Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 juni 2001
gepubliceerd op 21 september 2001

Koninklijk besluit tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid, ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu en ministerie van middenstand en landbouw
numac
2001022498
pub.
21/09/2001
prom.
22/06/2001
ELI
eli/besluit/2001/06/22/2001022498/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 JUNI 2001. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regelen inzake de begroting, de boekhouding en de rekeningen van de openbare instellingen van sociale zekerheid die zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikel 108 van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op de artikelen 11 tot 18;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 29 januari 1999 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 26 augustus 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, van Onze Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, van Onze Minister van Landbouw en Middenstand en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - De begroting

Artikel 1.De ontvangsten en uitgaven van iedere openbare instelling van sociale zekerheid worden geraamd en toegelaten door middel van een jaarlijkse begroting, overeenkomstig artikel 11 van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.

Art. 2.Geboekt worden bij de begrotingsontvangsten en uitgaven van een jaar, de verworven rechten gedurende het beschouwde jaar.

Een recht wordt als verworven beschouwd als gemeenschappelijk aan drie voorwaarden wordt voldaan : 1° het recht kan wat betreft zijn bedrag juist worden bepaald;2° de identiteit van de schuldenaar of van de schuldeiser is wel bekend;3° het recht op betaling wordt vastgesteld.

Art. 3.Onverminderd de toepassing van artikel 14, § 1, van het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997, mag een krediet slechts worden aangewend voor het doel waarvoor het is bestemd.

Art. 4.De voorafbeelding van de begroting moet opgesteld zijn tegen 15 juni en het begrotingsontwerp tegen 15 oktober vóór het jaar waarop zij betrekking hebben. Het ontwerp van de beheersbegroting wordt opgemaakt door het beheersorgaan overeenkomstig de bestuursovereenkomst. Het ontwerp van de opdrachtenbegroting wordt opgemaakt door het beheersorgaan overeenkomstig de aangenomen hypothesen en de door de Regering verstrekte onderrichtingen. De ontwerpen worden onverwijld toegestuurd aan de Ministers onder wie de instelling ressorteert, aan de Regeringscommissarissen en, ter inlichting, aan de Minister van Begroting en de Minister van Sociale Zaken als de instelling niet direct onder deze laatste ressorteert.

Art. 5.§ 1. De inkomsten die deel uitmaken van het Globaal Beheer bedoeld bij artikel 5 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders worden niet opgenomen in de budgettaire voorafbeelding betreffende de volgende regelingen van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid der werknemers : geneeskundige verzorging, uitkeringen, pensioenen (verdeling), kinderbijslag, arbeidsongevallen (verdeling), beroepsziekten, werkloosheid (werkloosheidsuitkeringen, brugpensioenen en loopbaanonderbreking). De saldo's die bestaan uit het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven m.b.t. de opdrachtenbegroting geven de behoeften van deze verschillende takken weer. § 2. De inkomsten die deel uitmaken van het Globaal Beheer van het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld bij artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 november 1996 strekkende tot invoering van een globaal financieel beheer in het sociaal statuut der zelfstandigen, met toepassing van hoofdstuk I van titel VI van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels worden niet opgenomen in de budgettaire voorafbeelding betreffende de sectoren geneeskundige verzorging, uitkeringen, gezinsbijslagen en pensioenen. De saldo's, die bestaan uit het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven m.b.t. de opdrachtenbegroting geven de behoeften van de verschillende sectoren weer.

Art. 6.De budgettaire voorafbeelding en het definitief begrotingsontwerp moeten gestaafd worden aan de hand van nota's ter verantwoording van budgettaire ontvangsten en uitgaven voor het door de begroting bedoelde jaar.

Bovendien worden daaraan synoptische tabellen toegevoegd waarvan de vorm wordt vastgesteld door de Commissie voor de Normalisatie van de Boekhouding van de openbare instellingen van sociale zekerheid in akkoord met de Administratie van de Begroting. Deze tabellen omvatten de posten betreffende de beheersontvangsten en uitgaven alsmede de posten betreffende de opdrachtenontvangsten en uitgaven van de instelling. HOOFDSTUK II. - Het houden van de boekhouding

Art. 7.Alle begrotingsverrichtingen van de openbare instellingen van sociale zekerheid geven aanleiding tot een volledige teboekstelling overeenkomstig de regels voor het dubbel boekhouden.

