in de sectorale wetgevingen (artikel 1, 11°). Het begrip groep is ruim gedefinieerd en omvat zowel verticale als horizontale groepsstructuren. De financiële sector wordt gedefinieerd als de banksector, de verzekeringssector en de beleggingsdienstensector (artikel 1, 8°). Het ontwerp van besluit bepaalt welke ondernemingen behoren tot elk van deze sectoren. Beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging maken, naargelang de aard van de groep waartoe zij behoren, deel uit van de banksector of de beleggingsdienstensector. Een gereglementeerde onderneming is hetzij een kredietinstelling, hetzij een verzekeringsonderneming, hetzij een beleggingsonderneming, hetzij een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging (artikel 1, 7°). Om als « financiële dienstengroep » te kwalificeren, is vereist dat een groep minstens een gereglementeerde onderneming omvat (andere dan een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging), zijn activiteiten in hoofdzaak in de financiële sector plaatsvinden, en zijn activiteiten in de bank- en beleggingsdienstensector enerzijds en de verzekeringssector anderzijds significant zijn (artikel 1, 12°).

Een groep wordt onweerlegbaar geacht in hoofdzaak actief te zijn in de financiële sector, wanneer de onderneming aan het hoofd van de groep een gereglementeerde onderneming is. Dit sluit aan bij de bepalingen van de financiële wetgeving die het aandelenbezit van gereglementeerde ondernemingen buiten de financiële sector beperken. Is de onderneming aan het hoofd van de groep geen gereglementeerde onderneming, dan is de drempel voorzien bij artikel 2, § 2, van toepassing voor het bepalen of een groep in hoofdzaak actief is in de financiële sector.

Voor het bepalen of de activiteiten van een groep in de diverse financiële sectoren significant zijn, zijn de drempels voorzien bij artikel 2, § 3, van toepassing. Het besluit definieert twee drempels, die niet cumulatief van toepassing zijn : een « bedrijfseconomische » drempel (artikel 2, § 3, 1e lid, a)) en een « macro-economische » drempel (artikel 2, § 3, 1e lid, b)). Deze laatste drempel heeft tot doel ook die groepen als « financiële dienstengroep » te kwalificeren die, hoewel zij op basis van de bedrijfseconomische drempel overwegend actief zijn in één financiële sector, gezien hun omvang in absolute termen niettemin dermate belangrijk zijn uit systeemrisico-oogpunt, dat het aangewezen is ze met het oog op een passend toezicht eveneens onder toepassing te brengen van de wetgeving met betrekking tot financiële dienstengroepen.

Overeenkomstig artikel 2, §§ 3, 4 en 5, kan de CBFA, in overleg met de andere bevoegde autoriteiten, onder bepaalde voorwaarden afwijken van de in artikel 2, §§ 2 en 3 bepaalde drempels en parameters en van hun modaliteiten van toepassing.

In dit verband merkt de Raad van State op dat artikel 2, § 4, eerste lid, b), van het ontwerp van besluit geen volledige omzetting inhoudt van artikel 3, lid 4, eerste alinea, b), van de Richtlijn 2002/87/EG, met name het geval waarin de bevoegde autoriteiten zouden beslissen een groep die de drempels overschrijdt niet te beschouwen als een financieel conglomeraat omdat deze situatie niet heeft voortgeduurd gedurende drie opeenvolgende jaren. Volgens de lezing van de Regering beoogt het bewuste artikel 3, lid 4, eerste alinea, b), van de richtlijn het geval dat een groep op rapporteringsdatum niet beantwoordt aan de drempels en daardoor niet langer meer zou kwalificeren als financieel conglomeraat, terwijl de drie voorgaande jaren de drempels wel werden overschreden : in dat geval kunnen de autoriteiten beslissen toch de groep te kwalificeren als een financieel conglomeraat, « om plotseling regimeverschuivingen te voorkomen », bijvoorbeeld omdat ze van mening zijn dat het niet voldoen aan de drempels te wijten is aan eenmalige gebeurtenissen, dan wel de groep niet als een financieel conglomeraat te beschouwen omdat ze van mening zijn dat het niet langer voldoen aan de drempels te wijten is aan « significante wijzigingen in de structuur van de groep » en dus een duurzaam karakter heeft. Het ontwerpbesluit is hiermee volledig in overeenstemming.

Andere sleutelbegrippen voor de toepassing van titel I van het ontwerpbesluit zijn het begrip « gemengde financiële holding » en het begrip « relevante bevoegde autoriteiten » (artikel 1, 13° en 15°).

Beide begrippen behoeven geen commentaar.

Het voorliggend ontwerp van koninlijk besluit herneemt een aantal van de bij de voormelde artikelen 91octies decies, 49bis en 95bis bepaalde definities. De Raad van State merkt in haar advies in dit verband op dat het besluit dient overeen te stemmen met de wettelijke definities en ernaar te verwijzen, maar ze niet mag overnemen, aangezien een dergelijke werkwijze verwarring kan doen ontstaan omtrent de juridische aard van de bepalingen. De Regering heeft bij de opstelling van het voorontwerp van koninklijk besluit bewust geopteerd voor het hernemen van een aantal definities. Zoals zij reeds in het voorontwerp van Verslag had uiteengezet, is zij de mening toegedaan dat, gezien de techniciteit en complexiteit van de bij dit besluit geregelde materie, het hernemen van deze definities aangewezen is, zodat het koninklijk besluit een op zichzelf staande tekst vormt, wat zijn begrijpbaarheid en dus een correcte toepassing ten goede komt. Deze aanpak komt ook tegemoet aan een vraag van de beroepsverenigingen die over het ontwerp zijn geconsulteerd. Hij sluit bovendien aan bij vroegere precedenten (zie bijvoorbeeld het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen). De Regering is bij dit alles met omzichtigheid te werk gegaan en heeft in voorkomend geval er zich van vergewist dat de tekst van het besluit terzake volledig in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen.

Artikel 3 Artikel 3 bepaalt de procedure voor het identificeren van een financiële dienstengroep met deelnemingen in een gereglementeerde onderneming naar Belgisch recht. Het bepaalt de procedure voor het notificeren van de identificatie als financiële dienstengroep en de aanwijzing van de autoriteit belast met het aanvullend groepstoezicht aan de betrokken groep en het informeren van de betrokken bevoegde autoriteiten.

Dit artikel zet artikel 4 van de Richtlijn 2002/87/EG om. HOOFDSTUK II. - Voorwerp en modaliteiten van het aanvullend groepstoezicht Afdeling I. - Toepassingsgebied

Artikelen 4 t/m 7 Het ontwerp van koninklijk besluit maakt een onderscheid tussen financiële dienstengroepen met aan het hoofd een gereglementeerde onderneming naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) (artikel 4), financiële dienstengroepen met aan het hoofd een gemengde financiële holding naar het recht van een EER-lidstaat (artikel 5), financiële dienstengroepen met aan het hoofd een onderneming naar het recht van een land buiten de EER (artikel 6) en tenslotte ook andere financiële groepen (artikel 7). Dit onderscheid is conform artikel 5 van de Richtlijn 2002/87/EG. Deze artikelen bepalen welke bepalingen van het besluit op elk van deze groepen van toepassing zijn.

Artikel 8 Artikel 8 bepaalt dat wanneer een financiële dienstengroep een subgroep is van een andere financiële dienstengroep met aan het hoofd een onderneming opgericht naar het recht van een EER-lidstaat, deze subgroep onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk kan vrijgesteld worden van aanvullend groepstoezicht. Afdeling II. - Moederondernemingen uit een lidstaat van de Europese

Economische Ruimte De artikelen 9 tot en met 16 van het ontwerp van besluit bepalen het voorwerp en de modaliteiten van het aanvullend groepstoezicht op gereglementeerde ondernemingen behorend tot een financiële dienstengroep met aan het hoofd een gereglementeerde onderneming of een gemengde financiële holding, opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.

Deze ondernemingen worden onderworpen aan vereisten op het vlak van solvabiliteit (artikel 9), risicoconcentratie (artikel 10), intragroepverrichtingen (artikel 11), rapportering aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit (artikel 12) en risicobeheer- en interne controleprocedures (artikel 13). Verder introduceert het ontwerp van koninklijk besluit vereisten m.b.t. het aandeelhouderschap van een gemengde financiële holding (artikel 14), de leiding van een gemengde financiële holding (artikel 15) en de aanwijzingen van een erkend revisor bij een gemengde financiële holding (artikel 16). De artikelen 9 tot en met 16 van het ontwerp zetten de artikelen 6 tot en met 9, en 13, van de Richtlijn 2002/87/EG om.

Artikel 9 Dit artikel voert kwantitatieve en kwalitatieve solvabiliteitsvereisten in op groepsniveau. De kwantitatieve vereisten worden berekend volgens één van de methoden bepaald in Bijlage I bij het besluit. De CBFA bepaalt welke methode van toepassing is, na voorafgaand overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en de betrokken financiële dienstengroep. De kwalitatieve vereisten hebben betrekking op het passend karakter van de beheers- en interne controleprocedures ter opvolging van de solvabiliteitspositie, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 13. Artikel 9 bepaalt eveneens dat ondernemingen, mits voorafgaande toestemming van de CBFA, buiten het aanvullend groepstoezicht inzake solvabiliteit kunnen worden gelaten om dezelfde reden als zij uit het sectoraal groepstoezicht kunnen worden gelaten. De bepalingen van de sectorale regelgeving terzake gelden mutatis mutandis voor zover de financiële dienstengroep in zijn geheel aan de voorwaarden voldoet.

De Raad van State stelt in zijn advies dat artikel 9, § 2, van het ontwerp verschilt van artikel 6, lid 3 en 5, van de richtlijn zonder dat hierover in het Verslag aan de Koning uitleg wordt verstrekt. De Regering merkt op dat het ontwerp van besluit terzake ten gronde overeenstemt met de richtlijn. De lijst in artikel 6, lid 3, van de richtlijn, van de in het aanvullend toezicht op te nemen entiteiten wordt volledig omgezet in artikel 9, § 2, eerste lid, van het ontwerp van besluit dat verwijst naar ondernemingen in de groep, behorend tot de financiële sector als gedefinieerd in artikel 1, 8°, van het ontwerpbesluit. De in artikel 6, lid 5, van de richtlijn bedoelde gevallen waarin de bevoegde autoriteit belast met het aanvullend toezicht kan besluiten bepaalde entiteiten buiten het groepstoezicht te laten, zijn eveneens opgenomen in het ontwerp van besluit : gezien deze gevallen ook reeds voorzien zijn voor de toepassing van het sectoraal groepstoezicht, stelt artikel 9, § 2, tweede lid, van het besluit dat bedoelde ondernemingen uit het aanvullende groepstoezicht kunnen worden weggelaten om analoge redenen als zij met toepassing van de sectorale regelgeving kunnen worden weggelaten uit het sectoraal groepstoezicht. Aldus wordt duidelijk gemaakt dat voor het sectoraal groepstoezicht en voor het aanvullende groepstoezicht met betrekking tot financiële dienstengroepen op dit punt analoge regels van toepassing zijn.

Artikelen 10 en 11 Deze artikelen introduceren kwalitatieve normen inzake, respectievelijk, risicoconcentratie op het niveau van een financiële dienstengroep en intragroepverrichtingen tussen de ondernemingen in een financiële dienstengroep en de door nauwe banden met die ondernemingen verbonden personen. De artikelen 1, 16° en 17°, 10, § 1, en 11, § 1, definiëren wat dient te worden verstaan onder de begrippen « intragroepverrichtingen » en « risicoconcentratie », met inbegrip van de bijzondere aandachtspunten van het toezicht. De vereisten hebben betrekking op de identificatie door de leiding van significante posities en risico's, en de opvolging ervan via passende risicobeheer- en interne controleprocedures overeenkomstig het bepaalde bij artikel 13, evenals een rapportering aan de CBFA. In lijn met de bepalingen van de Richtlijn 2002/87/EG voorziet het ontwerp van koninklijk besluit niet in kwantitatieve limieten. Binnen de EU bestond vooralsnog geen meerderheid voor het invoeren van dergelijke limieten op financieel conglomeraatsniveau, mede door de huidige verschillen terzake tussen de bankwetgeving en de vezekeringswetgeving. Wel bepaalt het ontwerp van besluit dat de CBFA inzake risicoconcentratie en intragroepverrichtingen begrenzingsnormen kan opleggen, of andere evenwaardige toezichtsmaatregelen, en dat zij kan beslissen de sectorale bepalingen terzake naar analogie toe te passen op financiële dienstengroepen. Gezien vele financiële dienstengroepen dochterondernemingen hebben in meerdere landen bepaalt het ontwerp dat de CBFA hierover voorafgaandelijk overleg dient te plegen met de andere relevante bevoegde autoriteiten.

Artikel 12 Dit artikel regelt de rapportering met het oog op de opvolging van de naleving van de bij de artikelen 9, 10 en 11 bepaalde vereisten.

Inzake frequentie bepaalt de Richtlijn 2002/87/EG dat de rapportering minstens eenmaal per jaar dient te gebeuren. De Regering is de mening toegedaan dat één rapportering op jaarbasis de toezichthoudende autoriteit onvoldoende de mogelijkheid biedt de financiële dienstengroep voldoende adequaat op te volgen. Bovendien voorzien de Europese richtlijnen voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen evenals de tussen de CBFA en bepaalde financiële dienstengroepen overeengekomen bilaterale afspraken, in een zesmaandelijkse rapportering. Om die redenen voorziet het ontwerp minimaal een halfjaarlijkse frequentie van rapportering.

Conform het beginsel dat het koninklijk besluit geen prudentieel statuut invoert voor gemengde financiële holdings, voorziet het ontwerp dat de rapportering kan geschieden door een daartoe aangeduide gereglementeerde onderneming van de groep.

Artikel 13 Dit artikel stelt de verplichting in voor de financiële dienstengroep om op groepsniveau te beschikken over passende risicobeheer- en interne controleprocedures en een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie.

Toezichthoudende autoriteiten hechten een steeds groter belang aan de aanwezigheid van adequate risicobeheersstructuren en interne controleprocedures in gereglementeerde ondernemingen. Ze maken een essentiële pijler uit van de toekomstige solvabiliteitsreglementeringen voor kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekerings-ondernemingen (cf. de zgn. « CAD III » en « Solvency II » projecten in de EU). De proliferatie van ondernemingen in financiële groepen en de tendens tot verschuiving van het beslissingsniveau van de gereglementeerde ondernemingen naar de topholding, die niet aan dezelfde hoge prudentiële standaarden is onderworpen als gereglementeerde ondernemingen, scherpt de noodzaak aan om in de prudentiële reglementering expliciete bepalingen op te nemen inzake vereiste van passende organisatie- en beslissingsstructuren en procedures op groepsniveau.

