Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 december 2010
gepubliceerd op 29 december 2010

Koninklijk besluit betreffende havenstaatcontrole

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2010014271
pub.
29/12/2010
prom.
22/12/2010
ELI
eli/besluit/2010/12/22/2010014271/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2010. - Koninklijk besluit betreffende havenstaatcontrole


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van de vaartuigen, artikel 4, gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999, en de artikelen 18 en 30, gewijzigd bij de wet van 22 januari 2007;

Gelet op de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging, artikel 6;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 september 2004 betreffende de afgifte van scheepsafval en ladingresiduen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EG;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 22 januari 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 29 juni 2010;

Gelet op advies 48.562/2/V van de Raad van State, gegeven op 18 augustus 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister, de Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Staatssecretaris voor Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van Richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° verdragen : de volgende verdragen, met inbegrip van de op deze verdragen betrekking hebben protocollen, wijzigingen en voorschriften met dwingend karakter, in de versie die van kracht is : a) het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 1966 (LL 66);b) het Internationaal Verdrag voor de veiligheid van mensenlevens op zee van 1974 (SOLAS 74);c) het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 en het daarop betrekking hebbende Protocol van 1978 (MARPOL 73/78);d) het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van 1978 (STCW 78/95);e) het Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 (COLREG 72);f) het Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen van 1969 (ITC 69);g) het Verdrag betreffende minimumnormen op koopvaardijschepen van 1976 (ILO nr.147); h) het Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie van 1992 (CLC 92);2° MOU van Parijs : het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die van kracht is; 3° Kader en procedures voor de vrijwillige audit van de lidstaten door de IMO : resolutie A.974(24) van de algemene vergadering van de IMO; 4° Onder het MOU van Parijs vallende gebied : het geografische gebied waarin de ondertekenende partijen bij het MOU van Parijs inspecties uitvoeren overeenkomstig het MOU van Parijs;5° Schip : een zeegaand vaartuig waarop één of meer van de verdragen van toepassing zijn, varend onder een andere vlag dan die van de havenstaat;6° Schip/haven-raakvlak : de interacties die plaatsvinden wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij de acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel de verlening van havendiensten aan of vanuit het schip;7° Schip voor een ankerplaats : een schip in een haven of in een ander gebied onder de jurisdictie van een haven dat niet aan de kade ligt en een schip/haven-raakvlak uitvoert;8° Inspecteur : de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe aangesteld is;9° Bevoegde instantie : de Directie Scheepvaartcontrole van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;10° Nachttijd : de tijd tussen 20 uur s'avonds en 6 uur 'sochtends;11° Eerste inspectie : een bezoek door een inspecteur aan boord van een schip teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de geldende verdragen en voorschriften waarbij ten minste de in artikel 12, 1, vermelde controles worden uitgevoerd;12° Meer gedetailleerde inspectie : een inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 12, 3, beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat;13° Uitgebreide inspectie : een inspectie die tenminste de in bijlage VII opgesomde onderdelen omvat.Een uitgebreide inspectie kan een gedetailleerde inspectie omvatten indien daarvoor op grond van artikel 12, 3, gegronde redenen zijn; 14° Klacht : informatie of rapport ingediend door een persoon of organisatie die een legitiem belang heeft bij de veiligheid van het schip, met inbegrip van de veiligheids- en gezondheidsrisicio's voor bemanning, leef- en werkomstandigheden aan boord en de voorkoming van verontreiniging;15° Aanhouding : het formele verbod voor een schip om uit te varen omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat het schip niet zeewaardig is;16° Weigering van de toegang : een besluit dat aan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke rederij en de vlaggenstaat wordt overhandigd waarbij wordt meegedeeld dat het schip de toegang tot alle havens en ankerplaatsen van de Europese Unie wordt geweigerd;17° Stopzetting van een activiteit : het formele verbod voor een schip om een activiteit voort te zetten omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit gevaarlijk is;18° Maatschappij : de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode (ISM-code) voorgeschreven taken en verantwoordelijk-heden op zich te nemen;19° Erkende organisatie : classificatiebureau of ander privaatrechtelijk orgaan dat namens de vlaggenstaat een aantal wettelijk voorgeschreven taken verricht;20° Wettelijk voorgeschreven certificaat : een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;21° Klassecertificaat : een document waarin wordt bevestigd dat wordt voldaan aan SOLAS 74, hoofdstuk II-1, deel A-1, voorschrift 3-1;22° Inspectiedatabank : het informatiesysteem dat ontwikkeld, onderhouden en bijgewerkt wordt door de Europese Commissie en dat bijdraagt tot de uitvoering van de regeling inzake het havenstaatcontrolestelsel in de Europese Unie en betreffende de gegevens van inspecties uitgevoerd in de Europese Unie en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied;23° Bevoegde autoriteit : maritieme overheid die overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole verantwoordelijk is voor de havenstaatcontrole.

Art. 3.§ 1. Dit besluit is van toepassing op ieder schip en zijn bemanning dat een Belgische haven of ankerplaats aandoet om een interactie schip/haven-raakvlak te verrichten.

Indien een inspecteur een schip inspecteert dat zich bevindt in de onder de jurisdictie van België vallende wateren op een andere plaats dan in een haven, wordt deze inspectie beschouwd als een inspectie voor de toepassing van dit besluit.

Dit artikel laat het recht om op te treden waarover een inspecteur op grond van de relevante internationale verdragen beschikt, onverlet. § 2. In het geval van schepen met een brutotonnage van minder dan 500, passen de inspecteurs de toepasselijke bepalingen van de verdragen toe en voor zover een verdrag niet van toepassing is, nemen zij de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schepen geen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu. Bij de toepassing van deze paragraaf nemen de inspecteurs bijlage 1 van het MOU van Parijs als richtsnoer. § 3. Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die geen partij is bij een verdrag, zien de inspecteurs erop toe dat schip en bemanning geen gunstigere behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een Staat die wel partij is bij dat verdrag. § 4. Dit besluit is niet van toepassing op vissersvaartuigen, oorlogsschepen, marinehulpschepen, houten schepen van primitieve bouw, voor niet-commerciële doeleinden gebruikte overheidsschepen en niet-commerciële pleziervaartuigen.

Art. 4.De inspecteurs voeren inspecties uit overeenkomstig de in artikel 11 en in bijlage I omschreven keuzeregeling.

Teneinde te voldoen aan de jaarlijkse inspectieverplichting : 1° inspecteren de inspecteurs alle schepen van prioriteitsklasse I, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a) die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, en 2° voeren de inspecteurs jaarlijks een aantal inspecties uit van schepen van de prioriteitsklasse I en II, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder a) en onder b), dat tenminste overeenkomt met het inspectieaandeel van België van het totale aantal jaarlijks in de Europese Unie en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied uit te voeren inspecties.Het inspectieaandeel van België is gebaseerd op het aantal individuele schepen die de havens van België aandoen in verhouding tot de som van de individuele schepen die de havens van alle lidstaten in de Europese Unie en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied aandoen.

In een ankerplaats liggende schepen worden niet meegerekend in het in het tweede lid, onder 2°, bedoelde deel van het totaal aantal inspecties dat jaarlijks in de Europese Unie en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied moet worden verricht.

Art. 5.Wanneer de voorgeschreven inspecties bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a), niet volledig uitgevoerd worden, wordt de inspectieverplichting als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder a), nageleefd indien de niet-uitgevoerde inspecties binnen de volgende marges blijven : 1° 5 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I met een hoog risicoprofiel die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, 2° 10 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I zonder hoog risicoprofiel die de Belgische havens of ankerplaatsen aandoen, Onverminderd de percentages in het eerste lid, onder 1° en 2° wordt voorrang gegeven aan inspecties van schepen die volgens de informatie van de inspectiedatabank niet vaak havens in de Europese Unie aandoen. Onverminderd de percentages vermeld in het eerste lid, onder 1° en 2° wordt voor schepen van prioriteitsklasse I bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder 1° die ankerplaatsen aandoen, voorrang gegeven aan inspecties van schepen met een hoog risicoprofiel die volgens de informatie van de inspectiedatabank niet vaak havens in de Europese Unie aandoen.

Art. 6.Indien het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I die een Belgische haven aandoen, groter is dan het inspectieaandeel als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder 2°, wordt de inspectieverplichting nageleefd indien een aantal inspecties op schepen van prioriteitsklasse I worden uitgevoerd dat ten minste beantwoordt aan het inspectieaandeel en ten hoogste 30 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, niet wordt geïnspecteerd.

Indien het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I en II die een Belgische haven aandoen, kleiner is dan het inspectieaandeel als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onder 2°, wordt de inspectieverplichting nageleefd indien de op grond van artikel 4, tweede lid, onder 1°, voorgeschreven inspecties van schepen van prioriteitsklasse I worden uitvoerd en ten minste 85 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse II die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen worden geïnspecteerd.

Art. 7.§ 1. De inspecteurs kunnen in de volgende omstandigheden besluiten de inspectie van een schip van prioriteitsklasse I dat een Belgische haven heeft aangedaan, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder 1° uit te stellen : 1° indien de inspectie kan worden uitgevoerd de eerstvolgende keer dat het schip opnieuw een Belgische haven aandoet, op voorwaarde dat het schip in de tussentijd geen andere haven in de Europese Unie of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied heeft aangedaan en het uitstel niet meer dan 15 dagen bedraagt, of 2° indien de inspectie binnen 15 dagen kan worden uitgevoerd in een andere haven die in de Europese Unie of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt aangedaan, op voorwaarde dat de staat waar die haven gelegen is, zich vooraf bereid heeft verklaard de inspectie uit te voeren. Indien een inspectie wordt uitgesteld overeenkomstig de bepalingen vermeld in het eerste lid, onder 1° of 2°, en in de inspectiedatabank wordt geregistreerd, wordt die inspectie niet als een niet-uitgevoerde inspectie gerekend.

