Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 juni 1999
gepubliceerd op 25 september 1999

Koninklijk besluit tot vaststelling van de veiligheidswaarborgen welke apparaten en beveiligingssystemen, bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, moeten bieden

bron
ministerie van economische zaken
numac
1999011253
pub.
25/09/1999
prom.
22/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/22/1999011253/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de veiligheidswaarborgen welke apparaten en beveiligingssystemen, bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, moeten bieden


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op de mijnen, de graverijen en de groeven, gecoördineerd op 15 september 1919, inzonderheid op artikel 76, gewijzigd bij de wet van 13 februari 1998;

Gelet op de wet van 11 juli 1961 betreffende de waarborgen welke de machines, de onderdelen van machines, het materieel, de werktuigen, de toestellen, de recipiënten en de beschermingsmiddelen inzake veiligheid en gezondheid moeten bieden, inzonderheid op artikel 1, § 1, gewijzigd bij de wet van 7 juli 1994, artikel 2, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 22 december 1989 en artikel 4 opnieuw ingevoegd bij de wet van 7 juli 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1981 tot vaststelling van de veiligheidswaarborgen die het elektrisch materieel, bestemd voor gebruik in "explosieve omgeving", evenals de stopcontacten voor huishoudelijk gebruik en de voedingsinrichtingen voor elektrische afsluitingen moeten bieden;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1983 betreffende elektrisch materieel, bestemd voor gebruik op plaatsen van mijngashoudende mijnen waar ontploffingsgevaar kan heersen, gewijzigd inzonderheid bij het koninklijk besluit van 29 juli 1994;

Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 9 mei 1996;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Overwegende de richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, van Onze Minister belast met Energie, van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1 : Dit besluit is van toepassing op apparaten en beveiligingssystemen die bedoeld zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen. § 2 : Binnen het toepassingsgebied van dit besluit vallen tevens veiligheids-, controle- en regelvoorzieningen die bedoeld zijn voor gebruik buiten plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, maar die nodig zijn voor of bijdragen tot de veilige werking van apparaten en beveiligingssystemen met betrekking tot het ontploffingsgevaar. § 3 : Voor de toepassing van dit besluit gelden de volgende definities : - Apparaten en beveiligingssystemen voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen a) Onder apparaten wordt verstaan : machines, materieel, vaste of mobiele inrichtingen, bedieningsorganen en instrumenten, alsmede detectie- en preventiesystemen, die, alleen of in combinatie, bestemd zijn voor productie, transport, opslag, meting, regeling, energieomzetting of grondstoffenverwerking en die door hun inherente potentiële bronnen van ontvlamming een explosie kunnen veroorzaken.b) Als beveiligingssystemen worden beschouwd : inrichtingen, die geen componenten zijn van de hiervoor omschreven apparaten, die de functie hebben beginnende explosies onmiddellijk te stoppen en/of de door een explosie getroffen zone te beperken en die afzonderlijk in de handel worden gebracht als systemen met autonome functie.c) "Componenten" zijn onderdelen die essentieel zijn voor de veilige werking van de apparaten en beveiligingssystemen maar geen autonome functie hebben. - Explosieve omgeving Mengsel, onder atmosferische omstandigheden, van lucht en ontvlambare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, waarin de verbranding zich na ontvlamming uitbreidt tot het gehele niet verbrande mengsel. - Plaats waar ontploffingsgevaar kan heersen Plaats waar ten gevolge van plaatselijke en bedrijfsomstandigheden een explosieve omgeving kan ontstaan. - Apparatengroepen en -categorieën Apparaten van groep I zijn apparaten die bedoeld zijn voor ondergrondse werkzaamheden in mijnen en voor de delen van bovengrondse installaties daarvan, waar ten gevolge van mijngas en/of brandbaar stof gevaar kan heersen.

Apparaten van groep II zijn apparaten die bedoeld zijn voor gebruik op andere plaatsen waar ten gevolge van de explosieve omgeving gevaar kan heersen.

De apparatencategorieën die de vereiste beschermingsniveaus bepalen zijn in bijlage I beschreven.

De apparaten en beveiligingssystemen kunnen zijn ontworpen voor een bijzondere explosieve omgeving. In dat geval worden zij van de desbetreffende merktekens voorzien. - Bedoeld gebruik Gebruik van apparaten, beveiligingssystemen en in § 2 bedoelde voorzieningen, overeenkomstig de apparatengroep en -categorie alsmede overeenkomstig alle door de constructeur verstrekte aanwijzingen die noodzakelijk zijn om de veilige werking van de apparaten te waarborgen. - Aangemelde instantie Instantie aangewezen door een Lid-Staat van de Europese Unie voor de toepassing van de in artikel 10 bedoelde procedures en aangemeld aan de Europese Commissie. § 4 : Van het toepassingsgebied van dit besluit zijn uitgesloten : - medische hulpmiddelen bedoeld voor gebruik op medisch gebied; - apparaten en beveiligingssystemen wanneer het explosiegevaar uitsluitend te wijten is aan de aanwezigheid van explosieve stoffen of onstabiele chemische stoffen; - apparaten bedoeld voor gebruik in huiselijke, niet commerciële sferen, waar een eventueel explosieve omgeving slechts zelden, en alleen als gevolg van accidentele gaslekken ontstaat; - persoonlijke beschermingsmiddelen die onder het koninklijk besluit van 31 december 1992 tot uitvoering van de Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen vallen; - zeeschepen en mobiele off-shore-installaties alsmede de uitrusting aan boord van deze schepen of installaties; - vervoermiddelen, dat wil zeggen voertuigen en aanhangwagens daarvan die uitsluitend zijn bestemd voor het vervoer van personen in de lucht, via het wegen- of spoorwegnet of op het water, en vervoermiddelen, voor zover deze zijn ontworpen voor het vervoer van goederen in de lucht, via het openbaar wegen- of spoorwegnet of op het water. Niet uitgesloten zijn voertuigen die bedoeld zijn voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen; - uitrustingen die betrekking hebben op de handel in wapens, munitie en oorlogsmateriaal. HOOFDSTUK II. - In de handel brengen en vrij verkeer

Art. 2.§ 1. De apparaten en beveiligingssystemen en de in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen, waarop dit besluit van toepassing is, kunnen uitsluitend in de handel gebracht en in bedrijf gesteld worden, indien zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen en, in voorkomend geval, van huisdieren of van goederen, wanneer zij op passende wijze worden geïnstalleerd en onderhouden en worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn bestemd. § 2. Op beurzen, exposities, bij demonstraties, enz. mogen apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen worden tentoongesteld die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit, mits op een zichtbaar bord duidelijk is aangegeven dat zij niet met de eisen in overeenstemming zijn en niet te koop zijn voordat zij door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde in overeenstemming zijn gebracht. Bij demonstraties moeten alle nodige veiligheidsmaatregelen worden genomen om de bescherming van personen te waarborgen.

Art. 3.De apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen waarop dit besluit van toepassing is, moeten voldoen aan de in bijlage II opgenomen essentiële veiligheids- en gezondheidseisen die daarop van toepassing zijn, rekening houdende met hun bedoelde gebruik.

Art. 4.§ 1. Het in de handel brengen en in bedrijf stellen van apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen, die aan de voorschriften van dit besluit voldoen, mag niet verboden, beperkt of belemmerd worden. § 2. Het in de handel brengen van componenten mag niet verboden, beperkt of belemmerd worden wanneer deze vergezeld gaan van de in artikel 10, § 3, bedoelde schriftelijke verklaring van overeenstemming en bestemd zijn om te worden ingebouwd in een apparaat of beveiligingssysteem in de zin van dit besluit.

Art. 5.Worden geacht aan alle voorschriften van dit besluit, met inbegrip van de in hoofdstuk II bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures, te voldoen : - de apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen, die vergezeld gaan van de in bijlage X bedoelde EG-verklaring van overeenstemming en voorzien zijn van de in artikel 13 bedoelde CE-markering; - de in artikel 4, § 2, bedoelde componenten die vergezeld gaan van de in artikel 10, § 3, bedoelde schriftelijke verklaring van overeenstemming.

Art. 6.§ 1. Wanneer een nationale norm ter omzetting van een Europese geharmoniseerde norm waarvan de referentie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt, een of meer essentiële veiligheids- en gezondheidseisen bedoeld in bijlage II omvat, wordt aangenomen dat volgens deze norm gebouwde apparaten en beveiligingssystemen, in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen of in artikel 4, § 2, bedoelde componenten voldoen aan de desbetreffende essentiële veiligheids- en gezondheidseisen; § 2. Bij het ontbreken van Europese geharmoniseerde normen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort de Belgische normen en technische specificaties aanduiden die van belang of nuttig worden geacht voor de juiste toepassing van de essentiële veiligheids- en gezondheidseisen bedoeld in bijlage II.

Art. 7.§ 1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 5 en 6, kunnen de bevoegde Ministers, om veiligheidsredenen, tot een steekproefcontrole doen overgaan van op de Belgische markt uitgekozen apparaten, beveiligingssystemen, evenals de in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen of in artikel 4, § 2, bedoelde componenten, teneinde na te gaan of ze voldoen aan de voorschriften van artikel 3.