Artikel 14 Dit artikel stelt de verplichting in wijziging in het aandeelhouderschap van een gemengde financiële holding naar Belgisch recht die een bepaalde drempel overschrijden vooraf aan de CBFA te melden. De CBFA kan zich onder bepaalde voorwaarden verzetten en zonodig passende maatregelen treffen. Deze bepaling is analoog aan deze die in de sectorale regelgeving is voorzien inzake het aandeelhouderschap van gereglementeerde ondernemingen.

De Richtlijn 2002/87/EG voorziet geen dergelijke expliciete bepalingen. De Raad was de mening toegedaan dat de bestaande Europese richtlijnen inzake het statuut van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen voldoende bepalingen bevatten inzake het passend karakter van het aandeelhouderschap, gezien deze richtlijnen verwijzen naar zowel het rechtstreeks als het onrechtstreeks houden van deelnemingen in gereglementeerde ondernemingen. Evenwel is gebleken dat de lidstaten geen eenduidige interpretatie hebben van wat onder onrechtstreeks' moet worden verstaan. Ook in België is de interpretatie tot nog toe verschillend wat de bankwetgeving en de verzekeringswetgeving betreft.

Omwille van de rechtszekerheid is de Regering de mening toegedaan dat een expliciete bepaling met betrekking tot het passend karakter van het aandeelhouderschap van een gemengde financiële holding aangewezen is.

Artikel 15 Dit artikel legt de verplichting op dat de leiding van een gemengde financiële holding naar Belgisch recht meerhoofdig moet zijn en moet beschikken over de vereiste betrouwbaarheid en passende ervaring. Deze verplichting is analoog aan de verplichting die geldt voor de leiding van gereglementeerde ondernemingen. Zijn eveneens bij analogie van toepassing op de leiding van een gemengde financiële holding, de mogelijkheid tot oprichting van een directiecomité, de regeling inzake onverenigbaarheden en het verbod kredieten te verlenen (cf. de artikelen 26, 27 en 28 van de bankwet).Deze uitbreiding is gemotiveerd door de hoger toegelichte trend van verschuiving van het beslissingsniveau.

Artikel 16 Dit artikel stelt de verplichting in om bij gemengde financiële holdings naar Belgisch recht de opdracht van commissaris toe te vertrouwen aan één of meer revisoren erkend door de CBFA voor de opdracht van commissaris-revisor bij kredietinstellingen, beleggingsondernemingen of verzekeringsondernemingen. Het college van commissarissen moet zo zijn samengesteld dat, in beginsel, erkenningen voor opdrachten in alle drie sectoren vertegenwoordigd zijn.

Gezien het aanvullend toezicht met betrekking tot financiële dienstengroepen een verlengstuk is van het prudentieel toezicht op de gereglementeerde ondernemingen in de groep, opteert het ontwerp van besluit voor een regeling die direct aansluit bij deze in de bankwet inzake het revisoraal toezicht op kredietinstellingen, in de wet op de beleggingsondernemingen inzake het revisoraal toezicht op de beleggingsondernemingen en in de verzekeringswet inzake het revisoraal toezicht op verzekeringsondernemingen. Zijn medewerking aan het prudentieel toezicht vereist dat de commissaris een gedegen kennis heeft van de betrokken financiële sectoren en de financiële wetgeving in de betrokken domeinen.

De opdracht van commissaris-revisor aangesteld bij een gemengde financiële holding wordt op analoge wijze gedefinieerd als deze van commissaris-revisor bij sectorale holdings en bij gereglementeerde ondernemingen. Dit betekent dat zijn opdracht erin bestaat te verifiëren dat de aan de CBFA toegezonden staten juist zijn en de organisatorische structuren en controleprocedures het vereiste passende karakter hebben.

Artikelen 14, 15 en 16 De verplichtingen die artikel 14, artikel 15 en artikel 16 opleggen inzake aandeelhouderschap en leiding van, en aanwijzing van commissaris bij, gemengde financiële holdings naar Belgisch recht betekenen echter niet dat voor deze holdings een prudentieel statuut wordt ingesteld, zoals dit het geval is voor gereglementeerde ondernemingen.

In zijn advies stelt de Raad van State dat, zoals in het Verslag aan de Koning wordt aangegeven, verschillende bepalingen betreffende gemengde financiële holdings naar Belgisch recht niet steunen op een bepaling van de Richtlijn, dat de richtlijn bepaalt dat de uitoefening van het aanvullende toezicht geenszins de verplichting inhoudt om toezicht op individuele basis uit te oefenen op gemengde financiële holdings, en stelt de Raad de vraag naar de rechtsgrond van deze bepalingen in het interne recht. In dit verband wijst de Regering erop dat de nationale wetgeving terzake strenger kan zijn dan de richtlijn, en dat artikel 91octies decies van de verzekeringswet, artikel 49bis van de bankwet en artikel 95bis van de wet op de beleggingsondernemingen, welke artikelen in de betreffende wetten zijn ingevoegd bij de wet van 20 juni 2005, ondermeer bepalen dat het aanvullende toezicht het toezicht omvat op de aandeelhoudersstructuur en op het passende karakter van de effectieve leiding van de gemengde financiële holding, en dat de Koning de regels van het aanvullende groepstoezicht nader kan bepalen en aanvullen, met inbegrip van de aanwijzing van de andere wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op gemengde financiële holdings. Afdeling III. - Moederondernemingen van buiten de Europese Economische

Ruimte Artikel 17 Dit artikel regelt het aanvullend groepstoezicht op gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht, die deel uitmaken van een financiële dienstengroep met aan het hoofd een onderneming naar het recht van een land buiten de Europese Economische Ruimte. Het bepaalt dat dergelijke ondernemingen eveneens aan een passend aanvullend groepstoezicht moeten worden onderworpen. Daartoe dient onderzocht of het aanvullend groepstoezicht dat door een bevoegde autoriteit van buiten de Europese Economische Ruimte wordt uitgeoefend, gelijkwaardig is aan het groepstoezicht in de zin van de artikelen 4 en 5 van dit besluit. Bij afwezigheid van een gelijkwaardig toezicht moet het aanvullend groepstoezicht worden uitgeoefend door de CBFA of door een andere bevoegde autoriteit uit een EER-lidstaat. Artikel 17 bepaalt de procedure die bij dit onderzoek dient te worden gevolgd. Met het oog op een coherente besluitvorming in de verschillende lidstaten bij de evaluatie van de gelijkwaardigheid van de regelgeving en toezichtspraktijken in derde landen voorziet de procedure in de tussenkomst van het Europees Comité voor Financiële Conglomeraten onder voorzitterschap van de Europese Commissie. Artikel 17 van het ontwerp zet artikel 18 van de Richtlijn 2002/87/EG om.

In zijn advies stelt de Raad van State dat artikel 17, § 2, geen correcte weergave is van het bepaalde bij artikel 18, lid 1, van de richtlijn volgens welk de verificatie geschiedt door de bevoegde autoriteit die de coördinator zou zijn indien de in artikel 10, lid 2, bepaalde criteria van toepassing waren. De Regering merkt op dat bedoelde bepaling van de richtlijn wordt omgezet in artikel 17, § 2, tweede lid, van het ontwerpbesluit.

Ook stelt de Raad van State dat in artikel 17, § 4, wordt nagelaten de CBFA, wanneer deze als coördinator dient op te treden, te machtigen andere methoden toe te passen die door een andere coördinator zijn goedgekeurd. De Regering merkt op dat deze mogelijkheid zich niet kan voordoen, nu artikel 10, lid 1, van de richtlijn - omgezet in artikel 19 van het besluit - bepaalt dat « teneinde een adequaat aanvullend toezicht (...) te verzekeren, wordt uit de kring van de bevoegde autoriteiten (...) één enkele coördinator aangewezen ». Afdeling IV. - Andere financiële groepen

Artikel 18 Dit artikel bepaalt dat de relevante bevoegde autoriteiten onder bepaalde voorwaarden kunnen beslissen om op gereglementeerde ondernemingen, die geen deel uitmaken van een financiële dienstengroep in de zin van artikel 1, 12°, een of meerdere bepalingen van dit besluit toe te passen inzake aanvullend groepstoezicht. Daartoe is vereist dat de groep bedrijvig is in de verzekeringssector én in de bank- en beleggingsdienstensector, en de activiteiten in deze sectoren significant zijn in de zin van artikel 2, § 3. Dit aanvullende toezicht moet beantwoorden aan de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht, met andere woorden een lacune dekken indien enkel een sectoraal groepstoezicht van toepassing zou zijn. Artikel 18 van het ontwerp zet artikel 5(4) van de Richtlijn 2002/87/EG om. Afdeling V. - Bevoegde autoriteit belast met het aanvullend toezicht

Artikel 19 Dit artikel omvat de regels op grond waarvan de toezichthoudende autoriteit aangeduid wordt die bevoegd is voor het aanvullend toezicht op een financiële dienstengroep. De regeling is conform de bepalingen van artikel 10 van de Richtlijn 2002/87/EG. De Raad van State maakt in zijn advies de opmerking dat artikel 19, § 3, 1° niet het geval regelt voorzien bij artikel 10, lid 2, b), ii), van de richtlijn, waarbij verschillende gereglementeerde entiteiten met hoofdbestuur in de Europese Economische Ruimte dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan één van deze entiteiten vergunning is verleend in de lidstaat waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft. De Regering merkt op dat dit bij de richtlijn bedoelde geval opgenomen is in artikel 19, § 3, 1°, van het ontwerp van besluit : wanneer voor een bepaalde financiële dienstengroep zowel de gemengde financiële holding als een gereglementeerde dochteronderneming in eenzelfde lidstaat gevestigd zijn, wordt de gevoegde autoriteit van die lidstaat als coördinator aangewezen, ongeacht of de holding al dan niet nog gereglementeerde dochterondernemingen in andere lidstaten heeft.

Artikel 20 Dit artikel definieert de taken en bevoegdheden van de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht. Deze taken en bevoegdheden hebben in de eerste plaats te maken met het toezicht met betrekking tot de financiële dienstengroep. Zij zijn ruim gedefinieerd. Zij vervangen evenwel niet de taken en verantwoordelijkheden die de sectorale wetgeving toekent aan de autoriteit belast met het individueel toezicht en het sectoraal groepstoezicht op gereglementeerde ondernemingen. Dit artikel zet artikel 11 van de Richtlijn 2002/87/EG om. HOOFDSTUK III. - Informatieverstrekking, verificatie ter plaatse, samenwerking en informatieuitwisseling tussen bevoegde autoriteiten Artikelen 21 tot en met 26 Het toezicht met betrekking tot financiële dienstengroepen kan pas efficiënt worden georganiseerd indien er geen belemmeringen zijn inzake informatieverstrekking tussen ondernemingen in de groep en inzake informatieuitwisseling, verificatie en samenwerking door en tussen de betrokken toezichthoudende autoriteiten. De artikelen 21 tot en met 26 van het ontwerp zetten de artikelen 12, 14 en 15 van de Richtlijn 2002/87/EG om.

Artikel 21 Dit artikel introduceert voor de van een financiële dienstengroep deel uitmakende ondernemingen een algemene verplichting tot informatieverstrekking aan de CBFA als autoriteit belast met het aanvullend groepstoezicht, en kent een inzagerecht toe aan de commissarissen-revisoren voor de uitoefening van hun opdracht.

Artikel 22 Dit artikel legt ondernemingen naar Belgisch recht onder bepaalde voorwaarden een verplichting op tot informatieverstrekking aan een buitenlandse bevoegde autoriteit belast met het aanvullend groepstoezicht. Deze bepaling is het correlarium van de verplichting voor buitenlandse ondernemingen informatie te verstrekken aan de CBFA. Artikel 23 Deze bepaling is conform het voorschrift van artikel 14 van de Richtlijn 2002/87/EG volgens dewelke de Lidstaten de noodzakelijke maatregelen moeten nemen om de juridische belemmeringen die de mededeling van gegevens door de betrokken ondernemingen en instellingen in de weg staan, weg te werken.

Met beperkingen van privaatrechtelijke aard worden hier bedoeld de beperkingen die voortvloeien uit de contractuele discretieplicht van de betrokken ondernemingen.

Artikel 24 Dit artikel regelt de procedure voor het verifiëren ter plaatse van in het kader van het aanvullend groepstoezicht verstrekte informatie. De procedure is analoog aan de bestaande procedures voorzien in de sectorale wetgeving. Nieuw is evenwel dat binnen de Europese Economische Ruimte de bevoegde autoriteit belast met het aanvullend groepstoezicht kan eisen aan de verificatie bij een buitenlandse onderneming te kunnen deelnemen.

Artikel 25 Dit artikel regelt de samenwerking, met inbegrip van informatieuitwisseling, tussen de Belgische en buitenlandse autoriteiten belast met het toezicht op kredietinstellingen, verzekerings-ondernemingen en beleggingsonder-nemingen die deel uitmaken van een financiële dienstengroep. De Richtlijn 2002/87/EG bepaalt dat de Lidstaten hun autoriteiten toestaan de inlichtingen uit te wisselen die nodig zijn voor de uitoefening van het aanvullend groepstoezicht, alsook de inlichtingen die bekomen zijn in het kader van het aanvullend toezicht en die nodig zijn voor het sectoraal toezicht. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen essentiële informatie en relevante informatie. Meer in het bijzonder legt artikel 25 van dit besluit artikel 12 van de Richtlijn ten uitvoer, op het vlak van de samenwerking tussen autoriteiten die onder Lidstaten van de EER ressorteren, en sluit voor het overige aan bij artikel 19 van de Richtlijn wat de samenwerking betreft met derde landen.