Wanneer een inspectie van een schip van prioriteitsklasse I als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder 1° niet is uitgevoerd in een haven van de Europese Unie, is het betrokken schip niet van inspectie vrijgesteld indien de volgende haven die aangedaan wordt een Belgische haven is. § 2. Onder de volgende uitzonderlijke omstandigheden wordt een om operationele redenen niet-uitgevoerde inspectie van prioriteitsklasse I als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder 1° niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, mits de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd : 1° indien het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de bevoegde instantie een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu, of 2° indien het schip alleen gedurende de nachttijd de haven aandoet.De bevoegde instantie neemt in dit geval echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat schepen die regelmatig gedurende de nachttijd een haven aandoen, eventueel kunnen worden geïnspecteerd. § 3. Indien een in ankerplaats liggend schip niet wordt geïnspecteerd, wordt zulks niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, indien : 1° het schip binnen 15 dagen in een andere haven of ankerplaats in de Europese Unie of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt geïnspecteerd overeenkomstig bijlage I, of 2° het schip alleen gedurende de nachttijd de haven aandoet, of gedurende een zodanig korte tijd de haven aandoet dat de inspectie niet naar behoren kan worden uitgevoerd, en de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd, of 3° het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de bevoegde instantie een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu, en de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd.

Art. 8.De exploitant, agent of kapitein van een schip dat overeenkomstig artikel 13 voor een uitgebreide inspectie in aanmerking komt en op weg is naar een Belgische haven of ankerplaats dient de aankomst daarvan te melden overeenkomstig de bepalingen van bijlage III. Indien mogelijk geschiedt communicatie als bedoeld in dit artikel elektronisch.

De met het oog op bijlage III ontwikkelde procedures en formulieren dienen te voldoen aan de betreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatie-systeem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad.

Art. 9.Aan elk schip dat een Belgische haven of ankerplaats aandoet, wordt in de inspectiedatabank een scheepsrisicoprofiel toegekend, dat bepalend is voor de voorrang voor inspectie, de termijnen tussen de inspecties en de reikwijdte van de inspectie.

Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische risicoparameters : 1° algemene parameters Overeenkomstig bijlage I, deel I.1 en bijlage II, worden de algemene parameters gebaseerd op het type, de ouderdom, de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisaties en de prestatie van de maatschappij. 2° historische parameters Overeenkomstig bijlage I, deel I.2 en bijlage II, worden de historische parameters gebaseerd op het aantal tekortkomingen en aanhoudingen over een bepaalde periode.

Art. 10.Schepen die een Belgische haven of ankerplaats aandoen, worden als volgt aan een periodieke of een aanvullende inspectie onderworpen : 1° schepen worden afhankelijk van hun risicoprofiel met vooraf vastgestelde tussenpozen aan een periodieke inspectie onderworpen, overeenkomstig bijlage I, deel I.De termijn tussen twee periodieke inspecties neemt toe naarmate het risico afneemt. Voor schepen met een hoog risicoprofiel is deze termijn nooit langer dan zes maanden; 2° ongeacht de datum waarop de laatste periodieke inspectie heeft plaatsgevonden, worden schepen als volgt aan een aanvullende inspectie onderworpen : - de bevoegde instantie zorgt ervoor dat schepen waarvoor dwingende factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II.2A, worden geïnspecteerd; - schepen waarvoor onverwachte factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II. 2B, kunnen worden geïnspecteerd. Het besluit om een aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de bevoegde instantie.

Art. 11.De bevoegde instantie zorgt ervoor dat schepen voor inspectie worden geselecteerd op basis van hun risicoprofiel als bedoeld in bijlage I, deel I, dan wel, indien dwingende of onverwachte factoren optreden, overeenkomstig bijlage I, deel II. 2A en 2B. Met het oog op de inspectie van schepen : 1° selecteert de bevoegde instantie schepen die aan een verplichte inspectie moeten worden onderworpen, « schepen van prioriteitsklasse I » genoemd, volgens de in bijlage I, deel II.3A, beschreven selectieregeling; 2° kan de bevoegde instantie schepen selecteren die voor inspectie in aanmerking komen, « schepen van prioriteitsklasse II » genoemd, overeenkomstig bijlage I, deel II.3B.

Art. 12.Schepen die overeenkomstig artikel 11 voor inspectie zijn geselecteerd, worden als volgt aan een eerste of meer gedetailleerde inspectie onderworpen : 1° Bij elke eerste inspectie van een schip zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de inspecteur ten minste : a) de in bijlage IV opgesomde certificaten en documenten controleert die zich overeenkomstig de communautaire maritieme wetgeving, de Belgische wetgeving en de internationale verdragen met betrekking tot veiligheid en beveiliging aan boord dienen te bevinden;b) zo nodig verifieert of de tekortkomingen die een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend bij een vorige inspectie heeft vastgesteld zijn verholpen;c) nagaat hoe het staat met de algemene toestand van het schip, met inbegrip van de hygiënische omstandigheden, en van de machinekamer en de accommodatie.2° Wanneer na een inspectie als bedoeld in de bepaling onder 1° door een bevoegde autoriteit van een lidstaat in de inspectiedatabank is geregistreerd welke tekortkomingen moeten worden verholpen in de volgende haven die wordt aangedaan en wanneer deze volgende haven een Belgische haven is, kan de bevoegde instantie besluiten dat de in de bepaling onder 1°, onder a) en c), bedoelde verificaties niet worden uitgevoerd.3° Er vindt een gedetailleerde inspectie plaats en er wordt gecontroleerd of aan de operationele voorschriften aan boord wordt voldaan wanneer er, na de in de bepaling onder 1° bedoelde inspecties, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip of zijn uitrusting of bemanning op belangrijke punten niet voldoet aan de relevante voorschriften van een verdrag. Er bestaan gegronde redenen indien de inspecteur feiten ontdekt die naar zijn beroepsmatige oordeel een gedetailleerde inspectie van het schip, de uitrusting of de bemanning rechtvaardigen.

Voorbeelden van gegronde redenen zijn opgenomen in bijlage V.

Art. 13.§ 1. De volgende categorieën schepen komen in aanmerking voor een uitgebreide inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II. 3A en 3B : 1° schepen met een hoog risicoprofiel;2° passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar;3° schepen met een hoog risicoprofiel of passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar, in het geval van dwingende of onverwachte factoren;4° schepen die aan een nieuwe inspectie moeten worden onderworpen nadat overeenkomstig artikel 15 een weigering van toestemming is uitgevaardigd. § 2. De exploitant of kapitein van het schip staat ervoor in dat genoeg tijd beschikbaar is in de exploitatieplanning om toe te laten dat een uitgebreide inspectie wordt uitgevoerd.

Onverminderd de om veiligheidsredenen uit te voeren controlemaatregelen, blijft het schip in de haven totdat de inspectie is afgerond. § 3. Na ontvangst van een voorafgaande aanmelding van een schip dat in aanmerking komt voor een periodieke uitgebreide inspectie, informeert de bevoegde instantie het schip wanneer er geen uitgebreide inspectie zal worden uitgevoerd. § 4. De reikwijdte van een uitgebreide inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden, wordt omschreven in bijlage VII.

Art. 14.§ 1. De inspecteurs volgen de in bijlage VI opgenomen richtsnoeren en procedures. § 2. Wat de beveiligingscontroles betreft, worden de relevante procedures van bijlage VI van dit besluit toegepast op alle in artikel 3, paragrafen 1, 2 en 3, van Verordening nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten vermelde schepen die een Belgische haven of ankerplaats aandoet. § 3. De bepalingen betreffende uitgebreide inspecties van artikel 13 zijn van toepassing op ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiers-vaartuigen als bedoeld in artikel 1, 1°), en 4°), van het koninklijk besluit van 21 november 2005 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen.

Wanneer een schip is onderzocht overeenkomstig de artikelen 5 en 7 van het koninklijk besluit van 21 november 2005 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen, wordt dit specifieke onderzoek in de inspectiedatabank geregistreerd als een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie, naargelang het geval, en in aanmerking genomen voor de doeleinden van de artikelen 9, 10 en 11, en om te berekenen of is voldaan aan de inspectieverplichting zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, voor zover alle in bijlage VII vermelde punten zijn bestreken.

Onverminderd een besluit om de inzet van een ro-ro-veerboot of hogesnelheidspassagiersvaartuig te beletten overeenkomstig artikel 9 van het koninklijk besluit van 21 november 2005 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen, zijn de bepalingen van dit besluit met betrekking tot het verhelpen van tekortkomingen, aanhouding, weigering van toegang, en, in voorkomend geval, de maatregelen volgend op inspecties, aanhouding of weigeringen van toegang van toepassing.

Art. 15.§ 1. De bevoegde instantie ziet erop toe dat de toegang wordt geweigerd tot de Belgische havens en ankerplaatsen behalve in de situaties als omschreven in artikel 20, § 6, aan elk schip : 1° dat vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die onder de zwarte lijst valt welke overeenkomstig het MOU van Parijs op basis van in de inspectiedatabank geregistreerde informatie is vastgesteld en zoals jaarlijks door de Europese Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden of waarvan de inzet meer dan twee keer is belet overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiers-vaarrtuigen tijdens de afgelopen 36 maanden in een haven of ankerplaats van een lidstaat of een staat die het MOU heeft ondertekend, of 2° dat vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die onder de grijze lijst valt welke overeenkomstig het MOU van Parijs op basis van de inspectiedatabank geregistreerde informatie is vastgesteld en jaarlijks door de Europese Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden of dat meer dan twee keer is belet overeenkomstig artikel 10 van richtlijn 1999/35/EG van de Raad van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaarrtuigen tijdens de afgelopen 24 maanden in een haven of ankerplaats van een lidstaat of een staat die het MOU heeft ondertekend. De weigering van toegang geldt zodra een schip de haven of ankerplaats heeft verlaten waar het voor een derde keer is aangehouden en waar een weigering van toegang werd uitgevaardigd. § 2. De weigering van toegang wordt ten vroegste drie maanden na de datum van uitvaardiging ingetrokken indien voldaan is aan de voorwaarden onder 3 tot en met 9 van bijlage VIII. Indien het schip reeds een tweede keer de toegang wordt geweigerd, bedraagt deze periode twaalf maanden. § 3. Een daarop volgende aanhouding in een haven of ankerplaats in de Europese Unie leidt tot een weigering van de toegang tot alle havens en ankerplaatsen in de Europese Unie. Deze derde weigering van de toegang kan uitsluitend worden opgeheven nadat een periode van 24 maanden sinds de uitvaardiging van de weigering is verstreken, en indien : 1° het schip vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die niet onder de in paragraaf 1 bedoelde zwarte of grijze lijst valt;2° de wettelijk voorgeschreven certificaten en de classificatiecertificaten van het schip zijn afgegeven door een organisatie of organisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr.391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties; 3° het schip wordt geëxploiteerd door een rederij die goed presteert overeenkomstig bijlage I, deel I.1; 4° aan de voorwaarden van bijlage VIII, onder 3 tot en met 9 is voldaan. Elk schip dat 24 maanden na uitvaardiging van de weigering niet aan de in deze paragraaf neergelegde criteria voldoet, wordt permanent de toegang tot de havens en ankerplaatsen in de Europese Unie geweigerd. § 4. Elke aanhouding in een haven of ankerplaats in de Europese Unie volgend op de derde weigering van toegang leidt tot een permanente weigering van de toegang tot alle havens en ankerplaatsen in de Europese Unie. § 5. Voor de toepassing van dit artikel moet worden voldaan aan de procedures die zijn vastgesteld in bijlage VIII.