Het nazicht van de producten, uitgekozen in overeenstemming met deze paragraaf wordt door de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort toegewezen aan een aangemelde instantie. § 2. Indien na het nazicht blijkt dat niet aan de essentiële eisen van bijlage II voldaan is, betekent de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort dit op gemotiveerde wijze en per aangetekende zending aan degene die één van de verrichtingen van artikel 4 verwezenlijkt en verduidelijkt hij of de non-conformiteit voortvloeit uit : 1° het niet eerbiedigen van de essentiële eisen van bijlage II wanneer het product niet voldoet aan de in artikel 6 bedoelde normen;2° een verkeerde toepassing van de in artikel 6 bedoelde normen;3° leemtes in de in artikel 6 bedoelde normen zelf. § 3. Binnen een periode van dertig dagen na de betekening bedoeld in § 2, kan de belanghebbende per aangetekende zending bij de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort een gemotiveerde aanvraag indienen voor een nieuw onderzoek.

Wanneer de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort het resultaat kent van dit nieuwe onderzoek of wanneer de fabrikant geen nieuw onderzoek heeft gevraagd binnen de dertig dagen na de betekening voorzien in § 2, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort, om veiligheids- en gezondheidsredenen, na advies van de commissie ingesteld bij artikel 9, de producten uit de handel nemen of het in de handel brengen daarvan verbieden of beperken.

Wanneer in een van de andere Lid-Staten van de Europese Unie wordt vastgesteld dat apparaten, beveiligingssystemen of in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen, die voorzien zijn van de CE-markering van overeenstemming en overeenkomstig hun gebruiksdoel worden gebruikt, de veiligheid en de gezondheid van personen en, in voorkomend geval, van huisdieren of goederen in gevaar dreigen te brengen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort deze apparaten, beveiligingssystemen of in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen uit de handel nemen, het in de handel brengen en het inbedrijfstellen ervan verbieden of het vrije verkeer ervan beperken.

Art. 8.Indien er een ernstig vermoeden bestaat dat de apparaten, beveiligingssystemen of in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen de veiligheid en de gezondheid van personen, huisdieren of goederen in gevaar brengen, kunnen de ambtenaren en beambten voorzien bij artikel 15, in noodgeval, deze verzegelen ongeacht de toepassing van de bepalingen van artikel 7. HOOFDSTUK III. - Vaste Raadgevende Commissie

Art. 9.§ 1. Er wordt een vaste raadgevende commissie ingesteld die tot taak heeft de Minister, tot wiens bevoegdheid de Energie behoort, van advies te dienen over de problemen die haar overeenkomstig de bepalingen van artikelen 7 en 11 worden voorgelegd. § 2. De Commissie bestaat uit dertien leden : een afgevaardigde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, een van het Ministerie van Financiën, twee afgevaardigden van het Ministerie van Economische Zaken, drie van de in artikel 12 bedoelde instanties en zes van de organisaties vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, deze laatsten vertegenwoordigen in gelijk aantal de meest representatieve werkgeversorganisaties en de meest representatieve werknemersorganisaties.

Er worden evenveel plaatsvervangende leden benoemd als de commissie leden telt.

De afgevaardigden en hun plaatsvervangers worden door de betrokken Ministers benoemd; die van de in artikel 11 bedoelde instanties, door de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort en die van de organisaties vertegenwoordigd in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.

Het voorzitterschap van de commissie wordt waargenomen door de afgevaardigde van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken en bij diens afwezigheid door de afgevaardigde van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid. § 3. De commissie stelt haar huishoudelijk reglement vast dat aan de goedkeuring van de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort wordt onderworpen.

De voorzitter bepaalt datum, uur en plaats van de vergaderingen.

De leden van de commissie mogen aan de voorzitter voorstellen deskundigen uit te nodigen om mondelinge en schriftelijke inlichtingen te verstrekken.

Het advies wordt uitgebracht bij volstrekte meerderheid van stemmen.

Bij staking van stemmen, is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Alleen de werkende leden en de plaatsvervangende leden die geroepen zijn om zitting te nemen ter vervanging van dezen, zijn stemgerechtigd. HOOFDSTUK IV. - Procedures voor de beoordeling van de overeenstemming

Art. 10.§ 1. Voor de beoordeling van de overeenstemming van apparaten, in voorkomend geval met inbegrip van de in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen, gelden de volgende procedures : a) apparaten van groep I en II, toestelcategorie M 1 en 1 De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde moet voor de aanbrenging van de CE-markering de procedure van het EG-typeonderzoek, bedoeld in bijlage III, volgen in combinatie met : - de procedure van de productiekwaliteitsgarantie, bedoeld in bijlage IV of - de procedure van de productkeuring, bedoeld in bijlage V;b) apparaten van groep I en II, toestelcategorie M 2 en 2 i) Voor motoren met inwendige verbranding en elektrische apparaten van deze groepen en categorieën moet de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde voor de aanbrenging van de CE-markering de procedure van het EG-typeonderzoek, bedoeld in bijlage III, volgen in combinatie met : - de procedure van de type-overeenstemming, bedoeld in bijlage VI of - de procedure van de productkwaliteitsgarantie, bedoeld in bijlage VII. ii) Voor de overige apparaten van deze groepen en categorieën moet de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde voor de aanbrenging van de CE-markering de procedure van de interne fabricagecontrole, bedoeld in bijlage VIII, volgen, en het in bijlage VIII, punt 3, bedoelde dossier overmaken aan een aangemelde instantie, die hiervan zo spoedig mogelijk de ontvangst bericht en dit dossier bewaart; c) apparaten van groep II, toestelcategorie 3 De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde moet voor de aanbrenging van de CE-markering de procedure van de interne fabricagecontrole, bedoeld in bijlage VIII, toepassen;d) apparaten van groep I en II Naast de in § 1, onder a), b) en c), bedoelde procedures kan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde voor de aanbrenging van de CE-markering verkiezen tevens de procedure van de EG-keuring per eenheid, bedoeld in bijlage IX, te volgen. § 2. Voor beveiligingssystemen met autonome functie moet de overeenstemming worden vastgesteld overeenkomstig § 1, punt a) of d). § 3. De in § 1 bedoelde procedures zijn van toepassing op de in artikel 4, § 2, bedoelde componenten, met uitzondering van het aanbrengen van de CE-markering. Door de fabrikant of door zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde moet een schriftelijke verklaring worden afgegeven waarin vermeld staat dat deze componenten in overeenstemming zijn met de desbetreffende bepalingen van dit besluit; in deze verklaring worden de kenmerken van de componenten vermeld alsmede de voorschriften voor het inbouwen in een apparaat of een beveiligingssysteem die van belang zijn voor het voldoen aan de voor bedrijfsklare apparaten of beveiligingssystemen geldende essentiële eisen. § 4. Bovendien kan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde, voor de aanbrenging van de CE-markering, de in bijlage VIII bedoelde procedure van interne fabricagecontrole volgen voor de in bijlage II, punt 1.2.7, bedoelde veiligheidsaspecten. § 5. In afwijking van de §§ 1 tot en met 4 kan de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort op een naar behoren gemotiveerd verzoek en na advies van de Commissie ingesteld bij artikel 9, toestaan dat apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen in de handel worden gebracht en in bedrijf gesteld zonder dat de in de §§ 1 tot en met 4 bedoelde procedures zijn toegepast, indien het gebruik daarvan de veiligheid bevordert. § 6. De bescheiden en de briefwisseling betreffende de in de §§ 1 tot en met 5 bedoelde procedures, worden opgesteld in het Nederlands, Frans of het Duits, of in een taal die door de aangemelde instantie wordt aanvaard. § 7. a) Indien de apparaten, de beveiligingssystemen of de in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen ook onder andere reglementeringen ter omzetting van Europese Richtlijnen vallen, die op andere aspecten betrekking hebben en die in het aanbrengen van de in artikel 13 bedoelde CE-markering voorzien, geeft deze markering aan dat deze apparaten, beveiligingssystemen of in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen ook geacht worden in overeenstemming te zijn met de bepalingen van die andere reglementeringen. b) Indien echter een of meer van die reglementeringen de fabrikant gedurende een overgangsperiode de keuze laat van de toe te passen regeling, geeft de CE-markering alleen de overeenstemming aan met de bepalingen van de door de fabrikant toegepaste reglementeringen.In dat geval moeten de referenties van de toegepaste reglementeringen worden vermeld op de volgens die reglementeringen vereiste bescheiden, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die meegeleverd worden bij de apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen. HOOFDSTUK V. - Erkenning van aangemelde instanties

Art. 11.§ 1. Om erkend te worden en het te blijven dienen de aangemelde instanties voor de toepassing van de in artikel 10 bedoelde procedures, op het Belgisch grondgebied gelegen te zijn en te voldoen aan de voorwaarden opgenomen in bijlage XI alsook aan de algemene criteria inzake beproevingslaboratoria, keuringsinstellingen en certificatie-instellingen, die bepaald zijn in de normen van de reeks NBN-EN 45000 die op hen van toepassing zijn.