De samenwerking tussen autoriteiten is van bijzonder belang waar het toezicht m.b.t. financiële dienstengroepen betreft, omwille van de systemische risico's die dergelijke groepen kunnen stellen. In België zijn de belangrijkste financiële groepen 'financiële dienstengroepen' die een systeemrisico gebonden dimensie vertonen. Voor deze groepen is een nauwe samenwerking, met inbegrip van gegevensuitwisseling, tussen de CBFA en de NBB van groot belang, inzonderheid in geval van crisissituaties. Artikel 117, § 3, van de wet van 2 augustus 2002 erkent die noodzaak van samenwerking op expliciete wijze, en bepaalt dat kwesties van gemeenschappelijk belang voor de CBFA en de NBB behandeld worden in het Comité voor financiële stabiliteit (dat samengesteld is uit de leden van het directiecomité van beide instellingen). Als kwesties van algemeen belang worden ondermeer geïdentificeerd, de stabiliteit van het financiële systeem in zijn geheel en de coördinatie van het crisisbeheer.

Artikel 26 Dit artikel is residuair ten opzichte van de andere bepalingen van het besluit inzake samenwerkingsovereenkomsten tussen autoriteiten. Het artikel moet samen worden gelezen met het bepaalde in Hoofdstuk 3, Afdeling 6, van de wet van 2 augustus 2002, dat de

samenwerkingsovereenkomsten onder autoriteiten regelt. HOOFDSTUK IV. - Administratieve maatregelen en sancties Artikel 27 Dit artikel zet artikel 16 van de Richtlijn 2002/87/EG om.

TITEL II. - Overige bepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen met betrekking tot het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen Voorafgaande bemerking De invoering van een prudentiële regelgeving voor gereglementeerde ondernemingen in een financiële dienstengroep heeft er mede toe genoodzaakt eveneens de sectorale regelgevingen voor deze ondernemingen aan te passen wat hun statuut betreft op vennootschapsrechtelijke basis en op sectorale groepsbasis. De Richtlijn 2002/87/EG wijzigt met dat doel de bancaire, verzekerings- en beleggingsdienstenrichtlijnen op diverse punten. De aanpassingen zijn noodzakelijk om een gelijkwaardige behandeling te waarborgen van de gereglementeerde ondernemingen, ongeacht of zij deel uitmaken van een financiële dienstengroep, dan wel van een groep die in hoofdzaak bedrijvig is in één bepaalde financiële sector (« level playing field »). Daarnaast zijn er ook historisch gegroeide verschillen in de statuten van kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen, hoewel de onderliggende prudentiële bekommernis dezelfde is. Het koninklijk besluit beoogt een aantal van de verschillen op te heffen, inzonderheid wat het sectoraal groepstoezicht betreft (de andere aanpassingsbepalingen van de Richtlijn 2002/87/EG zijn omgezet geworden door de voormelde wet van 20 juni 2005). Artikel 28 Dit artikel wijzigt het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen.

De wijzigingen die commentaar behoeven, betreffen : -de invoering van een derde methode, de methode van aftrek van vereiste', voor het berekenen van de aangepaste solvabiliteitsmarge van verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (art. 28, §§ 1, 1° en 5°, en 2, 2° en 3°);de invoering van deze methode komt tegemoet aan de behoeften van het prudentieel toezicht; zij is conform Richtlijn 98/78/EG van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep, bijlage I, pt 3; - de uitbreiding van de af te trekken bestanddelen voor het berekenen van de aangepaste solvabiliteitsmarge van verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (art. 28, § 1, 3°); het ontwerp van besluit geeft geen opsomming van de af te trekken bestanddelen, maar verwijst naar de opsomming in artikel 15bis, § 4, van de verzekeringswet; de commentaar bij dat artikel geldt mutatis mutandis; deze bepaling zet artikel 28(1) van de Richtlijn 2002/87/EG om; - de mogelijkheid voor de CBFA om, onder bepaalde voorwaarden, met een bevoegde autoriteit van een land buiten de Europese Economische Ruimte een overeenkomst af te sluiten dat deze laatste het aanvullend toezicht uitoefent op de aangepaste solvabiliteitsmarge in het geval van een verzekeringsgroep met een moederonderneming buiten de Europese Economische Ruimte en een Belgische verzekeringsdochter-onderneming (art. 28, § 2, 4°); deze bepaling betreft een verduidelijking en is conform met de ratio legis van bijlagen I en II van de Richtlijn 98/78/EG. De overige wijzigingen behoeven geen commentaar en zijn conform het Europees recht.

Artikel 29 Dit artikel wijzigt het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen.

De wijzigingen die commentaar behoeven, betreffen : - de opname van beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, via hun gelijkstelling met een financiële instelling, in het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen (art. 29, § 1, 3°); deze wijziging zet artikel 30 van Richtlijn 2002/87/EG om, dat de lidstaten de verplichting oplegt maatregelen te nemen opdat deze vennootschappen, in afwachting van een latere harmonisatie in de EU regelgeving, worden opgenomen, hetzij in het geconsolideerd toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, hetzij het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep; de bepaling is conform artikel 3, § 1, 5°, tweede lid, van de bankwet (zie de commentaar bij dit artikel); - de aanpassing van de definitie van deelneming om ze in overeenstemming te brengen met artikel 1 (11) van de Richtlijn 2002/87/EG : wordt onweerlegbaar als deelneming beschouwd, het rechtstreeks of onrechtstreeks bezit van maatschappelijke rechten die 20 % of meer vertegenwoordigen van de stemrechten of het kapitaal (art. 29, § 2, 1°); - de aanpassing van de regeling inzake de opname van verzekeringsdochters in het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen (art. 29, § 2, 2° en 3°); de huidige regeling voorzien in artikel 2, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 werd ingevoerd als een overgangsregeling, in afwachting van de introductie in Europees en Belgisch recht van een passend toezicht op zogenaamde bankverzekeringsgroepen (zie in het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit, de commentaar bij artikel 2); met de invoering door de wet van 20 juni 2005 van artikel 49bis betreffende het aanvullend toezicht op kredietinstellingen in een financiële dienstengroep wordt een passende regelgeving ingevoerd voor dergelijke bankverzekeringsgroepen en moet het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 hieraan worden aangepast; die nieuwe regeling is als volgt : - de groep in kwestie is een financiële dienstengroep : de ondernemingen behorend tot de verzekeringssector, die in het aanvullend groepstoezicht worden opgenomen met toepassing van artikel 49bis, vallen buiten het toepassingsgebied van het sectoraal groepstoezicht (geconsolideerd toezicht) op kredietinstellingen; - de groep is geen financiële dienstengroep : de ondernemingen behorend tot de verzekeringssector worden opgenomen in het toepassingsgebied van het sectoraal groepstoezicht (geconsolideerd toezicht) op kredietinstellingen voor de toetsing van de solvabiliteitscoëfficiënten en voor de toetsing van de begrenzingsnormen inzake risicoconcentratie; voor de toetsing van de solvabiliteitscoëfficiënt kan de CBFA hetzij de zogenaamde aftrekregel toestaan of opleggen, hetzij een van de methoden van toepassing voor de berekening van de solvabiliteitsvereisten met betrekking tot financiële dienstengroepen; - met betrekking tot financiële holdings naar Belgisch recht : de verplichting tot kennisgeving van wijzigingen in het aandeelhouderschap, de verplichting van een meerhoofdige leiding met geschikte en passende ervaring, en de bevoegdheid voor de CBFA om passende maatregelen te nemen (art. 29, § 6, 4°); artikel 49, § 4, van de bankwet geeft de Koning de bevoegdheid bepalingen van de wet van toepassing te verklaren op financiële holdings; conform de regeling inzake aandeelhouderschap en leiding van een gemengde financiële holding is het aangewezen om ook voor financiële holdings identieke vereisten in te voeren : de commentaar bij de artikelen 14 en 15 van onderhavig besluit dienaangaande geldt mutatis mutandis voor de bepalingen ingevoerd bij artikel 29, § 6, 4°; deze bepaling zet artikel 29 (8) van de Richtlijn 2002/87/EG om; - de regeling met betrekking tot kredietinstellingen met een moederonderneming met zetel buiten de Europese Economische Ruimte (art. 29, § 10); zij is identiek aan deze met betrekking tot financiële dienstengroepen met aan het hoofd een onderneming met zetel buiten de Europese Economische Ruimte : de commentaar bij artikel 17 van onderhavig besluit geldt mutatis mutandis voor de bepalingen ingevoerd bij artikel 29, § 10; deze bepaling zet artikel 29 (11) van de Richtlijn 2002/87/EG om; - een aanscherping van het toezicht op intragroepstransacties tussen een Belgische kredietinstelling en haar moederonderneming-gemengde financiële holding en de dochterondernemingen van deze laatste, met de mogelijkheid voor de Commissie maatregelen te nemen indien deze verrichtingen een bedreiging zouden vormen voor de financiële positie van de kredietinstelling (art. 29, § 12); deze bepaling zet artikel 29 (9) van Richtlijn 2002/87/EG om; - de mogelijkheid voor de CBFA deel te nemen aan verificaties in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (art. 29, § 15, 1°); deze bepaling zet artikel 29 (10) van Richtlijn 2002/87/EG om.

De bepalingen ingevoerd bij artikel 29, § 4, en § 6, 2° en 3°, beogen verduidelijkingen aan te brengen. Deze bepalingen en de overige wijzigingsbepalingen behoeven geen commentaar en zijn conform het Europees recht.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

21 NOVEMBER 2005. - Koninklijk besluit over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad;

Gelet op de Richtlijn 2005/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2005 tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 92/49/EEG en 93/6/EEG van de Raad en de Richtlijnen 94/19/EG, 98/78/EG, 2000/12/EG, 2001/34/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten;

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 91octies decies, ingevoegd bij de wet van 20 juni 2005;

Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, inzonderheid op artikel 49bis, ingevoegd bij de wet van 20 juni 2005;

Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, inzonderheid op artikel 95bis, ingevoegd bij de wet van 20 juni 2005;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen;

Gelet op het advies nr. 38.687/2/V van de Raad van State, gegeven op 23 augustus 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie en Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITRE I. - Aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep HOOFDSTUK I. - Definities Identificatie van financiële dienstengroepen Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van titel I van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de verzekeringswet : de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;2° de bankwet : de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;3° de wet op de beleggingsondernemingen : de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs;4° de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles : de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;5° de sectorale regelgeving : de bankwet, de verzekeringswet, de wet op de beleggingsondernemingen, de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en de in uitvoering van deze wetten genomen besluiten en reglementen, met uitsluiting van de bepalingen inzake het aanvullende groepstoezicht op gereglementeerde ondernemingen in een financiële dienstengroep;de vergelijkbare nationale regelgevingen en toezichtpraktijken in andere landen; 6° de richtlijn : de Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad;7° een gereglementeerde onderneming : een rechtspersoon die hetzij een kredietinstelling is als gedefinieerd in artikel 1, tweede lid, van de bankwet, hetzij een verzekeringsonderneming als gedefinieerd in artikel 91bis, 1° en 2°, van de verzekeringswet, hetzij een beleggingsonderneming als gedefinieerd in artikel 44 van de wet op de beleggingsondernemingen, hetzij een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging als gedefinieerd in artikel 138 van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en elke andere onderneming opgericht naar buitenlands recht die, indien ze haar maatschappelijke zetel in België zou hebben, een toelating dient te verkrijgen voor de uitoefening van het bedrijf van beleggings-onderneming of beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging;8° de financiële sector : de sector die bestaat uit een of meer van de volgende ondernemingen : a) een gereglementeerde onderneming die een kredietinstelling is, een financiële instelling in de zin van artikel 3, § 1, 5°, van de bankwet, een onderneming die nevendiensten van het bankbedrijf verricht in de zin van artikel 1, punten 5 en 23, van Richtlijn 2000/12/EG van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen;deze ondernemingen behoren tot eenzelfde financiële sector, die de banksector' wordt genoemd; b) een gereglementeerde onderneming die een verzekeringsonderneming is, een herverzekeringsonderneming in de zin van artikel 91bis, 3°, van de verzekeringswet, een verzekeringsholding in de zin van artikel 91bis, 9°, van de verzekeringswet;deze ondernemingen behoren tot eenzelfde financiële sector, die de verzekeringssector' wordt genoemd; c) een gereglementeerde onderneming die een beleggingsonderneming is, een onderneming die nevendiensten verricht in de zin van artikel 46, 2°, van de wet op de beleggingsondernemingen, een financiële instelling in de zin van artikel 46, 7°, van de wet op de beleggingsondernemingen;deze ondernemingen behoren tot eenzelfde financiële sector, die de beleggingsdienstensector' wordt genoemd; d) een gemengde financiële holding; onder de kleinste financiële sector in een financiële dienstengroep wordt verstaan, de financiële sector met het kleinste gemiddelde in de zin van artikel 2, § 3, eerste lid, a), en onder de belangrijkste financiële sector in een financiële dienstengroep, de sector met het grootste gemiddelde in de zin van artikel 2, § 3, eerste lid, a); 9° het sectoraal groepstoezicht : het toezicht op gereglementeerde ondernemingen in uitvoering van artikel 49 van de bankwet, hoofdstuk VIIbis van de verzekeringswet, artikel 95 van de wet op de beleggingsondernemingen of artikel 189 van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en het toezicht in uitvoering van vergelijkbare nationale regelgevingen en toezichtpraktijken in andere landen;10° moederonderneming, dochteronder-neming, controle, consortium, deelneming, gekwalificeerde deelneming : de begrippen in de zin van de omschrijving die ervan wordt gegeven in de bepalingen over het sectoraal groepstoezicht; nauwe banden : het begrip in de zin van de omschrijving die ervan wordt gegeven in artikel 2, § 6, 10°bis, van de verzekeringswet, artikel 3, § 1, 1°bis, van de bankwet, artikel 46, 2°bis, van de wet op de beleggingsondernemingen en artikel 3, 16°, van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; 11° een groep : het geheel van ondernemingen dat gevormd wordt door een moederonderneming, haar dochterondernemingen, de ondernemingen waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming aanhouden, alsook de ondernemingen waarmee een consortium wordt gevormd en de ondernemingen die door deze laatste ondernemingen worden gecontroleerd of waarin deze laatste ondernemingen een deelneming aanhouden;12° een financiële dienstengroep : een groep die voldoet aan de volgende voorwaarden : a) er is in de groep minstens één gereglementeerde onderneming, hetzij aan het hoofd van de groep, hetzij als een dochteronderneming, die een kredietinstelling is, een verzekeringsonderneming of een beleggingsonderneming;b) is de onderneming aan het hoofd van de groep een gereglementeerde onderneming, dan is deze hetzij een moederonderneming van een onderneming behorend tot de financiële sector, hetzij een onderneming die rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming aanhoudt in een onderneming behorend tot de financiële sector, dan wel een onderneming die een consortium vormt met een onderneming behorend tot de financiële sector;c) is de onderneming aan het hoofd van de groep geen gereglementeerde onderneming, dan vinden de activiteiten van de groep in hoofdzaak plaats in de financiële sector;d) de groep is bedrijvig in de verzekeringssector én in de banksector en/of de beleggingsdienstensector;e) de activiteiten van de groep in de verzekeringssector en de activiteiten van de groep in de banksector en de beleggingsdienstensector zijn significant in de zin van artikel 2, § 3;13° een gemengde financiële holding : een moederonderneming, andere dan een gereglementeerde onderneming, aan het hoofd van een financiële dienstengroep;14° een bevoegde autoriteit : een nationale autoriteit die met toepassing van de sectorale regelgeving belast is met het prudentieel toezicht op gereglementeerde ondernemingen;15° de relevante bevoegde autoriteiten : a) de bevoegde autoriteiten uit de lidstaten van de Europese Economische Ruimte die verantwoordelijk zijn voor het sectoraal groepstoezicht op gereglementeerde ondernemingen die deel uitmaken van een financiële dienstengroep;b) de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht in de zin van artikel 19, indien deze niet behoort tot de onder a) bedoelde autoriteiten; c) andere bevoegde autoriteiten, die, naar het oordeel van de onder a) en onder b) bedoelde autoriteiten, relevant zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het aanvullende toezicht m.b.t. een financiële dienstengroep; 16° intragroepverrichtingen : verrichtingen, rechtstreeks of onrechtstreeks, al dan niet tegen betaling, tussen gereglementeerde ondernemingen en andere ondernemingen in een financiële dienstengroep of met die ondernemingen door nauwe banden verbonden natuurlijke personen of rechtspersonen, welke verrichtingen al dan niet betrekking hebben op de uitvoering van een contractuele verplichting;17° risicoconcentratie : het geheel van de posities ingenomen door ondernemingen in een financiële dienstengroep, die potentieel tot verlies aanleiding kunnen geven en die groot genoeg zijn om de financiële positie in het algemeen en de solvabiliteit in het bijzonder van de gereglementeerde ondernemingen in de financiële dienstengroep in gevaar te brengen, en welke voortvloeien uit tegenpartijrisico/kredietrisico, beleggingsrisico, verzekeringsrisico, marktrisico's, eventuele andere belangrijke risico's, of een combinatie of wisselwerking van deze risico's;18° de Commissie : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen;19° het Europees Comité voor Financiële Conglomeraten : het Comité ingesteld bij artikel 21 van de richtlijn;20° de wet van 2 augustus 2002 : de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Definitie van een financiële dienstengroep