Art. 16.Na voltooiing van een inspectie, een gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie stelt de inspecteur een rapport op conform bijlage IX. De kapitein van het schip ontvangt een kopie van het inspectierapport.

Art. 17.Alle klachten worden snel aan een eerste toetsing door de bevoegde instantie onderworpen. Met deze toetsing kan worden vastgesteld of de klacht met reden omkleed is.

Als dat het geval is, neemt de bevoegde instantie naar aanleiding van de klacht passende maatregelen, met name dat alle andere direct bij die klacht betrokken personen hun standpunt kenbaar kunnen maken.

Indien de bevoegde instantie van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is, brengt zij de indiener van de klacht op de hoogte van haar beslissing en motivering daarvan.

De identiteit van de persoon die de klacht heeft ingediend, wordt niet bekendgemaakt aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip.

De inspecteur waarborgt vertrouwelijkheid bij elk gesprek met bemanningsleden;

De bevoegde instantie brengt de administratie van de vlaggenstaat op de hoogte, met indien passend, een afschrift aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), van klachten die niet kennelijk ongegrond zijn en de maatregelen die na de klacht zijn genomen.

Art. 18.§ 1. Ten overstaan van de bevoegde instantie moet worden aangetoond dat de bij de inspectie bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden of zullen worden verholpen. § 2. Wanneer sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet de bevoegde instantie erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet. De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer de bevoegde instantie bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 3. Bij zijn beroepsmatige beoordeling van de vraag of een schip al dan niet moet worden aangehouden, past de inspecteur de in bijlage X vervatte criteria toe. § 4. De bevoegde instantie zorgt ervoor dat het schip wordt aangehouden indien uit de inspectie blijkt dat het schip niet is uitgerust met een functionerende reisgegevensrecorder, terwijl het gebruik daarvan op grond van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad verplicht is Wanneer deze tekortkoming niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de bevoegde instantie het schip toestaan verder te reizen naar de geschikte reparatiewerf die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkoming wel zonder meer kan worden verhopen, of kan zij verlangen dat de tekortkomingen worden verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen als bepaald in de in het MOU van Parijs opgenomen richtsnoeren. Daartoe zijn procedures van artikel 20 van toepassing. § 5. In uitzonderlijke omstandigheden, waarin de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, mag de bevoegde instantie de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet. § 6. In geval van aanhouding, dient de bevoegde instantie onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat, of wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moet, indien zulks van belang is, ook mededeling worden gedaan aan de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de klassecertificaten of de wettelijk voorschreven certificaten die overeenkomstig verdragen worden afgegeven. § 7. Dit besluit laat de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet. § 8. Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van dit besluit wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden. § 9. Om havencongestie te vermijden kan de bevoegde instantie toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een ander deel van de haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren.

Het risico op havencongestie is echter geen criterium om te beslissen of een schip al dan niet blijft aangehouden.

De bevoegde instantie werkt samen met de bevoegde dienst van het bevoegde gewest om te voorzien in faciliteiten voor de opvang van aangehouden schepen. § 10. Wanneer een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, verwittigt de bevoegde instantie zo snel mogelijk de bevoegde dienst van het bevoegde gewest.

Art. 19.De bevoegde instantie dient de kapitein van het schip als naar behoren op de hoogte te stellen van zijn recht om beroep in te stellen en van de praktische regelingen hieromtrent.

Wanneer ten gevolge van een door de eigenaar of de exploitant van een schip, of zijn vertegenwoordiger, ingediend beroep of verzoek een aanhoudingsbevel of weigering van toegang wordt opgeheven of gewijzigd : 1° zorgt de bevoegde instantie ervoor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast;2° brengt de bevoegde instantie binnen 24 uur na die beslissing de Europese Commissie op de hoogte van deze beslissing.

Art. 20.§ 1. Wanneer tekortkomingen als bedoeld in artikel 18, § 2, niet in de haven van inspectie kunnen worden verholpen, mag de bevoegde instantie het desbetreffende schip toestaan zo snel mogelijk naar de door de kapitein en de betrokken instanties gekozen geschikte reparatiewerf te varen die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkomingen kunnen worden verholpen, mits aan de door de bevoegde overheid van de vlaggenstaat vastgestelde en door de bevoegde instantie goedgekeurde voorwaarden wordt voldaan.

Deze voorwaarden dienen te garanderen dat het schip deze reis kan ondernemen zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers en bemanning of voor andere schepen, of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 2. Wanneer een schip naar een reparatiewerf wordt gestuurd vanwege tekortkomingen bij de naleving van IMO-resolutie A.744(18), hetzij wat de scheepsdocumenten betreft, hetzij wegens structurele gebreken of tekortkomingen, kan de bevoegde instantie eisen dat in de haven van aanhouding de nodige diktemetingen worden uitgevoerd voordat het schip toestemming krijgt om uit te varen. § 3. In de in § 1 genoemde omstandigheden stelt de bevoegde instantie de bevoegde autoriteit van de Staat waar zich de reparatiewerf bevindt, alsmede de in artikel 18, § 6, vermelde partijen en alle andere betrokkenen instanties in kennis van alle voorwaarden voor de reis.

Wanneer de bevoegde instantie een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, licht de bevoegde instantie de kennisgevende overheid in over de maatregelen die zij heeft genomen. § 4. De inspecteurs nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de toegang tot alle havens of ankerplaatsen in de Europese Unie wordt geweigerd aan schepen als bedoeld in § 1 : 1° die uitvaren zonder te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn door de bevoegde instantie,of 2° die uitvaren en weigeren te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen door zich niet naar de aangegeven reparatiewerf te begeven. De weigering blijft van kracht totdat de eigenaar of de exploitant ten genoegen van de bevoegde instantie, heeft aangetoond dat het schip volledig aan alle van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen voldoet. § 5. In de in § 4, onder 1°, genoemde omstandigheden waarschuwen de inspecteurs onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten.

In de in § 4, onder 2°, genoemde omstandigheden waarschuwt de bevoegde instantie indien de reparatiewerf in België gelegen is, onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten.

Voordat de toegang geweigerd wordt kunnen de inspecteurs verzoeken om overleg met de vlaggenstaatadministratie van het betrokken schip. § 6. In afwijking van de bepalingen van § 4, mag in geval van overmacht of om prevalerende beveiligingsmaatregelen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, tot een Belgische haven of ankerplaats toegang worden verleend door de bevoegde instantie op voorwaarde dat de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip ten genoegen van de bevoegde instantie afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.

Art. 21.De inspecties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in bijlage XI vermelde kwalificaties en door de bevoegde instantie gemachtigd zijn tot uitvoering van havenstaatcontroles.

Wanneer de bevoegde instantie niet de noodzakelijke beroepsbekwaamheid kan bieden, mag de inspecteur worden bijgestaan door een persoon met de vereiste beroepsbekwaamheid.

De bevoegde instantie, de inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en de personen die hun bijstaan, mogen geen commerciële belangen hebben in de haven van inspectie, noch in de geïnspecteerde schepen. De inspecteurs mogen evenmin werknemer zijn van of opdrachten uitvoeren voor niet-gouvernementele organisaties die wettelijk voorgeschreven certificaten en klassecertificaten afgeven of de noodzakelijke onderzoeken uitvoeren voor het afgeven van die certificaten aan schepen.

Iedere inspecteur is houder van een persoonlijk document in de vorm van een identiteitskaart die is afgegeven door de bevoegde instantie, en waarvan het model vervat is in bijlage XII. De bevoegde instantie ziet erop toe dat wordt nagegaan of de inspecteurs voldoen aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en aan de minimumcriteria als bedoeld in bijlage XI, zulks voordat de inspecteurs worden gemachtigd tot uitvoering van inspecties en vervolgens op gezette tijden, in het licht van de uniforme communautaire regeling inzake opleiding en beoordeling van de bekwaamheid van de inspecteurs inzake havenstaatcontrole door de lidstaten.

De bevoegde instantie ziet erop toe dat de inspecteurs worden bijgeschoold met betrekking tot de wijzigingen van het in de Europese Unie toegepaste havenstaatcontrolestelsel als vastgesteld in dit besluit en eventuele wijzigingen in de verdragen.

Art. 22.De inspecteurs zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen na de melding van klaarblijkelijke anomalieën door loodsen en de door de bevoegde gewesten aangewezen havenautoriteiten of haveninstanties en stellen een rapport op van de genomen maatregelen.

Art. 23.De inspecteurs zorgen ervoor dat de gegevens in verband met inspecties die overeenkomstig dit besluit worden uitgevoerd, worden overgebracht naar de inspectiedatabank zodra het inspectieverslag is voltooid of de aanhouding is opgeheven.

De bevoegde instantie zorgt ervoor dat de gegevens die zijn overgebracht naar de bovengenoemde inspectiedatabank binnen 72 uur worden gevalideerd met het oog op de publicatie ervan.

Art. 24.De door de nationale autoriteit voor maritieme beveiliging, opgericht bij de wet van 5 februari 2007 betreffende de maritieme beveiliging, aangewezen instantie deelt de volgende in haar bezit zijnde informatie mee aan de bevoegde instantie : 1° informatie betreffende schepen die niet hebben voldaan aan de voorschriften inzake aanmelding van Verordening (EG) nr.725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten; 2° informatie betreffende schepen die om beveiligingsredenen de toegang tot een haven is geweigerd of zijn verplicht om de haven te verlaten.

Art. 25.§ 1. Indien de in artikelen 12 en 13 bedoelde inspecties leiden tot bevestiging of ontdekking van tekortkomingen met betrekking tot de voorschriften van een verdrag, die de aanhouding van een schip rechtvaardigen, worden de kosten in verband met de inspectie, in een normale boekhoudperiode, gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip.

De kosten in verband met de door de inspecteurs ingevolge artikel 15 en artikel 20, § 4, uitgevoerde inspecties komen ten laste van de eigenaar of de exploitant van het schip.