De Minister, tot wiens bevoegdheid de Energie behoort, bepaalt de datum vanaf wanneer en de modaliteiten volgens dewelke de instanties het bewijs moeten leveren dat zij conform zijn met de normen van de reeks NBN-EN 45000, die op hen van toepassing zijn, en dit door voorlegging van een accreditatie afgeleverd op basis van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria. § 2. De erkenningsaanvraag dient gericht te worden aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, bij een ter post aangetekend schrijven. Zij moet vergezeld zijn van de stukken, bestemd om vast te stellen dat de instantie aan de in § 1 bedoelde voorwaarden voldoet. § 3. De aanvraag wordt onderzocht door de in artikel 15 bedoelde ambtenaren en beambten. Ze kunnen zich laten bijstaan door deskundigen. § 4. Na het onderzoek bedoeld in § 3, wordt de erkenningsaanvraag, vergezeld van een voorstel van toekenning of weigering, voor advies voorgelegd aan de commissie bedoeld in artikel 9. § 5. Na ontvangst van het advies van de commissie bedoeld in artikel 9, leggen de ambtenaren en beambten het voorstel voor aan de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort, die een beslissing treft.

Indien de commissie bedoeld in artikel 13 een negatief advies verleent over de erkenningsaanvraag wordt dit advies, met vermelding van de redenen, meegedeeld aan de betrokken instantie bij een ter post aangetekend schrijven. § 6. De erkenning wordt toegekend voor een maximale duur van vijf jaar.

De aanvraag tot vernieuwing van de erkenning wordt ten laatste zes maanden vóór het verval van de duur van de erkenning ingediend, overeenkomstig de bepalingen van § 2. § 7. De ambtenaren en beambten, bedoeld in artikel 15, kunnen alle documenten en nuttige gegevens, nodig voor de vaststelling van het naleven van de erkenningsvoorwaarden vastgelegd bij dit besluit, opeisen en nakijken. Indien nodig, laten zij zich de documenten of een kopie van de documenten geworden, die een controle toelaten.

Indien één of meerdere criteria, bedoeld in § 1 niet meer worden nageleefd, leggen zij een termijn vast die de erkende aangemelde instantie toelaat om zich in orde te stellen. Deze termijn mag niet meer dan drie maanden bedragen.

Elk geschil of alle technische moeilijkheden die kunnen voortvloeien uit de toepassing van dit besluit worden aan het advies van de commissie bedoeld in artikel 9 voorgelegd. § 8. De Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort kan, bij gemotiveerde beslissing, de erkenning verleend aan een instantie intrekken, na advies van de commissie bedoeld in artikel 9 : 1° indien zij, na afloop van de termijn, vastgelegd door de bevoegde ambtenaar om zich te schikken naar de criteria, bedoeld in § 1, nog steeds niet aan deze criteria voldoet;2° indien zij, in de hoedanigheid van erkende aangemelde instantie, activiteiten uitoefent in een gebied waarvoor de erkenning niet werd toegekend. De intrekking van de erkenning wordt door de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort aan de erkende aangemelde instantie betekend bij een ter post aangetekend schrijven. § 9. Elke vraag tot heroverweging, in geval van een weigering of intrekking van een erkenning van een aangemelde instantie, dient gemotiveerd te worden en bij een ter post aangetekend schrijven ingediend bij de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort, binnen de dertig dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de beslissing van weigering of intrekking. Het beroep schort de aangevochten beslissingen op.

Nadat hij in het bezit is gesteld van de resultaten van het hernieuwd onderzoek, dat werd ondernomen overeenkomstig §§ 3 en 4, beslist de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort na advies van de commissie bedoeld in artikel 9, over dit beroep.

Art. 12.De Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort maakt in het Belgisch Staatsblad de lijst bekend van : - de aangemelde instanties die erkend zijn voor de toepassing van artikel 10 alsook de specifieke taken waarmede deze zijn belast en het identificatienummer dat de Europese Commissie hun vooraf heeft toegekend; - de aangemelde instanties van de andere Lid-Staten van de Europese Unie met hun identificatienummer en de taken waarvoor zij aangemeld zijn; - de referenties van de Belgische normen, bedoeld in artikel 6, § 1; - de referenties van de Belgische normen en technische specificaties bedoeld in artikel 6, § 2. HOOFDSTUK VI. - CE-markering van overeenstemming

Art. 13.§ 1. De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de letters "CE". Het voor de CE-markering te gebruiken model wordt in bijlage X weergegeven. De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie, wanneer die optreedt in de controlefase van de productie. § 2. De CE-markering moet aan de bepalingen van in punt 1.0.5 van bijlage II voldoen en duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en onuitwisbaar op de apparaten, beveiligingssystemen en de in artikel 1, § 2 bedoelde voorzieningen, zijn aangebracht. § 3. Op de apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen mogen geen merktekens worden aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Andere merktekens mogen op de vermelde apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, § 2, bedoelde voorzieningen worden aangebracht, op voorwaarde dat daardoor de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd.

Art. 14.Onverminderd de bepalingen van artikel 7 : 1° ontstaat voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde de verplichting om, wanneer de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort vaststelt dat de CE-markering ten onrechte is aangebracht, onder de door de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort gestelde voorwaarden het product in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CE-markering en om aan de overtreding een einde te maken;2° treft de Minister tot wiens bevoegdheid de Energie behoort, indien de tekortkoming blijft bestaan, alle nodige maatregelen om overeenkomstig de procedure van artikel 7 het in de handel brengen van het betrokken product te beperken of te verbieden dan wel het uit de handel te laten nemen. HOOFDSTUK VII. - Toezichts-, controle- en slotbepalingen

Art. 15.Onverminderd de bevoegdheid van de officieren van gerechtelijke politie, 1° wordt het hoog toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit uitgeoefend door de ambtenaren en beambten van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken;2° wordt de controle op de naleving van de bepalingen van dit besluit uitgeoefend door : - de ambtenaren en beambten van de Administratie van de Arbeidsveiligheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid; - de ambtenaren en beambten van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid van het Ministerie van Economische Zaken; - de ambtenaren en beambten van het Bestuur Economische Inspectie van het Ministerie van Economische Zaken; - de ambtenaren en beambten van de Administratie der Douane en Accijnzen van het Ministerie van Financiën.

Art. 16.§1. Het koninklijk besluit van 12 augustus 1981 tot vaststelling van de veiligheidswaarborgen die het elektrisch materieel, bestemd voor gebruik in "explosieve omgeving", evenals de stopcontacten voor huishoudelijk gebruik en de voedingsinrichtingen voor elektrische afsluitingen moeten bieden en het koninklijk besluit van 21 december 1983 betreffende elektrisch materieel, bestemd voor gebruik op plaatsen van mijngashoudende mijnen waar ontploffingsgevaar kan heersen, gewijzigd inzonderheid bij het koninklijk besluit van 29 juli 1994, worden opgeheven. § 2. De EG-certificaten van overeenstemming met de geharmoniseerde normen die zijn verkregen overeenkomstig de modaliteiten van de in § 1 vermelde koninklijke besluiten blijven geldig tot en met 30 juni 2003, tenzij zij voor die datum vervallen, met dien verstande dat zij alleen gelden voor de overeenstemming met de geharmoniseerde normen die in de genoemde koninklijke besluiten zijn aangegeven. § 3. De aangemelde instanties die ingevolge artikel 10, §§ 1 tot 4, zijn verzocht de overeenstemming te beoordelen van elektrisch materieel dat reeds vóór 1 juli 2003 in de handel was, houden rekening met de beschikbare resultaten van proeven en controles die al op grond van de in § 1 genoemde koninklijke besluiten zijn verricht.

Art. 17.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 16, § 1, dat in werking treedt op 1 juli 2003.

Art. 18.Onze Minister van Economie, Onze Minister belast met Energie, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P.PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE I CRITERIA TER BEPALING VAN DE INDELING VAN DE GROEPEN APPARATEN IN CATEGORIE|$$|ADEN 1. Apparaten van groep I a) Categorie M 1 omvat apparaten die zo zijn ontworpen, en zo nodig van aanvullende speciale beveiligingsmiddelen zijn voorzien, dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een zeer hoog beschermingsniveau bieden. De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor werkzaamheden ondergronds in mijnen en in bovengrondse mijninstallaties die door mijngas en/of brandbaar stof gevaarlijk zijn.

Apparaten van deze categorie moeten, zelfs in geval van een uitzonderlijke storing van het apparaat, in een explosieve omgeving blijven functioneren en worden gekenmerkt door zodanige beveiligingsmiddelen dat : - hetzij, indien één van deze beveiligingsmiddelen uitvalt, ten minste een tweede onafhankelijk middel het vereiste veiligheidsniveau waarborgt, - hetzij, indien zich twee onderling onafhankelijke storingen voordoen, het vereiste veiligheidsniveau wordt gewaarborgd.

Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.0.1. b) Categorie M 2 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij kunnen werken overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters, die gebaseerd zijn op een hoog beschermingsniveau. De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor werkzaamheden ondergronds in mijnen en in bovengrondse mijninstallaties die door mijngas en/of brandbaar stof gevaarlijk kunnen zijn.

Ingeval er ontploffingsgevaar heerst, wordt de energietoevoer naar deze apparaten geacht te kunnen worden onderbroken.