Art. 2.§ 1. Voor het bepalen of een groep een financiële dienstengroep is in de zin van artikel 1, 12°, zijn de in de hierna volgende paragrafen bepaalde drempels van toepassing. § 2. De activiteiten van een groep worden geacht in hoofdzaak in de financiële sector plaats te vinden in de zin van artikel 1, 12°, c), indien de verhouding tussen het gezamenlijke balanstotaal van de tot de financiële sector behorende ondernemingen in de groep, en het gezamenlijke balanstotaal van alle tot de groep behorende ondernemingen groter is dan 40 %. § 3. De activiteiten van de tot een groep behorende ondernemingen uit eenzelfde financiële sector worden geacht significant te zijn in de zin van artikel 1, 12°, e), indien, a) hetzij het gemiddelde van volgende twee verhoudingen groter is dan 10 % : de verhouding tussen het gezamenlijke balanstotaal van alle ondernemingen in de groep die behoren tot die eenzelfde financiële sector en het gezamenlijke balanstotaal van alle tot de groep behorende ondernemingen uit de financiële sector, en de verhouding tussen de gezamenlijke solvabiliteitsvereisten van alle ondernemingen in de groep die behoren tot die eenzelfde financiële sector en de gezamenlijke solvabiliteitsvereisten van alle tot de groep behorende ondernemingen uit de financiële sector;b) hetzij het gezamenlijke balanstotaal van de ondernemingen die behoren tot de kleinste financiële sector in de groep groter is dan 6 miljard EUR; wanneer in dit geval de activiteiten van de tot de groep behorende ondernemingen uit die financiële sector evenwel kleiner zijn dan het in punt a) bedoelde gemiddelde, kunnen de Commissie als relevante bevoegde autoriteit en de andere relevante bevoegde autoriteiten gezamenlijk beslissen de groep niet als een financiële dienstengroep te kwalificeren, of de groep vrij te stellen van bepaalde bepalingen van dit besluit inzake het aanvullende groepstoezicht, indien de toepassing van die bepalingen onnodig, ongepast of misleidend zou zijn in het licht van de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de banksector en de beleggingsdienstensector samengenomen en beschouwd als behorende tot eenzelfde financiële sector.

De Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht deelt aan de betrokken bevoegde autoriteiten van andere landen van de Europese Economische Ruimte de beslissingen mee die genomen zijn met toepassing van het eerste lid, b), tweede lid. § 4. Voor de toepassing van de paragrafen 2 en 3 kunnen de relevante bevoegde autoriteiten gezamenlijk beslissen a) voor de berekening van de drempels een onderneming buiten beschouwing te laten, om dezelfde reden als zij met toepassing van artikel 9, § 2, 2° lid, kunnen worden weggelaten voor de berekening van de solvabiliteitsvereisten;b) een groep die niet meer voldoet aan de drempels van paragrafen 2 en 3, eerste lid, a), maar die er gedurende drie vorige opeenvolgende jaren aan voldaan heeft, als een financiële dienstengroep te kwalificeren ten einde een plotse verandering van toezichtregime te voorkomen, dan wel anders te beslissen of een eerder genomen beslissing te herzien omwille van blijvende significante wijzigingen in de structuur van de groep;c) in uitzonderlijke gevallen het gezamenlijke balanstotaal als parameter te vervangen door, of aan te vullen met, één of beide van de hierna volgende andere parameters, indien zij van oordeel zijn dat deze andere parameters in het licht van de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht een betere weergave zijn van het bedrijf van de groep;deze andere parameters zijn de inkomensstructuur en de activiteiten buiten balanstelling van de groep; de Commissie bepaalt nader hoe deze parameters dienen te worden berekend.

Indien een groep overeenkomstig de paragrafen 2 en 3 als financiële dienstengroep wordt aangemerkt, worden de in het eerste lid, a) en b), bedoelde beslissingen genomen op basis van een voorstel van de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht. § 5. Indien een aan aanvullend toezicht onderworpen financiële dienstengroep niet meer voldoet aan een of meerdere van de in de paragrafen 2 en 3 bepaalde drempels, worden de drempels gedurende de drie volgende jaren als volgt vervangen : 40 % wordt 35 %, 10 % wordt 8 % en 6 miljard EUR wordt 5 miljard EUR. In afwijking van het eerste lid kan de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht met akkoord van de andere relevante bevoegde autoriteiten beslissen deze lagere drempels niet of niet meer toe te passen in de bedoelde periode van drie jaar, daarbij rekening houdend met de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht. § 6. De in dit artikel bedoelde berekeningen inzake het gezamenlijke balanstotaal worden gemaakt op basis van het geaggregeerde balanstotaal van de tot de groep behorende ondernemingen met gebruik van hun meest recente jaarrekening, volgens de voorschriften bepaald door de Commissie. Ondernemingen waarin de groep deelnemingen heeft worden in aanmerking genomen voor het bedrag van hun balanstotaal dat overeenkomt met het geaggregeerde proportionele aandeel van de groep.

Indien voor een bepaalde groep of delen van de groep geconsolideerde jaarrekeningen worden opgesteld, worden deze gebruikt voor de berekeningen.

De in dit artikel bedoelde solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens de bepalingen van de sectorale regelgeving die op de betreffende gereglementeerde ondernemingen van toepassing is.

Identificatie en notificatie van een financiële dienstengroep

Art. 3.§ 1. De Commissie gaat na of gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht waarvoor zij een bedrijfsvergunning heeft verleend, deel uitmaken van een financiële dienstengroep. Daartoe werkt de Commissie nauw samen met de andere bevoegde autoriteiten die een vergunning hebben verleend aan andere tot die groep behorende gereglementeerde ondernemingen. Is de Commissie van oordeel dat de groep in kwestie een financiële dienstengroep is en niet reeds aan aanvullend groepstoezicht onderworpen is, dan deelt zij deelt dit mee aan de andere betrokken bevoegde autoriteiten uit lidstaten van de Europese Economische Ruimte. § 2. De Commissie in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht stelt de moederonderneming van de groep, of bij ontstentenis van een moederonderneming de gereglementeerde onderneming met het grootste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector in de groep, in kennis van de identificatie van de groep als een financiële dienstengroep, als mede van haar aanwijzing als autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht. De Commissie informeert hierover eveneens de bevoegde autoriteiten van andere landen van de Europese Economische Ruimte die bedrijfsvergunningen hebben verleend aan gereglementeerde ondernemingen in de groep, de bevoegde autoriteiten van het land waar de gemengde financiële holding haar hoofdkantoor heeft, de Europese Commissie, alsook, zo zij dit noodzakelijk acht voor de doelstellingen van het aanvullende toezicht, de bevoegde autoriteiten van landen buiten de Europese Economische Ruimte. HOOFDSTUK II Voorwerp en modaliteiten van het aanvullend groepstoezicht Afdeling I. - Toepassingsgebied

Financiële dienstengroepen met aan het hoofd een gereglementeerde onderneming naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte

Art. 4.Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht aan het hoofd van een financiële dienstengroep en gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht die deel uitmaken van een financiële dienstengroep met aan het hoofd een gereglementeerde onderneming opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden aan een aanvullend groepstoezicht onderworpen.

Het aanvullende groepstoezicht wordt uitgeoefend volgens het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 13. De bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht wordt aangeduid met toepassing van het bepaalde in artikel 19.

Financiële dienstengroepen met aan het hoofd een gemengde financiële holding naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte

Art. 5.Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht, die deel uitmaken van een financiële dienstengroep met aan het hoofd een gemengde financiële holding opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden aan een aanvullend groepstoezicht onderworpen.

Het aanvullende groepstoezicht wordt uitgeoefend volgens het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 16. De bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht wordt aangeduid met toepassing van het bepaalde in artikel 19.

Financiële dienstengroepen met aan het hoofd een onderneming naar het recht van een land buiten de Europese Economische Ruimte

Art. 6.Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht, die deel uitmaken van een financiële dienstengroep met aan het hoofd een gemengde financiële holding of gereglementeerde onderneming, opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Economische Ruimte, en die niet het voorwerp zijn van aanvullend groepstoezicht met toepassing van artikel 4 of artikel 5, worden aan een aanvullend groepstoezicht onderworpen.

Het aanvullende groepstoezicht wordt uitgeoefend volgens het bepaalde in artikel 17.

Andere financiële dienstengroepen

Art. 7.Gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht die niet zijn onderworpen aan een aanvullend groepstoezicht met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6, zijn aan een aanvullend toezicht onderworpen volgens het bepaalde in artikel 18.

Subgroep vrijstelling

Art. 8.De Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullend toezicht met betrekking tot een financiële dienstengroep welke een subgroep is van een andere financiële dienstengroep die het voorwerp is van aanvullend toezicht als bepaald bij artikel 4 of 5, kan de subgroep geheel of gedeeltelijk vrijstellen van de bepalingen van dit besluit inzake het aanvullende groepstoezicht indien de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht op de gereglementeerde ondernemingen in voldoende mate bereikt worden door het aanvullend toezicht met betrekking tot de andere financiële dienstengroep. Afdeling II. - Moederondernemingen uit een lidstaat van de Europese

Economische Ruimte Solvabiliteit.

Art. 9.§ 1. De gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht in een financiële dienstengroep zijn onderworpen aan een aanvullend solvabiliteitstoezicht op het niveau van de groep.

Het aanvullende toezicht slaat op : 1° de naleving van de vereiste dat het eigen vermogen steeds minstens gelijk is aan de solvabiliteitsvereisten; het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten op het niveau van de financiële dienstengroep worden berekend volgens een van de methoden bepaald in bijlage I; 2° het passend karakter van de beheersprocedures en de interne controleprocedures m.b.t. de solvabiliteitspositie van de groep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden alle ondernemingen in de groep, behorend tot de financiële sector, in het toepassingsgebied van het aanvullende groepstoezicht opgenomen.

In afwijking van het eerste lid kunnen voor de toepassing van § 1, tweede lid, 1°, ondernemingen uit het aanvullende groepstoezicht worden weggelaten om analoge redenen als zij met toepassing van de sectorale regelgeving worden weggelaten uit het sectoraal groepstoezicht. In het in artikel 107, 1°, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde geval mag van deze mogelijkheid slechts gebruik worden gemaakt indien de betrokken ondernemingen tezamen aan de gestelde voorwaarde voldoet. De weglating van een onderneming is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht. In het in artikel 108, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 30 januari 2001 bedoelde geval raadpleegt de Commissie voorafgaandelijk en behoudens hoogdringendheid de andere relevante bevoegde autoriteiten.

Risicoconcentratie

Art. 10.§ 1. De gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht in een financiële dienstengroep zijn onderworpen aan een aanvullend toezicht op de risicoconcentratie op het niveau van de groep.

Het aanvullende toezicht slaat op : 1° de identificatie en de rapportering van significante risicoconcentraties; 2° het passend karakter van de beheersprocedures en de interne controleprocedures m.b.t. de risicoconcentratie van de groep, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.

Bij het toezicht wordt inzonderheid aandacht besteed aan volgende aspecten : het zgn. besmettingsrisico in de groep, de aanwezigheid van belangenconflicten, omzeiling van de sectorale regelgeving inzake risicoconcentratie en het niveau en de omvang van de risicoconcentratie. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden alle ondernemingen in de groep behorend tot de financiële sector in het toepassingsgebied van het aanvullende groepstoezicht inzake risicoconcentratie opgenomen. § 3. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, 1°, stelt de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht, in overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en na consultatie van de financiële dienstengroep, de drempels vast voor het identificeren en het rapporteren van elke significante risicoconcentratie. Zij legt de drempels vast op basis van een of beide van volgende parameters : het reglementaire eigen vermogen en de technische voorzieningen.