Indien een schip wordt aangehouden worden de kosten in verband met de aanhouding in de haven gedragen door de eigenaar of de exploitant van het schip. § 2. Voor inspecties bedoeld in § 1, eerste en tweede lid, evenals voor de reistijd vereist voor die inspecties is een retributie verschuldigd van 110 euro per uur. Het tarief van 110 euro per uur is het basistarief.

Voor de aanhouding bedoeld in het § 1, derde lid is bijkomend een retributie van 220 euro verschuldigd om de kosten gemaakt door de bevoegde instantie te dekken. Het tarief van 220 euro is het basistarief.

Het bedrag van de retributies bedoeld in het eerste en tweede lid wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen op basis van de volgende formule : basistarief zoals vastgesteld in het eerste en tweede lid, vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.

Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het bedrag van de tarivieven wordt aangepast overeenkomstig het derde lid.

Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van november 2010. § 3. De aanhouding wordt pas opgeheven wanneer volledige betaling of een toereikende waarborg voor de overeenkomstig paragraaf 2 verschuldigde retributies is ontvangen.

Art. 26.In artikel 24, punt 1, van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, vervangen bij het koninklijk beslut van 1 september 2004, worden de woorden « het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole ».

Art. 27.In artikel 98bis, § 6, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 24 mei 2006 worden de woorden « het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole ».

Art. 28.In bijlage XIXbis, punt 6, d), van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2004, worden de woorden « het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole ».

Art. 29.In artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiers-schepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement worden de woorden « het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement » vervangen door de woorden « het koninklijk besluit van 22 dember 2010 betreffende havenstaatcontrole ».

Art. 30.In artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 1 september 2004 betreffende de afgifte van scheepsafval en ladingresiduen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement wordt de bepaling onder b) vervangen als volgt : « deze inspectie kan plaatsvinden in het kader van het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole; het totale aantal inspecties dat wordt verricht dient ten minste 25 % te bedragen van het aantal afzonderlijke schepen dat de Belgische havens in een representatief kalenderjaar is binnengelopen ».

Art. 31.In artikel 3, eerste lid, onder c), van het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EG, worden de woorden « overeenkomstig hoofdstuk I, deel I van bijlage I bij het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement » vervangen door de woorden « overeenkomstig hoofdstuk II, deel 2A van bijlage I van het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole ».

Art. 32.Het koninklijk besluit van 13 september 1998 houdende havenstaatcontrole en wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij de koninklijke beluisten van 9 december 1998, 21 juni 2001, 31 januari 2003, 25 oktober 2004 en 24 mei 2006, wordt opgeheven.

Art. 33.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011.

Art. 34.De Minister bevoegd voor de Scheepvaart, de Minister bevoegd voor Financiën, de Minister bevoegd voor Justitie en de Minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 december 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage I bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Elementen van het communautaire systeem inzake havenstaatinspectie (bedoeld in artikel 4) Het communautaire systeem inzake havenstaatinspectie omvat de volgende elementen : I. Scheepsrisicoprofiel Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische parameters : 1.Algemene parameters a) Type van het schip Passagiersschepen, olie- en chemicaliëntankers, gastankers en bulkschepen worden geacht een hoger risico te vormen.b) Ouderdom van het schip Schepen ouder dan twaalf jaar vormen een hoger risico.c) Prestaties van de vlaggenstaat i) Schepen die onder de vlag varen van een staat die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een hoge aanhoudingsgraad heeft, worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt een lage aanhoudingsgraad heeft, worden als een lager risico beschouwd. iii) Schepen die onder de vlag varen van een staat die overeenkomstig het kader en de procedures voor de vrijwillige audit van de lidstaten door de IMO het voorwerp heeft uitgemaakt van een voltooide audit en waarvoor in voorkomend geval een herstelactieplan is voorgelegd, worden als een lager risico beschouwd. Zodra de in artikel 10, § 3, van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole bedoelde maatregelen zijn aangenomen, dient de vlaggenstaat van dergelijke schepen aan te tonen dat de code voor de toepassing van verplichte IMO-instrumenten is nageleefd. d) Erkende organisaties i) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met een, wat betreft de aanhoudingsgraad binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, laag of zeer laag prestatieniveau, worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen waarvan het certificaat is afgegeven door erkende organisaties met een, wat betreft de aanhoudingsgraad binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder de MOU van Parijs valt, hoog prestatieniveau, worden als een lager risico beschouwd. iii) Schepen met een certificaat dat is afgegeven door een op grond van Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties. e) Prestaties van de rederij i) Schepen van een rederij die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt en matig of slecht presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen, worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen van een rederij die binnen de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt en goed presteert inzake tekortkomingen en aanhoudingen van schepen, worden als een lager risico beschouwd. 2. Historische parameters i) Schepen die meer dan één keer zijn aangehouden worden als een hoger risico beschouwd. ii) Schepen die bij inspecties die tijdens de in bijlage II bedoelde periode zijn verricht, minder dan het in bijlage II bedoelde aantal tekortkomingen hadden, worden als een lager risico beschouwd. iii) Schepen die tijdens de in bijlage II bedoelde periode niet zijn aangehouden, worden als een lager risico beschouwd.

De risicoparameters worden gecombineerd door een weging te maken van de relatieve invloed van elke parameter op het totale risico van het schip voor de vaststelling van de volgende scheepsrisicoprofielen : - hoog risico; - normaal risico; - laag risico.

Bij de bepaling van het risicoprofiel wordt vooral de nadruk gelegd op de parameters type schip, prestaties van de vlaggenstaat, van de classificatiebureaus en de rederijen.

II. Inspectie van schepen 1. Periodieke inspecties Periodieke inspecties worden verricht op vooraf vastgestelde termijnen.De frequentie van de periodieke inspecties hangt af van het risicoprofiel van het schip. Schepen met een hoog risico worden minstens om de zes maanden aan een periodieke inspectie onderworpen.

Bij schepen met een ander risicoprofiel zal de termijn tussen twee periodieke inspecties toenemen naarmate het risico afneemt.

De bevoegde instantie voert een periodieke inspectie uit bij : - elk schip met een hoog risicoprofiel dat tijdens de laatste zes maanden niet is geïnspecteerd in een haven of ankerplaats binnen de Gemeenschap of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een hoog risico komen vanaf de 5e maand in aanmerking voor inspectie; - elk schip met een normaal risicoprofiel dat tijdens de laatste 12 maanden niet is geïnspecteerd in een haven of ankerplaats binnen de Gemeenschap of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een normaal risico komen vanaf de 10e maand in aanmerking voor inspectie; - elk schip met een laag risicoprofiel dat tijdens de laatste 36 maanden niet is geïnspecteerd in een haven of een ankerplaats binnen de Gemeenschap of gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Schepen met een laag risico komen vanaf de 24e maand in aanmerking voor inspectie. 2. Aanvullende inspecties Ongeacht de datum waarop de laatste inspectie heeft plaatsgevonden, wordt een schip onderworpen aan een inspectie wanneer een van de volgende dwingende of onverwachte factoren optreedt.De noodzaak om op basis van onverwachte factoren een aanvullende inspectie te verrichten, wordt evenwel overgelaten aan het professionele oordeel van de inspecteur. 2A. Dwingende factoren Schepen ten aanzien waarvan de volgende dwingende factoren van toepassing zijn, worden geïnspecteerd, ongeacht de datum van hun laatste periodieke inspectie : - schepen waarvan de klassering om beveiligingsredenen is opgeheven of ingetrokken sedert de laatste inspectie in de Gemeenschap of in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt; - schepen die voorwerp zijn geweest van een rapport of een kennisgeving van een andere lidstaat; - schepen die niet terug te vinden zijn de inspectiedatabank; - schepen die : - op weg naar de haven bij een aanvaring betrokken zijn geweest of aan de grond gelopen of gestrand zijn; - beschuldigd zijn van een vermoedelijke schending van de bepalingen inzake lozing van schadelijke stoffen of effluenten; - op onregelmatige of onveilige wijze hebben gemanoeuvreerd, waarbij de door de IMO vastgestelde routeringsmaatregelen, of veilige vaarpraktijken en -procedures niet in acht zijn genomen. 2B. Onverwachte factoren Schepen ten aanzien waarvan de volgende onverwachte factoren van toepassing zijn, kunnen aan een inspectie worden onderworpen, ongeacht de datum van hun laatste periodieke inspectie. Het besluit om deze aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de inspecteurs. - schepen die niet hebben voldaan aan de toepasselijke versie van de IMO-aanbeveling inzake de vaart door de toegangswateren tot de Oostzee; - schepen met een certificaat dat werd afgegeven door een voormalige erkende organisatie waarvan de erkenning werd ingetrokken na de laatste inspectie in de Gemeenschap of het gebied dat onder het MOU van Parijs valt; - schepen waarbij door loodsen of de door de bevoegde diensten van het bevoegde gewest aangeduide havenautoriteiten of haveninstanties klaarblijkelijke anomalieën zijn gesignaleerd die afbreuk kunnen doen aan de veilige vaart of een dreiging vormen voor het milieu; - schepen die niet aan de verplichtingen inzake aanmelding hebben voldaan als bedoeld in artikel 8 van dit besluit, in Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen, in het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad en, indien van toepassing, in Verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten; - schepen waarover een rapport of klacht is ingediend door de kapitein, een bemanningslid of een persoon of organisatie die een rechtmatig belang heeft bij de veilige werking van het schip, de leef- en werkomstandigheden aan boord of de preventie van verontreiniging, tenzij de betrokken lidstaat het rapport of de klacht als kennelijk ongegrond beschouwt; - schepen die meer dan drie maanden geleden reeds eerder zijn aangehouden; - schepen waarbij opvallende tekortkomingen zijn vastgesteld, met uitzondering van schepen met tekortkomingen die binnen 14 dagen na het vertrek dienden te zijn verholpen, en schepen met tekortkomingen die voor het vertrek dienden te zijn verholpen; - schepen waarbij problemen met de lading zijn vastgesteld, met name schadelijke en gevaarlijke ladingen; - schepen die op zodanige wijze zijn gebruikt dat zij gevaar voor personen, eigendommen of het milieu opleverden; - schepen waarvan uit informatie uit betrouwbare bron blijkt dat hun risicoparameters verschillen van de geregistreerde parameters en dat het risiconiveau bijgevolg hoger ligt. 3. Inspectieregeling 3A.Schepen van prioriteitsklasse I worden als volgt geïnspecteerd : a) een uitgebreide inspectie : - schepen met een hoog risicoprofiel die in de laatste zes maanden niet zijn geïnspecteerd; - passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een normaal risicoprofiel die in de laatste 12 maanden niet zijn geïnspecteerd; b) een eerste of, in voorkomend geval, meer gedetailleerde inspectie : - schepen met een normaal risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn, die in de laatste 12 maanden niet zijn geïnspecteerd;c) in geval van een dwingende factor : - wordt er, afhankelijk van het professionele oordeel van de inspecteur, een meer gedetailleerde of een uitgebreide inspectie verricht van schepen met een hoog risicoprofiel en van passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar; - wordt er een meer gedetailleerde inspectie verricht van schepen die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn. 3B. Wanneer de bevoegde instantie beslist een schip van prioriteitsklasse II te inspecteren, is het volgende van toepassing : a) Een uitgebreide inspectie wordt verricht van : - schepen met een hoog risicoprofiel die in de laatste vijf maanden niet zijn geïnspecteerd; - passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een normaal risicoprofiel die in de laatste 10 maanden niet zijn geïnspecteerd; - passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar met een laag risicoprofiel die in de laatste 24 maanden niet zijn geïnspecteerd; b) een eerste of, in voorkomend geval, een meer gedetailleerde inspectie wordt verricht van : - schepen met een normaal risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn en die in de laatste 10 maanden niet zijn geïnspecteerd; - schepen met een laag risicoprofiel die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn en die in de laatste 24 maanden niet zijn geïnspecteerd; c) in geval van een onverwachte factor : - wordt er, afhankelijk van het professionele oordeel van de inspecteur, een grondigere of een uitgebreide inspectie verricht van schepen met een hoog risicoprofiel en van passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar; - wordt er een grondigere inspectie verricht van schepen die geen passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar zijn.

Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage II bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Ontwerp van scheepsrisicoprofielen (bedoeld in artikel 9, tweede lid) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage III bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Aanmelding (bedoeld in artikel 8, eerste lid) Informatie die moet worden verstrekt overeenkomstig artikel 8, eerste lid : De volgende informatie wordt verstrekt aan de door het bevoegde gewest aangeduide bevoegde autoriteit ten minste drie dagen voor het vermoedelijke tijdstip van aankomst in de haven of ankerplaats of vóór het vertrek in de vorige haven indien de reis naar verwachting minder dan drie dagen in beslag zal nemen : a) scheepsidentificatienummer (naam, roepletters, IMO-identificatienummer of MMSI-nummer);b) geplande duur van het verblijf in de haven;c) voor tankers : i) configuratie : enkelwandig, enkelwandig met SBT, dubbelwandig; ii) conditie van de lading en ballasttanks; vol, leeg, gevuld met inerte gassen; iii) volume en aard van de lading; d) geplande handelingen in de haven of ankerplaats van bestemming (laden, lossen, andere);e) geplande wettelijk voorgeschreven inspectie en belangrijke onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, uit te voeren in de haven van bestemming;f) datum van de laatste uitgebreide inspectie in het gebied dat onder het MOU van Parijs valt. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage IV bij het koninklijk besluit van 22 decembrer 2010 betreffende havenstaatcontrole Lijst van certificaten en documenten (bedoeld in artikel 12, 1) 1. Meetbrief (1969).2. - veiligheidscertificaat voor passagiersschepen, - veiligheidsconstructiecertificaat voor vrachtschepen, - uitrustingscertificaat voor vrachtschepen, - radioveiligheidscertificaat voor vrachtschepen, - certificaat van vrijstelling, inclusief, waar nodig, de vrachtlijst, - veiligheidscertificaat voor vrachtschepen.3. Internationaal scheepsbeveiligingscertificaat (ISSC) voor het schip.4. Continuous Synopsis Record van het schip.5. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk : - Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van vloeibare gassen in bulk.6. Internationaal certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk : - Certificaat van geschiktheid voor het vervoer van gevaarlijke chemicaliën in bulk.7. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door olie.8. Internationaal certificaat ter voorkoming van verontreiniging door het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.9. Internationaal certificaat van uitwatering (1966) : - Internationaal certificaat van vrijstelling van uitwatering.10. Oliejournaal, delen I en II.11. Ladingjournaal.12. Verklaring van minimum-bemanningssterkte.13. Certificaten of andere documenten, vereist krachtens de bepalingen van het STCW 78/95.14. Keuringsdocumenten (IAO-Verdrag nr.73 betreffende medische keuring van zeevarenden). 15. Tabel met de arbeidsorganisatie aan boord (IAO-Verdrag nr.180 en STCW 78/95). 16. Register van de werk- en rusttijden van zeevarenden (IAO-Verdrag nr.180). 17. Stabiliteitsgegevens.18. Afschriften van het document van overeenstemming en het veiligheidsbeleidscertificaat die zijn afgegeven overeenkomstig de internationale code voor de veilige werking van schepen en voor voorkoming van verontreiniging (SOLAS 74, hoofdstuk IX).19. Certificaten met betrekking tot de sterkte van de scheepsromp en de machines, afgegeven door de betrokken erkende organisatie (is alleen vereist als het schip bij een erkende organisatie geklasseerd is).20. Document van overeenstemming met de bijzondere eisen die gelden voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren.21. Veiligheidscertificaat voor hogesnelheidsvaartuigen en vergunning voor de exploitatie van hogesnelheidsvaartuigen.22. Speciale lijst of manifest van gevaarlijke goederen, of gedetailleerd stuwplan.23. Scheepsdagboek voor het bijhouden van tests en oefeningen, waaronder veiligheidsoefeningen, en het logboek voor aantekening van inspectie en onderhoud van reddingsmiddelen en -voorzieningen en van brandblusmiddelen en -voorzieningen.24. Veiligheidscertificaat voor schepen voor bijzondere doeleinden.25. Veiligheidscertificaat voor mobiele offshore-boorinstallaties.26. Voor olietankers, de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.27. De monsterrol, het brandbestrijdingsplan, en voor passagiersschepen een schadebestrijdingsplan.28. Scheepsnoodplan voor olieverontreiniging.29. Inspectierapport (bij bulk vervoerders en olietankers).30. Rapporten van vorige havenstaatcontrole-inspecties.31. Voor roropassagiersschepen, gegevens over de A/A-max.ratio. 32. Vergunning voor het vervoer van graan.33. Handleiding voor het vastzetten van lading.34. Plan voor het beheer van afvalstoffen en afvalstoffenjournaal.35. Beslissingsondersteunend systeem voor kapiteins van passagiersschepen.36. SAR-samenwerkingsplan voor passagiersschepen die op vaste routes opereren.37. Lijst van operationele beperkingen voor passagiersschepen.38. Bulkcarrierboekje (Bulk carrier booklet).39. Laad- en losplan voor bulkschepen.40. Certificaat van verzekering of andere financiële zekerheid terzake van wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie (Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie, 1992).41. Certificaat verplicht overeenkomstig Richtlijn 2009/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de verzekering van scheepseigenaren tegen maritieme vorderingen.42. Bij ongevallen verplicht certificaat overeenkomstig Verordening (EG) nr.392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee. 43. Internationaal Certificaat van voorkoming van luchtverontreiniging.44. Internationaal Certificaat van voorkoming van verontreiniging van het riool- of afvalwater. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage V bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Niet-limitatieve lijst van « gegronde redenen » (bedoeld in artikel 12, l3°, derde lid) A. Voorbeelden van gegronde redenen voor een gedetailleerde inspectie 1. De schepen als omschreven in bijlage I, deel II, 2A en 2B.2. Het niet behoorlijk bijgehouden zijn van het oliejournaal.3. De ontdekking van onnauwkeurigheden bij de controle van de certificaten en de andere documenten.4. Aanwijzingen dat de bemanningsleden niet kunnen voldoen aan de eisen inzake communicatie aan boord van artikel 98bis van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.5. Een certificaat dat op frauduleuze wijze is verkregen of waarvan de houder niet de persoon is aan wie het oorspronkelijk werd afgegeven.6. Een schip met een kapitein, officier of kwalificatie met een certificaat dat is afgegeven door een land dat het STCW 78/95 niet heeft geratificeerd.7. Bewijzen dat het laden en andere verrichtingen niet op veilige wijze of volgens de IMO-richtlijnen zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld het zuurstofgehalte in de inertgashoofdtoevoerleiding naar de laadtanks ligt boven het voorgeschreven maximumpeil.8. Het niet kunnen voorleggen door de kapitein van een olietanker van de aantekeningen van het olielozingsbewakings- en -regelsysteem voor de laatste reis in ballast.9. Het ontbreken van een bijgewerkte monsterrol, of bemanningsleden die niet weten wat hun taak is in geval van brand of bij een bevel om het schip te verlaten.10. De uitzending van foutieve noodsignalen die niet is gevolgd door een passende annuleringsprocedure.11. Het ontbreken van door de verdragen voorgeschreven belangrijke uitrusting of voorzieningen.12. Buitengewoon onhygiënische toestanden aan boord van het schip.13. Op de algemene indruk en waarnemingen van de inspecteur gebaseerde bewijzen dat er een ernstige aantasting van of gebreken aan de romp of de constructie bestaan die een gevaar kunnen betekenen voor de structurele integriteit, de waterdichtheid of de weerbestendigheid van het schip.14. Informatie of bewijzen dat de kapitein of bemanning niet bekend is met handelingen aan boord die essentieel zijn voor de veiligheid van schepen of de voorkoming van verontreiniging, of dat deze handelingen niet zijn verricht.15. Het ontbreken van een tabel met de arbeidsorganisatie aan boord of een register met de werk- en rusttijden van de bemanning. B. Voorbeelden van gegronde redenen voor de controle van beveiligingsaspecten op schepen 1. Tijdens de eerste havenstaatcontrole kan de inspecteur op de volgende manier vaststellen dat er gegronde redenen zijn voor aanvullende beveiligingscontroles : 1.1. Het ISSC is ongeldig of verlopen. 1.2. Het veiligheidsniveau van het schip is lager dan dat van de haven. 1.3. Op het schip hebben geen veiligheidsoefeningen plaatsgevonden. 1.4. De verslagen van de laatste 10 transacties tussen schip en haven of tussen schepen onderling zijn onvolledig. 1.5. Bewijs of constatering dat belangrijke bemanningsleden van het schip niet met elkaar kunnen communiceren. 1.6. Bewijs dat de veiligheidsvoorzieningen ernstige tekortkomingen vertonen. 1.7. Informatie van derde partijen zoals een rapport of verslag met informatie inzake veiligheid. 1.8. Het schip bezit een tijdelijk internationaal scheepsbeveiligingscertificaat (ISSC) dat op latere datum en aansluitend bij een eerder tijdelijk ISSC werd afgegeven en de inspecteur is beroepsmatig van oordeel dat de rederij dit certificaat heeft aangevraagd om na het verstrijken van het eerste tijdelijke certificaat niet volledig te hoeven voldoen aan SOLAS 74, hoofdstuk XI-2 en deel A van de ISPS-Code. In deel A van de ISPS-Code wordt vermeld in welke omstandigheden een tijdelijk certificaat mag worden verleend. 2. Indien gegronde redenen worden vastgesteld als hierboven vermeld, brengt de inspecteur de voor de veiligheid bevoegde autoriteit daarvan onverwijld op de hoogte (tenzij de inspecteur ook naar behoren is gemachtigd tot het uitvoeren van veiligheidsinspecties).De voor veiligheid bevoegde autoriteit besluit vervolgens, rekening houdend met het veiligheidsniveau overeenkomstig Voorschrift nr. 9 van SOLAS 74, hoofdstuk XI, welke controlemaatregelen nodig zijn. 3. Andere dan de voormelde gegronde redenen moeten worden beoordeeld door een naar behoren inzake beveiligingsaspecten gemachtigde functionaris. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage VI bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Procedures voor de controle van schepen (bedoeld in artikel 14, § 1) Bijlage 1 Havenstaatscontroleprocedures » van het MOU van Parijs en de volgende, door het MOU van Parijs vastgestelde instructies, in hun bijgewerkte versie : - Instruction 33/2000/02 : Operational Control on Ferries and Passenger Ships (Operationele controle op veerboten en passagiersschepen), - Instruction 35/2002/02 : Guidelines for PSCOs on Electronic Charts (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende elektronische kaarten), - Instruction 36/2003/08 : Guidance for Inspection on Working and Living Conditions (Richtsnoeren voor inspectie betreffende leef- en werkomstandigheden), - Instruction 37/2004/02 : Guidelines in Compliance with STCW 78/95 Convention as Amended (Richtsnoeren overeenkomstig het STCW-verdrag nr. 78/95, als gewijzigd), - Instruction 37/2004/05 : Guidelines on the Inspection of Hours of Work/Rest (Richtsnoeren betreffende de inspectie van arbeids/rusttijden), - Instruction 37/2004/10 : Guidelines for Port State Control Officers on Security Aspects (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende beveiligingsaspecten), - Instruction 38/2005/02 : Guidelines for PSCO's Checking a Voyage Data Recorder (VDR) (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole voor de controle van een reisgegevensrecorder (VDR), - Instruction 38/2005/05 : Guidelines on MARPOL 73/78 Annex I (Richtsnoeren betreffende MARPOL 79/78 bijlage I), - Instruction 38/2005/07 : Guidelines on Control of the Condition Assessment Scheme (CAS) of Single Hull Oil Tankers (Richtsnoeren betreffende de controle inzake de keuringsregeling scheepvaart (CAS) van enkelwandige olietankers), - Instruction 39/2006/01 : Guidelines for the Port State Control Officer on the ISM-Code (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende de ISM-Code), - Instruction 39/2006/02 : Guidelines for Port State Control Officers on Control of GMDSS, (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole betreffende de controle van het GMDSS), - Instruction 39/2006/03 : Optimisation of Banning and Notification Checklist (Optimalisering van de lijst van toegangsverboden en aanmeldingen), - Instruction 39/2006/10 : Guidelines for PSCOs for the Examination of Ballast Tanks and Main Power Failure Simulation (black-out test) (Richtsnoeren voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole voor het onderzoeken van ballasttanks en de simulatie van een onderbreking van de hoofdelektriciteitsvoorziening (black-out test)), - Instruction 39/2006/11 : Guidance for Checking the Structure of Bulk Carriers (Richtsnoeren voor het onderzoeken van de structuur van bulkschepen), - Instruction 39/2006/12 : Code of Good Practice for Port State Control Officers (Gedragscode voor inspecteurs inzake havenstaatcontrole), - Instruction 40/2007/04 : Criteria for Responsibility Assessment of Recognised Organisations (R/O) (Criteria voor de beoordeling van de verantwoordelijkheid van erkende organisaties (R/O)), - Instruction 40/2007/09 : Guidelines for Port State Control Inspections for Compliance with Annex VI of MARPOL 73/78 (Richtsnoeren voor inspecties inzake havenstaatcontrole met het oog op de naleving van bijlage VI van MARPOL 73/78).

Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage VII bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Uitgebreide inspectie van schepen (als bedoeld in artikel 13, § 4) Een uitgebreide inspectie heeft in het bijzonder betrekking op de algemene toestand van de volgende risicogebieden : - documentatie - structurele toestand - weerbestendigheid - noodvoorzieningen - radiocommunicatie - ladingsoperaties - brandveiligheid - alarmsystemen - leef- en werkomstandigheden - navigatieapparatuur - reddingsmiddelen - gevaarlijke goederen - voortstuwing en hulpmachines - preventie van vervuiling.

Voorts omvat een uitgebreide inspectie, voor zover dat mogelijk is gelet op de praktische haalbaarheid of op mogelijke dwingende omstandigheden in verband met de veiligheid van personen, het schip of de haven, de verificatie van specifieke elementen van risicogebieden afhankelijk van het type schip dat wordt geïnspecteerd, als bepaald overeenkomstig artikel 13, § 3.

Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage VIII bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Bepalingen betreffende de weigering van toegang tot havens en ankerplaatsen in de gemeenschap (bedoeld in artikel 15) 1. Indien aan de in artikel 15, § 1, beschreven voorwaarden wordt voldaan, stelt de bevoegde instantie, de kapitein van het schip er schriftelijk van in kennis dat een weigering van toegang zal worden uitgevaardigd die onmiddellijk van kracht wordt nadat het schip de haven heeft verlaten.Het toegangsverbod wordt onmiddellijk van kracht nadat het schip de haven heeft verlaten na het wegwerken van de tekortkomingen op grond waarvan het werd aangehouden. 2. De bevoegde instantie bezorgt ook een afschrift van de weigering van toegang aan de administratie van de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisatie, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs, de Europese Commissie en het secretariaat van het MOU van Parijs.De bevoegde instantie zorgt ervoor dat de informatie betreffende de weigering van toegang onverwijld wordt opgenomen in de inspectiedatabank. 3. Om het toegangsverbod te laten opheffen moet de eigenaar of de exploitant een formeel verzoek indienen bij de bevoegde instantie als deze het toegangsverbod heeft opgelegd.Dit verzoek dient vergezeld te gaan van een door de administratie van de vlaggenstaat, na een bezoek aan boord van een door de administratie van de vlaggenstaat naar behoren gemachtigde inspecteur, afgegeven document waarin wordt aangetoond dat het schip volledig aan de eisen in de toepasselijke bepalingen van de internationale verdragen voldoet. De administratie van de vlaggenstaat levert aan de bevoegde instantie een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord. 4. Het verzoek om het toegangsverbod op te heffen, dient eventueel ook te worden vergezeld van een document van het classificatiebureau dat het schip na een bezoek aan boord door een inspecteur van het classificatiebureau heeft geklasseerd en waaruit blijkt dat het schip voldoet aan de classificatienormen die door dat bureau zijn vastgesteld.Het classificatiebureau levert aan de bevoegde instantie een bewijs van het uitgevoerde bezoek aan boord. 5. Het toegangsverbod kan slechts worden opgeheven na afloop van de in artikel 15 bedoelde periode en na een nieuwe inspectie van het schip in een overeengekomen haven. Indien de overeengekomen haven zich in België bevindt, kan de bevoegde instantie op verzoek van de bevoegde autoriteit die het toegangsverbod heeft opgelegd, het schip toestaan zich naar de overeengekomen haven te begeven voor een nieuwe inspectie. In dat geval worden in de haven geen ladingoperaties uitgevoerd totdat de weigering van toegang is ingetrokken. 6. Indien de aanhouding op grond waarvan een toegangsverbod is uitgevaardigd onder meer gebaseerd is op structurele tekortkomingen aan het schip, kan de bevoegde instantie als deze de weigering van toegang heeft uitgevaardigd eisen dat bepaalde ruimtes, waaronder laadruimtes en tanks, worden vrijgemaakt voor onderzoek tijdens een nieuwe inspectie.7. De nieuwe inspectie wordt uitgevoerd door de bevoegde instantie als deze de weigering van toegang heeft opgelegd of, met diens toestemming, door de bevoegde autoriteit van de haven van bestemming. De bevoegde instantie kan een aankondiging tot 14 dagen voor de herinspectie vereisen. Ten genoegen van de bevoegde instantie wordt aangetoond dat het schip volledig voldoet aan de toepasselijke voorschriften van de internationale verdragen. 8. De hernieuwde inspectie bestaat uit een uitgebreide inspectie die ten minste de relevante punten van bijlage VII dient te omvatten.9. De retributies verschuldigd voor deze uitgebreide inspectie worden door de eigenaar of de exploitant van het schip gedragen overeenkomstig artikel 25, § 1, tweede lid.10. Indien de resultaten van de uitgebreide inspectie de bevoegde instantie voldoen in overeenstemming met bijlage VII wordt het toegangsverbod opgeheven en wordt de rederij van het schip daar schriftelijk van in kennis gesteld.11. De bevoegde instantie moet haar beslissing ook schriftelijk meedelen aan de administratie van de vlaggenstaat, het betrokken classificatiebureau, de andere lidstaten, de andere partijen bij het MOU van Parijs, de Europese Commissie en het secretariaat van het MOU van Parijs.De bevoegde instantie zorgt er na de opheffing van de weigering van toegang tevens voor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast. 12. Informatie over schepen waaraan de toegang tot havens en ankerplaatsen in de Gemeenschap is ontzegd, moet in de inspectiedatabank beschikbaar worden gesteld en worden bekendgemaakt. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage IX bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Inspectieverslag (bedoeld in artikel 16) Het inspectierapport moet tenminste de volgende punten omvatten : I. Algemene punten 1. Bevoegde instantie die het rapport heeft geschreven 2.Datum en plaats van inspectie 3. Naam van het geïnspecteerde schip 4.Vlag 5. Type schip (als aangeduid in het veiligheidsbeleidscertificaat) 6.IMO-identificatienummer 7. Roepnaam 8.Tonnage (gt) 9. Draagvermogen (voor zover van toepassing) 10.Bouwjaar, bepaald op basis van de datum op de veiligheidscertificaten van het schip 11. Het classificatiebureau of de classificatiebureaus, alsmede enige andere organisatie, voor zover van toepassing, die voor dit schip de eventuele classificatiecertificaten heeft/hebben afgegeven 12.De erkende organisatie of organisaties, en/of elke andere partij die namens de vlaggenstaat certificaten heeft afgegeven voor dit schip in overeenstemming met de toepasselijke verdragen 13. Naam en adres van de rederij of de exploitant van het schip 14.Naam en adres van de bevrachter die verantwoordelijk is voor de keuze van het schip en het type charter indien de schepen vloeistoffen of vaste lading in bulk vervoeren 15. Definitieve datum waarop het inspectierapport is geschreven 16.Vermelding dat gedetailleerde informatie over een inspectie of een aanhouding bekend kan worden gemaakt II. Informatie over de inspectie 1. Certificaten welke zijn afgegeven overeenkomstig de desbetreffende internationale verdragen, instantie of organisatie die het/de betrokken certificaat/certificaten heeft afgegeven, met inbegrip van de datum van afgifte en de datum waarop deze aflopen 2.Delen of elementen van het schip welke geïnspecteerd werden (in het geval van een gedetailleerde of uitgebreide inspectie) 3. Haven waar en datum waarop de laatste tussentijdse of jaarlijkse inspectie of inspectie met het oog op verlenging heeft plaatsgevonden en de naam van de organisatie die de inspectie heeft uitgevoerd 4.Soort inspectie (inspectie, gedetailleerde inspectie, uitgebreide inspectie) 5. Aard van de tekortkomingen 6.Genomen maatregelen III. Aanvullende informatie in het geval van aanhouding 1. Datum van het aanhoudingsbevel 2.Datum waarop het aanhoudingsbevel is opgeheven 3. Aard van de tekortkomingen die een aanhoudingsbevel wettigen (verwijzingen naar verdragen, indien van toepassing) 4.Aanwijzingen omtrent de vraag of de erkende organisatie, of een andere particuliere instelling die de desbetreffende controle heeft verricht, verantwoordelijkheid droeg in verband met de tekortkoming, of de combinatie van tekortkomingen, die tot de aanhouding heeft geleid 5. Genomen maatregelen. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage X bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Criteria voor de aanhouding van een schip (bedoeld in artikel 18, § 3) INLEIDING Alvorens te bepalen of tijdens een inspectie geconstateerde tekortkomingen aanhouding van het betrokken schip rechtvaardigen, past de inspecteur de in de punten 1 en 2 genoemde criteria toe.

