Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 februari 2021
gepubliceerd op 24 maart 2021

Koninklijk besluit betreffende beschermende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2021040455
pub.
24/03/2021
prom.
22/02/2021
ELI
eli/besluit/2021/02/22/2021040455/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 FEBRUARI 2021. - Koninklijk besluit betreffende beschermende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer het bijgevoegde ontwerp van koninklijk besluit voor te leggen ter ondertekening door Uwe Majesteit.

Dit ontwerp betreft een gemengde bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (normering) en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (controles), waarvoor eerstgenoemde als piloot optreedt.

Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen is met ingang van 14 december 2019 opgeheven en vervangen door: - Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten en - Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (verordening officiële controles).

Dit ontwerp van koninklijk besluit vervangt het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 (omzetting in Belgisch recht van de opgeheven Richtlijn 2000/29/EG) en voorziet in aanvullende bepalingen voor de toepassing in België van de twee bovenstaande Verordeningen die verbindend in al hun onderdelen en rechtstreeks toepasselijk zijn. Het bevat ook wijzigingen en opheffingen van bestaande koninklijke en ministeriële besluiten om de nationale fytosanitaire wetgeving in overeenstemming te brengen met de nieuwe Europese plantengezondheidswetgeving en de daaraan verbonden uitvoeringshandelingen (Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten).

Artikelsgewijze toelichting: OPSCHRIFT Het opschrift duidt er op dat dit besluit enkel betrekking heeft op quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten, een bevoegdheid van de federale overheid. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities

Art. 1.bepaalt dat dit besluit voorziet in aanvullende bepalingen bij Verordening (EU) 2016/2031 ("verordening plantengezondheid") en Verordening (EU) 2017/625 ("verordening officiële controles") die rechtstreeks toepasselijk zijn. Deze bepalingen worden expliciet beperkt tot de bevoegdheden van de federale overheid om gevolg te geven aan de opmerkingen van de Raad van State over de gedeeltelijke bevoegdheid van de gewesten voor de uitvoering van deze Verordeningen.

Art. 2.bevat enkele definities van in dit besluit gebruikte termen en begrippen.

Art. 3.omschrijft de bevoegdheidsverdeling op het vlak van plantengezondheid tussen de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV). HOOFDSTUK II. - Algemene maatregelen ter bestrijding van quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten

Art. 4.bepaalt de meldingsplicht voor de (vermoedelijke) aanwezigheid van quarantaineorganismen, overeenkomstig art. 15 van de verordening plantengezondheid.

Art. 5.schrijft de verplichte bestrijding van quarantaineorganismen voor, overeenkomstig art. 15 van de verordening plantengezondheid.

Art. 6.bevat de mogelijke maatregelen ter bestrijding van quarantaineorganismen en geeft de Minister de mogelijkheid om omwille van fytosanitaire redenen het vervoer en de teelt van planten te reglementeren of te verbieden, noodmaatregelen of strengere fytosanitaire maatregelen vast te stellen en/of afgebakende gebieden in te stellen, overeenkomstig de artikelen 18, 29 en 31 van de verordening plantengezondheid.

Art. 7.geeft de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen de machtiging om documenten- en identiteitscontroles op planten uit te voeren.

Art. 8.bevat fytosanitaire verplichtingen voor de door het FAVV geregistreerde operatoren. HOOFDSTUK III. - Bepalingen inzake het verkeer van voor opplant bestemde niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L.

Art. 9.bevat voorwaarden waaronder een producent van hoevepootgoed vrijgesteld kan worden van het gebruik van plantenpaspoorten, in toepassing van art. 82 van de verordening plantengezondheid. Dit betreft aardappelpootgoed voor eigen gebruik door de producent dat niet in het verkeer gebracht en niet gecertificeerd wordt. Voor dit hoevepootgoed zijn er geen eisen inzake de aanwezigheid van gereguleerde niet-quarantaineorganismen (RNQP's) van toepassing. De bepalingen van dit artikel betreffen uitsluitend maatregelen tegen quarantaineorganismen en behoren dus volledig tot de bevoegdheid van de federale overheid. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen inzake plantenpaspoorten

Art. 10.bevat bijkomende voorschriften over de op plantenpaspoorten te vermelden gegevens, overeenkomstig art. 83 en bijlage VII, deel A, van de verordening plantengezondheid. Om gevolg te geven aan de opmerking 4.2. van de Raad van State is op 5 januari 2021 door de federale en gewestelijke ministers van Landbouw een samenwerkingsakkoord ondertekend (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 13 januari 2021). Dit samenwerkingsakkoord bepaalt gemeenschappelijk de voorgeschreven vermeldingen op de plantenpaspoorten.

Art. 11 t.e.m. 13 bevatten voorwaarden en modaliteiten voor het afleveren van plantenpaspoorten door het FAVV, zoals voorgeschreven in art. 84 van de verordening plantengezondheid. Deze bepalingen zijn ook opgenomen in het voornoemde samenwerkingsakkoord om gevolg te geven aan de opmerking 4.2. van de Raad van State dat ze niet eenzijdig door de federale overheid kunnen worden uitgevaardigd.

Art. 14.bepaalt dat de Minister regels kan vastleggen voor het opmaken van plannen voor de beheersing van risico's op quarantaineorganismen, in toepassing van art. 91 van de verordening plantengezondheid. HOOFDSTUK V. - Bepalingen inzake uitvoer van planten, plantaardige producten en andere materialen

Art. 15.legt de modellen vast van het fytosanitair uitvoercertificaat, het fytosanitair wederuitvoercertificaat en het pre-uitvoercertificaat en bepaalt de voorwaarden voor de aflevering van dergelijke certificaten (cfr. art. 100 t.e.m. 102 van de verordening plantengezondheid). Deze modellen zijn ook opgenomen in het voornoemde samenwerkingsakkoord om gevolg te geven aan de opmerking 4.3. van de Raad van State dat ze niet eenzijdig door de federale overheid kunnen worden opgelegd.

Gelet op de opmerkingen 7 tot en met 7.4. van de Raad van State werd het artikel 16 uit de oorspronkelijke versie van dit ontwerp van besluit geschrapt en zijn de hierna volgende artikelen hernummerd. HOOFDSTUK VI. - Bepalingen inzake informatie-uitwisseling met andere lidstaten van de Europese Unie

Art. 16.bevat voorschriften voor het gebruik van het pre-uitvoercertificaat, overeenkomstig art. 102 van de verordening plantengezondheid. Deze zijn ook opgenomen in het voornoemde samenwerkingsakkoord om gevolg te geven aan de opmerking 4.3. van de Raad van State dat ze niet eenzijdig door de federale overheid kunnen worden opgelegd. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen Art. 17 t.e.m. 20 wijzigen het koninklijk besluit van 10 oktober 2003 om de daarin gebruikte terminologie en verwijzingen in overeenstemming te brengen met de nieuwe Europese plantengezondheidswetgeving. Om gevolg te geven aan de opmerking 4.4.2. van de Raad van State is in art. 19 (wijziging van art. 3 van het koninklijk besluit van 10 oktober 2003) de rol van het FAVV beperkt tot de quarantaineorganismen.

Art. 21 t.e.m. 23 wijzigen het koninklijk besluit van 13 februari 2006 om de daarin gebruikte terminologie en verwijzingen in overeenstemming te brengen met de nieuwe Europese plantengezondheidswetgeving. Om gevolg te geven aan de opmerkingen 4.4.3. en 4.4.4. van de Raad van State is in art. 23 (wijziging van art. 2, 2°, en art. 5 van het koninklijk besluit van 13 februari 2006) de rol van het FAVV beperkt tot de quarantaineorganismen.

Art. 24 t.e.m. 26 wijzigen het koninklijk besluit van 23 juni 2008 omdat bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.) niet meer is opgenomen op de lijst van quarantaineorganismen, maar nog enkel een quarantaineorganisme blijft in bepaalde beschermde gebieden. De federale bestrijdingsmaatregelen tegen bacterievuur moeten dus beperkt worden tot het plantaardig materiaal dat bestemd is voor deze beschermde gebieden.

Art. 27 wijzigt het koninklijk besluit van 22 juni 2010 om de daarin gebruikte terminologie en verwijzingen in overeenstemming te brengen met de nieuwe Europese plantengezondheidswetgeving. HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepalingen

Art. 28.bepaalt dat de samenwerking met de douanediensten verloopt overeenkomstig de reglementering van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen.

Art. 29.bepaalt dat de Minister de bijlagen (modellen van certificaten) bij het voorliggende besluit kan wijzigen en uitvoeringsmaatregelen kan vastleggen om te voldoen aan bijkomende bepalingen in het kader van de Europese plantengezondheidswetgeving.

Gelet op de opmerking 5.1. van de Raad van State werd het artikel 31 uit de oorspronkelijke versie van dit ontwerp van besluit geschrapt en zijn de hierna volgende artikelen hernummerd. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 30.heft enkele bestaande koninklijke en ministeriële besluiten op die in het kader van de nieuwe Europese en nationale plantengezondheidswetgeving overbodig geworden zijn. Voor wat betreft het koninklijk besluit van 17 februari 2005 wordt er geen gevolg gegeven aan de opmerking 4.5. van de Raad van State omdat de modellen van fytosanitaire invoercertificaten en wederuitvoercertificaten voor het binnenbrengen van planten, plantaardige producten of andere materialen afkomstig uit derde landen vastgelegd zijn in de artikelen 71 en 76 en de bijlage V, delen A en B, van de verordening plantengezondheid. Bijgevolg moet het koninklijk besluit van 17 februari 2005 opgeheven worden voor wat betreft de bevoegdheid van de federale overheid.

Gelet op de opmerking 8 van de Raad van State werd het artikel 33 uit de oorspronkelijke versie van dit ontwerp van besluit geschrapt.

Art. 31.bepaalt dat de Minister van Financiën (bevoegd voor de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen) en de Minister van Landbouw (bevoegd voor de veiligheid van de voedselketen) belast zijn met de uitvoering van het voorliggende besluit.

Bijlagen I - III bevatten de modellen van het fytosanitair uitvoercertificaat, het fytosanitair wederuitvoercertificaat en het pre-uitvoercertificaat.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 67.693/1/V van 14 augustus 2020 over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende beschermende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen ' Op 29 juni 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Landbouw verzocht binnen een termijn van zestig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `betreffende beschermende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen'.

Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 4 augustus 2020 . De kamer was samengesteld uit Jan Clement, staatsraad, voorzitter, Jeroen Van Nieuwenhove en Pierre Barra, staatsraden, Jan Velaers, assessor, en Astrid Truyens, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Tim Corthaut, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 14 augustus 2020. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de vervanging van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 `betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen' door een nieuwe regeling ter uitvoering van verordening (EU) 2016/2031 1.Die verordening is onder meer in de plaats gekomen van richtlijn 2000/29/EG 2, waarvan het voormelde koninklijk besluit de omzetting vormde.

Tevens worden in een aantal andere besluiten 3 wijzigingen aangebracht om de terminologie af te stemmen op die van verordening (EU) 2016/2031 en worden verscheidene achterhaalde besluiten opgeheven 4. Bovendien worden een aantal bepalingen inzake het toezicht afgestemd op verordening (EU) 2017/625 5.