De beveiligingsmiddelen bij apparaten van deze categorie waarborgen het veiligheidsniveau dat vereist is bij normaal functioneren, ook onder moeilijke bedrijfsomstandigheden, met name ten gevolge van zware belasting van het apparaat en van veranderlijke omgevingsomstandigheden.

Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.0.2. 2. Apparaten van groep II a) Categorie 1 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een zeer hoog beschermingsniveau bieden. De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor een omgeving die door de aanwezigheid van gas, damp, nevel of stof/lucht-mengsels voortdurend, of langdurig, of dikwijls explosief is.

De apparaten van deze categorie moeten het vereiste veiligheidsniveau waarborgen, zelfs in geval van een uitzonderlijke storing van het apparaat, en worden gekenmerkt door zodanige beveiligingsmiddelen dat : - hetzij, indien één van de beveiligingsmiddelen uitvalt, ten minste een tweede onafhankelijk middel het vereiste veiligheidsniveau waarborgt, - hetzij, indien zich twee onderling onafhankelijke storingen voordoen, het vereiste veiligheidsniveau is gewaarborgd.

Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.1. b) Categorie 2 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een hoog beschermingsniveau bieden. De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor een omgeving die door de aanwezigheid van gas, damp, nevel of stof/lucht-mengsels waarschijnlijk explosief kan worden.

De beveiligingsmiddelen bij apparaten van deze categorie moeten het vereiste veiligheidsniveau waarborgen, zelfs bij frequente storingen of bij gebreken in de werking van het apparaat waarmee gewoonlijk rekening moet worden gehouden.

Apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.2. c) Categorie 3 omvat apparaten die zo zijn ontworpen dat zij overeenkomstig de door de fabrikant vastgestelde bedrijfsparameters kunnen werken en een normaal beschermingsniveau bieden. De apparaten van deze categorie zijn bestemd voor een omgeving waarin het weinig waarschijnlijk is dat er door de aanwezigheid van gas, damp, nevel, of stof/lucht-mengsels ontploffingsgevaar heerst en waarin een dergelijk gevaar zich naar alle waarschijnlijkheid slechts zelden voordoet en van korte duur is.

De apparaten van deze categorie waarborgen bij normaal bedrijf het vereiste veiligheidsniveau.

De apparaten van deze categorie moeten voldoen aan de aanvullende eisen van bijlage II, punt 2.3.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE II ESSENTI"LE VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSEISEN BETREFFENDE HET ONTWERP EN DE BOUW VAN APPARATEN EN BEVEILIGINGSSYSTEMEN BEDOELD VOOR GEBRUIK OP PLAATSEN WAAR ONTPLOFFINGSGEVAAR KAN HEERSEN Opmerkingen vooraf A. Er dient rekening mee te worden gehouden dat de technologische kennis onderhevig is aan snelle ontwikkelingen; de aanpassing daaraan dient zo spoedig mogelijk te geschieden.

B. Voor de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorzieningen gelden de essentiële eisen alleen voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uit een oogpunt van ontploffingsgevaar veilige en betrouwbare werking en bediening van deze voorzieningen. 1. GEMEENSCHAPPELIJKE EISEN VOOR APPARATEN EN BEVEILIGINGSSYSTEMEN 1.0. Algemene eisen 1.0.1. Principes van de geïntegreerde explosiebeveiliging In het ontwerp van apparaten en beveiligingssystemen die zijn bestemd om te worden gebruikt in een omgeving waar ontploffingsgevaar kan heersen, moet de explosiebeveiliging zijn geïntegreerd.

De constructeur neemt met het oog hierop maatregelen om : - in de eerste plaats zo mogelijk te voorkomen dat de apparaten en beveiligingssystemen zelf een explosieve omgeving doen ontstaan; - de ontvlamming van een explosieve omgeving te verhinderen, rekening houdend met de aard van elke elektrische of niet-elektrische ontstekingsbron; - ingeval zich ondanks alles een explosie voordoet die direct of indirect personen en, in voorkomend geval, huisdieren of goederen in gevaar kan brengen, deze onmiddellijk te stoppen en/of de zone die wordt getroffen door de vlammen en de druk die door een explosie worden veroorzaakt te beperken tot een voldoende veiligheidsniveau. 1.0.2. Bij het ontwerpen en de bouw van apparaten en beveiligingssystemen moet rekening worden gehouden met eventuele gebreken in de werking, ten einde gevaarlijke situaties zoveel mogelijk te vermijden.

Er dient rekening te worden gehouden met eventueel verkeerd gebruik dat redelijkerwijze kan worden verwacht. 1.0.3. Bijzondere controle- en onderhoudseisen Bij apparaten en beveiligingssystemen waaraan bijzondere controle- en onderhoudseisen worden gesteld, dienen ontwerp en bouw op deze eisen te zijn afgestemd. 1.0.4. Omgevingsomstandigheden Bij het ontwerpen en de bouw van apparaten en beveiligingssystemen dient te worden uitgegaan van de bestaande of te verwachten omgevingsomstandigheden. 1.0.5. Markering Op elk apparaat en beveiligingssysteem dienen duidelijk leesbaar en onuitwisbaar ten minste de volgende gegevens te zijn aangebracht : - naam en adres van de fabrikant, - CE-markering (zie bijlage X, punt A), - de serie- of typeaanduiding, - serienummer, indien van toepassing, - fabricagejaar, - specifieke explosiebeveiligingsmarkering |$$°ax gevolgd door het symbool van de apparatengroep en de categorie, - voor apparaten van groep II de letter « G » (explosieve omgeving door aanwezigheid van gas, damp of nevel), en/of de letter « D » voor een door aanwezigheid van stof explosieve omgeving.

Bovendien moeten zo nodig de gegevens worden vermeld die onmisbaar zijn voor de gebruiksveiligheid. 1.0.6. Gebruiksaanwijzing a) Bij alle apparaten en beveiligingssystemen moet een gebruiksaanwijzing zijn gevoegd waarin minstens de volgende gegevens vermeld zijn : - een herhaling van de gegevens die voor de markering zijn voorgeschreven, behalve het serienummer (zie punt 1.0.5.), eventueel aangevuld met gegevens die van belang zijn voor het onderhoud (bijvoorbeeld : adres van de invoerder, van de hersteller, enz...), - instructies voor het zonder gevaar : - in bedrijf stellen, - gebruiken, - monteren, demonteren, - onderhouden (en het verhelpen van storingen), - installeren, - afstellen, - zo nodig het aangeven van gevaarlijke zones nabij inrichtingen voor drukontlasting, - zo nodig instructies voor de opleiding, - de nodige gegevens om met kennis van zaken vast te stellen of een apparaat van een bepaalde categorie of een beveiligingssysteem zonder gevaar gebruikt kan worden op de beoogde plaats en onder de beoogde bedrijfsomstandigheden, - elektrische parameters, gegevens over druk, maximale oppervlaktetemperaturen of andere grenswaarden, - zo nodig bijzondere gebruiksomstandigheden, inclusief aanwijzingen in verband met een mogelijk verkeerd gebruik, dat naar de ervaring leert kan voorkomen, - zo nodig de belangrijkste eigenschappen van instrumenten die op het apparaat of het beveiligingssysteem gemonteerd kunnen worden. b) De gebruiksaanwijzing wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde in een van de talen van de Gemeenschap opgesteld. Bij de inbedrijfstelling moeten bij elk apparaat of beveiligingssysteem een originele gebruiksaanwijzing en een vertaling daarvan in het Frans, het Nederlands en het Duits worden afgeleverd.

Deze vertaling wordt gemaakt hetzij door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde, hetzij door degene die het apparaat of het beveiligingssysteem in het betrokken taalgebied introduceert.

De onderhoudsinstructies, die bestemd zijn voor gespecialiseerd personeel dat onder de fabrikant of diens gevolmachtigde ressorteert, mogen evenwel opgesteld zijn in slechts één taal van de Gemeenschap, die door dat personeel begrepen wordt. c) De gebruiksaanwijzing omvat de tekeningen en schema's die nodig zijn voor het in bedrijf stellen, het onderhoud, de inspectie, het nagaan van de goede werking en, in voorkomend geval, de herstelling van het apparaat of het beveiligingssysteem alsmede alle nuttige aanwijzingen met name inzake veiligheid.d) De documentatie over het apparaat of het beveiligingssysteem mag wat betreft de veiligheidsaspecten niet in strijd zijn met de gebruiksaanwijzing. 1.1. Keuze van materialen 1.1.1. De voor de bouw van de apparaten en beveiligingssystemen gebruikte materialen mogen, rekening houdend met de te verwachten bedrijfsomstandigheden, geen onsteking van een explosie veroorzaken. 1.1.2. Bij gebruik in de door de fabrikant voorgeschreven gebruiksomstandigheden, mogen zich tussen de gebruikte materialen en de bestanddelen van de explosieve omgeving geen reacties voordoen die de explosiepreventie kunnen aantasten. 1.1.3. De materialen moeten zodanig gekozen worden dat de te verwachten veranderingen van hun eigenschappen en de compatibiliteit met andere materialen samen niet tot een verminderde beveiliging leiden, met name uit het oogpunt van de corrosiebestendigheid, de slijtvastheid, het elektrische geleidingsvermogen, de schokbestendigheid, de veroudering en het effect van temperatuurschommelingen. 1.2. Ontwerp en fabricage 1.2.1. Bij het ontwerpen en bouwen van apparaten en beveiligingssystemen moet rekening worden gehouden met de stand van de technologische kennis inzake explosiebeveiliging, zodat zij gedurende de gehele te verwachten levensduur veilig kunnen functioneren. 1.2.2. Voor apparaten en beveiligingssystemen bestemde componenten en vervangingscomponenten moeten zodanig zijn ontworpen en vervaardigd dat zij, uit het oogpunt van explosiebeveiliging bedrijfsveilig zijn voor het gebruik waarvoor ze zijn bedoeld, wanneer zij volgens de fabrieksaanwijzingen zijn gemonteerd. 1.2.3. Gesloten constructiewijze en voorkomen van lekken Apparaten waaruit ontvlambaar gas of stof kan vrijkomen moeten zoveel mogelijk een gesloten behuizing hebben.