Indien geen drempels zijn vastgesteld, worden risicoconcentraties geacht significant te zijn indien deze groter zijn dan 10 % van de solvabiliteitsvereiste van de financiële dienstengroep in kwestie. § 4. Onverminderd het bepaalde in § 1 kan de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht begrenzingnormen of andere evenwaardige toezichtmaatregelen opleggen ter beheersing van de risicoconcentratie op het niveau van een financiële dienstengroep.

Teneinde omzeiling tegen te gaan van de sectorale regelgeving inzake risicoconcentratie, kan zij ook beslissen de sectorale bepalingen terzake naar analogie toe te passen op het niveau van de financiële dienstengroep. Zij raadpleegt voorafgaandelijk de andere relevante bevoegde autoriteiten.

Indien een gemengde financiële holding aan het hoofd staat van een financiële dienstengroep, wordt deze holding opgenomen in het sectorale groepstoezicht inzake risicoconcentratie dat op de belangrijkste financiële sector in de groep wordt uitgeoefend.

Intragroepverrichtingen

Art. 11.§ 1. De gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht in een financiële dienstengroep zijn onderworpen aan een aanvullend toezicht op de intragroepverrichtingen binnen de groep.

Het aanvullende toezicht slaat op : 1° de identificatie en de rapportering van significante intragroepverrichtingen; 2° het passend karakter van de beheersprocedures en de interne controleprocedures m.b.t. intragroep-verrichtingen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.

Bij het toezicht wordt inzonderheid aandacht besteed aan volgende aspecten : het zgn. besmettingsrisico in de groep, de aanwezigheid van belangenconflicten, omzeiling van de sectorale regelgeving inzake intragroepverrichtingen en het niveau en de omvang van de intragroepverrichtingen. § 2. Voor de toepassing van § 1 worden alle ondernemingen in de groep, evenals de door nauwe banden met ondernemingen in de groep verbonden personen, opgenomen in het toepassingsgebied van het aanvullende groepstoezicht op intragroepverrichtingen. § 3. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, 1°, stelt de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht, in overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en na consultatie van de financiële dienstengroep, passende drempels vast voor het identificeren en het rapporteren van significante intragroepverrichtingen. Zij legt de drempels vast op basis van een of beide van volgende parameters : het reglementaire eigen vermogen en de technische voorzieningen.

Indien geen drempels zijn vastgesteld, worden intragroepverrichtingen geacht significant te zijn indien deze groter zijn dan 5 % van de solvabiliteitsvereiste van de financiële dienstengroep in kwestie. § 4. Onverminderd het bepaalde in § 1 kan de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht begrenzingnormen of andere evenwaardige toezichtmaatregelen opleggen ter verwezenlijking van de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht inzake intragroepverrichtingen. Teneinde omzeiling tegen te gaan van de sectorale regelgeving inzake intragroepverrichtingen, kan zij ook beslissen de sectorale bepalingen terzake naar analogie toe te passen op het niveau van de financiële dienstengroep. Zij raadpleegt voorafgaandelijk de andere relevante bevoegde autoriteiten.

Indien een gemengde financiële holding aan het hoofd staat van een financiële dienstengroep, wordt deze holding opgenomen in het sectorale groepstoezicht inzake intragroepverrichtingen dat op de belangrijkste financiële sector in de groep wordt uitgeoefend.

Periodieke rapportering

Art. 12.§ 1. Voor het in deze afdeling geregelde aanvullende groepstoezicht wordt aan de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht, volgens de modaliteiten die deze bepaalt en minstens tweemaal per jaar, de volgende staten voorgelegd : 1° een boekhoudstaat die betrekking heeft op de financiële positie van de financiële dienstengroep, bestaande uit minstens de balans en resultatenrekening;2° een staat waaruit de naleving blijkt van de normen bepaald bij of in uitvoering van artikel 9, § 1, tweede lid, 1°, artikel 10, § 4, en artikel 11, § 4, en een staat met opgave van de significante risicoconcentraties en significante intragroepverrichtingen bedoeld in artikel 10, § 1, tweede lid, 1°, en artikel 11, § 1, tweede lid, 1°; te dien einde bepaalt de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht in overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten de categorieën verrichtingen, risico's en posities die voor de opvolging van de risicoconcentratie en de significante intragroepverrichtingen moeten worden gerapporteerd; zij houdt daarbij rekening met de specifieke groeps- en risicobeheerstructuur van de betrokken financiële dienstengroep. § 2. De in § 1 bedoelde staten worden gerapporteerd door de onderneming aan het hoofd van de financiële dienstengroep. Indien deze onderneming een gemengde financiële holding is, kan de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht, na overleg met de andere bevoegde autoriteiten en de betrokken groep, een gereglementeerde onderneming in de groep aanduiden die instaat voor de rapportering van de staten.

Risicobeheer- en interne controleprocedures

Art. 13.§ 1. De gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht in een financiële dienstengroep beschikken over voor de groep passende risicobeheer- en interne controleprocedures, en een dito administratieve en boekhoudkundige organisatie. § 2. De risicobeheerprocedures omvatten : a) een passend bestuur en beheer, met goedkeuring en periodieke evaluatie van de strategie en het beleid door de bevoegde vennootschapsorganen, inzonderheid deze van de moederonderneming, met betrekking tot alle belangrijke risico's die op het niveau van de financiële dienstengroep zijn aangegaan;b) een passend solvabiliteitsbeleid, dat mede de toekomstige gevolgen anticipeert voor de groep van de gevolgde bedrijfsstrategie op het risicoprofiel van de groep en de solvabiliteitsvereisten bedoeld in artikel 9;c) passende procedures die waarborgen dat de risicobeheer- en opvolgingssystemen voldoende zijn geïntegreerd in de organisatie van de groep en dat de in de ondernemingen van de groep gehanteerde systemen met elkaar in overeenstemming zijn, zodat op het niveau van de financiële dienstengroep de risico's correct worden geïdentificeerd, opgevolgd en beheerst. § 3. De interne controleprocedures omvatten : a) passende procedures voor het opvolgen van de solvabiliteitspositie op niveau van de groep, zodat alle belangrijke risico's correct worden geïdentificeerd en opgevolgd en het eigen vermogen voldoende is in het licht van de gelopen risico's;b) het passend karakter van de procedures en systemen voor de identificatie, meting, opvolging en beheersing van de intragroepverrichtingen en risicoconcentraties. § 4. De gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht beschikken over een passende boekhoudkundige en administratieve organisatie die de juistheid en conformiteit met de geldende regels waarborgt van de voor het aanvullende groepstoezicht verstrekte gegevens en inlichtingen en de opstelling van de jaarrekeningen.

Aandeelhouderschap

Art. 14.§ 1. Onverminderd de bepalingen van de sectorale regelgeving en van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, moet iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het voornemen heeft om rechtstreeks of onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming te verwerven in een gemengde financiële holding naar Belgisch recht te verwerven, de Commissie daarvan vooraf in kennis stellen met vermelding van het percentage van de deelneming. Tot kennisgeving is eveneens gehouden, iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te vergroten dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen 20 %, 33 % of 50 % bereikt of overschrijdt of dat de gemengde financiële holding zijn dochteronderneming wordt.

Binnen een maand na de inwerkingtreding van dit besluit moet elke natuurlijke of rechtspersoon die, in een gemengde financiële holding naar Belgisch recht, aandelen bezit die beantwoorden aan de criteria van het eerste lid, de Commissie hiervan in kennis stellen, overeenkomstig de in het eerste lid vastgestelde regels. § 2. De Commissie beschikt over een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste paragraaf bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en voorzichtige bedrijfsvoering van de gereglementeerde onderneming in de groep te waarborgen, niet overtuigd is van de geschiktheid van de in de eerste paragraaf bedoelde persoon. § 3. Iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft zijn rechtstreekse of onrechtstreekse gekwalificeerde deelneming in een gemengde financiële holding naar Belgisch recht over te dragen, moet de Commissie daarvan vooraf in kennis stellen onder vermelding van het percentage van de betrokken deelneming. Tot kennisgeving is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20 %, 33 % of 50 % daalt of dat de gemengde financiële holding ophoudt zijn dochteronderneming te zijn. § 4. Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de gemengde financiële holdings naar Belgisch recht de Commissie in kennis van de verwerving of vervreemding van deelnemingen in hun kapitaal, waardoor stijging boven of daling onder een van de drempels als bedoeld in paragrafen 1 en 3 optreedt.

Tevens stellen zij de Commissie ten minste eens per jaar in kennis van de identiteit van de aandeelhouders of vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de voornoemde deelnemingen zoals deze met name blijkt uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit de informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen van ter beurze genoteerde vennootschappen. § 5. Indien de door de in paragraaf 1 bedoelde personen uitgeoefende invloed een voorzichtige en gezonde bedrijfsvoering van de gereglementeerde ondernemingen zou kunnen belemmeren, kan de Commissie de passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Onverminderd de andere maatregelen waarin de wetgeving in uitvoering waarvan dit koninklijk besluit is genomen voorziet, kunnen die maatregelen aanmaningen omvatten en kunnen gaan tot het aan de bevoegde rechtbank, die zetelt als in kort geding, vragen van de schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen die door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden. De rechtbank kan tevens alle of een deel van de beslissingen van een algemene vergadering nietig verklaren die in voornoemde gevallen zijn gehouden.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die de in paragrafen 1 en 3 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven. Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de Commissie, vraagt deze aan de bevoegde rechtbank, die zetelt als in kort geding, de schorsing van de uitoefening van de betrokken stemrechten of de nietigverklaring van de uitgebrachte stemmen. § 6. Indien de Commissie niet de bevoegde autoriteit is belast met het aanvullende groepstoezicht werkt zij voor de toepassing van dit artikel nauw samen met deze laatste autoriteit.

Leiding

Art. 15.§ 1. De effectieve leiding van een gemengde financiële holding naar Belgisch recht moet worden toevertrouwd aan minstens twee natuurlijke personen. Zij moeten de voor de uitoefening van deze functie vereiste professionele betrouwbaarheid en passende ervaring bezitten. § 2. De bepalingen van de artikelen 19, 26, 27 en 28 van de bankwet, van de artikelen 9bis en 90, §§ 2 en volgende, van de verzekeringswet, van de artikelen 61, 69, 70 en 71 van de wet op de beleggingsondernemingen en van de artikelen 152, 161 en 162 van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de in § 1 bedoelde personen. § 3. Indien de Commissie niet de bevoegde autoriteit is belast met het aanvullende groepstoezicht werkt zij voor de toepassing van dit artikel nauw samen met deze laatste autoriteit.

De opdracht van commissaris bij een gemengde financiële holding

Art. 16.§ 1. De opdracht van commissaris zoals bedoeld in het wetboek van vennootschappen wordt in een gemengde financiële holding naar Belgisch recht toevertrouwd aan een of meer revisoren of revisorenvennootschappen, die door de Commissie erkend zijn overeenkomstig, naargelang het geval, artikel 52 van de bankwet, artikel 38 de verzekeringswet of artikel 96 van de wet op de beleggingsondernemingen.

Het college van revisoren of de revisorenvennootschappen, aangesteld bij een gemengde financiële holding, moeten zo zijn samengesteld dat zij, hetzij individueel, hetzij tezamen, erkend zijn in elk van de financiële sectoren waarin de financiële dienstengroep een betekenisvolle activiteit heeft. De Commissie kan met verwijzing naar de parameters bedoeld in artikel 2, §§ 3 en 4, bepalen wat onder betekenisvolle activiteit moet worden verstaan.

De bepalingen van de sectorale regelgeving inzake revisortoezicht zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde commissaris. § 2. De commissaris aangesteld bij de in § 1 bedoelde gemengde financiële holdings vergewissen zich van : 1° de volledigheid, juistheid en conformiteit met de voorschriften, van de in artikel 12 bedoelde staten;2° het passend karakter van de risicobeheerprocedures, de interne controleprocedures en de administratieve en boekhoudkundige organisatie, als bedoeld in artikel 13. De commissarissen bevestigen de Commissie minstens eenmaal per jaar dat aan het bepaalde in het eerste lid voldaan is. Zij brengen op eigen initiatief verslag uit bij de Commissie zodra zij kennis krijgen van beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de in het eerste lid en de in de artikelen 9 tot 11 bedoelde aspecten op betekenisvolle wijze beïnvloeden, of kunnen wijzen op een overtreding van dit besluit.

Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan de Commissie de commissarissen vragen haar periodiek of op haar verzoek over voormelde aspecten verslag uit te brengen. § 3. Wanneer de moederonderneming een gemengde financiële holding is opgericht naar het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte, en het aanvullende groepstoezicht uitgeoefend wordt door de Commissie, wordt de opdracht bepaald bij § 2 op overeenkomstige wijze uitgeoefend door de commissaris die met een vergelijkbare taak bij de gemengde financiële holding is aangesteld.

Bij afwezigheid van een dergelijke commissaris wordt bedoelde opdracht uitgeoefend door de commissaris aangesteld bij een gereglementeerde onderneming naar Belgisch recht in de groep. Afdeling III. - Moederondernemingen van buiten de Europese Economische

Ruimte Voorwerp en modaliteiten van toezicht

Art. 17.§ 1. De gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht, die deel uitmaken van een financiële dienstengroep met aan het hoofd een gemengde financiële holding of een gereglementeerde onderneming opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Economische Ruimte, en die niet het voorwerp zijn van aanvullend groepstoezicht met toepassing van artikel 4 of artikel 5, worden onderworpen aan een aanvullend groepstoezicht volgens de bepalingen van dit artikel. § 2. De Commissie verifieert of de in § 1 bedoelde ondernemingen onderworpen zijn aan een door een bevoegde autoriteit van buiten de Europese Economische Ruimte uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het aanvullende groepstoezicht uit hoofde van de bepalingen van de artikelen 4 en 5. Alvorens een beslissing te nemen raadpleegt de Commissie de relevante bevoegde autoriteiten over de al dan niet gelijkwaardigheid van dit aanvullende groepstoezicht. Zij raadpleegt eveneens het Europees Comité voor Financiële Conglomeraten en houdt rekening met de richtsnoeren van dit Comité.