Het ontwerp omvat tien hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat algemene bepalingen en definities. Hoofdstuk II bevat algemene maatregelen ter bestrijding van quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten. Hoofdstuk III bevat bepalingen over het verkeer van voor opplant bestemde niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L. Hoofdstuk IV bevat bepalingen over plantenpaspoorten. Hoofdstuk V bevat bepalingen over uitvoer van planten, plantaardige producten en andere materialen. Hoofdstuk VI regelt de informatie-uitwisseling met andere lidstaten van de Europese Unie. Hoofdstuk VII bevat wijzigingsbepalingen. Hoofdstuk VIII bevat een bepaling over de verhouding tussen het ontwerp en de regelgeving inzake douane en accijnzen (artikel 29) en een delegatie aan de minister bevoegd voor landbouw (hierna: de minister) met het oog op het wijzigen van de bijlagen (artikel 30). Hoofdstuk IX bevat een strafbepaling. Hoofdstuk X omvat de opheffings- en slotbepalingen. De drie bijlagen bevatten modelformulieren.

Overeenkomstig artikel 33 heeft het te nemen besluit uitwerking met ingang van 14 december 2019.

BEVOEGDHEID 3. De Raad van State heeft recent al de gelegenheid gehad om de bevoegdheidsverdeling met betrekking tot de uitvoering van verordening (EU) 2016/2031 te verduidelijken in advies 66.907/3 van 30 maart 2020 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 11 mei 2020 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen'. "A. Algemeen 2. In advies 38.398/3 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 `betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen' (dat in hoofdzaak strekt tot de omzetting van richtlijn 2000/29/EG,6 die wordt ingetrokken bij artikel 109, lid 1, van verordening (EU) 2016/2031), heeft de Raad van State het volgende uiteengezet aangaande de bevoegdheid van de federale overheid. ` Sinds de vervanging van artikel 6, § 1, V, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 is het landbouwbeleid een aangelegenheid welke in beginsel behoort tot de bevoegdheid van de gewesten. Bij wijze van uitzondering is de federale overheid bevoegd gebleven voor een aantal limitatief opgesomde aangelegenheden; te dezen is daarbij van belang `de normering en de daarop toepasbare controle inzake de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen' (artikel 6, § 1, V, eerste lid, 1° ).

Mede op grond van de voornoemde uitzondering blijft de federale overheid bevoegd voor het `sanitaire beleid'; aan de gewesten is daarentegen het `beleid inzake de kwaliteit' overgedragen7. Wat de bestrijding van plantenziekten betreft, hebben de gemachtigde ambtenaren aan de Raad van State uiteengezet dat de bevoegdheidsverdeling inhoudt dat de federale overheid bevoegd is gebleven om plantenziekten te bestrijden die de gezondheid zelf van de planten bedreigen (verbod van invoer, en maatregelen om de besmetting tegen te gaan), terwijl de gewesten bevoegd zijn om maatregelen te nemen i.v.m. de aanwezigheid van schadelijke organismen die enkel de kwaliteit van de plantaardige producten verminderen (maximumtolerantienormen). Met die uitleg kan worden ingestemd.

De respectieve bevoegdheden van de federale overheid en de gewesten blijken aldus afhankelijk te zijn van de aard van de schadelijke organismen. Bovendien volgt uit het voorzorgsbeginsel dat, zolang niet duidelijk is wat de effecten van een schadelijk organisme zijn, de federale overheid zich bevoegd kan achten; zodra aangetoond is dat het organisme geen bedreiging vormt voor de gezondheid van de planten, en er dus geen behoefte meer bestaat aan fytosanitaire maatregelen, zijn de gewesten bevoegd.

Het voorliggende ontwerp voorziet enkel in fytosanitaire maatregelen.

De ontworpen regeling behoort derhalve in haar geheel tot de bevoegdheid van de federale overheid.' Naar aanleiding van de omzetting van richtlijn 2007/33/EG,8 die wordt ingetrokken bij artikel 109, lid 2, f), van verordening (EU) 2016/2031, heeft de Raad van State die bevoegdheidsverdeling verder gepreciseerd in advies 47.815/VR/3 van 23 maart 2010 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 22 juni 2010 `betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen'.9 De Raad van State merkte daarbij onder meer het volgende op. '4.1. Op grond van artikel 6, § 1, V, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn de gewesten bevoegd voor het landbouwbeleid, onverminderd de federale bevoegdheid voor bepaalde aangelegenheden. Te dezen is artikel 6, § 1, V, eerste lid, 1°, van die bijzondere wet relevant. Volgens die bepaling behoort `de normering en de daarop toepasbare controle inzake de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen' tot de bevoegdheid van de federale overheid. Overigens is de federale overheid op grond van artikel 6, § 1, V, eerste lid, 2°, van de bijzondere wet ook bevoegd voor `de normering en de daarop toepasbare controle inzake de dierengezondheid, het dierenwelzijn en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen'.

De Raad van State heeft er in het verleden steeds op gewezen dat inzake landbouw de federale overheid bevoegd is voor het `sanitaire beleid' en dat aan de gewesten daarentegen het `beleid inzake de kwaliteit' is overgedragen, althans voor zover daarbij ook geen sanitaire doelstellingen worden nagestreefd10.

Het onderzoek van het voorliggende ontwerp brengt de Raad van State ertoe om de tot dusver door de afdeling Wetgeving gevolgde adviespraktijk aan een nieuw onderzoek te onderwerpen. 4.2. In de bijzondere wet van 8 augustus 1980 wordt niet nader bepaald wat onder de `veiligheid van de voedselketen' moet worden verstaan.

Zoals blijkt uit de toelichting die de gemachtigden aan de Raad van State hebben verstrekt, kan aan die omschrijving een enge of een ruime draagwijdte worden gegeven. In een enge zin zou de `veiligheid van de voedselketen' betrekking kunnen hebben op maatregelen die genomen worden om ervoor te zorgen dat de elementen die voorkomen in de voedselketen geen ziekten bij de mens kunnen veroorzaken. In een ruime zin zou de term ook betrekking kunnen hebben op maatregelen die genomen worden om vanuit een sanitair oogpunt de kwaliteit van de planten en de dieren te verzekeren, los van de vraag of de ziekten waaraan de planten of de dieren lijden of zouden kunnen lijden al dan niet van aard zijn om ziekten bij de mens te veroorzaken.

Nu de tekst van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 voor uiteenlopende interpretaties vatbaar is, dient gezocht te worden naar de bedoeling van de bijzondere wetgever, zoals die kan worden afgeleid uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, waarbij onder meer artikel 6, § 1, V, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 is vervangen. 4.3. In de tekst van het aan de Raad van State voorgelegde voorontwerp van bijzondere wet werd nog geen gewag gemaakt van de `veiligheid van de voedselketen'. Volgens het voorontwerp zou de federale overheid inzake planten bevoegd blijven voor `de normering en de daarop toepasselijke controle inzake de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige producten met het oog op het beschermen van de volksgezondheid'. Inzake dieren zou zij bevoegd blijven voor `de normering en de daarop toepasselijke controle inzake de dierengezondheid, het dierenwelzijn en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het beschermen van de volksgezondheid'11'.

In zijn advies over dat ontwerp suggereerde de Raad van State de aan de federale overheid voorbehouden bevoegdheid op een andere manier te bepalen: `De bevoegdheid van de federale overheid hangt aldus mede af van het doel dat deze met een bepaalde maatregel wil bereiken: dat doel moet bestaan in het beschermen van de volksgezondheid.

De ervaring leert dat het omschrijven van bevoegdheden in functie van doelstellingen tot interpretatieproblemen aanleiding geeft. Dit is te dezen des te meer het geval, nu 'het beschermen van de volksgezondheid' een vage uitdrukking is.

De Raad van State stelt overigens vast dat in de memorie van toelichting een enigszins andere omschrijving gegeven wordt van de domeinen waarvoor de federale overheid bevoegd blijft. In de memorie van toelichting wordt immers gesteld dat de federale overheid bevoegd blijft 'voor de aangelegenheden die [haar] toelaten een optimaal [sanitair] beleid te voeren via het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen'. Als dat inderdaad de bedoeling is van de stellers van het ontwerp, kan in het ontworpen artikel 6, § 1, V, eerste lid, 1. en 2. (lees: 1° en 2° ), beter verwezen worden naar de maatregelen die vereist zijn voor het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen, dan naar de bescherming van de volksgezondheid12.

De regering is op die laatste suggestie ingegaan. In het bij de Senaat ingediende ontwerp wordt de federale bevoegdheid omschreven met verwijzing naar `het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen'. In de memorie van toelichting wordt hierbij opgemerkt dat de federale overheid bevoegd blijft voor de aangelegenheden die haar moeten toelaten `een optimaal sanitair beleid te voeren via het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen', en dat die federale bevoegdheid betrekking heeft op `de normering, de op deze normen toepasbare controle en het opleggen van sanitaire, fytosanitaire, veterinaire of kwalitatieve criteria voor grondstoffen, dieren, planten en dierlijke en plantaardige producten'. In dit verband wordt voorts het voorzorgsbeginsel ter sprake gebracht: `Ingevolge het voorzorgsprincipe dat inzake volksgezondheid prevaleert en teneinde een doeltreffend sanitair beleid te kunnen voeren, geldt deze federale bevoegdheid ongeacht of de ziekte momenteel al dan niet erkend wordt als schadelijk voor de mens.' De aan de gewesten overgedragen bevoegdheid omvat, gelet op het voorgaande, `de tot [dan] toe federale bevoegdheid [...] inzake normering en de daarop toepasselijke controle die tot doel heeft de kwaliteit van grondstoffen, dieren, planten, dierlijke en plantaardige producten en de plantaardige sector te verbeteren zonder sanitaire doeleinden na te streven'13.

In de verdere bespreking van het ontwerp is benadrukt dat aan de gewesten het beleid inzake de kwaliteit werd overgedragen, en dat de federale overheid bevoegd bleef voor het sanitaire beleid (in de Nederlandse tekst soms ook het gezondheidsbeleid genoemd)14. Inzake planten kwam die bevoegdheidsverdeling er concreet op neer dat de gewesten bevoegd werden gemaakt voor wat in 2001 volgens de algemene uitgavenbegroting behoorde tot het domein `teeltmateriaal' van het Bestuur voor de kwaliteit van de grondstoffen en de plantaardige sector (DG 4) van het toenmalige federale ministerie van Landbouw, terwijl de federale overheid bevoegd bleef voor wat behoorde tot het domein `plantenbescherming' van dat bestuur15.

Ook op het voorzorgsbeginsel is tijdens de verdere bespreking nader ingegaan. Er is opgemerkt dat de ervaring heeft geleerd `dat het niet eenvoudig is te bepalen of een materie de hele voedselketen of de veiligheid van de verbruikers kan treffen', en dat de regering daarom `voorrang geeft aan een globale aanpak en de nadruk legt op alle materies van de federale overheid, die bevoegd is voor de bescherming van de volksgezondheid'. Het voorzorgsbeginsel houdt ook in `dat een eenvormig beleid moet worden gevoerd, met name voor de materies die zowel het gezondheidsbeleid (overschotten, gevolgen voor de voedselketen en de gezondheid, ...) als de kwalitatieve aanpak betreffen (prestatie van het product, ...) zoals bij pesticiden'16.