De boeking wordt minstens ingeschreven : 1° in een dagboek waarin de verrichtingen in chronologische volgorde worden opgenomen;2° in een rekeningensysteem waarin bepaald worden, eensdeels, de aangewende middelen volgens hun aard, en anderdeels, de aanwending van deze middelen alsmede de eruit voortvloeiende wijzigingen in het patrimonium. Indien meerdere hulpdagboeken worden gehouden, dan worden hun boekingen periodiek in een centraliserend dagboek overgeschreven.

Indien het belang of de noodwendigheden van de dienst zulks eisen, kan worden afgeweken van de overschrijving in het centraliserende dagboek.

Iedere boeking wordt gestaafd door een boekhouddocument, dat getekend wordt door twee personeelsleden aangewezen door het Beheerscomité, die de juistheid ervan aantonen.

De inschrijving van de boekhoudkundige niet-budgettaire verrichtingen die een weerslag hebben op het actief en het passief, mag periodiek gebeuren.

Art. 8.In de loop van het jaar behelzen de rekeningen, welke begrotingsuitgaven opnemen, slechts debetinschrijvingen; de rekeningen welke begrotingsontvangsten opnemen behelzen slechts creditinschrijvingen, zodat deze rekeningen de samenvatting van deze inschrijvingen vormen. Deze bepaling is niet van toepassing noch op de creditnota's, noch op de correctieve boekingen.

Art. 9.Onverminderd de ter zake geldende wettelijke en reglementaire bepalingen, worden de dagboeken en de verantwoordingsstukken als bedoeld in artikel 4 ten minste gedurende 6 jaar bewaard, vanaf 31 december van het jaar waarin de rekeningen aan het Rekenhof werden toegezonden.

De Minister onder wie de instelling ressorteert, mag op verzoek van de instelling na eensluidend advies van het Rekenhof, kortere bewaringstermijnen toestaan.

Art. 10.Periodiek en uiterlijk op 31 december van ieder jaar worden de activa en passiva van de balans getoetst aan de inventaris.

Na de verbeteringsinschrijvingen wordt de definitieve balans van de rekeningen opgemaakt. HOOFDSTUK III. - Het afleggen van de rekeningen

Art. 11.De openbare instellingen van sociale zekerheid maken volgende rekeningen op, uiterlijk 15 mei van elk jaar: a) een rekening van begrotingsuitvoering;b) een thesaurierekening;c) een rekening kapitaalverrichtingen met een inventaris van de roerende en onroerende goederen van de instelling;d) een balans der rekeningen;e) een balans van de activa en passiva van de instelling;f) een algemene rekening van de brutokosten en opbrengsten;g) een algemene rekening van de nettokosten en opbrengsten en per ventilatie daarvan gelijkaardige rekeningen per tak. De regels inzake deze rekeningen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 16, § 2, van het voormeld koninklijk besluit van 3 april 1997.

Art. 12.De rekeningen bedoeld in artikel 11 worden door het Beheerscomité opgemaakt. Met het advies en de certificering van de aangestelde revisor(s) worden deze rekeningen in zeven exemplaren toegestuurd aan de Minister onder wie de instelling ressorteert, voor goedkeuring en voor overmaking aan het Rekenhof volgens de procedures in artikel 17, § 3, van het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid.

Art. 13.In de maand volgend op het verstrijken van ieder kwartaal sturen de openbare instellingen van sociale zekerheid aan de Regerings-commissarissen, aan de Minister onder wie de instelling ressorteert en aan de Minister van Begroting, de periodieke uitvoeringstoestand van de begroting. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 14.Voor iedere openbare instelling van sociale zekerheid treden de bepalingen van dit besluit in werking op 1 januari van het jaar dat volgt op de afsluiting van een bestuursovereenkomst.

Art. 15.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Onze Minister van Landbouw en Middenstand en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 juni 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale Zaken en van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^