Indien met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 19 een andere bevoegde autoriteit dan de Commissie belast zou zijn met het aanvullende groepstoezicht, geschiedt de verificatie en raadpleging door deze andere bevoegde autoriteit en kan de Commissie haar bevindingen en zienswijze over de in het eerste lid bedoelde gelijkwaardigheid aan deze andere bevoegde autoriteit meedelen. § 3. Indien de procedure bedoeld in § 2 leidt tot de vaststelling dat een gelijkwaardig aanvullend groepstoezicht ontbreekt, worden de betrokken gereglementeerde onderneming naar Belgisch recht onderworpen aan een aanvullend groepstoezicht met overeenkomstige toepassing van de regeling voor financiële dienstengroepen met aan het hoofd een onderneming naar het recht van een land van de Europese Economische Ruimte als bedoeld bij de artikelen 4 en 5. § 4. In afwijking van § 3 kan de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten, beslissen een andere methode van aanvullend groepstoezicht toe te passen, welke methode de doelstellingen van het aanvullende toezicht als bepaald door de richtlijn dient te verwezenlijken. De Commissie kan meer bepaald eisen dat de gereglementeerde ondernemingen opgericht naar het recht van een land van de Europese Economische Ruimte worden gegroepeerd in een financiële dienstengroep met aan het hoofd een onderneming opgericht naar het recht van een land van de Europese Economische ruimte, met betrekking tot dewelke het bepaalde van artikelen 4 en 5 van toepassing is. De Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht stelt de overige betrokken bevoegde autoriteiten van landen van de Europese Economische Ruimte, alsook de Europese Commissie in kennis van elke beslissing genomen met toepassing van deze paragraaf. Afdeling IV. - Andere financiële groepen

Identificatie en voorwerp van toezicht

Art. 18.Indien in andere dan de in de artikelen 4, 5 en 6 bedoelde gevallen een onderneming een deelneming of een andere kapitaalbinding heeft met één of meer andere ondernemingen, of, buiten een deelneming of andere kapitaalbinding, op dergelijke ondernemingen invloed van betekenis uitoefent, en een van de voormelde ondernemingen een gereglementeerde onderneming naar Belgisch recht is, kan de Commissie als relevante bevoegde autoriteit samen met de andere relevante bevoegde autoriteiten van landen van de Europese Economische Ruimte in gemeenschappelijk overleg beslissen een aanvullend groepstoezicht uit te oefenen op de gereglementeerde ondernemingen in de groep. De relevante bevoegde autoriteiten bepalen gezamenlijk de modaliteiten van dit aanvullende groepstoezicht, en meer in het bijzonder welke artikelen van dit besluit alsdan van toepassing zijn. Zij nemen hun beslissing, rekening houdend met de doelstellingen van het aanvullende groepstoezicht als bepaald in dit besluit. De bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht op de groep wordt aangeduid met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 19.

Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid is vereist dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, 12°, d) en e).

Indien met toepassing van het eerste lid beslist wordt tot aanvullend groepstoezicht, is het bepaalde bij artikel 3, § 2, op overeenkomstige wijze van toepassing. Afdeling V. - Bevoegde autoriteit belast met het aanvullende

groepstoezicht Aanwijzing.

Art. 19.§ 1. Het aanvullende groepstoezicht op gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht in een financiële dienstengroep als bedoeld in artikel 4 en 5, wordt uitgeoefend door de Commissie. § 2. In afwijking van § 1 en wanneer de gereglementeerde onderneming aan het hoofd van de financiële dienstengroep een buitenlandse onderneming is met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte, wordt het aanvullende groepstoezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van die gereglementeerde onderneming. § 3. In afwijking van § 1 en wanneer de gemengde financiële holding aan het hoofd van de financiële dienstengroep een buitenlandse onderneming is met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte, wordt het aanvullende groepstoezicht als volgt uitgeoefend : 1° indien de gemengde financiële holding in bedoeld land een dochteronderneming heeft die een gereglementeerde onderneming is, door de bevoegde autoriteit van dat land; zijn er in die dat land meerdere dochterondernemingen die een gereglementeerde onderneming zijn, met elk een verschillende bevoegde autoriteit, dan wordt het aanvullende groepstoezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde onderneming in de belangrijkste financiële sector; 2° indien meerdere gemengde financiële holdings, met zetel in verschillende landen van de Europese Economische Ruimte, aan het hoofd staan van de financiële dienstengroep, en er in elk van deze landen een gereglementeerde onderneming is, wordt het aanvullende groepstoezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal indien de activiteiten van deze ondernemingen plaatsvinden in dezelfde financiële sector, of door de bevoegde autoriteit van de gereglementeerde onderneming in de belangrijkste financiële sector;3° indien meerdere gereglementeerde ondernemingen met zetel in de Europese Economische Ruimte dezelfde gemengde financiële holding als moederonderneming hebben en aan geen van deze ondernemingen vergunning is verleend in het land waar de gemengde financiële holding haar zetel heeft, wordt het aanvullende groepstoezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector;4° indien de financiële dienstengroep een groep is zonder moederonderneming aan het hoofd van de groep, of in de andere dan de voormelde gevallen, wordt het aanvullende groepstoezicht uitgeoefend door de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de gereglementeerde onderneming met het hoogste balanstotaal in de belangrijkste financiële sector; § 4. De Commissie en de andere relevante bevoegde autoriteiten kunnen in bijzondere gevallen in gemeen overleg overeenkomen om van de in §§ 1, 2 en 3 bepaalde bevoegdheidsregeling af te wijken, indien de toepassing ervan - gelet op de structuur van de financiële dienstengroep en het relatieve belang van het bedrijf van de groep in de verschillende landen van de Europese Economische Ruimte - niet passend zou zijn, en een andere bevoegde autoriteit belasten met het aanvullende groepstoezicht. Zij consulteren de financiële dienstengroep alvorens hierover een beslissing te nemen.

Taken

Art. 20.§ 1. De taken van de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht omvatten : a) het coördineren van de vergaring en de verspreiding van relevante en essentiële informatie, in normale omstandigheden en in noodsituaties, met inbegrip van de verspreiding van informatie die van belang is voor het toezicht door een bevoegde autoriteit krachtens de sectorale regelgeving;b) het toezicht op, inclusief de evaluatie van, de financiële situatie van de financiële dienstengroep;c) het toezicht op de naleving van de bepalingen van de artikelen 9, 10 en 11 inzake solvabiliteit, risicoconcentratie en intragroepverrichtingen, en op de naleving van de rapporteringverplichtingen bedoeld in artikel 12;d) het toezicht op, inclusief de evaluatie van, de structuur, de organisatie en de interne controleprocedures van de financiële dienstengroep, als bepaald in artikel 13;e) het plannen en coördineren van toezichtactiviteiten, in normale omstandigheden en in noodsituaties, in samenwerking met de andere relevante bevoegde autoriteiten; f) het nemen van maatregelen en sancties t.a.v. de gemengde financiële holding, als voorzien bij de artikelen 102 en 103 van de bankwet, de artikelen 81 en 82 van de verzekeringswet, de artikelen 108 en 109 van de wet op de beleggingsondernemingen en de artikelen 201 en 202 van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; g) andere taken, maatregelen en beslissingen die hem zijn toegewezen door of in uitvoering van dit besluit en de richtlijn. § 2. De relevante bevoegde autoriteiten, desgevallend in overleg met andere bevoegde autoriteiten, kunnen overeenkomen de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht andere toezichtstaken toe te vertrouwen, buiten de in § 1 bedoelde taken. § 3. Wanneer de Commissie optreedt als bevoegde autoriteit, zonder belast te zijn met het aanvullend groepstoezicht, werkt zij, onverminderd het bepaalde bij hoofdstuk III, samen met de andere bevoegde autoriteiten en met de bevoegde autoriteit belast met het aanvullend groepstoezicht, met het oog op de uitvoering van de in § 1 bedoelde taken. § 4. Onverminderd de delegatie van specifieke toezichtbevoegdheden en -verantwoordelijkheden overeenkomstig de sectorale regelgeving, doet de aanwijzing van een bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht geen afbreuk aan de in de sectorale regelgeving bepaalde taken en verantwoordelijkheden van de betrokken bevoegde autoriteiten. HOOFDSTUK III. - Informatieverstrekking, verificatie ter plaatse, samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten Informatieverstrekking aan de Commissie

Art. 21.§ 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 12 inzake periodieke rapportering, kan de Commissie de van een financiële dienstengroep deel uitmakende gereglementeerde en niet gereglementeerde ondernemingen vragen haar alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die nuttig zijn voor haar toezicht als bepaald in hoofdstuk II. § 2. De buiten het aanvullende groepstoezicht gelaten ondernemingen behorende tot een financiële dienstengroep moeten de Commissie alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die deze dienstig acht voor haar aanvullende groepstoezicht.

Indien een gereglementeerde onderneming naar Belgisch recht die deel uitmaakt van een financiële dienstengroep niet in het aanvullende groepstoezicht wordt opgenomen door de buitenlandse bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht, verstrekt de onderneming aan het hoofd van de groep de Commissie de gegevens en inlichtingen die zij dienstig acht voor haar toezicht op die gereglementeerde onderneming in uitvoering van de sectorale regelgeving. § 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kunnen de in §§ 1 en 2 bedoelde gegevens en inlichtingen aan de Commissie worden meegedeeld door de naar Belgisch recht opgerichte gemengde financiële holding of gereglementeerde ondernemingen, deel uitmakend van de financiële dienstengroep. In dit geval blijft de buitenlandse onderneming samen met de rapporterende onderneming verantwoordelijk voor de juistheid en de stipte mededeling van de informatie.

Wanneer de ondernemingen op wie de in §§ 1 en 2 bedoelde verplichtingen van toepassing zijn hun zetel buiten de Europese Economische Ruimte hebben, kan de Commissie eisen dat de gegevens en inlichtingen haar worden meegedeeld door de gemengde financiële holding of de gereglementeerde ondernemingen, met zetel in een land van de Europese Economische Ruimte en deel uitmakend van de financiële dienstengroep. § 4. De commissarissen-revisoren aangesteld bij een naar Belgisch recht opgerichte gereglementeerde onderneming of gemengde financiële holding hebben voor de uitoefening van hun opdracht in uitvoering van de sectorale regelgeving en van dit besluit, toegang tot en inzage in alle documenten en stukken die uitgaan van ondernemingen in de groep, ongeacht of zij in het aanvullende groepstoezicht zijn opgenomen of buiten het aanvullende groepstoezicht zijn gelaten.

Het bepaalde bij artikel 76 van de wet van 2 augustus 2002 is van toepassing wat de informatie betreft waarvan zij kennis hebben genomen in uitvoering van het eerste lid.

Informatieverstrekking aan buitenlandse bevoegde autoriteiten.

Art. 22.De gereglementeerde en niet gereglementeerde ondernemingen naar Belgisch recht die deel uitmaken van een financiële dienstengroep verstrekken de buitenlandse bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht op de financiële dienstengroep, de gegevens en inlichtingen die deze dienstig acht voor haar toezicht : 1° wanneer deze autoriteit ressorteert onder een land van de Europese Economische Ruimte, in het kader van haar toezicht als bepaald door de richtlijn;2° wanneer deze autoriteit ressorteert onder een land buiten de Europese Economische Ruimte en de verplichting tot samenwerking en informatieverstrekking voortvloeit uit samenwerkingsovereenkomsten die de Commissie met de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteit heeft gesloten. Gegevensuitwisseling binnen de groep

Art. 23.De ondernemingen naar Belgisch en buitenlands recht die deel uitmaken van een financiële dienstengroep delen elkaar de gegevens en inlichtingen mee die nodig zijn voor de uitoefening van het aanvullende groepstoezicht als bepaald bij dit besluit, zonder dat zij beperkingen van privaatrechtelijke aard kunnen tegen stellen, tenzij andersluidende wettelijke bepalingen.

Verificatie ter plaatse.

Art. 24.§ 1. De Commissie kan de naleving van de verplichtingen bepaald bij dit besluit en de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen ter plaatse in de in artikel 21 bedoelde ondernemingen nagaan. Zij kan op kosten van deze ondernemingen commissarissen-revisoren of door haar daartoe erkende buitenlandse deskundigen hiermee belasten. § 2. Wanneer de in § 1 bedoelde ondernemingen gevestigd zijn in een ander land van de Europese Economische Ruimte, verricht de Commissie deze toetsing of laat zij die verrichten, nadat de bevoegde autoriteit uit dit andere land hiervan in kennis is gesteld en voorzover deze de toetsing niet zelf verricht of toestaat dat een revisor of deskundige ze verricht. Indien de Commissie de toetsing niet zelf verricht, zal zij niettemin aan de verificatie deelnemen zo zij dit noodzakelijk acht.

Wanneer bedoelde ondernemingen hun zetel buiten de Europese Economische Ruimte hebben, worden de modaliteiten van de verificatie ter plaatse, geregeld in overeenkomsten als bedoeld in artikel 22, 2°. § 3. Buitenlandse bevoegde autoriteiten zijn in het kader van hun aanvullend groepstoezicht gerechtigd om ter plaatse in ondernemingen bedoeld in artikel 21, met zetel in België, de gegevens en inlichtingen te toetsen die zij hebben ontvangen of kunnen erkende revisoren of door hen erkende deskundigen hiermee belasten, zodanig dat 1° indien de bevoegde autoriteit ressorteert onder een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de regeling van § 2, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is;2° indien de bevoegde autoriteit ressorteert onder een land buiten de Europese Economische Ruimte, de regeling van § 2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing is. Samenwerking en informatie-uitwisseling tussen bevoegde autoriteiten

Art. 25.§ 1. De Commissie werkt waar nodig samen met buitenlandse bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van het toezicht op gereglementeerde ondernemingen die deel uitmaken van een financiële dienstengroep. De Commissie kan aan deze bevoegde autoriteiten de vertrouwelijke informatie meedelen die dienstig is voor de uitoefening van het toezicht krachtens de sectorale regelgeving en voor het aanvullende groepstoezicht m.b.t. financiële dienstengroepen.

Onverminderd het bepaalde in de sectorale regelgeving, delen zij elkaar op aanvraag alle relevante informatie mee en delen uit eigen beweging alle essentiële informatie mee.

De Commissie kan informatie over ondernemingen die deel uitmaken van een financiële dienstengroep ook uitwisselen met de in artikel 75, § 1, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 bedoelde autoriteiten die geen bevoegde autoriteit zijn.