Gevraagd naar de betekenis van het begrip `veiligheid van de voedselketen' heeft de regering verklaard dat het gaat om het geheel van `dierlijke en plantaardige elementen die een rol spelen in het voedingsproces van de mens'17. In die optiek `is het criterium 'gezondheid' niet beperkt tot de veiligheid van het vlees18 voor de mens, maar houdt het tevens in dat gelet moet worden op de gezondheid van het vlees (in het algemeen) of van de planten, als elementen van de voedselketen'19. 4.4. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het de bedoeling is geweest van de bijzondere wetgever om het `beleid inzake de kwaliteit' over te dragen aan de gewesten, en om aan de federale overheid de bevoegdheid inzake het `sanitaire beleid' voor te behouden.

De aldus omschreven afbakening van de respectieve bevoegdheden van de gewesten en de federale overheid staat niet met zoveel woorden in de bijzondere wet. Ze is het gevolg van de zeer ruime opvatting van het voorzorgsbeginsel die de bijzondere wetgever hanteerde toen hij het criterium van de `veiligheid van de voedselketen' in de bijzondere wet inschreef. Aangezien het volgens de wetgever niet mogelijk was om met zekerheid te bepalen of een planten- of dierenziekte een gevaar kon inhouden voor de volksgezondheid, is ervoor geopteerd om aan de federale overheid de mogelijkheid te bieden om ten aanzien van planten- en dierenziekten een doeltreffend en globaal sanitair beleid te voeren, `ongeacht of de ziekte momenteel al dan niet erkend wordt als schadelijk voor de mens'20. Er is geen uitzondering gemaakt voor ziekten waarvan, volgens de stand van de wetenschap, redelijkerwijze mag worden aangenomen dat ze enkel gevolgen heeft voor de kwaliteit van de plantaardige of dierlijke producten, niet voor de gezondheid van de mens. Zoals door de gemachtigden aan de Raad van State is uitgelegd, kan overigens niet uitgesloten worden dat de wetenschappelijke inzichten op dit punt evolueren.

Zoals uit de tekst van artikel 6, § 1, V, eerste lid, 1° (en 2° ), van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 blijkt, is de bevoegdheid van de federale overheid bovendien omschreven in termen van doelstellingen.

Maatregelen met een sanitair of fytosanitair oogmerk behoren tot de bevoegdheid van de federale overheid. Het gaat dan in het bijzonder om maatregelen die, wat planten en plantaardige producten betreft, gericht zijn op het bestrijden van schadelijke organismen, meer bepaald op het voorkomen van het invoeren of een verdere verspreiding ervan. De omstandigheid dat dergelijke fytosanitaire maatregelen ook de kwaliteit ten goede komen, doet aan de bevoegdheid van de federale overheid geen afbreuk. Omgekeerd zijn ook de gewesten bevoegd om ten aanzien van schadelijke organismen bepaalde maatregelen te nemen, maar die maatregelen mogen dan enkel gericht zijn op het behoud of de verbetering van de kwaliteit; ze mogen dus niet van fytosanitaire aard zijn. 4.5. Met het om advies voorgelegde ontwerp beogen de stellers te voorzien in een regeling die het mogelijk moet maken om het aardappelcysteaaltje, een voor de aardappel schadelijk organisme, te bestrijden, in het bijzonder door velden en aardappelen te onderwerpen aan maatregelen die erop gericht zijn de aanwezige populatie aardappelcysteaaltjes terug te dringen en hun verdere verspreiding te voorkomen. Aldus gaat het om een fytosanitaire regeling.

Gelet op dit kenmerk van de regeling, kan de federale overheid zich te dezen beroepen op haar bevoegdheid inzake de veiligheid van de voedselketen, begrepen in de ruime zin die de bijzondere wetgever voor ogen stond, om de ontworpen regeling aan te nemen.

De omstandigheid dat de aantasting van de aardappelplant geen ziekte is die kan overgaan op de mens, doet aan die conclusie geen afbreuk, eveneens omwille van de ruime interpretatie die blijkens de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 13 juli 2001 aan het begrip `veiligheid van de voedselketen' moet worden gegeven.' B. Bevoegdheidsrechtelijke kwalificatie van de maatregelen vervat in verordening (EU) 2016/2031 3. Verordening (EU) 2016/2031 bevat, overeenkomstig artikel 1, lid 1, ervan, regels (...) voor de bepaling van de fytosanitaire risico's op elk(e) soort, stam of biotype van ziekteverwekkende agentia, dieren of parasitaire planten die of dat schadelijk is voor planten of plantaardige producten (`plaagorganismen') alsmede maatregelen om die risico's tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen'.21 De verordening maakt een onderscheid tussen quarantaineorganismen enerzijds en door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen (hierna: RNQP's22) anderzijds. Quarantaineorganismen zijn plaagorganismen die in een bepaald gebied (nog) niet voorkomen,23 in tegenstelling tot RNQP's die reeds aanwezig zijn op het grondgebied van de Europese Unie (hierna: EU).24 Bij quarantaineorganismen wordt een verder onderscheid gemaakt tussen EU-quarantaineorganismen25 (die nog niet voorkomen in de EU) en ZP-quarantaineorganismen26 (die wel in de EU voorkomen, maar niet op het grondgebied van een lidstaat of een deel daarvan). Sommige van de EU-quarantaineorganismen worden beschouwd als prioritaire plaagorganismen, onder meer wanneer ze de meest ernstige economische, sociale of milieugevolgen hebben met betrekking tot het grondgebied van de EU.27 Zowel tegen quarantaineorganismen als tegen RNQP's kunnen zogenaamde fytosanitaire maatregelen worden genomen, die in de verordening worden gedefinieerd als maatregelen die tot doel hebben, in het eerste geval om het binnenbrengen of de verspreiding van een quarantaineorganisme te voorkomen en in het tweede geval om de economische gevolgen van RNQP's te beperken.28 De term 'fytosanitair' in de verordening is dan ook ruimer dan de term 'fytosanitair' in de zo-even geschetste Belgische bevoegdheidsrechtelijke context (zie ook opmerking 4.1 in fine).

De gemachtigden stelden het volgende overzicht ter beschikking van de verschilpunten tussen quarantaineorganismen enerzijds en RNQP's anderzijds:

Verordening (EU) 2016/2031 Art. 2, punt 22: definitie "fytosanitaire maatregel": elke officiële maatregel die ten doel heeft het binnenbrengen of de verspreiding van een quarantaineorganisme te voorkomen of de economische gevolgen van gereguleerde niet-quarantaineorganisme te beperken.

Quarantaineorganismen (definitie art. 3)

RNQP's (definitie art. 36)

Doelstelling is sanitair (territoriale bescherming veiligheid voedselketen door uitroeien of inperken organisme in afgebakend gebied)

Doelstelling is garanties voor kwaliteit, gebruikswaarde planten, economische gevolgen beperken (geen sanitair doel)

Afwezig of niet wijdverbreid op het grondgebied noch op alle planten en plantaardige producten

Aanwezig op het grondgebied en op bepaalde planten of plantaardige producten.

Tolerantiedrempels voor aanwezigheid op verschillende soorten en categorieën vermeerderingsmateriaal (planten bestemd voor opplant)

Meldingsplicht (art. 14-15) en verplichte bestrijding (officiële maatregelen, o.a. vernietiging besmette planten) (bijlage II, deel 1, punt 1, g)

Beheersing risico's, geen verplichte bestrijding (bijlage II, deel 2)

Effecten op voedselzekerheid en voedselveiligheid vermeld (bijlage I, deel 1, punt 4, onder q)

Geen effecten op voedselzekerheid en voedselveiligheid vermeld (bijlage I, deel 4, punt 3)

Uitvoeringsverordening 2019/2072 (BIA): de meeste RNQP's zijn afkomstig uit de reglementering inzake vermeerderingsmateriaal (handelsrichtlijnen zaaizaden en pootgoed), andere zijn quarantaineorganismen die RNQP geworden zijn.

De RNQP's zijn eveneens opgenomen in de reglementering inzake vermeerderingsmateriaal (handelsrichtlijnen zaaizaden en pootgoed).


4. De vraag rijst dan ook welke overheden bevoegd zijn voor de aanpassing van de bestaande internrechtelijke voorschriften, in dit geval de voorschriften vervat in het koninklijk besluit van 19 november 1987, aan hetgeen bepaald is in verordening (EU) 2016/2031.29 4.1. Uit de omschrijving van de RNQP's in artikel 36 en bijlage I, deel 4, van verordening (EU) 2016/2031 kan worden afgeleid dat het gaat om plaagorganismen die hoofdzakelijk worden overgedragen door specifieke planten bestemd voor opplant, dat is iedere handeling betreffende het plaatsen van planten in een groeimedium, het enten of soortgelijke handelingen, teneinde hun verdere groei, reproductie of vermeerdering te bewerkstelligen,30 waarbij de aanwezigheid van het plaagorganisme op die voor opplant bestemde planten onaanvaardbare economische gevolgen heeft wat betreft het voorgenomen gebruik van die voor opplant bestemde planten. In de lijst in bijlage IV van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 komen daadwerkelijk enkel plaagorganismen voor die betrekking hebben op zaaizaad, zaaigranen, teeltmateriaal, groentezaad, pootaardappelen en voor opplant bestemde planten.

Door zich toe te spitsen op voor opplant bestemde planten kan worden vermeden dat het plaagorganisme zich verder verspreidt.31 Dat gebeurt doordat wordt voorzien in een verbod voor professionele marktdeelnemers op het binnenbrengen in het grondgebied van de EU en het daarbinnen vervoeren van de voor opplant bestemde planten, althans wanneer de aanwezigheid van de betrokken plaagorganismen erop een bepaalde drempel overstijgt.32 De maatregelen die op grond van verordening (EU) 2016/2031 kunnen worden genomen ten aanzien van RNQP's betreffen dan ook enkel preventieve maatregelen, terwijl ten aanzien van quarantaineorganismen allerlei andere maatregelen worden genomen, zoals 'fysische, chemische en biologische behandeling van planten, plantaardige producten, bedrijfsruimten, land, water, bodem, groeimedia, installaties, machines, uitrusting en andere materialen, die besmet of mogelijk besmet zijn met quarantaineorganismen'33 en ']vernietiging van planten, plantaardige producten en andere materialen, die besmet of mogelijk besmet zijn met quarantaineorganismen, of voor preventieve doeleinden'34, die, in zoverre ze ertoe strekken die organismen te bestrijden of een verdere verspreiding ervan beogen tegen te gaan, minstens gedeeltelijk tot de federale bevoegdheid kunnen worden gerekend (zie daarover ook opmerking 4.2).