Wanneer deze apparaten openingen hebben of niet-hermetisch zijn, moeten deze zoveel mogelijk zodanig zijn opgevat dat buiten het apparaat geen explosieve omgeving kan ontstaan ten gevolge van gas- of stofemissies.

De vul- en afvoeropeningen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat emissies van ontvlambaar materiaal bij het vullen en ledigen zoveel mogelijk worden beperkt. 1.2.4. Stofafzetting Apparaten en beveiligingssystemen die in stoffige zones worden gebruikt moeten zodanig zijn ontworpen dat het op hun oppervlak afgezette stof niet kan ontvlammen.

In het algemeen moet stofafzetting zo beperkt mogelijk blijven. De apparaten en beveiligingssystemen moeten gemakkelijk te reinigen zijn.

De oppervlaktetemperatuur van onderdelen van apparaten moet aanzienlijk lager liggen dan de ontvlammingstemperatuur van de stofafzetting.

Er moet rekening gehouden worden met de dikte van de stofafzetting en er moeten zo nodig maatregelen getroffen worden om de temperaturen te beperken ten einde warmteaccumulatie te voorkomen. 1.2.5. Extra beveiligingsmiddelen Apparaten en beveiligingssystemen die mogelijk aan bepaalde vormen van externe belasting worden blootgesteld, moeten zo nodig voorzien zijn van extra beveiligingsmiddelen.

De apparaten moeten tegen deze belasting bestand zijn, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de explosiebeveiliging. 1.2.6. Openen zonder gevaar Indien de apparaten en beveiligingssystemen in een kast of een mantel zijn aangebracht die zelf deel uitmaakt van de beveiliging tegen explosies, mogen deze alleen kunnen worden geopend met behulp van speciaal gereedschap of met passende beveiligingsmiddelen. 1.2.7. Beveiliging tegen andere gevaren Apparaten en beveiligingssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat : a) elk gevaar voor verwondingen of andere schade als gevolg van rechtstreeks of onrechtstreeks contact wordt vermeden;b) zich geen oppervlaktetemperaturen op toegankelijke delen van apparaten of stralingen voordoen die een gevaar kunnen teweegbrengen;c) niet-elektrische gevaren die uit de ervaring zijn gebleken worden uitgesloten;d) voorziene overbelastingssituaties niet tot een gevaarlijke situatie leiden. Wanneer voor apparaten en beveiligingssystemen de in dit punt bedoelde gevaren geheel of ten dele onder andere besluiten vallen die Europese richtlijnen omzetten, is dit besluit niet van toepassing of houdt het op van toepassing te zijn voor die apparaten en beveiligingssystemen en voor die gevaren zodra die bijzondere besluiten van toepassing worden. 1.2.8. Overbelasting van apparaten Gevaarlijke overbelasting van apparaten moet vermeden worden door vanaf het ontwerpstadium te voorzien in geïntegreerde meet-, bedienings- en regelinrichtingen, met name overstroombegrenzers, temperatuurbegrenzers, differentiaaldrukschakelaars, debietmeters, tijdrelais, toerentellers en/of soortgelijke controle-inrichtingen. 1.2.9. Drukvaste omhulsels Indien gedeelten die een explosieve omgeving kunnen doen ontvlammen van een omhulsel zijn voorzien, moet onderzocht worden of het omhulsel bestand is tegen de druk die bij een interne explosie van een explosief mengsel wordt ontwikkeld en dat het de uitbreiding van de explosie naar de buiten het omhulsel gelegen explosieve omgeving verhindert. 1.3. Mogelijke ontvlammingsbronnen 1.3.1. Gevaren als gevolg van diverse ontvlammingsbronnen Vonken, vlammen, lichtbogen, hoge oppervlaktetemperaturen, akoestische energie, optische straling, elektromagnetische golven of andere mogelijke bronnen die ontvlamming kunnen veroorzaken, mogen zich niet voordoen. 1.3.2. Gevaren als gevolg van statische elektriciteit Met behulp van geschikte middelen moeten elektrostatische ladingen, die gevaarlijke ontladingen kunnen veroorzaken, worden voorkomen. 1.3.3. Gevaren als gevolg van elektrische zwerf- en lekstromen Er moet worden vermeden dat in geleidende delen van het apparaat elektrische zwerf- of lekstromen optreden die bijvoorbeeld kunnen leiden tot gevaarlijke corrosie, warmte-ontwikkeling of vonken die ontvlamming kunnen veroorzaken. 1.3.4. Gevaar als gevolg van onaanvaardbare verhitting Het ontwerp moet erop gericht zijn dat onaanvaardbare verhitting door wrijving of schokken, bij voorbeeld tussen materialen op draaiende delen of ten gevolge van het inbrengen van vreemde voorwerpen, zoveel mogelijk wordt vermeden. 1.3.5. Gevaar als gevolg van drukcompensatie Apparaten en beveiligingssystemen moeten hetzij ontworpen zijn, hetzij uitgerust zijn met geïntegreerde meet,- controle- en regelinrichtingen, zodanig dat de drukcompensatie waartoe ze aanleiding geven geen schokgolf of compressie doet ontstaan die ontbranding kan veroorzaken. 1.4. Gevaren als gevolg van uitwendige storende invloeden 1.4.1. Apparaten en beveiligingssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat zij binnen de door de fabrikant aangegeven bedrijfsomstandigheden veilig de functie kunnen vervullen waarvoor zij zijn bedoeld, ook onder veranderlijke omgevingsomstandigheden, bij stoorspanningen, vochtigheid, trillingen, verontreiniging of andere uitwendige storende invloeden. 1.4.2. De onderdelen van de apparaten moeten geschikt zijn voor de te verwachten mechanische en thermische belastingen en bestand zijn tegen de agressieve werking van aanwezige of te verwachten stoffen. 1.5. Eisen voor uitrustingen die tot de veiligheid bijdragen 1.5.1. De veiligheidsinrichtingen moeten onafhankelijk werken van de meet- en bedieningsorganen die noodzakelijk zijn voor de werking.

Het niet functioneren van een veiligheidsinrichting moet zoveel mogelijk met behulp van passende technische middelen voldoende snel worden gesignaleerd ten einde de kans op een gevaarlijke situatie zeer klein te houden.

In de regel moet het beginsel van de faalveiligheid (fail-safe) worden toegepast.

In het algemeen moeten de bedieningsorganen van de veiligheidsvoorzieningen rechtstreeks op de betrokken controleorganen werken, en niet via de programmatuur. 1.5.2. In geval van storing in de veiligheidsinrichtingen moeten de apparaten en/of beveiligingssystemen zoveel mogelijk in een veilige stand overgaan. 1.5.3. Noodstopvoorzieningen van veiligheidsinrichtingen moeten, waar mogelijk, van een blokkering tegen het opnieuw inschakelen zijn voorzien. Een nieuwe startopdracht mag de normale werking pas teweegbrengen nadat eerst de blokkering tegen het opnieuw inschakelen bewust is opgeheven. 1.5.4. Visualisatie- en bedieningsinrichtingen Indien gebruik wordt gemaakt van visualisatie- en bedieningsinrichtingen, moeten deze volgens ergonomische beginselen zijn ontworpen om inzake het ontploffingsgevaar tot een zo groot mogelijke gebruiksveiligheid te komen. 1.5.5. Eisen met betrekking tot meetinrichtingen bestemd voor explosiebeveiliging Meetinrichtingen moeten, wanneer zij bestemd zijn voor apparaten die worden gebruikt op een plaats waar ontploffingsgevaar kan heersen, qua ontwerp en bouw met name afgestemd zijn op de te verwachten bedrijfsbelasting en de bijzondere gebruiksomstandigheden van deze apparaten. 1.5.6. Wanneer nodig moeten de afleesnauwkeurigheid en de capaciteit van de meetinrichtingen kunnen worden gecontroleerd. 1.5.7. Bij het ontwerpen van meetinrichtingen moet een veiligheidscoëfficiënt worden gebruikt die waarborgt dat de alarmdrempel zich ver genoeg onder de explosie- en/of ontvlammingsgrens van de te onderzoeken omgeving bevindt, rekening houdend met de werkingsomstandigheden van de installatie en de mogelijke afwijkingen van het meetsysteem. 1.5.8. Gevaren in verband met de programmatuur Reeds bij het ontwerpen van door programmatuur bestuurde apparaten, beveiligingssystemen en veiligheidsvoorzieningen dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met gevaren die door fouten in het programma worden veroorzaakt. 1.6. Het in aanmerking nemen van de veiligheidseisen van het systeem 1.6.1. Wanneer automatische processen waarin apparaten en beveiligingssystemen zijn opgenomen, afwijkingen vertonen van de voorziene bedrijfsomstandigheden, moeten deze apparaten en beveiligingssystemen manueel kunnen worden stopgezet, voor zover dat de veiligheid niet in het gedrang brengt. 1.6.2. Wanneer de noodstopvoorzieningen in werking worden gesteld, moet de opgestapelde energie zo snel en veilig mogelijk worden gedissipeerd of geïsoleerd, zodat zij niet langer een bron van gevaar vormt.