De samenwerking en informatie-uitwisseling bedoeld in deze paragraaf geschiedt met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, afdeling 6, van de wet van 2 augustus 2002. § 2. De Commissie als bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht kan de buitenlandse bevoegde autoriteiten van de onderneming aan het hoofd van de groep verzoeken deze onderneming alle informatie te vragen die relevant is voor de uitoefening van haar aanvullende groepstoezicht, en vragen die informatie aan haar door te geven. Wanneer deze autoriteit ressorteert onder een land buiten de Europese Economische Ruimte, is het bepaalde van artikel 22, 2°, van overeenkomstige toepassing. § 3. Wanneer voor de toepassing van artikel 21, § 1, de gevraagde informatie in uitvoering van de sectorale regelgeving reeds gerapporteerd is aan een andere bevoegde autoriteit zal de bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht zich in de mate van het mogelijke tot die autoriteit richten voor het verkrijgen van die informatie.

Samenwerkingsovereenkomsten

Art. 26.Onverminderd de samenwerkingsovereenkomsten bedoeld in de overige bepalingen van dit besluit, sluit de Commissie met buitenlandse bevoegde autoriteiten de overeenkomsten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van het aanvullende groepstoezicht als bepaald bij dit besluit. Deze overeenkomsten regelen waar nodig de modaliteiten van uitoefening van dit toezicht, met inbegrip van de modaliteiten van samenwerking en informatie-uitwisseling onder bevoegde autoriteiten, met in acht neming van het bepaalde in hoofdstuk 3, afdeling 6, van de wet van 2 augustus 2002. Zij kunnen inzonderheid de procedures regelen van de besluitvorming tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in de artikelen 2, 3, 9, 17, 18, 24 en 27. HOOFDSTUK IV. - Administratieve maatregelen en sancties

Art. 27.Wanneer de Commissie vaststelt dat een gereglementeerde onderneming, financiële holding, verzekeringsholding of gemengde financiële holding, welke deel uitmaakt van een financiële dienstengroep, de sectorale regelgeving onrechtmatig omzeilt of tracht te omzeilen, neemt zij ten aanzien van de gereglementeerde onderneming de herstelmaatregelen en kan zij ten aanzien van de voormelde ondernemingen de administratieve sancties opleggen, als voorzien in de artikelen 57, 102 en 103 van de bankwet, voor wat kredietinstellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings betreft, in de artikelen 26, 27, 81 en 82 van de verzekeringswet, voor wat verzekeringsondernemingen, verzekeringsholdings en gemengde financiële holdings betreft, in de artikelen 104, 108 en 109 van de wet op de beleggingsondernemingen voor wat beleggingsondernemingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings betreft, en in de artikelen 197, 201 en 202 van de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles voor wat beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, financiële holdings en gemengde financiële holdings betreft.

De Commissie en de andere betrokken bevoegde autoriteiten coördineren waar nodig de administratieve maatregelen die zij nemen in uitvoering van de bepalingen inzake het aanvullende groepstoezicht m.b.t. financiële dienstengroepen.

TITRE II. - Overige bepalingen HOOFDSTUK I. - Wijzigingsbepalingen met betrekking tot het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen

Art. 28.§ 1. In bijlage V, I, van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in punt 1.1. wordt de laatste zin van het eerste lid vervangen als volgt : « De CBFA kan evenwel op elk ogenblik de toepassing van de methode van aftrek en aggregatie zoals beschreven in punt I.3. of de methode van aftrek van vereiste zoals beschreven in punt I.4. toestaan of opleggen, wanneer deze methodes meer aangepast zijn. »; 2° in punt 1.1. wordt het vierde lid aangevuld als volgt : « Indien tussen ondernemingen in een verzekeringsgroep geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de CBFA met welk deel van het solvabiliteitstekort rekening dient gehouden. »; 3° in punt 1.2.a) wordt de tweede zin vervangen als volgt : « Daartoe moeten de waarden van de bestanddelen bedoeld in artikel 15bis, § 4, van de wet worden geëlimineerd in de berekening van de aangepaste solvabiliteitsmarge. De wijze van eliminatie hangt af van de toegepaste methode (methode gebaseerd op de consolidatie van de jaarrekeningen, methode van aftrek en aggregatie of methode van aftrek van vereiste). »; 4° in punt 2, eerste lid, worden de woorden « de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen, zoals van toepassing verklaard op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen door het koninklijk besluit van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen » vervangen door de woorden « de bepalingen van het wetboek van vennootschappen en het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen die het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening regelen », en worden in het vijfde lid de woorden « in toepassing van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen, zoals van toepassing verklaard op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen door het koninklijk besluit van 13 februari 1996 betreffende de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen » weggelaten;5° de bestaande tekst wordt aangevuld met een punt 4, luidende : « 4.Berekening van de aangepaste solvabiliteitsmarge door toepassing van de methode van aftrek van vereiste Onder dezelfde voorwaarden als voor de methode bedoeld in punt I.3. kan de CBFA het gebruik toestaan van de methode van aftrek van een vereiste.

De aangepaste solvabiliteitsmarge is als dan het verschil tussen : i) de som van de vermogens-bestanddelen die in aanmerking mogen worden genomen voor de solvabiliteitsmarge van de deelnemende verzekeringsonderneming, en ii) de som van - de solvabiliteitsvereiste van de deelnemende verzekeringsonder-neming, en - het proportioneel deel van de solvabiliteitsvereiste van de verbonden verzekeringsonderneming.». § 2. In bijlage V, punt II, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het vierde lid worden de woorden « de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen, zoals van toepassing verklaard op de verzekerings- en herverzekeringsondernemingen door het koninklijk besluit van 13 februari 1996 » vervangen door de woorden « de bepalingen van het wetboek van vennootschappen en het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen die het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening regelen »; 2° het zevende lid wordt vervangen als volgt : « Indien dit niet het geval is, zal naargelang het geval, hetzij de methode van aftrek en aggregatie zoals beschreven in punt I.3, hetzij de methode van aftrek van vereiste zoals beschreven in punt I.4, worden toegepast. »; 3° het achtste lid wordt vervangen als volgt : « Wanneer blijkt dat de toepassing van de methode gebaseerd op de consolidatie van jaarrekeningen belangrijke praktische problemen stelt, kan de CBFA de toepassing toestaan of voorschrijven van hetzij de methode van aftrek en aggregatie zoals beschreven in punt I.3, hetzij de methode van aftrek van vereiste zoals beschreven in punt I.4. »; 4° de bestaande tekst wordt aangevuld met het volgende lid : « Wanneer een verzekeringsonderneming naar Belgisch recht een dochteronderneming is van een andere verzekeringsonderneming, een verzekeringsholding of een herverzekeringsonderneming, met zetel in een derde land, kan de CBFA, in afwijking van de voorgaande bepalingen, met de bevoegde autoriteit van het land waar de moederonderneming haar zetel heeft of met een andere geschikte buitenlandse bevoegde autoriteit in een tussen hen afgesloten samenwerkings-overeenkomst overeenkomen dat deze laatste het aanvullend toezicht uitoefent, op voorwaarde dat dit toezicht evenwaardig is met de bepalingen van de Richtlijn 98/78/EG.In dat geval moet de naleving van de verplichtingen minstens eenmaal per jaar binnen vier maanden na de afsluiting van het boekjaar van de moederonderneming bevestigd worden aan de CBFA door de buitenlandse bevoegde autoriteit. Bij de verklaring van naleving dient de geconsolideerde jaarrekening gevoegd van de moederonderneming. Het bepaalde bij artikel 77 van de wet van 2 augustus 2002 is op bedoelde overeenkomsten van toepassing. ».

Art. 29.§ 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de tekst van punt 2° wordt vervangen als volgt : « 2° richtlijn : de richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van krediet-instellingen »;2° het punt 3° wordt opgeheven;3° de tekst van punt 7° wordt aangevuld als volgt : « worden voor de toepassing van dit besluit met een financiële instelling gelijkgesteld, de beheervennoot-schappen van instellingen voor collectieve belegging als bedoeld in de wet betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, de vereffeningsinstellingen waarvan sprake in artikel 2, 17°, van de wet van 2 augustus 2002 en de instellingen waarvan het bedrijf bestaat uit het gehele of gedeeltelijke operationele beheer van diensten verstrekt door dergelijke vereffeningsinstellingen.»; 4° de tekst van punt 8° wordt vervangen als volgt : « 8° financiële holding : een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk een of meer kredietinstellingen of financiële instellingen zijn en waarvan ten minste één dochteronderneming een kredietinstelling is, en die geen gemengde financiële holding is in de zin van artikel 49bis van de wet »;5° de tekst van punt 9° wordt vervangen als volgt : « 9° gemengde holding : een onderneming die noch een kredietinstelling is, noch een financiële holding, noch een gemengde financiële holding in de zin van artikel 49bis van de wet, en, alleen of gezamenlijk met anderen, de controle heeft over een of meerdere kredietinstellingen »;6° de bestaande tekst wordt aangevuld als volgt : « 11° de Commissie : de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen ». § 2. In artikel 2, § 3, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de tekst van punt 3° wordt aangevuld met het volgende lid : « Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onweerlegbaar beschouwd als deelneming, het rechtstreekse of onrechtstreekse bezit van maatschappelijke rechten die 20 % of meer vertegenwoordigen van de stemrechten of het kapitaal van een onderneming.»; 2° in punt 4°, eerste lid, worden de woorden « artikelen 13, 14 en 15 van het koninklijk besluit op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen » vervangen door de woorden « artikelen 107, 108 en 109 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen », worden in het tweede lid de woorden « artikel 13, eerste lid, 1° » vervangen door de woorden « artikel 107, eerste lid, 1° », en wordt het laatste lid opgeheven; 3° de bestaande tekst, wordt aangevuld met een punt 5°, luidende : « 5° Verzekeringsondernemingen, herverzekeringsondernemingen en verzekeringsholdings, die hetzij een dochteronderneming zijn, hetzij waarin een deelneming wordt gehouden, worden onder de hiernavolgende voorwaarden opgenomen in de geconsolideerde positie voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 : a) indien de onderneming die de moederonderneming is of die de deelneming aanhoudt het hoofd van een financiële dienstengroep is m.b.t. dewelke aanvullend groepstoezicht uitgeoefend wordt in de zin van artikel 49bis, en de verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming en verzekeringsholding in het aanvullend groepstoezicht worden opgenomen, worden deze buiten de geconsolideerde positie gelaten voor de toepassing van de artikelen 3 en 4; b) indien de onderneming die de moederonderneming is of die de deelneming aanhoudt niet het hoofd van een financiële dienstengroep is in de zin van artikel 49bis, wordt de verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding in de geconsolideerde positie opgenomen : - voor de toetsing van de solvabiliteitscoëfficiënten : de Commissie kan in het bijzonder een van de berekeningsmethoden toestaan of opleggen voorzien bij het in uitvoering van artikel 49bis van de wet genomen koninklijk besluit over de financiële dienstengroepen, dan wel de aftrekregel voorzien in de in uitvoering van artikel 43 van de wet genomen solvabiliteitsreglementering; - voor de toetsing van de begrenzingnormen betreffende risicoconcentratie. § 3. De titel van hoofdstuk II van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Moederondernemingen die een kredietinstelling zijn met zetel in de Europese Economische Ruimte ». § 4. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 4. Kredietinstellingen naar Belgisch recht die een dochteronderneming zijn van een kredietinstelling met zetel in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of waarin een dergelijke buitenlandse instelling een deelneming houdt, zijn op overeenkomstige wijze onderworpen aan een toezicht op basis van de geconsolideerde positie van de buitenlandse kredietinstelling overeenkomstig het bepaalde in de richtlijn. » § 5. De titel van hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Moederondernemingen die een financiële holding zijn met zetel in de Europese Economische Ruimte ». § 6. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid, worden de woorden « met als moederonderneming een financiële holding » vervangen door de woorden « met als moederonderneming een financiële holding met zetel in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte »;2° § 1, tweede lid, 1°, wordt het tweede lid vervangen als volgt : « met de solvabiliteitscoëfficiënten worden bedoeld, de solvabiliteitscoëfficiënten die de eigen vermogensverplichting definiëren in verhouding tot het risicovolume, met uitsluiting van de vereiste inzake de algemene solvabiliteitscoëfficiënt en de vereiste ter dekking van de vaste activa »;3° in § 1, tweede lid, wordt een punt 1°bis ingevoegd, luidende : « 1°bis het beleid, de organisatie en de interne controleprocedures voor het geconsolideerde geheel en de invloed van de geconsolideerde ondernemingen op andere ondernemingen »;4° de tekst wordt aangevuld met de volgende paragrafen : « § 3.Niettegenstaande het bepaalde in § 2, eerste lid, moet de Commissie in kennis worden gesteld van de identiteit van de natuurlijke personen of rechtspersonen die al dan niet stemrechtverlenende aandelen die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen van een financiële holding naar Belgisch recht wensen te verwerven, zodanig dat zij, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten minste 5 % bezitten in het kapitaal of de stemrechten.

Het bepaalde bij artikel 24 van de wet is op overeenkomstige wijze van toepassing. § 4. Niettegenstaande het bepaalde in § 2, eerste lid, moet de effectieve leiding van een financiële holding naar Belgisch recht toevertrouwd worden aan ten minste twee natuurlijke personen, die voor de uitoefening van hun functies beschikken over de vereiste professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring.

Het bepaalde bij artikelen 19, 26, 27 en 28 van de wet is op overeenkomstige wijze van toepassing. » § 7. In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 3, derde lid, wordt vervangen als volgt : « Voor de toepassing van het bepaalde bij § 2, 2°, en het eerste en het tweede lid van onderhavige paragraaf, sluit de Commissie met de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomsten, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 »;2° § 4 wordt opgeheven. § 8. In artikel 6 van hetzelfde besluit wordt § 2 opgeheven en wordt in §§ 1 en 3 elke verwijzing naar § 2 opgeheven. § 9. In artikel 7, § 2, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « artikel 4, § 1, tweede lid, 2° » vervangen door de woorden « artikel 4, § 1, tweede lid, 1°bis en 2° ». § 10. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende : « Hoofdstuk IIIbis - Moederondernemingen met zetel buiten de Europese Economische Ruimte Artikel 7bis § 1. Kredietinstellingen naar Belgisch recht met als moederonderneming een kredietinstelling of financiële holding, met zetel buiten een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en welke kredietinstellingen niet reeds het voorwerp zijn van geconsolideerd toezicht overeenkomstig het bepaalde in de hoofdstukken II en III, worden aan geconsolideerd toezicht onderworpen volgens de bepalingen van dit artikel. § 2. De Commissie verifieert of de in § 1 bedoelde kredietinstellingen onderworpen zijn aan een door een bevoegde autoriteit van buiten de Europese Economische Ruimte uitgeoefend toezicht dat gelijkwaardig is met het geconsolideerd toezicht uit hoofde van de bepalingen van de hoofdstukken II en III. Alvorens een beslissing te nemen raadpleegt de Commissie de andere betrokken bevoegde autoriteiten uit landen van de Europese Economische Ruimte over de al dan niet gelijkwaardigheid van dit geconsolideerde toezicht. Zij houdt rekening met de richtsnoeren die het Europees Comité voor het Bankwezen dienaangaande uitbrengt overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn.