Bij de zo-even aangehaalde onaanvaardbare economische gevolgen35 wordt bovendien geen gewag gemaakt van enig risico voor de veiligheid van de voedselketen, in tegenstelling tot de quarantaineorganismen, waar de ']effecten op de voedselzekerheid en de voedselveiligheid' wel worden vermeld tussen de mogelijke effecten.36 Er kan dan ook worden aangenomen dat de maatregelen ten aanzien van RNQP's niet tot doel hebben om al aanwezige plaagorganismen te bestrijden met het oog op de vrijwaring van de veiligheid van de voedselketen, maar wel om de kwaliteit van teeltmateriaal te vrijwaren door middel van preventieve maatregelen.37 Dergelijke maatregelen moeten tot de bevoegdheid van de gewesten worden gerekend.

De omstandigheid dat ook voor bepaalde RNQP's ']fytosanitaire certificaten' vereist zijn38 en dat ook ten aanzien van RNQP's gewag wordt gemaakt van ']fytosanitaire maatregelen',39 betekent nog niet dat het gaat om fytosanitaire maatregelen in de bevoegdheidsrechtelijke betekenis die eraan wordt gegeven in de voormelde adviezen 38.398/3 en 47.815/VR/3. De term ']fytosanitaire maatregel' wordt in verordening (EU) 2016/2031 immers gedefinieerd als "elke officiële maatregel die ten doel heeft het binnenbrengen of de verspreiding van een quarantaineorganisme te voorkomen of de economische gevolgen van gereguleerde niet-quarantaineorganisme te beperken",40 wat duidelijk ook maatregelen omvat die volgens de bevoegdheidsverdeling in België tot de bevoegdheden van de gewesten inzake het waarborgen van de kwaliteit van landbouwproducten behoren. 4.2. De maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van quarantaineorganismen41 kunnen velerlei zijn en zowel maatregelen omvatten waarvan sommige, zoals zo-even uiteengezet, duidelijk tot de bevoegdheid van de federale overheid kunnen worden gerekend, terwijl andere maatregelen veeleer preventief van aard zijn en bovendien niet rechtstreeks betrekking hebben op de plaagorganismen als dusdanig.

Daarvoor zal van geval tot geval, rekening houdende met de aard van de maatregel, moeten worden nagegaan of de federale overheid, dan wel de gewesten ervoor bevoegd zijn."42 4. Het voorliggende ontwerp heeft volgens het opschrift enkel betrekking op quarantaineorganismen. 4.1. De maatregelen in hoofdstuk II van het ontwerp ("Algemene maatregelen ter bestrijding van quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten") hebben betrekking op de bestrijding van die quarantaineorganismen en moeten tot de bevoegdheid van de federale overheid worden gerekend. Dat veronderstelt wel dat de "fytosanitaire maatregelen" waaraan wordt gerefereerd in artikel 6 van het ontwerp en "alle andere maatregelen die moeten worden genomen", waarvan gewag wordt gemaakt in artikel 8 van het ontwerp, bevoegdheidsconform worden begrepen.43 4.2. Hoofdstuk III ("Bepalingen inzake het verkeer van voor opplant bestemde niet gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L.") van het ontwerp (dat artikel 9 bevat) heeft betrekking op het verkeer van door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen (hierna: RNQP's).44 Dat artikel 9 heeft evenwel enkel betrekking op de gevallen waarin geen plantenpaspoort vereist is voor verrichtingen binnen een bedrijf, ter uitvoering van artikel 82 van verordening (EU) 2016/2031. De ontworpen bepaling moet bevoegdheidsrechtelijk samen worden beoordeeld met de bepalingen van hoofdstuk IV ("Bepalingen inzake plantenpaspoorten"), dat de uitvoering vormt van de artikelen 78 en volgende van de voormelde verordening.

Uit de definitie van een plantenpaspoort in artikel 78 van de verordening en uit de artikelen 83, 85 en 86 ervan, blijkt dat het plantenpaspoort zowel betrekking heeft op de afwezigheid van quarantaineorganismen als op de naleving van maatregelen ter voorkoming van NRQP's. Het staat echter niet aan de federale overheid om eenzijdig een regeling uit te vaardigen met betrekking tot dat plantenpaspoort, zoals de vermeldingen die erop moeten worden aangebracht, de voorwaarden voor aflevering en vervanging, alsook de ermee samenhangende verplichtingen. Zelfs indien men ervan zou uitgaan dat de ontworpen regeling bevoegdheidsconform moet worden begrepen en enkel rechtsgevolgen kan hebben voor binnen de federale bevoegdheidssfeer (wat alvast uitgesloten lijkt voor de maatregelen vervat in hoofdstuk III), zou een afzonderlijke regeling ter zake van zowel de federale overheid als van de gewesten, elk wat hen betreft, ertoe leiden dat voor eenzelfde soort plant, plantaardig product of ander materiaal verschillende plantenpaspoorten zouden worden ingevoerd, wat niet verenigbaar lijkt met het Europeesrechtelijke kader. De nadere uitvoering van de verordeningsbepalingen die betrekking hebben op het plantenpaspoort vereisen dan ook een voorafgaandelijke vorm van samenwerking, bij voorkeur een samenwerkingsakkoord, met het oog op een onderling afgestemde of gemeenschappelijke regeling van het plantenpaspoort. In een dergelijk samenwerkingsakkoord is er wel ruimte voor een differentiatie naargelang de drie gewesten, zoals ook naar voor komt in artikel 13, § § 1 en 2, van het ontwerp. Een dergelijke regeling kan echter niet eenzijdig door de federale overheid worden uitgevaardigd.

Om die reden kunnen de bepalingen van de hoofdstukken III en IV vooralsnog geen doorgang vinden. 4.3. Een gelijkaardige conclusie geldt voor de regeling met betrekking tot uitvoer- en preuitvoercertificaten in de hoofdstukken V ("Bepalingen inzake uitvoer van planten, plantaardige producten en andere materialen") en VI ("Bepalingen inzake informatie-uitwisseling met andere lidstaten van de Europese Unie"). Ook die certificaten hebben immers zowel betrekking op quarantaineorganismen als op RNQP's.

Daar komt nog bij dat voor de uitvoer moeilijk kan worden aangevoerd dat de federale overheid bevoegd is "met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen", zoals vereist bij artikel 6, § 1, V, tweede lid, 1°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, aangezien de betrokken producten juist bedoeld zijn om niet in de Belgische voedselketen terecht te komen. In elk geval is ook hier een voorafgaandelijke vorm van samenwerking vereist, bij voorkeur een samenwerkingsakkoord, met het oog op een onderling afgestemde of gemeenschappelijke regeling van de betrokken certificaten.

Om die reden kunnen ook de bepalingen van de hoofdstukken V en VI vooralsnog geen doorgang vinden. 4.4. In zoverre de wijzigingsbepalingen van hoofdstuk VII ertoe strekken terminologische aanpassingen aan te brengen in het licht van het nieuwe Europeesrechtelijke kader, rijzen geen bevoegdheidsrechtelijke bezwaren. Wel moeten de hierna volgende specifieke opmerkingen worden geformuleerd. 4.4.1. Het ontworpen artikel 2, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 10 oktober 2003 (artikel 19, 1°, van het ontwerp) verwijst terecht niet naar artikel 85, b), van verordening (EU) 2016/2031, dat betrekking heeft op RNQP's, maar wel (onder meer) naar artikel 85, a), waarin gewag wordt gemaakt van "plaagorganismen waarvoor krachtens artikel 30, lid 1, vastgestelde maatregelen gelden", hetgeen ook bepaalde preventieve maatregelen inhoudt die mogelijk tot de bevoegdheid van de gewesten kunnen worden gerekend. Op zijn minst zal die verwijzing dan ook bevoegdheidsconform moeten worden begrepen.

Deze opmerking geldt mutatis mutandis ook voor het ontworpen artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 13 februari 2006 (artikel 23, 1°, van het ontwerp). 4.4.2. Het ontworpen artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 10 oktober 2003 (artikel 20, 1°, van het ontwerp) maakt het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (hierna: FAVV) verantwoordelijk voor de organisatie van officiële controles en andere activiteiten als bevoegde autoriteit voor de toepassing van verordening (EU) 2016/2031. Aangezien de bevoegdheid van de federale overheid slechts een deel van de maatregelen omvat die moeten worden genomen ter uitvoering van verordening (EU) 2016/2031, is die rol van het FAVV te ruim omschreven. 4.4.3. Gelet op wat is uiteengezet in opmerking 4.3 over de uitvoercertificaten is ook de omschrijving in het ontworpen artikel 2, 2°, van het koninklijk besluit van 13 februari 2006 (artikel 23, 2°, van het ontwerp) te ruim. 4.4.4. Ook het ontworpen artikel 5 van het koninklijk besluit van 13 februari 2006 (artikel 24 van het ontwerp) lijkt te ruim in het licht van wat in opmerking 4.2 is uiteengezet over de plantenpaspoorten. 4.5. De opheffingsbepalingen in hoofdstuk X kunnen slechts doorgang vinden in zoverre ze betrekking hebben op bepalingen die tot de bevoegdheid van de federale overheid kunnen worden gerekend, zoals reeds is uiteengezet in advies 66.907/3 (opmerkingen 7.1 tot 8.2).

Gelet op wat in de opmerkingen 4.2 en 4.3 van dit advies is uiteengezet aangaande het plantenpaspoort en de uitvoercertificaten, kan het koninklijk besluit van 17 februari 2005 niet eenzijdig worden opgeheven door de federale overheid (artikel 32, 1°, van het ontwerp).

Het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 kan enkel worden opgeheven voor zover het betrekking heeft op maatregelen ten aanzien van plaagorganismen die tot de federale bevoegdheid kunnen worden gerekend.45 RECHTSGROND 5.1. Het ontworpen besluit vindt in hoofdzaak rechtsgrond in de artikelen 2 en 3, § 1, van de wet van 2 april 1971 `betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen'.

In de aanhef wordt ook verwezen naar de artikelen 4, 5 en 5bis van dezelfde wet, allicht als rechtsgrond voor artikel 31 van het ontworpen besluit. De twee eerstgenoemde bepalingen bevatten evenwel geen delegatie aan de Koning en kunnen dan ook niet fungeren als rechtsgrond. Paragraaf 11 van artikel 5bis bepaalt dat dat artikel niet van toepassing is op inbreuken die zijn vastgesteld ter uitvoering van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 `houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen'. Ook dat artikel kan dus niet als rechtsgrond fungeren voor artikel 31 van het ontworpen besluit. Dat artikel 31 lijkt overigens niets toe te voegen aan hetgeen reeds voortvloeit uit de strafbepalingen in de wet van 2 april 1971 en de bepalingen van het koninklijk besluit van 22 februari 2001, zodat het beter kan worden weggelaten. 5.2. Wat betreft het toevertrouwen van (gewone) opdrachten aan het FAVV in het kader van de wet van 2 april 1971, kan het ontworpen besluit worden gesteund op de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning (artikel 108 van de Grondwet), gelezen in samenhang met artikel 4, § § 1 tot 3, en artikel 5, tweede lid, 7°, van de wet van 4 februari 2000 `houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen'. De rechtsgrondvermeldingen in de aanhef moeten dan ook in die zin worden aangevuld en gepreciseerd.