Dit geldt niet voor elektrochemisch opgeslagen energie. 1.6.3. Gevaren als gevolg van energieonderbrekingen Apparaten en beveiligingssystemen waarin een energieonderbreking extra gevaren teweeg kan brengen, moeten onafhankelijk van de rest van de installatie in een stand van veilige werking kunnen worden gehandhaafd. 1.6.4. Gevaren in verband met de verbindingsstukken Apparaten en beveiligingssystemen moeten zijn voorzien van passende ingangen voor kabels en andere leidingen.

Wanneer apparaten en beveiligingssystemen zijn bedoeld voor gebruik in combinatie met andere apparaten en beveiligingssytemen, moeten de koppelingen veilig zijn. 1.6.5. Plaatsing van alarminrichtingen die deel uitmaken van een apparaat Wanneer een apparaat of een beveiligingssysteem is uitgerust met detectie- of alarminrichtingen die moeten waken over het ontstaan van een explosieve omgeving, moeten de nodige aanwijzingen worden verstrekt voor de juiste plaatsing daarvan. 2. AANVULLENDE EISEN VOOR APPARATEN 2.0. Eisen voor apparaten van groep I 2.0.1. Eisen voor apparaten van categorie M 1 van groep I 2.0.1.1. Deze apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de ontvlammingsbronnen zelfs in geval van een uitzonderlijke storing aan het apparaat niet actief worden.

Zij moeten van zodanige beveiligingsmiddelen zijn voorzien dat : - hetzij, indien één van deze beveiligingsmiddelen uitvalt, ten minste een tweede onafhankelijk middel het vereiste veiligheidsniveau waarborgt, - hetzij, indien zich twee onafhankelijke storingen voordoen, het vereiste veiligheidsniveau wordt gewaarborgd.

Deze apparaten moeten zo nodig van aanvullende beveiligingsmiddelen worden voorzien.

In een explosieve omgeving moeten zij blijven functioneren. 2.0.1.2. De apparaten moeten, zo nodig, zodanig zijn gebouwd dat er geen stof kan binnendringen. 2.0.1.3. De oppervlaktetemperatuur van de onderdelen van de apparaten moet, om ontvlamming van zwevende stofdeeltjes te voorkomen, duidelijk lager zijn dan de ontvlammingstemperatuur van het te verwachten stof/lucht-mengsel. 2.0.1.4. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen dat het openen van delen daarvan die potentiële ontvlammingsbronnen zijn, alleen mogelijk is wanneer deze bronnen hetzij van het intrinsiek veilige type zijn, hetzij van iedere energietoevoer zijn afgezonderd. Wanneer de apparaten niet buiten werking kunnen worden gesteld, moet de fabrikant een waarschuwing aanbrengen op die delen van de apparaten die kunnen worden geopend.

Zo nodig moeten de apparaten zijn uitgerust met passende aanvullende blokkeersystemen. 2.0.2. Eisen voor apparaten van de categorie M 2 van groep I 2.0.2.1. De apparaten moeten voorzien zijn van beveiligingsmiddelen die waarborgen dat de ontvlammingsbronnen bij normaal functioneren ook onder moeilijke bedrijfsomstandigheden, met name ten gevolge van zware belasting van het apparaat en van veranderlijke omgevingsomstandigheden niet actief kunnen worden.

Indien zich een explosieve omgeving voordoet, moet de energietoevoer naar deze apparaten kunnen worden gestopt. 2.0.2.2. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen dat het openen van delen daarvan, die potentiële ontvlammingsbronnen kunnen zijn, alleen mogelijk is wanneer ofwel deze bronnen van iedere energietoevoer zijn afgezonderd ofwel de openingselementen zijn voorzien van passende blokkeersystemen. Wanneer de apparaten niet buiten werking kunnen worden gesteld, moet de fabrikant een waarschuwing aanbrengen op die delen van de apparaten die kunnen worden geopend. 2.0.2.3. Wat de beveiligingsmaatregelen tegen stofexplosies betreft, moet worden voldaan aan de desbetreffende eisen van categorie M 1. 2.1. Eisen voor apparaten van categorie 1 van groep II 2.1.1. Explosieve omgeving als gevolg van de aanwezigheid van gas, damp of nevel 2.1.1.1. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat ontvlammingsbronnen, zelfs indien deze het gevolg zijn van een uitzonderlijke storing van het apparaat, niet actief worden.

Zij moeten van zodanige beveiligingsmiddelen zijn voorzien dat : - hetzij, indien één van deze beveiligingsmiddelen uitvalt, tenminste een tweede onafhankelijk middel het vereiste veiligheidsniveau waarborgt, - hetzij, indien zich twee onafhankelijke storingen voordoen, het vereiste veiligheidsniveau wordt gewaarborgd. 2.1.1.2. Bij apparaten waarvan het oppervlak heet kan worden, moet er zorg voor worden gedragen dat ook in het ongunstigste geval de aangegeven maximale oppervlaktetemperatuur niet wordt overschreden.

Er dient ook rekening te worden gehouden met temperatuurstijgingen die worden veroorzaakt door warmteaccumulatie en door chemische reacties. 2.1.1.3. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen dat het openen van delen daarvan, die potentiële ontvlammingsbronnen kunnen zijn, alleen mogelijk is wanneer deze bronnen hetzij van het intrinsieke veilige type zijn, hetzij van iedere energietoevoer zijn afgezonderd. Wanneer de apparaten niet buiten werking kunnen worden gesteld, moet de fabrikant een waarschuwing aanbrengen op die delen van de apparaten die kunnen worden geopend.

Zo nodig moeten de apparaten zijn uitgerust met passende aanvullende blokkeersystemen. 2.1.2. Explosieve omgeving als gevolg van de aanwezigheid van stof/lucht-mengsels 2.1.2.1. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de ontvlamming van stof/lucht-mengsels wordt voorkomen, zelfs indien deze het gevolg is van een uitzonderlijke storing van het apparaat.

Zij moeten van zodanige beveiligingsmiddelen zijn voorzien dat : - hetzij, indien één van deze beveiligingsmiddelen uitvalt, tenminste een tweede onafhankelijk middel het vereiste veiligheidsniveau waarborgt, - hetzij, indien zich twee onafhankelijke storingen voordoen, het vereiste veiligheidsniveau wordt gewaarborgd. 2.1.2.2. De apparaten moeten voor zover nodig zodanig zijn gebouwd dat stof slechts kan binnendringen of worden verwijderd op de plaatsen van het apparaat die daarvoor bestemd zijn.