Punt 3 bevat een niet-limitatieve lijst van tekortkomingen die op zich aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen (artikel 19, § 4).

Wanneer de grond voor de aanhouding voortvloeit uit bij een ongeval ontstane schade tijdens de reis van het schip naar de haven, wordt geen aanhoudingsbevel uitgevaardigd, mits : a) naar behoren is voldaan aan de eisen van voorschrift I/11(c) van SOLAS 74 betreffende kennisgeving aan de administratie van de vlaggenstaat, de aangewezen inspecteur of de erkende organisatie die verantwoordelijk is voor de afgifte van het desbetreffende certificaat;b) de kapitein of eigenaar van het schip, voordat het schip de haven aandoet, de bevoegde instantie heeft ingelicht over de omstandigheden van het ongeval en de ontstane schade, en informatie heeft gegeven over de vereiste kennisgeving van de administratie van de vlaggenstaat;c) door het schip naar genoegen van de bevoegde instantie passende herstelmaatregelen worden getroffen, en tevens;d) de bevoegde instantie, na in kennis van de uitvoering van de herstelmaatregelen te zijn gesteld, zich ervan heeft vergewist dat de gebreken, die duidelijk gevaar inhielden voor veiligheid, gezondheid of het milieu, verholpen zijn.1. Belangrijkste criteria Wanneer hij beroepshalve moet beoordelen of een schip al dan niet moet worden aangehouden, dient de inspecteur de volgende criteria toe te passen : Tijdschema : Schepen die niet veilig zee kunnen kiezen, worden bij de eerste inspectie aangehouden, ongeacht de tijd die het schip in de haven zal doorbrengen. Criterium : Het schip wordt aangehouden indien de tekortkomingen zo ernstig zijn dat een inspecteur het opnieuw moet bezoeken om zich er vóór afvaart van te vergewissen dat deze zijn verholpen.

De ernst van de tekortkomingen wordt bepaald door de noodzaak dat de inspecteur terugkeert naar het schip. Dit brengt echter niet in alle gevallen deze verplichting mee. Wel betekent het dat de instantie op enigerlei wijze, bij voorkeur door een hernieuwd bezoek, verifieert dat de tekortkomingen vóór het vertrek zijn verholpen. 2. Toepassing van de belangrijkste criteria Wanneer hij beslist of de tekortkomingen van een schip ernstig genoeg zijn om het schip aan te houden, dient de inspecteur te beoordelen of : 1.het schip de vereiste documenten heeft en of deze geldig zijn; 2. het schip over de bemanning als vereist in de Verklaring van minimum-bemanningssterkte beschikt.Gedurende de inspectie dient de inspecteur te bekijken of het schip en/of de bemanning in staat is : 3. de volgende bestemming veilig te bereiken;4. tot de volgende bestemming de lading veilig te behandelen, te vervoeren en te controleren;5. tot de volgende bestemming de machinekamer veilig te bedienen;6. tot de volgende bestemming een goede voortstuwing en besturing te handhaven;7. tot de volgende bestemming zo nodig efficiënt een brand te blussen in enig deel van het schip;8. tot de volgende bestemming, wanneer nodig, het schip snel en veilig te verlaten en reddingswerkzaamheden te verrichten;9. tot de volgende bestemming verontreiniging van het milieu te voorkomen;10. tot de volgende bestemming een passende stabiliteit te handhaven;11. tot de volgende bestemming het schip waterdicht en intact te houden;12. tot de volgende bestemming zo nodig in noodsituaties te communiceren;13. tot de volgende bestemming te zorgen voor veilige en gezonde omstandigheden aan boord;14. bij een ongeluk zoveel mogelijk informatie te verstrekken. Indien het antwoord op een van deze vragen ontkennend luidt, wordt, rekening houdend met alle geconstateerde tekortkomingen, aanhouding ernstig overwogen. Ook een combinatie van minder ernstige tekortkomingen kan aanhouding van het schip rechtvaardigen. 3. Om de inspecteur te helpen bij de toepassing van deze criteria, volgt hier een lijst van naar de betrokken verdragen en/of Codes gegroepeerde tekortkomingen die als dermate ernstig worden beschouwd dat zij de aanhouding van het betrokken schip kunnen rechtvaardigen. Deze lijst is niet limitatief. 3.1. Algemeen Het ontbreken van geldige certificaten en documenten als vereist bij de relevante instrumenten. Schepen die onder de vlag varen van Staten die geen partij zijn bij een relevant verdrag of die een ander relevant instrument niet ten uitvoer hebben gelegd, zijn echter niet gerechtigd de certificaten van het verdrag of het andere relevante instrument in bezit te hebben. Daarom is het ontbreken van de vereiste certificaten op zich geen reden om deze schepen aan te houden; door toepassing van de geen gunstiger behandelingsclausule » dient echter in aanzienlijke mate naleving van de bepalingen geëist te worden alvorens het schip kan vertrekken. 3.2. Werkingssfeer van SOLAS 74 1. Slechte werking van de voortstuwing en andere essentiële machines en van de elektrische installatie.2. Onvoldoende schone machinekamer, teveel olie-watermengsel in de bilges, isolatie van leidingen met inbegrip van de uitlaatleidingen in de machinekamer, aangetast door olie, slecht functioneren van de lensinrichting.3. Slecht functioneren van de noodgenerator, noodverlichting, accumulatoren en schakelaars.4. Slechte werking van de hoofd- en hulpstuurinrichting.5. Het ontbreken, onvoldoende capaciteit of ernstige beschadiging van individuele reddingsmiddelen, van reddingsboten en installaties om deze te water te brengen.6. Het ontbreken van brandopsporingssystemen, brandalarm, blusuitrusting, vast aangebrachte blusinstallaties, ventilatieafsluiters, brandkleppen, snelsluitinrichtingen, of, indien wel aanwezig, het niet-conform of in slechte staat zijn in een mate die niet verenigbaar is met de bestemming ervan.7. Het ontbreken, het in slechte toestand verkeren of het niet juist werken van de brandbescherming aan dek van tankers.8. Het ontbreken, het niet-conform zijn of de slechte toestand van lichtseinen, dagmerken of geluidsseinen.9. Het ontbreken of het niet goed werken van de radio-uitrusting voor nood- en veiligheidscommunicatie. 10. Het ontbreken of het niet goed werken van navigatiemiddelen, rekening houdend met de bepalingen van SOLAS 74-voorschrift V/16.2. 11. Het ontbreken van bijgewerkte zeekaarten en/of alle andere nautische publicaties die nodig zijn voor de voorgenomen reis, rekening houdend met het feit dat een goedgekeurd Electronic Chart Display and Information System (ECDIS-elektronische navigatiekaarten) op basis van officiële gegevens als vervanging voor papieren kaarten mag worden gebruikt.12. Het ontbreken van vonkvrije afvoerventilatie voor ladingpompkamers. 13. Ernstige tekortkoming van de operationele voorschriften, als beschreven in deel 5.5 van bijlage 1 bij het MOU van Parijs. 14. Aantal, samenstelling of diplomering van de bemanning is niet in overeenstemming met de verklaring van minimum-bemanningssterkte.15. Het niet uitvoeren van het uitgebreide inspectieprogramma overeenkomstig SOLAS 74, hoofdstuk XI, voorschrift 2. 3.3. Werkingssfeer van de IBC-code 1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.2. Het ontbreken of beschadigd zijn van hogedrukveiligheidsinrichtingen.3. De elektrische installatie is niet intrinsiek veilig of stemt niet overeen met de eisen van de code.4. Ontbrandbaar materiaal op gevaarlijke plaatsen.5. Niet voldoen aan speciale voorschriften.6. Overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid lading per tank.7. Onvoldoende bescherming tegen hitte van kwetsbare producten. 3.4. Werkingssfeer van de IGC-code 1. Vervoer van een stof die niet vermeld wordt in het certificaat van geschiktheid, of het ontbreken van informatie over de lading.2. Het ontbreken van middelen om accommodatie of dienstruimten af te sluiten.3. Schotten niet gasdicht.4. Tekortkoming aan de luchtsluizen.5. Het ontbreken of niet goed werken van snelafsluiters.6. Het ontbreken of niet goed werken van veiligheidsafsluiters.7. Elektrische installatie is niet intrinsiek veilig en correspondeert niet met de eisen van de code.8. Ventilatoren in het ladinggedeelte niet bruikbaar.9. Niet werkende drukalarmen voor ladingtanks.10. Het gasdetectieapparaat en/of detectieapparaat voor giftig gas vertoont/vertonen gebreken.11. Vervoer zonder geldig inhibitor-certificaat van stoffen waarvan reactie moet worden tegengegaan. 3.5. Werkingssfeer van het LL 66 1. Belangrijke plaatsen hebben schade of corrosie of putjes in de platen en daarmee gepaard gaande verstijving van dekken en romp, die van invloed is op de zeewaardigheid of het plaatselijk bestand zijn tegen ladingen, tenzij passende voorlopige reparaties worden uitgevoerd om een reis naar een haven voor definitieve reparatie mogelijk te maken.NL 28 mei 2009 Publicatieblad van de Europese Unie L 131/89 2. Een geconstateerd geval van onvoldoende stabiliteit.3. Het ontbreken van voldoende en betrouwbare informatie in goedgekeurde vorm op grond waarvan de kapitein op snelle en eenvoudige wijze het laden en het ballasten van zijn schip kan regelen, zodanig dat er in alle stadia en onder wisselende omstandigheden tijdens de reis een veilige stabiliteitsmarge is en dat het ontstaan van onaanvaardbare spanningen op de constructie van het schip vermeden wordt.4. Sluitwerk, luiken en waterdichte deuren ontbreken, verkeren in slechte staat of vertonen gebreken.5. Overbelading.6. Ontbreken of onleesbaarheid van het uitwateringsmerk. 3.6. Werkingssfeer van MARPOL 73/78, bijlage I 1. Het ontbreken, ernstige beschadiging of het niet goed werken van het olie-waterafscheidingssysteem, het bewakings- en regelsysteem voor de olielozingen of de alarminrichting wanneer de limiet van 15 delen olie per miljoen in een mengsel wordt overschreden.2. Overblijvende capaciteit van de sloptank is onvoldoende voor de voorgenomen reis.3. Het oliejournaal is niet aanwezig.4. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht.5. Het onderzoeksrapport ontbreekt of is niet in overeenstemming met voorschrift 13G(3)(b) van MARPOL 73/78. 3.7. Werkingssfeer van MARPOL 73/78, bijlage II 1. Het ontbreken van het P&A Manual.2. De lading is niet gecategorizeerd.3. Geen ladingjournaal aanwezig.4. Vervoer van olieachtige stoffen zonder te voldoen aan de voorschriften of aan daartoe op passende wijze aangepast certificaat.5. Niet toegestane omloopleiding voor lozing aangebracht. 3.8. Werkingssfeer van MARPOL 73/78, bijlage V 1. Ontbreken van een plan voor het beheer van afvalstoffen.2. Ontbreken van een afvalstoffenjournaal.3. Scheepsbemanning is niet vertrouwd met de vereisten inzake verwijdering/lozing van het plan voor het beheer van afvalstoffen. 3.9. Werkingssfeer van het STCW 78/95 en Richtlijn 2008/106/EG 1. Zeevarenden beschikken niet over een diploma of het vereiste diploma, hebben geen geldige vrijstelling of kunnen geen schriftelijk bewijs overleggen, dat bij de administratie van de vlaggenstaat een aanvraag voor een aantekening is ingediend.2. Bewijs dat een certificaat op onrechtmatige wijze is verkregen of dat de houder niet de persoon is aan wie het certificaat aanvankelijk werd afgegeven.3. Er wordt niet voldaan aan de van toepassing zijnde eisen van de administratie van de vlaggenstaat inzake de minimum-bemanningssterkte.4. De regeling van de navigatie- en de machinekamerwacht voldoet niet aan de voorschriften van de administratie van de vlaggenstaat.5. Van het wachtdienst doend personeel kan niemand de apparatuur bedienen die essentieel is voor veilige navigatie, radiocommunicatie voor de veiligheid of de voorkoming van verontreiniging van de zee.6. Er kan geen bewijs worden geleverd van vakbekwaamheid met betrekking tot de aan zeevarenden ten behoeve van de veiligheid van het schip en ter voorkoming van verontreiniging opgedragen taken.7. Voor de eerste wacht bij het begin van de reis en de daaropvolgende aflossing van de wacht is geen personeel beschikbaar dat voldoende is uitgerust en anderszins geschikt is voor de dienst. 3.10. Werkingssfeer van de IAO-verdragen 1. Onvoldoende voedsel voor de reis naar de volgende haven.2. Onvoldoende drinkwater voor de reis naar de volgende haven.3. Uiterst ongezonde omstandigheden aan boord.4. Geen verwarming in de accommodatie van een schip dat vaart in gebieden waar temperaturen uiterst laag kunnen zijn.5. Onvoldoende ventilatie in de accommodatie van een schip.6. Uitzonderlijk veel vuilnis, versperring door uitrusting of vracht, of anderszins onveilige omstandigheden, in gangpaden of -accommodatie.7. Duidelijke tekenen dat wachtdoend personeel en ander personeel van dienst voor de eerste wacht of aflossing daarvan zijn verzwakt door vermoeidheid. 3.11. Gevallen die geen aanhouding rechtvaardigen, maar waarbij bijvoorbeeld ladingoperaties moeten worden opgeschort Niet goed functioneren (of slecht onderhoud) van het inert-gassysteem, installaties of machines die betrekking hebben op het laden, wordt beschouwd als voldoende aanleiding om het laden te stoppen.

Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage XI bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Minimumeisen voor inspecteurs (bedoeld in artikel 21, eerste en vijfde lid) 1. Inspecteurs dienen te beschikken over de nodige theoretische kennis over en praktische ervaring met schepen en de exploitatie daarvan.Zij moeten over de nodige bekwaamheden beschikken om de vereisten van de internationale verdragen en de betrokken havenstaatcontroleprocedures te doen naleven. De verwerving van de kennis en bekwaamheid voor de tenuitvoerlegging van internationale en communautaire regelgeving gebeurt via een door documenten gestaafd opleidingsprogramma. 2. Inspecteurs dienen ten minste : a) te beschikken over gepaste kwalificaties van een zeevaartinstelling of nautische instelling en over relevante zeevaartervaring als gecertificeerd scheepsofficier en in het bezit te zijn (of te zijn geweest) van een geldig STCW II/2 of III/2 -bewijs van bekwaamheid zonder beperking wat betreft het inzetgebied, het voortstuwingsvermogen of de tonnage, of b) te zijn geslaagd voor een door de bevoegde instantie erkend examen van scheepsbouwkundig ingenieur, werktuigbouwkundig ingenieur of ingenieur op een met de scheepvaart verband houdend gebied, en in die hoedanigheid ten minste vijf jaar te hebben gewerkt, of c) in het bezit te zijn van een relevant universitair diploma of een gelijkwaardige opleiding te hebben gevolgd en naar behoren opgeleid en gediplomeerd te zijn als inspecteurs scheepsveiligheid.3. De inspecteur dient : - ten minste één jaar als vlaggenstaatinspecteur, belast met controle en certificering in het kader van de verdragen, werkzaam te zijn geweest of betrokken te zijn geweest bij het toezicht op de activiteiten van erkende organisaties waaraan wettelijk voorgeschreven taken zijn gedelegeerd, of - een vergelijkbaar niveau van bekwaamheid te hebben bereikt door het volgen van ten minste één jaar praktijkopleiding bestaande uit het deelnemen aan inspecties in het kader van de havenstaatcontrole onder leiding van ervaren inspecteurs inzake havenstaatcontrole.4. De inspecteurs als bedoeld in 2, onder a), dienen ten minste vijf jaar ervaring in de zeevaart te hebben opgedaan en tijdens deze periode onder andere werkzaam te zijn geweest als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst, dan wel als inspecteur van de vlaggenstaat of als adjunct-inspecteur voor havenstaatcontrole.Die ervaring dient een periode van ten minste twee jaar in de zeevaart als officier in de dekdienst, respectievelijk de machinekamerdienst te omvatten. 5. De gekwalificeerde inspecteur moet schriftelijk en mondeling met zeevarenden kunnen communiceren in de op zee het meest gesproken taal.6. Inspecteurs die niet aan bovenstaande criteria voldoen, worden ook geaccepteerd indien zij op 23 april 2009 in dienst van de bevoegde instantie havenstaatcontrole uitoefenen.7. Wanneer havenstaatcontrole-inspecteurs inspecties, als bedoeld in artikel 14, § 1 en § 2, in een lidstaat verrichten, dienen de inspecteurs te beschikken over de gepaste kwalificaties, met inbegrip van voldoende theoretische kennis en praktische ervaring op het vlak van maritieme veiligheid.Daartoe behoren in principe : a) een goed inzicht in maritieme veiligheid en de toepassing van dit concept bij de geïnspecteerde activiteiten;b) een goede praktijkkennis van beveiligingstechnologieën en -technieken;c) kennis van inspectieprincipes, -procedures en -technieken;d) praktijkkennis van de geïnspecteerde activiteiten. Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage XII bij het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole Model van identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten (bedoeld in artikel 21, vierde lid) Voorzijde : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Rugzijde : De Maritieme Overheid vermeld op keerzijde, verklaart dat de houder van dit document wiens foto, naam en handtekening vermeld zijn op keerzijde, gemachtigd is, door voornoemde Overheid, inspecties uit te voeren aan boord van vreemde schepen die havens en ankerplaatsen aandoen die onder de Belgische jurisdictie vallen en dit overeenkomstig het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

The Maritime Authority mentionned overleaf certifies that the holder of this document, whose photograph, name and signature are shown overleaf, is duly authorised by the said Authority to carry out inspections on board foreign ships calling at the ports and at anchorages under the Belgian juridiction in accordance with the royal decree of 22 december 2010 on port state control.

Uitgereikt te/Place of issue : Op/date of issue : Handtekening van de bevoegde Overheid/ (Stempel) Signature of competent Authority (Official Stamp) Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole.

De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. A. TURTELBOOM De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^