Zoals wordt uiteengezet in opmerking 7.1, betekent dat echter niet dat elke in het ontwerp geregelde opdracht aan het FAVV in die rechtsgrondbepalingen kan worden ingepast. 5.3. In de aanhef wordt ook verwezen naar de artikelen 4 en 8 van het (bekrachtigde) koninklijk besluit van 22 februari 2001 `houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen'. Artikel 4, § 1, van dat besluit kan als rechtsgrond dienen voor de nadere regeling van de controles in het ontworpen besluit. Artikel 8 bevat enkel opdrachten aan de minister bevoegd voor de veiligheid van de voedselketen en niet aan de Koning en kan dan ook niet fungeren als rechtsgrond voor het ontworpen besluit.

ALGEMENE OPMERKING 6. Het ontwerp voorziet in "aanvullende bepalingen" bij verordening (EU) 2016/2031 en verordening (EU) 2017/625.Om duidelijk te maken welke bepalingen worden uitgevoerd of aangevuld, is het raadzaam om in de betrokken bepalingen van het ontwerp expliciet te verwijzen naar de verordeningsbepaling die wordt uitgevoerd ("overeenkomstig artikel ...") of aangevuld ("onverminderd artikel ..."). Op die manier wordt ook duidelijk welke bepalingen louter internrechtelijk van aard zijn, en welke bepalingen rechtstreeks verband houden met de twee verordeningen, wat gevolgen kan hebben voor de toepasselijkheid van uniale beginselen en van het Handvest.46 ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikel 16 7. Artikel 16, § 1, van het ontwerp voorziet in de mogelijkheid voor het FAVV om "fytosanitaire akkoorden" af te sluiten met de bevoegde overheden van derde landen om de wijze vast te leggen waarop de naleving van de fytosanitaire eisen van dat derde land gegarandeerd wordt. 7.1. De voormelde akkoorden strekken tot de naleving van de fytosanitaire eisen van het derde land en niet tot de naleving van de Belgische wetgeving. Voor een dergelijke opdracht aan het FAVV bieden de in opmerking 5.2 vermelde bepalingen geen rechtsgrond. 7.2. Bovendien rijzen belangrijke constitutionele bezwaren tegen een dergelijke regeling voor het sluiten van akkoorden met (instellingen van) derde landen, zelfs indien er een voldoende rechtsgrond voor zou bestaan. 7.2.1. Ten eerste bleek reeds uit het onderzoek van de bevoegdheid dat "fytosanitaire akkoorden" niet zonder meer geacht kunnen worden uitsluitend te behoren tot de federale bevoegdheden. Een koninklijk besluit kan het FAVV niet machtigen om akkoorden te sluiten met miskenning van de regels inzake het sluiten van gemengde verdragen. 7.2.2. Ten tweede komt de ontworpen bepaling neer op een delegatie van verordenende bevoegdheid aan het FAVV. Het verlenen van verordenende bevoegdheid aan een openbare instelling is in beginsel niet in overeenstemming met de algemene publiekrechtelijke beginselen omdat erdoor geraakt wordt aan het beginsel van de eenheid van de verordenende macht en een rechtstreekse parlementaire controle ontbreekt. Bovendien ontbreken de waarborgen waarmee de klassieke regelgeving gepaard gaat, zoals die over de bekendmaking, de preventieve controle van de Raad van State, afdeling Wetgeving, en de duidelijke plaats in de hiërarchie der normen. Dergelijke delegaties kunnen dan ook enkel worden gebillijkt voor zover zij zeer beperkt zijn en een niet-beleidsmatige karakter hebben, door hun detailmatige of hoofdzakelijk technische draagwijdte. De instellingen die de betrokken reglementering dienen toe te passen moeten hierbij zowel aan rechterlijke controle als aan politieke controle onderworpen zijn.47 Het garanderen van de naleving van de fytosanitaire eisen van derde landen hebben noch een beperkt, noch een niet-beleidsmatig karakter. 7.2.3. Ten derde zijn dergelijke akkoorden ook moeilijk verzoenbaar met artikel 167 van de Grondwet. Uit artikel 167, § 1, van de Grondwet volgt immers dat de Koning de leiding heeft over de buitenlandse betrekkingen, onverminderd de bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten om de internationale samenwerking te regelen, met inbegrip van het sluiten van verdragen, voor de aangelegenheden waarvoor zij door of krachtens de Grondwet bevoegd zijn.

Dat betekent dat een "fytosanitair akkoord" eventueel wel kan worden onderhandeld door het FAVV, maar in elk geval niet kan worden gesloten door het FAVV. Het overleg met de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilie, waarvan gewag wordt gemaakt in artikel 16, § 1, tweede lid, van het ontwerp, doet geen afbreuk aan die conclusie. Er kan ook niet worden geargumenteerd dat de bevoegdheid tot het sluiten van die akkoorden zou kunnen worden gedelegeerd aan het FAVV. Het gaat immers om het vastleggen van een juridisch kader voor samenwerking, met inbegrip van het uitwisselen van gegevens in het kader van onderzoeken, en zeker niet om technische of bijkomstige praktische modaliteiten ter uitvoering van een eerder gesloten kader.48 Bovendien sluit de omschrijving van het akkoord als een akkoord tussen bevoegde autoriteiten helemaal niet uit dat dit akkoord wel degelijk binnen de werkingssfeer van artikel 167, § 2, van de Grondwet valt.

Indien het de bedoeling is om rechten en verplichtingen naar internationaal recht in het leven te roepen - en dat lijkt onvermijdelijk aangezien beoogd wordt om een kader te creëren voor de naleving van de fytosanitaire normen van het derde land, inclusief de controle daarop - zal een dergelijk fytosanitair akkoord, ongeacht zijn benaming, als een verdrag moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 167, § 2, van de Grondwet.

Dat zou slechts anders zijn indien het akkoord werkelijk als een akkoord in vereenvoudigde vorm ("executive agreement") zou kunnen worden beschouwd. Dat kan echter enkel indien het akkoord alleen voorziet in de administratieve en technische uitvoering van een verdrag en ermee enkel beoogd wordt de rechten en verplichtingen die in een eerder verdrag zelf zijn opgenomen, uitvoerbaar te maken.49 Ook dan zou het nog steeds de Koning en niet het FAVV zijn die het akkoord moet sluiten. In dit geval gaat het echter niet over louter praktische afspraken, ontbreekt een vooraf bestaand verdragsrechtelijk kader en is er ook geen afdoende internrechtelijke rechtsgrond voor.50 7.2.4. De conclusie is dan ook dat de ontworpen bepaling geen doorgang kan vinden. Dergelijke akkoorden moeten worden gesloten door de Koning en zullen, afhankelijk van hun inhoud, mogelijk ook de instemming moeten krijgen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Indien ze bovendien raken aan de bevoegdheden van de gewesten zullen die in overeenstemming met artikel 167, § 4, van de Grondwet en artikel 92bis, § 4ter, van de bijzondere wet moeten worden betrokken bij de totstandkoming van die akkoorden. 7.3. In het voorliggende geval komt daar nog bij dat artikel 16, § 2, van het ontwerp voorziet in de mogelijkheid van de invoering van pre-clearance controles door de bevoegde overheid van het betrokken derde land. Zonder adequate rechtsgrond in een internationaal verdrag waarmee België en het betrokken derde land in overeenstemming met hun grondwettelijke vereisten hebben ingestemd, is het niet mogelijk om de uitoefening van overheidsgezag door de autoriteiten van een derde land op het Belgisch grondgebied toe te staan. 7.4. Ten slotte moet er in elk geval ook over worden gewaakt dat dergelijke akkoorden in overeenstemming met artikel 190 van de Grondwet worden bekendgemaakt.

Artikel 33 8. Het ontwerp heeft uitwerking met terugwerkende kracht tot 14 december 2019, namelijk datum waarop de meeste bepalingen van verordening (EU) 2016/2031 in werking traden.51 Aangezien het ontwerp voorziet in een aantal procedurele maatregelen, die bovendien worden afgedwongen via strafsancties, kan die terugwerkende kracht geen doorgang vinden en moet artikel 33 worden weggelaten.

De Voorzitter, Jan CLEMENT De griffier, Astrid TRUYENS _______ Nota's 1 Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 `betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad'. 2 Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 `betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen'. 3 Koninklijk besluit van 10 oktober 2003 `houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren'; koninklijk besluit van 13 februari 2006 `houdende vaststelling van de retributies betreffende de taken toevertrouwd aan de Gewesten door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen'; koninklijk besluit van 23 juni 2008 `betreffende de maatregelen om het binnenbrengen en het verspreiden van bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.) te voorkomen'; koninklijk besluit van 22 juni 2010 `betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen'. 4 Naast het al vermelde koninklijk besluit van 10 augustus 2005 gaat het om het koninklijk besluit van 17 februari 2005 `tot vaststelling van de modellen van officiële fytosanitaire certificaten of fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer waarvan planten, plantaardige producten of andere materialen afkomstig uit derde landen vergezeld moeten gaan'; koninklijk besluit van 25 april 2017 `betreffende de fytosanitaire controles op de eerste plaats van binnenkomst in de Europese Unie'; ministerieel besluit van 22 juni 1995 `tot vaststelling van een procedure voor melding van de onderschepping van uit derde landen herkomstige en uit fytosanitair oogpunt onmiddellijk gevaar opleverende zendingen of schadelijke organismen'; ministerieel besluit van 4 juli 1996 `tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige producten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht'; ministerieel besluit van 24 oktober 2008 `houdende tijdelijke noodmaatregelen ter bestrijding van de Aziatische boktor Anoplophora glabripennis (Motschulsky)'. 5 Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 `betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en viervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles)'. 6 Voetnoot 2 van het geciteerde advies: Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 `betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen'. 7 Voetnoot 3 van het geciteerde advies: Voetnoot 1 van het geciteerde advies: Rdpl. memorie van toelichting bij het ontwerp dat geleid heeft tot de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen, Parl. St. Senaat, 2000-01, nr. 2-709/1, pp. 14-15; verslag namens de commissie van de Senaat, Parl.St. Senaat, 2000-01, nr. 2-709/7, pp. 5-6 en 150-153; verslag namens de commissie van de Kamer, Parl.St. Kamer, nr. 50-1280/3, pp. 6 en 62. 8 Voetnoot 4 van het geciteerde advies: Richtlijn 2007/33/EG van de Raad van 11 juni 2007 `betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en houdende intrekking van Richtlijn 69/465/EEG'. 9 Voetnoot 5 van het geciteerde advies: Zie in dezelfde zin adv.RvS 47.804/VR/3 van 23 maart 2010 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 18 mei 2011 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen'. 10 Voetnoot 6 van het geciteerde advies: Voetnoot 1 van het geciteerde advies: Zie m.b.t. de afbakening van de federale bevoegdheid en die van de gewesten inzake het landbouwbeleid, onder meer advies 32.043/1/V van 26 juli 2001 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 16 november 2001 houdende het toevertrouwen van bijkomende opdrachten aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, advies 35.517/3 van 27 mei 2003 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 10 oktober 2003 houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren, en advies 38.398/3 van 31 mei 2005 over een ontwerp dat geleid heeft tot het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen. 11 Voetnoot 7 van het geciteerde advies: Voetnoot 2 van het geciteerde advies: Voorontwerp van wet, Parl.St. Senaat, 2000-01, nr. 2-709/1, p. 39. 12 Voetnoot 8 van het geciteerde advies: Voetnoot 3 van het geciteerde advies: Advies 31.226/VR van 20 februari 2001, Parl.St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-709/1, p. 47. 13 Voetnoot 9 van het geciteerde advies: Voetnoot 4 van het geciteerde advies: Memorie van toelichting, Parl.St. Senaat, 2000-01, nr. 2-709/1, pp. 14-15. 14 Voetnoot 10 van het geciteerde advies: Voetnoot 5 van het geciteerde advies: Zie i.h.b. de verklaring door de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, verslag namens de commissie van de Senaat, Parl.St. Senaat, 2000-01, nr. 2-709/7, p. 5. 15 Voetnoot 11 van het geciteerde advies: Voetnoot 6 van het geciteerde advies: Verklaring door de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, verslag namens de commissie van de Senaat, aangehaald, p. 151.