Kabelingangen en verbindingsstukken moeten eveneens aan deze eis voldoen. 2.1.2.3. De oppervlaktetemperatuur van de onderdelen van de apparaten moet, om ontvlamming van zwevende stofdeeltjes te voorkomen, duidelijk lager zijn dan de ontvlammingstemperatuur van het te verwachten stof/lucht-mengsel. 2.1.2.4. Wat betreft het zonder gevaar openen van delen van de apparaten is de eis van punt 2.1.1.3. van toepassing. 2.2. Eisen voor apparaten van categorie 2 van groep II 2.2.1. Explosieve omgeving als gevolg van de aanwezigheid van gas, damp of nevel 2.2.1.1. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat ontvlammingsbronnen voorkomen worden, zelfs bij frequente storingen van het apparaat of bij gebreken in de werking van de apparaten waarmee gewoonlijk rekening moet worden gehouden. 2.2.1.2. De onderdelen van de apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de oppervlaktetemperaturen niet overschreden worden, ook wanneer de gevaren voortvloeien uit abnormale situaties die door de fabrikant zijn voorzien. 2.2.1.3. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen dat het openen van delen daarvan, die een potentiële ontvlammingsbron kunnen zijn, alleen mogelijk is wanneer ofwel deze bronnen van iedere energietoevoer zijn afgezonderd ofwel de openingselementen zijn voorzien van passende blokkeersystemen. Wanneer de apparaten niet buiten werking kunnen worden gesteld, moet de fabrikant een waarschuwing aanbrengen op die delen van de apparaten die kunnen worden geopend. 2.2.2. Explosieve omgeving als gevolg van de aanwezigheid van stof/lucht-mengsels 2.2.2.1. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de ontvlamming van stof/lucht-mengsels wordt voorkomen, zelfs indien deze het gevolg is van frequente storingen van het apparaat of van gebreken in de werking van de apparaten waarmee gewoonlijk rekening moet worden gehouden. 2.2.2.2. Wat betreft de oppervlaktetemperatuur is de eis van punt 2.1.2.3. van toepassing. 2.2.2.3. Wat betreft de beveiliging tegen stof is de eis van punt 2.1.2.2. van toepassing. 2.2.2.4. Wat betreft het zonder gevaar openen van delen van de apparaten is de eis van punt 2.2.1.3 van toepassing. 2.3. Eisen voor apparaten van categorie 3 van groep II 2.3.1. Explosieve omgeving als gevolg van aanwezigheid van gas, damp of nevel 2.3.1.1. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de bij normaal bedrijf te verwachten ontvlammingsbronnen worden vermeden. 2.3.1.2. Er mogen zich onder de te verwachten bedrijfsomstandigheden geen hogere oppervlaktetemperaturen voordoen dan de aangegeven maximale oppervlaktetemperaturen. Overschrijding is in uitzonderlijke gevallen toegestaan, indien de constructeur aanvullende bijzondere beveiligingsmaatregelen treft. 2.3.2. Explosieve omgeving als gevolg van de aanwezigheid van stof/lucht-mengsels 2.3.2.1. De apparaten moeten zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat de onder normale bedrijfsomstandigheden te verwachten ontvlammingsbronnen de stof/lucht-mengsels niet kunnen doen ontbranden. 2.3.2.2. Wat betreft de oppervlaktetemperatuur is de eis van punt 2.1.2.3. van toepassing. 2.3.2.3. Bij het bouwen van de apparaten, met inbegrip van kabelingangen en verbindingsstukken, moet rekening worden gehouden met de grootte van de stofdeeltjes, ten einde ontploffingsgevaar als gevolg van explosieve stof/lucht-mengsels of het ontstaan van gevaarlijke stofafzettingen in de apparaten te voorkomen. 3. AANVULLENDE EISEN VOOR BEVEILIGINGSSYSTEMEN 3.0. Algemene eisen 3.0.1. Beveiligingssystemen moeten zodanig gedimensioneerd zijn dat het effect van een ontploffing tot een bevredigend veiligheidsniveau wordt beperkt. 3.0.2. De beveiligingssystemen moeten zodanig zijn ontworpen en kunnen worden aangebracht dat wordt verhinderd dat de explosies zich via gevaarlijke kettingreacties of steekvlammen voortplanten en dat beginnende explosies detonaties worden. 3.0.3. In geval van onderbreking van de energietoevoer moeten de beveiligingssystemen lang genoeg hun capaciteit blijven behouden om gevaarlijke situaties te voorkomen. 3.0.4. De beveiligingssystemen mogen niet onderhevig zijn aan bedrijfsstoringen die te wijten zijn aan storende invloeden van buitenaf. 3.1. Voorstudie en ontwerp 3.1.1. Materiaaleigenschappen De maximumdruk en -temperatuur die voor de studie van de materiaaleigenschappen in aanmerking moeten worden genomen, zijn de druk die te verwachten is bij een explosie die zich onder extreme bedrijfsomstandigheden voordoet alsmede het te verwachten verhittingseffect als gevolg van de ontvlamming. 3.1.2. Beveiligingssystemen die zijn ontworpen om explosies te doorstaan of te beperken, moeten bestand zijn tegen de optredende schokgolf zonder dat het systeem zijn eigenschappen verliest. 3.1.3. De met de beveiligingssystemen verbonden hulpstukken moeten bestand zijn tegen de te verwachten maximale explosiedruk en in staat blijven hun functies te vervullen. 3.1.4. Bij de studie en het ontwerp van beveiligingssystemen moet rekening gehouden worden met de uitwerking van de druk op de randapparatuur en het aangesloten buizenstelsel. 3.1.5. Ontlastingsvoorzieningen Wanneer de mogelijkheid bestaat dat de gebruikte beveiligingssystemen worden belast in een mate die hun weerstand te boven gaat, moeten in het ontwerp passende ontlastingsvoorzieningen zijn opgenomen die geen gevaar opleveren voor het personeel dat zich in de nabijheid bevindt. 3.1.6. Systemen voor onderdrukking van explosies De systemen voor onderdrukking van explosies moeten zodanig worden berekend en ontworpen dat zij, wanneer zich een incident voordoet, zo snel mogelijk de beginnende explosie onder controle hebben en deze op optimale wijze stuiten, rekening houdend met de te verwachten maximale drukverhoging en de maximale explosiedruk. 3.1.7. Ontkoppelingssystemen Ontkoppelingssystemen die zijn bestemd om in geval van een beginnende explosie bepaalde apparaten zo snel mogelijk te isoleren met behulp van passende inrichtingen, moeten zodanig worden berekend en ontworpen dat zij ondoordringbaar blijven voor de voortplanting van inwendige vlammen en onder bedrijfsomstandigheden hun mechanische sterkte behouden. 3.1.8. De beveiligingssystemen moeten met een passende alarmdrempel in de stroombanen geïntegreerd kunnen worden ten einde, indien nodig, een onderbreking te bewerkstelligen in de toevoer en de afvoer van de producten en in de delen van de apparaten die niet langer een veilige werking verzekeren.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE III MODULE : EG-TYPEONDERZOEK 1. In deze module wordt dat deel van de procedure beschreven waarbij een aangemelde instantie vaststelt en verklaart dat een representatief exemplaar van de betrokken productie voldoet aan de desbetreffende bepalingen van dit besluit.2. De aanvraag om een EG-typeonderzoek wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde ingediend bij een aangemelde instantie van zijn keuze. De aanvraag omvat : - naam en adres van de fabrikant, alsmede naam en adres van de gevolmachtigde indien de aanvraag door laatstgenoemde wordt ingediend; - een schriftelijke verklaring dat er geen identieke aanvraag is ingediend bij een andere aangemelde instantie; - de technische documentatie als omschreven in punt 3.

De aanvrager stelt een voor de betrokken productie representatief exemplaar, dat hierna "type" wordt genoemd, ter beschikking van de aangemelde instantie. De aangemelde instantie kan om meer exemplaren verzoeken indien dit nodig is voor het beproevingsprogramma. 3. Op basis van de technische documentatie moet beoordeeld kunnen worden of het product in overeenstemming is met de eisen van het onderhavig besluit.Voor zover dit voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product en de volgende gegevens te omvatten : - een algemene beschrijving van het type; - ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz...; - beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product; - een lijst van de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk werden toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de essentiële eisen te voldoen, ingeval de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen niet zijn toegepast; - de resultaten van de verrichte ontwerp-berekeningen, uitgevoerde onderzoeken enz...; - de keuringsverslagen. 4. De aangemelde instantie 4.1. bestudeert de technische documentatie, controleert of het type in overeenstemming daarmee vervaardigd is en identificeert de onderdelen die ontworpen zijn overeenkomstig de bepalingen van de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen, alsook de onderdelen die zijn ontworpen zonder dat de desbetreffende bepalingen van die normen in acht werden genomen; 4.2. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om na te gaan of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de essentiële eisen van dit besluit voldoen, ingeval de in artikel 6 bedoelde normen niet zijn toegepast; 4.3. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om, ingeval de fabrikant heeft besloten de desbetreffende normen toe te passen, na te gaan of deze ook werkelijk zijn toegepast; 4.4. stelt in overleg met de aanvrager de plaats vast waar de noodzakelijke controles en proeven zullen worden uitgevoerd. 5. Indien het type voldoet aan de bepalingen van dit besluit, verstrekt de aangemelde instantie een EG-typeonderzoekcertificaat aan de aanvrager.Het certificaat bevat naam en adres van de fabrikant, de conclusies van de controle en de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij het certificaat gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien aan de fabrikant of aan diens in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde een dergelijke certificaat wordt geweigerd, dan geeft de aangemelde instantie de gedetailleerde redenen voor een dergelijke weigering op.

Er moet in een beroepsprocedure worden voorzien. 6. De aangemelde instantie die in het bezit is van de technische documentatie betreffende het EG-typeonderzoekcertificaat, wordt door de aanvrager in kennis gesteld van alle in het goedgekeurde apparaat of beveiligingssysteem aangebrachte wijzigingen;voor de betrokken wijzigingen moet een aanvullende goedkeuring worden verleend indien deze van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de essentiële eisen of de voor het product voorgeschreven gebruiksomstandigheden.

Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke EG-typeonderzoekcertificaat. 7. Iedere aangemelde instantie deelt aan de andere aangemelde instanties de nuttige inlichtingen mede betreffende de verstrekte en ingetrokken certificaten van EG-typeonderzoek en bijbehorende aanvullingen.8. De overige aangemelde instanties kunnen afschriften van de EG-typeonderzoekcertificaten en/of de aanvullingen verkrijgen.De bijlagen bij de certificaten worden ter beschikking van de overige aangemelde instanties gehouden. 9. Gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste apparaat of beveiligingssysteem bewaart de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde naast de technische documentatie ook een afschrift van het EG-typeonderzoekcertificaat en van de aanvullingen daarop. Indien noch de fabrikant noch zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE IV MODULE : PRODUCTIEKWALITEITSBORGING 1. In deze module wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, waarborgt en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het in het EG-typeonderzoekcertificaat beschreven type en voldoen aan de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die belast is met het toezicht als omschreven in punt 4. 2. De fabrikant moet een goedgekeurd productiekwaliteitssysteem opzetten, laat de producten een eindcontrole en proeven als omschreven in punt 3 ondergaan en is onderworpen aan het toezicht omschreven in punt 4. 3. Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant dient voor de betrokken producten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag bevat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie van producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de technische documentatie betreffende het goedgekeurde type en een afschrift van het EG-typeonderzoekcertificaat. 3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat en met de eisen van dit besluit die daarop van toepassing zijn.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden vastgelegd in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies.

Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -dossiers door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden van de bedrijfsleiding en van hun bevoegdheden met betrekking tot de kwaliteit van de producten; - de fabricageprocessen, de kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken alsmede de in dat verband systematisch toe te passen technieken en maatregelen; - de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren; - de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz...; - de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste kwaliteit van de producten en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen. Zij vermoedt overeenstemming met deze eisen bij kwaliteitssystemen waar de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de technologie van het product in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een inspectiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigd kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een onderzoeksverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten : - de in punt 3.1., tweede streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4., tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4., laatste alinea, en in de punten 4.3. en 4.4. bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE V MODULE : PRODUCTKEURING 1. In deze module wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde garandeert en verklaart dat de aan de bepalingen van punt 3 onderworpen producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat en voldoen aan de desbetreffende eisen van dit besluit.2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat en met de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op elk product de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op. 3. De aangemelde instantie verricht passende onderzoeken en proeven ten einde via onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product zoals weergegeven in punt 4 na te gaan of het product in overeenstemming is met de desbetreffende eisen van dit besluit. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde bewaart gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product een afschrift van de verklaring van overeenstemming. 4. Keuring door onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product 4.1. Alle producten worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de in artikel 6 van het besluit bedoelde relevante norm(en) of gelijkwaardige proeven verricht, ten einde na te gaan of zij in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat en met de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn. 4.2. De aangemelde instantie brengt op ieder goedgekeurd product haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij een schriftelijke verklaring van overeenstemming met de verrichte proeven op. 4.3. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde dient het certificaat van overeenstemming van de aangemelde instantie op verzoek te kunnen overleggen indien daarom wordt verzocht.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE VI MODULE : TYPEOVEREENSTEMMING 1. In deze module wordt dat deel van de procedure beschreven waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde waarborgt en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat en voldoen aan de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. 2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat en met de desbetreffende eisen van dit besluit.3. Gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product bewaart de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde een afschrift van de verklaring van overeenstemming.Indien noch de fabrikant noch zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden.

Voor ieder vervaardigd product worden door of voor rekening van de fabrikant de proeven met betrekking tot de technische aspecten van de explosiebeveiliging verricht. De proeven worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een aangemelde instantie die door de fabrikant wordt gekozen.

De fabrikant brengt onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aan.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE VII MODULE : PRODUCTKWALITEITSBORGING 1. In deze module wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, waarborgt en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het EG-typeonderzoekcertificaat.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die is belast met het toezicht zoals omschreven in punt 4. 2. De fabrikant zet een goedgekeurd kwaliteitssysteem op voor de eindcontrole en de beproeving van de producten, zoals omschreven in punt 3, en is onderworpen aan het toezicht, zoals omschreven in punt 4. 3. Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant dient voor de betrokken producten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag om beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie van producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de technische documentatie over het goedgekeurde type en een afschrift van het EG-typeonderzoekcertificaat. 3.2. In het kader van het kwaliteitssysteem wordt ieder product onderzocht en worden passende proeven als omschreven in de in artikel 6 bedoelde relevante norm(en) of gelijkwaardige proeven verricht, ten einde de overeenstemming met de desbetreffende eisen van dit besluit te controleren. Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden opgenomen in een documentatie van schriftelijk vastgelegde maatregelen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem maakt een eenvormige interpretatie van de kwaliteitsprogramma's, - plannen, -handleidingen en -dossiers mogelijk.

Deze documentatie dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden van de bedrijfsleiding en van hun bevoegdheden met betrekking tot de kwaliteit van de producten; - de controles en proeven die na de fabricage worden verricht; - de middelen om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem te toetsen; - de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz... 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen. Zij vermoedt overeenstemming met deze eisen bij kwaliteitssystemen waarin de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als beoordeler, ervaring te hebben met het beoordelen van de producttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling is vereist.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de technische documentatie; - de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz... 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een onderzoeksverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen; zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voor zover van toepassing, een keuringsverslag. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van de nationale autoriteiten : - de in punt 3.1., derde streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4., tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4., laatste alinea, en in de punten 4.3. en 4.4. bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE VIII MODULE : INTERNE FABRICAGECONTROLE 1. In deze module wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, waarborgt en verklaart dat de betrokken producten voldoen aan de eisen van dit besluit die daarop van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. 2. De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen;de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde houdt deze gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product voor controledoeleinden ter beschikking van de bevoegde nationale instanties.

Indien noch de fabrikant noch zijn gevolmachtigde in de Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden. 3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het product in overeenstemming is met de eisen van dit besluit.Voor zover dit voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product. De documentatie omvat : - een algemene beschrijving van de producten; - ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz...; - beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product; - een lijst van de normen die geheel of gedeeltelijk werden toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om te voldoen aan de veiligheidseisen van dit besluit ingeval bepaalde normen niet zijn toegepast; - de resultaten van de verrichte ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, enz...; - de testrapporten. 4. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.5. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde producten in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE IX MODULE : KEURING PER EENHEID 1. In deze module wordt de procedure beschreven waarbij de fabrikant waarborgt en verklaart dat het betrokken product waarvoor het in punt 2 bedoelde certificaat is afgegeven, in overeenstemming is met de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde brengt op het apparaat de CE-markering aan en stelt een verklaring van overeenstemming op. 2. De aangemelde instantie onderzoekt het product en voert passende proeven zoals omschreven in de in artikel 5 van dit besluit bedoelde relevante norm(en) of gelijkwaardige proeven uit ten einde de overeenstemming van het product met de desbetreffende eisen van dit besluit te controleren. De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer op het goedgekeurde product aan of laat dit doen; tevens stelt zij een certificaat van overeenstemming met de verrichte proeven op. 3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het product in overeenstemming is met de eisen van dit besluit en moet inzicht kunnen worden verkregen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product. De documentatie omvat, voor zover dat voor de beoordeling noodzakelijk is : - een algemene beschrijving van het type; - ontwerp- en fabricagetekeningen, alsmede schema's van delen, onderdelen, leidingen, enz...; - beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's van de werking van het product; - een lijst van de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk werden toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om te voldoen aan de essentiële eisen ingeval de in artikel 6 bedoelde normen niet zijn toegepast; - de resultaten van de verrichte ontwerpberekeningen, uitgevoerde onderzoeken, enz...; - de keuringsverslagen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE X A. CE-markering De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de letters CE in de volgende grafische vorm : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij verkleining of vergroting van de markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De onderscheiden onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 millimeters bedraagt.

Bij apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, lid 2, bedoelde voorzieningen van geringe grootte mag van deze minimumafmeting worden afgeweken.

B. Inhoud van de EG-verklaring van overeenstemming De EG-verklaring van overeenstemming moet de volgende gegevens bevatten : - naam of identificatiemerk en adres van de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde; - beschrijving van het apparaat, het beveiligingssysteem of de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorziening; - alle relevante bepalingen waaraan het apparaat, het beveiligingssysteem of de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorziening voldoet; - indien van toepassing, naam, identificatienummer en adres van de aangemelde instantie en nummer van het EG-typecertificaat; - indien van toepassing, een verwijzing naar de geharmoniseerde normen; - indien van toepassing, de gebruikte normen en technische specificaties; - indien van toepassing, een verwijzing naar de andere Gemeenschapsrichtlijnen die zijn toegepast; - identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is verplichtingen voor de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gevolmachtigde aan te gaan.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

BIJLAGE XI Criteria voor de beoordeling van instanties De in artikel 11 bedoelde instanties moeten aan de volgende minimumvoorwaarden voldoen : 1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier of de installateur zijn van de apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, lid 2, bedoelde voorzieningen die zij keuren, noch de gevolmachtigde van een der genoemde personen.Zij mogen bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze apparaten, beveiligingssystemen en in artikel 1, lid 2, bedoelde voorzieningen noch rechtstreeks, noch als gevolmachtigden van de betrokken partijen optreden. Een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen fabrikant en instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten. 2. De instantie en het personeel dat met de keuringen is belast, dienen de keuring uit te voeren met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid;zij dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitslagen van hun keuring kan beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die bij de resultaten van de keuring belang hebben. 3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 4. Het personeel dat met de keuringen is belast dient : - een goede technische- en beroepsopleiding te hebben genoten; - een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de keuringen die het verricht en voldoende ervaring met deze keuringen te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op grond van de verrichte keuringen verklaringen, processen-verbaal en rapporten op te stellen. 5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de keuringen is belast, dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van elke functionaris mag niet afhangen van het aantal keuringen dat hij verricht, noch van de uitslagen van deze keuringen. 6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze wettelijke aansprakelijkheid door de Staat wordt gedekt.7. Het personeel van de instantie is gebonden aan het beroepsgeheim (behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties). Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 22 juni 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister belast met Energie, J.-P. PONCELET De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR

^