Indien met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel 5 een andere bevoegde autoriteit dan de Commissie belast zou zijn met het geconsolideerde toezicht, kan de Commissie haar bevindingen en zienswijze over de in het eerste lid bedoelde gelijkwaardigheid aan deze andere bevoegde autoriteit meedelen. § 3. Indien de procedure in § 2 leidt tot de vaststelling dat een gelijkwaardig geconsolideerd toezicht ontbreekt, worden de betrokken kredietinstellingen naar Belgisch recht onderworpen aan een geconsolideerd toezicht met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in de hoofdstukken II en III .§ 4. In afwijking van § 3 kan de Commissie als bevoegde autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht, na overleg met de andere betrokken bevoegde autoriteiten, beslissen een andere passende methode van toezicht toe te passen, welke methode de doelstellingen van het geconsolideerde toezicht als bepaald door de richtlijn dient te verwezenlijken. De Commissie kan meer bepaald eisen dat de kredietinstellingen en de eventuele andere instellingen onder prudentieel toezicht, opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden ondergebracht in een groep met aan het hoofd een onderneming opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en de bepalingen van hoofdstuk II en III toepassen op basis van de geconsolideerde positie van deze onderneming. De Commissie als bevoegde autoriteit belast met het geconsolideerde toezicht stelt de overige betrokken bevoegde autoriteiten en de Europese Commissie in kennis van elke beslissing genomen met toepassing van deze paragraaf. § 5. Voor de toepassing van het bepaalde bij §§ 3 en 4 sluit de Commissie de nodige overeenkomsten met de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002. ». § 11. In artikel 8, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende : « Het lid bepaalde bij artikel 4, § 1, tweede lid, 2°, is op overeenkomstige wijze van toepassing op de verrichtingen tussen de kredietinstelling en de gemengde holding en haar dochterondernemingen. »; 2° in § 2 worden de woorden « overeenkomsten afgesloten tussen de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten » vervangen door de woorden « overeenkomsten afgesloten tussen de Commissie en de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 ». § 12. In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt een artikel 8bis ingevoegd, luidende : « Artikel 8bis.

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van de reglementaire coëfficiënten inzake risicoconcentratie opgelegd in uitvoering van artikel 43 van de wet, oefent de Commissie een algemeen toezicht uit op de verrichtingen die plaatsvinden tussen een kredietinstelling naar Belgisch recht enerzijds en haar moederonderneming die een gemengde holding is en de andere dochterondernemingen van deze laatste anderzijds.

De kredietinstellingen dienen te beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en risicobeheer- en interne controleprocedures, die een correcte identificatie, meting en opvolging van de in het eerste lid bedoelde verrichtingen waarborgen.

De Commissie ziet hierop toe. Zij kan specifieke rapporteringverplichtingen voorschrijven betreffende de in het eerste lid bedoelde verrichtingen.

Indien de aard en de omvang van de in het eerste lid bedoelde verrichtingen een bedreiging vormen voor de financiële positie van de betrokken kredietinstelling, neemt de Commissie passende maatregelen.

Onverminderd eventuele andere maatregelen kan zij eisen dat deze verrichtingen worden afgebouwd. ». § 13. In artikel 10, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « hoofdstukken II en III » vervangen door « hoofdstukken II, III en IIIbis. » § 14. In artikel 11, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden « samenwerkingsovereenkomsten die de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen met de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten heeft gesloten » vervangen door de woorden « samenwerkingsovereenkomsten die de Commissie met de betrokken buitenlandse bevoegde autoriteiten heeft gesloten, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 75, § 1, 4°, en 77, § 2, van de wet van 2 augustus 2002 ». § 15. Artikel 13, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « Indien de Commissie de verificatie niet zelf verricht, zal zij niettemin daaraan deelnemen zo zij dit noodzakelijk acht. ». § 16. De artikelen 14, 15, 16 en 17 van hetzelfde besluit worden opgeheven. § 17. In hetzelfde besluit wordt, met uitzondering van artikel 1, 11°, elke verwijzing naar de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen vervangen door de Commissie en worden de woorden « de Europese Gemeenschap » vervangen door de woorden « de Europese Economische Ruimte ». HOOFDSTUK II. - Slotbepalingen

Art. 30.Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De voorschriften van titel I en titel II, hoofdstuk I, zijn op de aan dit besluit onderworpen ondernemingen van toepassing met ingang van het boekjaar van deze ondernemingen dat aanvangt in 2005.

Art. 31.Onze Minister bevoegd voor Economie en Onze Minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 november 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

Bijlage bij het koninklijk besluit van 21 november 2005 over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen SOLVABILITEIT 1. De gereglementeerde ondernemingen dienen op niveau van de financiële dienstengroep te beschikken over eigen vermogen dat steeds minstens gelijk is aan de solvabiliteitsvereisten berekend op groepsniveau.Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden berekend volgens een van de in punt 2 bepaalde methodes, met toepassing van de in de punten 3 en 4 bepaalde beginselen.

De Commissie in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht op een financiële dienstengroep bepaalt de methode die wordt toegepast. Zij mag een combinatie van meerdere van deze methoden toestaan. Zij pleegt over de toe te passen methode voorafgaandelijk overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten en met de betrokken financiële dienstengroep. 2. Berekeningsmethodes 2.1. Methode 1 : methode op basis van de geconsolideerde rekeningen Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten op groepsniveau worden berekend op basis van de geconsolideerde positie van de groep, aan de hand van de geconsolideerde jaarrekeningen of tussentijdse geconsolideerde rekeningen. De geconsolideerde positie van de groep is de positie van het geconsolideerde geheel dat een consoliderende onderneming vormt met de andere in de consolidatie opgenomen ondernemingen. Onverminderd het bepaalde in punt 3.1., wordt de geconsolideerde positie bepaald met overeenkomstige toepassing van de sectorale regelgeving inzake sectoraal groepstoezicht als bepaald in artikel 49 van de bankwet, hoofdstuk VIIbis van de verzekeringswet en artikel 95 van de wet op de beleggingsondernemingen De bestanddelen van het eigen vermogen op groepsniveau zijn die welke in de relevante sectorale regelgeving van de in de geconsolideerde positie opgenomen ondernemingen erkend worden als eigen vermogensbestanddeel.

De solvabiliteitsvereiste op groepsniveau is gelijk aan de som van de solvabiliteitsvereisten m.b.t. elke onderscheiden financiële sector die in de groep vertegenwoordigd is. De solvabiliteitsvereisten m.b.t. elke onderscheiden financiële sector worden berekend volgens de relevante sectorale regelgeving. Voor niet-gereglementeerde ondernemingen uit de financiële sector welke niet bij de bovengenoemde berekeningen van de sectorale solvabiliteitsvereisten zijn meegeteld, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend. 2.2. Methode 2 : methode gebaseerd op aggregatie en aftrek Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden berekend aan de hand van de jaarrekeningen of tussentijdse rekeningen van elk van de ondernemingen in de groep.

Het eigen vermogen op groepsniveau is gelijk aan de som van de eigen vermogens van elke tot de financiële sector behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde onderneming in de financiële dienstengroep.

De bestanddelen van het groeps-eigen vermogen zijn die welke in de relevante sectorale regelgeving van de desbetreffende ondernemingen erkend worden als eigen vermogensbestanddeel.

De solvabiliteitsvereiste op groepsniveau is gelijk aan de som van, enerzijds, de solvabiliteitsvereisten voor elke tot de financiële sector behorende gereglementeerde en niet-gereglementeerde onderneming in de financiële dienstengroep - berekend volgens de relevante sectorale regelgeving -, en anderzijds, de boekwaarde van alle deelnemingen in ondernemingen van de groep. Voor niet-gereglementeerde ondernemingen behorende tot de financiële sector, welke niet bij de bovengenoemde berekeningen van de sectorale solvabiliteitsvereisten zijn meegeteld, wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend. 2.3. Methode 3 : methode gebaseerd op aftrek van vereisten Het eigen vermogen en de solvabiliteitsvereisten worden berekend aan de hand van de jaarrekeningen of tussentijdse rekeningen van elk van de ondernemingen in de groep.

Het eigen vermogen dat in aanmerking wordt genomen is het eigen vermogen van de moederonderneming of de onderneming die aan het hoofd van de financiële dienstengroep. De bestanddelen van dit eigen vermogen zijn die welke in de relevante sectorale regelgeving van de desbetreffende onderneming worden erkend als eigen vermogensbestanddeel.

De solvabiliteitsvereiste is de som van, enerzijds, de solvabiliteitsvereiste van de moederonderneming of de onderneming aan het hoofd van de groep, en anderzijds, de boekwaarde van alle deelnemingen van eerstgenoemde in ondernemingen van de groep of de solvabiliteitsvereisten van deze ondernemingen als dat bedrag hoger is. Voor niet-gereglementeerde ondernemingen behorende tot de financiële sector wordt een theoretisch solvabiliteitsvereiste berekend. 3. Beginselen gemeenschappelijk aan de drie methodes 3.1. Met de solvabiliteitsvereisten voor de ondernemingen behorend tot de banksector worden bedoeld, de solvabiliteitsvereisten door de Commissie bij reglement voorgeschreven in uitvoering van artikel 43 van de bankwet, met uitsluiting van de vereiste inzake de algemene solvabiliteitscoëfficiënt en de vereiste ter dekking van de vaste activa.

Met de solvabiliteitsvereisten voor de ondernemingen behorend tot de verzekeringssector worden bedoeld, de solvabiliteitsmarge opgelegd bij de artikelen 15 en 91nonies van de verzekeringswet.

Met de solvabiliteitsvereisten voor de ondernemingen behorend tot de beleggingsdienstensector worden bedoeld, de solvabiliteitsvereisten door de Commissie bij reglement voorgeschreven in uitvoering van artikel 90 van de wet op de beleggingsondernemingen. 3.2. Eigen vermogenstekorten in dochterondernemingen (in geval van niet-gereglementeerde ondernemingen wordt het theoretische tekort berekend aan de hand van de theoretische solvabiliteitsvereiste) worden voor het totale bedrag in aanmerking genomen.

In afwijking hiervan kan de Commissie in haar hoedanigheid van bevoegde autoriteit belast met het aanvullende groepstoezicht toestaan dat het evenredig deel van het tekort in rekening wordt gebracht, indien haar op duidelijke wijze aangetoond wordt dat de verantwoordelijkheid van moederonderneming in de groep verhoudingsgewijze beperkt is tot het deel van het kapitaal dat zij in die onderneming bezitten, op grond van de verantwoordelijkheid die de overige aandeelhouders dragen in verhouding tot hun inbreng in het kapitaal en hun voldoende solvabiliteit.

Indien tussen de ondernemingen in een financiële dienstengroep geen kapitaalbanden bestaan, bepaalt de Commissie, na overleg met de andere relevante bevoegde autoriteiten, het evenredige deel dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het eigen vermogen van de groep. De Commissie houdt daarbij rekening met de verantwoordelijkheid en het risico waartoe de bestaande betrekkingen tussen die ondernemingen aanleiding geven. 3.3. Bij de berekening van het eigen vermogen op het niveau van een financiële dienstengroep zal elke artificiële eigen vermogensvorming binnen een financiële dienstengroep, zoals het meer dan eenmaal in aanmerking nemen van dezelfde eigen vermogensbestanddelen (multiple gearing') en de niet passende transformatie van de aard van werkmiddelen, worden geëlimineerd. Daartoe zullen de relevante beginselen van de sectorale regelgeving naar analogie worden toegepast. 3.4. De solvabiliteitsvereisten van de tot een bepaalde financiële sector behorende ondernemingen in een financiële dienstengroep, dienen te worden gedekt door eigenvermogensbestanddelen als gedefinieerd in de relevante sectorale regelgeving. Aanvullende solvabiliteitsvereisten op het niveau van de financiële dienstengroep moeten worden gedekt door eigen vermogensbestanddelen die in elk van de sectorale regelgevingen erkend worden (« sectoroverschrijdend eigen vermogen »).

Indien de sectorale regelgeving het in aanmerking nemen van eigen vermogensinstrumenten aan beperkingen onderwerpt, zijn deze beperkingen van overeenkomstige toepassing bij de berekening van het eigen vermogen op het niveau van de financiële dienstengroep.

Bij het in aanmerking nemen van eigen vermogensbestanddelen op het niveau van de financiële dienstengroep houdt de Commissie rekening met eventuele beperkingen in de beschikbaarheid en overdraagbaarheid ervan tussen de verschillende ondernemingen in de groep, in het licht van de doeleinden van het aanvullende groepstoezicht in het algemeen en de solvabiliteitsvoorschriften in het bijzonder.

De theoretische solvabiliteitsvereiste voor een niet-gereglementeerde onderneming uit de financiële sector is het solvabiliteitsvereiste waaraan een dergelijke onderneming krachtens de relevante sectorale voorschriften zou moeten voldoen indien het om een gereglementeerde onderneming van die specifieke financiële sector zou gaan. De solvabiliteitsvereiste van een gemengde financiële holding wordt berekend overeenkomstig de sectorale regelgeving van de belangrijkste financiële sector in de groep. 4. Beginselen gemeenschappelijk aan de methodes 2 en 3 Onverminderd het bepaalde in punt 3.1. inzake eigen vermogenstekorten in dochterondernemingen, wordt bij de toepassing van deze methodes rekening gehouden met het evenredig deel dat de moederonderneming of de onderneming met een deelneming bezit in een andere onderneming van de financiële dienstengroep. Onder evenredig deel wordt verstaan, het gedeelte van het geplaatste kapitaal dat rechtstreeks of onrechtstreeks door deze onderneming wordt gehouden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 november 2005 over het aanvullend groepstoezicht op kredietinstellingen, vezekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging in een financiële dienstengroep, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende het algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen en het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen.

Gegeven te Brussel, 21 november 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^