Inzake dieren werden de bevoegdheden eveneens verdeeld op grond van de criteria vervat in de algemene uitgavenbegroting: de gewesten werden bevoegd gemaakt voor wat volgens de algemene uitgavenbegroting behoorde tot het domein `kwaliteit van de dieren' van het Bestuur voor dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten (DG 5) van het toenmalige federale ministerie van Landbouw, terwijl de federale overheid bevoegd bleef voor wat behoorde tot het domein `veterinaire diensten' van dat bestuur (pp. 151-152). 16 Voetnoot 12 van het geciteerde advies: Voetnoot 7 van het geciteerde advies: Verklaring door de Vice-Eerst Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, verslag namens de commissie van de Senaat, aangehaald, p. 6. In dezelfde zin ook pp. 152-153; verklaring door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, verslag namens de commissie van de Kamer, Parl.St. Kamer, 2000-01, nr. 50-1280/3, p. 6. 17 Voetnoot 13 van het geciteerde advies: Voetnoot 8 van het geciteerde advies: Verklaring door de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, verslag namens de commissie van de Senaat, aangehaald, p. 151. 18 Voetnoot 14 van het geciteerde advies: Voetnoot 9 van het geciteerde advies: Lees: veiligheid van het vlees of van de planten. 19 Voetnoot 15 van het geciteerde advies: Voetnoot 10 van het geciteerde advies: Verklaring door de Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken, verslag namens de commissie van de Senaat, aangehaald, p. 151. 20 Voetnoot 16 van het geciteerde advies: Voetnoot 11 van het geciteerde advies: Memorie van toelichting, aangehaald, p. 14. 21 Voetnoot 17 van het geciteerde advies: Deze verordening komt in de plaats van een aantal richtlijnen die worden ingetrokken bij artikel 109 van de verordening, waaronder richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 `betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen'. Die richtlijn werd in hoofdzaak omgezet bij het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 `betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen'. 22 Voetnoot 18 van het geciteerde advies: Regulated non-quarantine pest. 23 Voetnoot 19 van het geciteerde advies: Zie artikel 3 en bijlage I, deel 1, van verordening (EU) 2016/2031. 24 Voetnoot 20 van het geciteerde advies: Zie artikel 36 en bijlage I, deel 4, van verordening (EU) 2016/2031, alsook de lijst in bijlage IV van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 `tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie'. 25 Voetnoot 21 van het geciteerde advies: Zie artikel 4 van verordening (EU) 2016/2031, alsook de lijst in bijlage II van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. 26 Voetnoot 22 van het geciteerde advies: Zona Protecta-quarantaineorganismen of beschermdgebiedquarantaineorganismen. Zie de definitie in artikel 32, lid 1, van verordening (EU) 2016/2031, alsook de lijst in bijlage III van uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. 27 Voetnoot 23 van het geciteerde advies: Zie artikel 6 en bijlage I, deel 2, van verordening (EU) 2016/2031. 28 Voetnoot 24 van het geciteerde advies: Zie artikel 2, 22), van verordening (EU) 2016/2031. 29 Voetnoot 25 van het geciteerde advies: Dit onderzoek is dan ook beperkt tot het koninklijk besluit van 19 november 1987. Andere bestaande federale rechtsregels die allicht zullen moeten worden aangepast naar aanleiding van de toepasselijkheid van verordening (EU) 2016/2031, worden hier niet onderzocht, aangezien dat buiten het bestek van deze adviesaanvraag valt. 30 Voetnoot 26 van het geciteerde advies: Artikel 2, 3), van verordening (EU) 2016/2031. 31 Voetnoot 27 van het geciteerde advies: Zie C. Picard, C. Jeffries, N. Ponserre, H. Kortemaa en M. Ward, "Recommended Regulated Non-Quarantine Pests: towards a wider and better application of the international concept in the EPPO region", Biotechnologie, Agronomie, Société et Environnement/Biotechnology, Agronomy, Society and Environment, 2019 (https://popups.uliege.be/1780-4507/index.php?id=17788). 32 Voetnoot 28 van het geciteerde advies: Artikel 37 van verordening (EU) 2016/2031. Zie ook overweging 23 bij die verordening. 33 Voetnoot 29 van het geciteerde advies: Punt 1, f), van deel 1 van bijlage II van verordening (EU) 2016/2031. 34 Voetnoot 30 van het geciteerde advies: Punt 1, g), van deel 1 van bijlage II van verordening (EU) 2016/2031. 35 Voetnoot 31 van het geciteerde advies: Die nader worden uitgewerkt in punt 3 van deel 4 van bijlage I van verordening (EU) 2016/2031. 36 Voetnoot 32 van het geciteerde advies: Zie punt 4, q), van deel 1 van bijlage I van verordening (EU) 2016/2031. 37 Voetnoot 33 van het geciteerde advies: Het is overigens ook het domein "teeltmateriaal" van het toenmalige federale ministerie van Landbouw dat bij de verruiming van de landbouwbevoegdheden van de gewesten is overgedragen, zoals wordt uiteengezet in opmerking 4.3 van advies 47.815/VR/3. 38 Voetnoot 34 van het geciteerde advies: Artikelen 71 en 72 van verordening (EU) 2016/2031. 39 Voetnoot 35 van het geciteerde advies: Artikel 2, 22), van verordening (EU) 2016/2031. 40 Voetnoot 36 van het geciteerde advies: Ibid. 41 Voetnoot 37 van het geciteerde advies: Zie deel 1 van bijlage II van verordening (EU) 2016/2031. 42 Adv.RvS 66.907/3 van 30 maart 2020 over een ontwerp dat heeft geleid tot het koninklijk besluit van 11 mei 2020 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige produkten schadelijke organismen', punten 2 tot 4.1. 43 Zie ook de opmerkingen 3 en 4.1 in fine van advies 66.907/3, waarin wordt gewezen op de ruimere omschrijving van de term "fytosanitair" in verordening (EU) 2016/2031 in vergelijking met de term die in de Belgische bevoegdheidsrechtelijke context wordt gehanteerd. 44 Bepaalde plaagorganismen met betrekking tot knollen van Solanum tuberosum L. worden vermeld als een RNQP in deel G van bijlage IV bij uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. 45 Zie in dat verband overigens ook adv.RvS 66.907/3, opmerking 8.2, tweede alinea. 46 Vgl. HvJ 19 november 2019, Terveys- ja sosiaalialan neuvottelujärjestö (TSN), gevoegde zaken C-609/17 en C-610/17, ECLI:EU:C:2019:981, punten 42-55. 47 Vergelijk met de toetsingscriteria die het Grondwettelijk Hof gebruikt om delegaties van verordenende bevoegdheid door de wetgever aan een autonome administratieve overheid of een gedecentraliseerde openbare instelling te beoordelen; zie GwH 11 juni 2015, nr. 86/2015, B.22.4, en GwH 9 juni 2016, nr. 89/2016, B.9.6.4: "De artikelen 33, 105 en 108 van de Grondwet verzetten zich niet ertegen dat, in een bepaalde technische materie, de wetgever specifieke uitvoerende bevoegdheden toevertrouwt aan een autonome administratieve overheid die zowel aan de jurisdictionele controle als aan de parlementaire controle is onderworpen, en verbieden de wetgever niet om delegaties te verlenen aan een uitvoerend orgaan, op voorwaarde dat die betrekking hebben op de uitvoering van maatregelen waarvan het doel door de bevoegde wetgever is bepaald, in het bijzonder in technische en ingewikkelde materies."; zie GwH 19 november 2015, nr. 162/2015, B.8.4: "Artikel 33 van de Grondwet en artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 [tot hervorming der instellingen] staan niet eraan in de weg dat de wetgever specifieke uitvoerende bevoegdheden toevertrouwt aan een gedecentraliseerde openbare instelling die aan een bestuurlijk toezicht en aan een rechterlijke toetsing is onderworpen." 48 Zie bijvoorbeeld adv.RvS 58.736/3 van 26 januari 2016 over een voorontwerp van wet `houdende instemming met het Akkoord tussen het Koninkrijk België en de Caymaneilanden inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, gedaan te George Town, Grand Cayman op 24 april 2014', opmerking 4; adv.RvS 58.731/3 van 26 januari 2016 over een voorontwerp dat heeft geleid tot de wet van 11 december 2016 `houdende instemming met het Akkoord tussen het Koninkrijk België en de Staten van Guernsey inzake de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot belastingaangelegenheden, gedaan te Brussel op 24 april 2014 en Saint Peter Port op 7 mei 2014', Parl.St. Kamer 2015-16, nr. 54-2021/001, 30-32, opmerking 4. 49 Zie in het bijzonder adv.RvS 57.050/VR van 19 maart 2015 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van 22 januari 2016 `houdende instemming met het Benelux-Verdrag betreffende grensoverschrijdende samenwerking inzake wegvervoerinspectie, gedaan te Luik op 3 oktober 2014', Parl.St. Vl.Parl. 2015-16, nr. 548/1, 26-27. 50 Zie ook D. Van Eeckhoutte en M.Vidal, "Internationaal en grensoverschrijdend bestuursrecht", R.W. 2014, (1123) 1129, nr. 13. 51 Artikel 113 van verordening (EU) 2016/2031.

