Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 mei 2005
gepubliceerd op 31 mei 2005

Koninklijk besluit met toepassing van artikel 12, § 3 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2005022402
pub.
31/05/2005
prom.
22/05/2005
ELI
eli/besluit/2005/05/22/2005022402/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 MEI 2005. - Koninklijk besluit met toepassing van artikel 12, § 3 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 12, § 1 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van openbare sector, stelt het principe van de perequatie vast. Met toepassing van dit principe worden, ingeval van verhoging van de maximumwedde van de personeelsleden in actieve dienst die bekleed zijn met een bepaalde graad, de pensioenen van de gewezen personeelsleden die gepensioneerd zijn in die graad, geherwaardeerd ten belope van hetzelfde verhogingspercentage als datgene dat werd toegekend aan de personeelsleden in actieve dienst.

In principe is de perequatie automatisch (d.w.z. dat zij wordt uitgevoerd zonder dat er een aanvraag moet worden ingediend) en onmiddellijk (wat betekent dat de gepensioneerden onmiddellijk en in een enkele keer het herwaarderingspercentage genieten dat werd toegekend aan de actieven).

Artikel 12, § 3 van voormelde wet van 9 juli 1969 bepaalt evenwel dat de Koning, indien de herwaardering van de wedden groter is dan 5 pct., kan beslissen dat de verhogingen van het pensioen worden uitbetaald per achtereenvolgende jaarlijkse schijven die met een weddenverhoging van maximum 5 pct. overeenstemmen.

Het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën, heeft zeer belangrijke weddenverhogingen toegekend aan deze categorie van personeelsleden.

Vóór 1 januari 2003, datum waarop het koninklijk besluit van 1 april 2003 uitwerking heeft, werden de inspecteurs van financiën immers bezoldigd op basis van de weddenschaal 13S3 (maximum van 49.977,79 EUR), terwijl de inspecteurs-generaal van financiën werden bezoldigd op basis van de weddenschaal 15S1 (maximum van 59.543,09 EUR).

Voormelde bedragen zijn aan index 138,01.

Vanaf 1 januari 2003 worden alle inspecteurs van financiën die behoren tot het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën bezoldigd op basis van een enige weddenschaal waarvan het maximum 86.078,00 EUR bedraagt, aan spilindex 105,20, d.w.z. met inbegrip van een indexverhoging van 24,34 pct. in verhouding tot index 138,01, zodanig dat dit bedrag, aan index 138,01, 86.078,00/1,2434 = 69.227,92 EUR bedraagt.

Aldus bedragen de verhogingspercentages van de maxima van de weddenschalen respectievelijk 38,52 pct. voor de titularissen van de schaal 13S3 en 16,27 pct. voor de titularissen van de schaal 15S1.

Rekening houdend met de omvang van de toegekende weddenschaalverhoging, heeft de Regering het opportuun geacht om de budgettaire weerslag, die voor de Staatskas voorvloeit uit de perequatie van deze pensioenen, te beperken. De lopende pensioenen zullen verhoogd worden in achtereenvolgende jaarlijkse schijven van elk 5 pct. van het maximum van de betreffende weddenschaal, zoals deze vastgesteld was vóór 1 januari 2003, datum van de toekenning van de wedden-verhogingen. Op die manier zal bijvoorbeeld, voor de weddenschaal 15S1, waarvan het maximum op 31 december 2002 59.543,09 EUR bedroeg, de eerste perequatie uitgevoerd worden op een maximumwedde van 62.520,24 EUR, namelijk 59.543,09 EUR + 2.977,15 EUR (5 p.c. van 59.543,09 EUR). De tweede perequatie zal uitgevoerd worden op een maximum van 65.497,39 EUR, namelijk 62.520,24 EUR + 2.977,15 EUR (5 p.c. van 59.543,09 EUR). En zo verder, telkens ten belope van 2.977,15 EUR, totdat de perequatie uitgevoerd wordt op basis van het maximum van 69.227,92 EUR. Deze manier van werken zal tot gevolg hebben dat de budgettaire weerslag van de perequatie gespreid wordt in de tijd.

Op 14 maart 2005 heeft de Raad van State een negatief advies gegeven over het ontwerp dat dit besluit ging worden, voornamelijk omdat de voorwaarde van het samengaan van dit koninklijk besluit en de herwaardering van de weddenschalen niet gerespecteerd werd.

De Regering vindt het evenwel opportuun om dit advies niet te volgen.

Vanaf 21 mei 2003, dus vóór de bekendmaking van het koninklijk besluit van 8 augustus 2003, heeft de toenmalige Minister van Pensioenen immers beslist om de procedure, zoals bedoeld in artikel 12, § 3, van voormelde wet van 9 juli 1969, aan te wenden.

De tijd die verlopen is tussen 1 april 2003 en de afkondiging van dit besluit is het gevolg van enerzijds de wijziging van de regering in juli 2003 en anderzijds de verschillende formaliteiten die na elkaar moeten vervuld worden en waarvan sommige een redelijk lange termijn in beslag genomen hebben omdat studies nodig waren om met kennis van zaken een advies te kunnen geven.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Leefmilieu en Pensioenen, B. TOBBACK

22 MEI 2005. - Koninklijk besluit met toepassing van artikel 12, § 3 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van openbare sector, inzonderheid op artikel 12, § 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën, inzonderheid op artikel 48, § 2, a) en bijlage 1;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 april 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting op 26 mei 2004;

Gelet op het protocol nr. 145/1 van 23 november 2004 van het Gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 14 maart 2005;

Overwegende dat de verhoging van de maximumwedde van de graad van inspecteur bij het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën, toegekend op basis van het koninklijk besluit van 1 april 2003, hoger is dan 5 pct. en dat het derhalve opportuun is om te voorzien in een spreiding van de budgettaire last die voortvloeit uit de perequatie van de, op de datum van de toekenning van deze verhoging, lopende pensioenen van de vroegere titularissen van deze graad;

Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De verhoging van de lopende pensioenen die voortvloeit uit de herziening op 1 januari 2003, van de maximumwedde van de inspecteurs van het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën, met toepassing van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van Financiën, wordt, voor het jaar 2003, beperkt tot 5 pct. Voor elk van de volgende jaren wordt de verhoging beperkt tot jaarlijkse opeenvolgende schijven die gelijk zijn aan deze die voorzien is voor het jaar 2003.

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

Art. 3.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 mei 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, B. TOBBACK

^