22 FEBRUARI 2021. - Koninklijk besluit betreffende beschermende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op de wet van 2 april 1971 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen, artikel 2, gewijzigd bij de wetten van 5 februari 1999 en 27 december 2004 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001, artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 5 februari 1999 en 27 december 2004, artikel 4, artikel 5 en artikel 5 bis, ingevoegd bij de wet van 5 februari 1999 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001;

Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, artikel 4, §§ 1 tot 3, gewijzigd bij de wetten van 22 december 2003 en 13 april 2019, en artikel 5, tweede lid, 7°, gewijzigd bij de wet van 22 december 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen, bekrachtigd bij de wet van 19 juli 2001, artikel 4, § 1, gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2003, 23 december 2005 en 7 april 2017;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 oktober 2003 houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 februari 2005 tot vaststelling van de modellen van officiële fytosanitaire certificaten of fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer waarvan planten, plantaardige producten of andere materialen afkomstig uit derde landen vergezeld moeten gaan;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 februari 2006 houdende vaststelling van de retributies betreffende de taken toevertrouwd aan de Gewesten door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 juni 2008 betreffende de maatregelen om het binnenbrengen en het verspreiden van bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.) te voorkomen;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 juni 2010 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 april 2017 betreffende de fytosanitaire controles op de eerste plaats van binnenkomst in de Europese Unie;

Gelet op het ministerieel besluit van 22 juni 1995 tot vaststelling van een procedure voor melding van de onderschepping van uit derde landen herkomstige en uit fytosanitair oogpunt onmiddellijk gevaar opleverende zendingen of schadelijke organismen;

Gelet op het ministerieel besluit van 4 juli 1996 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige produkten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht;

Gelet op het ministerieel besluit van 24 oktober 2008 houdende tijdelijke noodmaatregelen ter bestrijding van de Aziatische boktor Anoplophora glabripennis (Motschulsky);

Gelet op het advies van het Wetenschappelijk comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 29 mei 2020;

Gelet op het overleg met de gewestregeringen van 11 maart 2020;

Gelet op de adviezen van de Inspecteurs van Financiën, gegeven op 11 mei 2020, 19 mei 2020 en 3 juni 2020;

Gelet op advies 67.693/1/V van de Raad van State, gegeven op 14 augustus 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad;

Overwegende Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles);

Op de voordracht van de Minister van Financiën en de Minister van Landbouw, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities

Artikel 1.Dit besluit voorziet, voor wat betreft de bevoegdheden van de federale overheid, in aanvullende bepalingen bij: - Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad en - Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles).

Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° "de Minister": de Minister die de fytosanitaire normering en controles onder zijn bevoegdheid heeft;2° "het Agentschap": het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;3° "verordening plantengezondheid": Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr.228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad; 4° "verordening officiële controles": Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr.999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles); 5° "quarantaineorganisme": een schadelijk organisme bedoeld in artikel 3 van de verordening plantengezondheid;6° "producent": natuurlijke of rechtspersoon die planten of plantaardige producten produceert, vermeerdert of ze minstens gedurende één teeltcyclus onderhoudt en manipuleert;7° "de verantwoordelijke": de eigenaar, de huurder, de gebruiker, publiek of privaatrechtelijke persoon, die, in welke hoedanigheid ook, een recht uitoefent op cultuurgronden, braakliggende gronden, bossen, wouden, elk ander terrein daarin begrepen de gronden van nijverheidsinstellingen, gebouwen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of elk ander voorwerp dat kan drager zijn van quarantaineorganismen;8° "productie-eenheid": functioneel samenhangend geheel van opslaginfrastructuur en gronden gelegen in de gemeente waar de activiteit door middel van een adres geïdentificeerd is, alsook in de aangrenzende gemeenten;9° "jaar van gebruik": kalenderjaar dat volgt op dat waarin de voor opplant bestemde niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L. werden geoogst; 10° "operator": bezoldigde of onbezoldigde natuurlijke persoon, onderneming in de zin van artikel I.1, 1°, van het Wetboek van economisch recht, of vereniging, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking of distributie van een product; 11° "plantenpaspoort": het officieel etiket bedoeld in artikel 78 van de verordening plantengezondheid.

Art. 3.Onverminderd de respectievelijke bevoegdheden van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en van het Agentschap: - is de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu aangeduid als de centrale instantie belast met de coördinatie en de contacten met betrekking tot het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten (IPPC); - is het Agentschap de bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor de organisatie van officiële controles en andere officiële activiteiten bedoeld in artikel 1, lid 2, onder g), van de verordening officiële controles. HOOFDSTUK II. - Algemene maatregelen ter bestrijding van quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten

Art. 4.Eenieder die weet heeft van de aanwezigheid van een quarantaineorganisme of die reden heeft zulke aanwezigheid te vermoeden meldt dit onmiddellijk aan het Agentschap.

Overheidsdiensten, operatoren, laboratoria, inspectie- of certificeringsorganismen, beroepsbeoefenaars die sanitair toezicht houden en loonwerkers melden dit schriftelijk overeenkomstig de modaliteiten vastgelegd door de Minister.

Art. 5.De verantwoordelijke is verplicht over te gaan tot de bestrijding van quarantaineorganismen, zodra hij hun aanwezigheid vaststelt of deze hem door een overheidspersoon is gemeld.

Indien de verantwoordelijke niet tot de bestrijding overgaat of daartoe onvoldoende of ondoelmatige maatregelen neemt, laat het Agentschap overgaan tot de ambtshalve bestrijding op kosten van de verantwoordelijke.

Het Agentschap verzoekt hiertoe de tussenkomst van de burgemeester van de gemeente.

Behoudens door de Minister te verlenen ontheffing, worden de gedane kosten door het gemeentebestuur van de verantwoordelijke teruggevorderd.

Art. 6.§ 1. Wanneer de aanwezigheid van een quarantaineorganisme is bevestigd of wordt vermoed legt het Agentschap passende maatregelen op om de verspreiding ervan tegen te gaan. Deze maatregelen kunnen onder andere het volgende omvatten: - het opleggen van een quarantaineperiode; - het vernietigen van besmette en waarschijnlijk besmette planten, plantaardige producten of andere materialen; - het opleggen van passende behandelingen; - het verbieden van bepaalde behandelingen; - het reinigen en ontsmetten van gebouwen, werktuigen, vervoermiddelen en andere materialen. § 2. Bij besmettingsgevaar en met het oog op het geven van de nodige garanties op fytosanitair vlak, kan de Minister het vervoer verbieden of reglementeren van planten, plantaardige producten en andere materialen die of dat in het verkeer worden gebracht, voortkomende van besmette terreinen of gebieden. De Minister kan het telen van bepaalde planten verbieden. Bovendien kan hij elke maatregel voorschrijven inzake het in het verkeer brengen, het in de handel brengen, de teelt, de oogst, de verwijdering, de opslag of de vernietiging die voor de uitroeiing of de beheersing van de quarantaineorganismen nodig is. Hij kan die maatregelen vaststellen voor een afgebakend gebied. § 3. De Minister kan fytosanitaire noodmaatregelen vastleggen om het binnenbrengen of het in het verkeer brengen van planten, plantaardige producten of andere materialen te verbieden of uitroeiingsmaatregelen te nemen wanneer de aanwezigheid van een niet in de lijst van EU-quarantaineorganismen opgenomen quarantaineorganisme officieel wordt bevestigd. § 4. De Minister kan noodzakelijke strengere fytosanitaire maatregelen vastleggen om te beletten dat een quarantaineorganisme binnendringt, zich vestigt of zich verspreidt.

Art. 7.De ambtenaren van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen voeren een op risicoanalyse gebaseerde documentaire en fysieke controle uit op planten, plantaardige producten en andere materialen die via België op het grondgebied van de Europese Unie worden binnengebracht of op het Belgische grondgebied vervoerd worden.

Art. 8.De door het Agentschap geregistreerde operator is verplicht om door het Agentschap opgelegde verplichtingen na te komen met betrekking tot de beoordeling of de verbetering van de fytosanitaire situatie op het bedrijf en het garanderen van de identiteit van het materiaal totdat het plantenpaspoort is aangebracht. Deze specifieke verplichtingen kunnen betrekking hebben op activiteiten zoals speciaal onderzoek, bemonstering, quarantaine, het uitzuiveren, behandeling, vernietiging en merken (het aanbrengen van etiketten) en alle andere maatregelen die moeten worden genomen. HOOFDSTUK III. - Bepalingen inzake het verkeer van voor opplant bestemde niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L

Art. 9.§ 1. Voor opplant bestemde niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L., worden niet beschouwd als in het verkeer gebracht, indien ze aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° ze worden uitsluitend gebruikt door de producent van de voornoemde knollen;2° ze worden opgeslagen in een infrastructuur die toebehoort aan de in 1° bedoelde producent en die deel uitmaakt van de productie-eenheid die ze heeft voortgebracht en waarvan het gebruik uitsluitend is voorbehouden aan die producent;3° ze worden herplant op een perceel dat deel uitmaakt van de productie-eenheid die ze heeft voorgebracht. § 2. De producent die niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L. wenst voort te brengen met de bedoeling die te herplanten voor eigen gebruik, doet hiervan aangifte bij het Agentschap vóór 15 februari van het jaar van gebruik.

Die aangifte omvat: 1° de hoeveelheid uitgangsmateriaal;2° de oorsprong van dat uitgangsmateriaal;3° de identificatie van het perceel waarop het uitgangsmateriaal wordt geplant;4° het adres van de opslagplaats waar het aldus geproduceerde niet-gecertificeerde materiaal zal worden bewaard;5° de identificatie van het perceel waar de niet-gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L.worden herplant.

Elke latere wijziging van de gegevens bedoeld in het vorige lid, 4° en 5°, wordt aan het Agentschap meegedeeld vóór 30 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar van gebruik. HOOFDSTUK IV. - Bepalingen inzake plantenpaspoorten

Art. 10.Het plantenpaspoort vermeldt na de letter "B" de code "BE -" gevolgd door het vestigingseenheidsnummer van de Kruispuntbank voor Ondernemingen van de operator die door het Agentschap erkend is om het plantenpaspoort af te leveren. Voor gecertificeerde knollen van Solanum tuberosum L., bestemd voor opplant, kan het erkenningsnummer, toegekend door de gewestelijke dienst bevoegd voor de certificering, vermeld worden in plaats van het vestigingseenheidsnummer.

Art. 11.Enkel operatoren die door het Agentschap erkend zijn om plantenpaspoorten af te leveren zijn ook gemachtigd om plantenpaspoorten te vervangen.

Art. 12.§ 1. Met het oog op de aflevering van plantenpaspoorten vragen de in artikel 11 bedoelde operatoren, bij hun Lokale controle-eenheid van het Agentschap, de officiële controles aan die vereist zijn om te verzekeren dat aan de artikelen 85 en 86 van de verordening plantengezondheid is voldaan. § 2. De in artikel 11 bedoelde operatoren mogen slechts plantenpaspoorten afleveren indien de in § 1 bedoelde officiële controles met gunstig resultaat werden afgerond.

Art. 13.§ 1. Operatoren die door het Agentschap erkend zijn om plantenpaspoorten af te leveren en gevestigd zijn in het Vlaams of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vermelden jaarlijks de geslachten of soorten van de planten en plantaardige producten waarop hun activiteiten betrekking hebben in de aanvraag bedoeld in artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad. § 2. Operatoren die door het Agentschap erkend zijn om plantenpaspoorten af te leveren en gevestigd zijn in het Waals Gewest delen jaarlijks aan het Agentschap de geslachten of soorten van de planten en plantaardige producten mee waarop hun activiteiten betrekking hebben. Ze gebruiken daarbij het formulier dat het Agentschap hiervoor op zijn website ter beschikking stelt. § 3. Operatoren die door het Agentschap erkend zijn om plantenpaspoorten af te leveren en geen verzamelaanvraag indienen, bezorgen de ligging van hun percelen met paspoortplichtige planten jaarlijks vóór 30 april schriftelijk aan het Agentschap.

Art. 14.De Minister kan, in aanvulling op artikel 91 van de verordening plantengezondheid, bepalingen inzake plannen voor de beheersing van risico's op quarantaineorganismen vastleggen. HOOFDSTUK V. - Bepalingen inzake uitvoer van planten, plantaardige producten en andere materialen

Art. 15.§ 1. Het model van fytosanitair uitvoercertificaat bevindt zich in bijlage I. § 2. Het model van fytosanitair wederuitvoercertificaat bevindt zich in bijlage II. § 3. Het model van pre-uitvoercertificaat bevindt zich in bijlage III. § 4. Bij een verzoek om afgifte van een fytosanitair uitvoercertificaat, een fytosanitair wederuitvoercertificaat of een pre-uitvoercertificaat bezorgt de operator aan het Agentschap een kopie van de relevante geldende reglementering van het land van invoer, waarvan hij instaat voor de correctheid. Deze kopie is opgesteld in een begrijpbare taal voor de ambtenaar die het certificaat aflevert. § 5. Indien het Agentschap oordeelt dat het een bijzonder geval betreft, kan het onder door hem te bepalen voorwaarden afwijkingen verlenen op de bepalingen van paragraaf 4. § 6. Het Agentschap levert het fytosanitair uitvoercertificaat of het fytosanitair wederuitvoercertificaat slechts af indien na onderzoek is gebleken dat aan alle relevante voorwaarden vermeld in de artikelen 100 en 101 van de verordening plantengezondheid is voldaan. § 7. Het Agentschap dient het verzoek om afgifte van een fytosanitair uitvoercertificaat of een fytosanitair wederuitvoercertificaat, ten minste 48 uur vóór het in paragraaf 6 bedoelde onderzoek schriftelijk te ontvangen, zaterdagen, zon- en feestdagen niet meegerekend. § 8. De ambtenaren van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen voeren een op risicoanalyse gebaseerde controle uit op de aanwezigheid van het fytosanitair uitvoercertificaat of het fytosanitair wederuitvoercertificaat bij de uitvoer uit de Europese Unie van planten, plantaardige producten en andere materialen. HOOFDSTUK VI. - Bepalingen inzake informatie-uitwisseling met andere lidstaten van de Europese Unie

Art. 16.§ 1. Voor het uitwisselen van informatie met de bevoegde overheden van andere lidstaten van de Europese Unie over de voorschriften waaraan planten, plantaardige producten en andere materialen die in België werden geproduceerd of vermeerderd of er gedurende één teeltcyclus verbleven, moeten voldoen om een plantenpaspoort af te geven, wordt het pre-uitvoercertificaat gebruikt. § 2. Het pre-uitvoercertificaat wordt op verzoek van een operator door het Agentschap afgeleverd zolang de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen zich op het Belgisch grondgebied bevinden. Echter kan het pre-uitvoercertificaat worden afgegeven wanneer de producten de bedrijfsruimten van de betrokken operator hebben verlaten, op voorwaarde dat inspecties en, waar nodig, bemonsteringen zijn uitgevoerd die bevestigen dat de betrokken producten beantwoorden aan één of meerdere van de specifieke voorschriften uit artikel 102, lid 2, van de verordening plantengezondheid. § 3. Het pre-uitvoercertificaat vergezelt de betrokken planten, plantaardige producten of andere materialen tijdens het verkeer naar een andere lidstaat van de Europese Unie. HOOFDSTUK VII. - Wijzigingsbepalingen Afdeling I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 2003

houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren

Art. 17.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 10 oktober 2003 houdende het toevertrouwen aan de Gewesten van de uitvoering van bepaalde taken die tot de bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen behoren, wordt de bepaling onder 2°, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, vervangen als volgt: "2° "verordening plantengezondheid": Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad;".

Art. 18.In artikel 2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt: "1° de uitvoering van officiële controles op de naleving van de voorschriften bedoeld in artikel 85, onder a), c), d) en e), en in artikel 86 van de verordening plantengezondheid, alsook op andere officiële activiteiten met betrekking tot de machtiging tot het afgeven van plantenpaspoorten voor de volgende planten : - aardappelpootgoed, - zaaizaden vermeld in bijlage XIII en bijlage XIV van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr.690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie"; 2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "van de schadelijke organismen vermeld in de fytosanitaire reglementeringen van derde landen en bedoeld bij artikel 20 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005" vervangen door de woorden "voor quarantaineorganismen vermeld in de fytosanitaire reglementeringen van derde landen en de voorschriften bedoeld in de artikelen 100 en 101 van de verordening plantengezondheid";3° in de bepaling onder 3° worden de woorden "schadelijk organisme" vervangen door het woord "quarantaineorganisme".

Art. 19.In artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt: " § 1.Het Agentschap blijft, voor wat betreft de maatregelen tegen quarantaineorganismen, verantwoordelijk voor het toepassen van de verordening plantengezondheid in zijn hoedanigheid van bevoegde autoriteit verantwoordelijk voor de organisatie van officiële controles en andere officiële activiteiten in dit verband.". 2° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "op het koninklijk besluit van 10 augustus 2005." vervangen door de woorden "op de verordening plantengezondheid voor wat betreft de bepalingen inzake quarantaineorganismen.".

Art. 20.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in paragraaf 1 en in paragraaf 2, onder c), worden de woorden "schadelijke organismen" telkens vervangen door het woord "quarantaineorganismen".2° in paragraaf 2, onder b), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, worden de woorden "een voor planten schadelijk organisme" vervangen door de woorden "een quarantaineorganisme voor planten" en de woorden "schadelijke organisme" door het woord "quarantaineorganisme".3° in paragraaf 2, onder b), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 september 2012, worden de woorden "overeenkomstig hetgeen bepaald is in artikel 4 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005" opgeheven. Afdeling II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 februari

2006 houdende vaststelling van de retributies betreffende de taken toevertrouwd aan de Gewesten door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen

Art. 21.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 februari 2006 houdende vaststelling van de retributies betreffende de taken toevertrouwd aan de Gewesten door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt: "2° "verordening plantengezondheid": Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad.".

Art. 22.In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt: "1° de uitvoering van officiële controles op de naleving van de voorschriften bedoeld in artikel 85, onder a), c), d) en e), en in artikel 86 van de verordening plantengezondheid, alsook op andere officiële activiteiten met betrekking tot de machtiging tot het afgeven van plantenpaspoorten voor de volgende planten : - aardappelpootgoed, - zaaizaden vermeld in bijlage XIII en bijlage XIV van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr.690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie"; 2° in de bepaling onder 2° worden de woorden "van de schadelijke organismen vermeld in de fytosanitaire reglementeringen van derde landen en bedoeld bij artikel 20 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005" vervangen door de woorden "voor quarantaineorganismen vermeld in de fytosanitaire reglementeringen van derde landen en de voorschriften bedoeld in de artikelen 100 en 101 van de verordening plantengezondheid".

Art. 23.In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 oktober 2017, worden de woorden "Iedere natuurlijke of rechtspersoon die officiële controles op schadelijke organismen aanvraagt als bedoeld in artikel 10 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005, evenals de controle en de uitreiking van het plantenpaspoort voor de zaaizaden, hernomen in bijlage V, deel A, rubrieken I en II, van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005," vervangen door de woorden "Iedere natuurlijke of rechtspersoon die officiële controles op quarantaineorganismen aanvraagt met het oog op de aflevering van plantenpaspoorten in toepassing van de artikelen 85 en 86 van de verordening plantengezondheid,". Afdeling III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 juni 2008

betreffende de maatregelen om het binnenbrengen en het verspreiden van bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.) te voorkomen

Art. 24.In het koninklijk besluit van 23 juni 2008 betreffende de maatregelen om het binnenbrengen en het verspreiden van bacterievuur (Erwinia amylovora (Burr.) Winsl. et al.) te voorkomen, wordt het opschrift "Algemene bestrijdingsmaatregelen" vervangen als volgt: "Bijzondere bepalingen in bufferzones".

Art. 25.In hetzelfde besluit worden de opschriften "Afbakening van de bufferzones" en "Bestrijdingsmaatregelen in de bufferzones" opgeheven.

Art. 26.In hetzelfde besluit worden artikel 1, § 2, en de artikelen 2 en 4 opgeheven. Afdeling IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 22 juni 2010

betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen

Art. 27.Artikel 12 van het koninklijk besluit van 22 juni 2010 betreffende de bestrijding van het aardappelcysteaaltje en tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1987 betreffende de bestrijding van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen wordt vervangen als volgt: "

Art. 12.Het Agentschap kan op verzoek tijdelijk toestaan dat voor proefnemingen, wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden wordt afgeweken van de artikelen 9 en 10 van dit besluit indien voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 8 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad.". HOOFDSTUK VIII. - Bijzondere bepalingen

Art. 28.Dit besluit doet geen afbreuk aan de reglementering van de Algemene Administratie van de Douane en Accijnzen van de Federale Overheidsdienst Financiën.

Art. 29.De bijlagen van dit besluit kunnen gewijzigd worden door de Minister.

De Minister kan uitvoeringsmaatregelen nemen om te voldoen aan de door de Commissie of de Raad aangenomen toepassingsbepalingen van de verordening plantengezondheid en de verordening officiële controles. HOOFDSTUK IX. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 30.Opgeheven worden: 1° het koninklijk besluit van 17 februari 2005 tot vaststelling van de modellen van officiële fytosanitaire certificaten of fytosanitaire certificaten voor wederuitvoer waarvan planten, plantaardige producten of andere materialen afkomstig uit derde landen vergezeld moeten gaan;2° het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 januari 2006, 18 augustus 2010, 18 mei 2011, 6 juni 2012, 9 november 2016 en 25 april 2017, en bij de ministeriële besluiten van 31 januari 2006, 15 februari 2006, 19 april 2006, 3 oktober 2007, 29 augustus 2008, 16 januari 2009, 19 maart 2009, 30 oktober 2009, 11 februari 2010, 25 maart 2010, 28 juli 2010, 7 mei 2013, 27 januari 2014, 24 juni 2014, 11 december 2014, 26 november 2015, 4 december 2017, 20 februari 2018 en 30 augustus 2019;3° het koninklijk besluit van 25 april 2017 betreffende de fytosanitaire controles op de eerste plaats van binnenkomst in de Europese Unie;4° het ministerieel besluit van 22 juni 1995 tot vaststelling van een procedure voor melding van de onderschepping van uit derde landen herkomstige en uit fytosanitair oogpunt onmiddellijk gevaar opleverende zendingen of schadelijke organismen;5° het ministerieel besluit van 4 juli 1996 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde schadelijke organismen, planten, plantaardige produkten en andere materialen in de bijlagen I tot en met V bij het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige produkten schadelijke organismen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of in verkeer gebracht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 januari 2006 en bij het ministerieel besluit van 5 november 1997;6° het ministerieel besluit van 24 oktober 2008 houdende tijdelijke noodmaatregelen ter bestrijding van de Aziatische boktor Anoplophora glabripennis (Motschulsky).

Art. 31.De minister bevoegd voor Financiën en de minister bevoegd voor de veiligheid van de voedselketen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 februari 2021.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 februari 2021 betreffende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 februari 2021 betreffende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij ons besluit van 22 februari 2021 betreffende maatregelen tegen quarantaineorganismen bij planten en plantaardige producten en tot wijziging van diverse bepalingen inzake schadelijke organismen.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, V. VAN PETEGHEM De Minister van Landbouw, D. CLARINVAL

^