Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 november 2006
gepubliceerd op 04 januari 2007

Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu en federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2006023238
pub.
04/01/2007
prom.
22/11/2006
ELI
eli/besluit/2006/11/22/2006023238/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, inzonderheid op artikel 4 en hoofdstuk III gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 28 maart 2003 en op artikel 15, 1° et 2°, op artikel 18 en op artikel 29;

Gelet op de wet van 28 augustus 1991 betreffende de uitoefening van de diergeneeskunde, inzonderheid op artikel 12 en artikel 6, § 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 september 1993, 22 november 2001, 10 november 2005 en 16 januari 2006;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de kwalificatie van de veestapel inzake de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis;

Gelet op het akkoord van de Raad van het Begrotingsfonds voor de gezondheid en de kwaliteit van de dieren en de dierlijke producten, gegeven op 6 oktober 2005;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de federale Overheid op 28 november 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 3 januari 2006;

Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 9 juni 2006;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van op 27 september 2006;

Gelet op het advies nr. 41.159/1/V van de Raad van State, gegeven op 29 september 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Overwegende de Beschikking 2004/558/EG van de Commissie van 15 juli 2004 tot uitvoering van Richtlijn 64/432/EEG van de Raad voor wat betreft aanvullende garanties voor het intracommunautaire handelsverkeer in runderen ten aanzien van infectieuze boviene rhinotracheïtis en de goedkeuring van de door sommige lidstaten ingediende uitroeiingsprogramma's;

Overwegende dat het noodzakelijk is de georganiseerde bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis te versnellen ten einde de exportmogelijkheden van de runderen te vrijwaren;

Overwegende dat het instellen van een bestrijdingsplan tegen infectieuze boviene rhinotracheïtis het noodzakelijk maakt dat er voorwaarden voor kwalificatie en behoud voor kwalificatie worden vastgelegd voor de beslagen die deelnemen aan de bestrijding;

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit heeft betrekking op de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

Dit besluit is, met uitzondering van de maatregelen van de hoofdstukken II tot en met VI, niet van toepassing op geografische entiteiten waar uitsluitend vleeskalveren verblijven.

Art. 2.Klinische infectieuze boviene rhinotracheïtis is een dierenziekte die valt onder toepassing van hoofdstuk III van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. HOOFDSTUK I. - Begripsbepalingen

Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° I.B.R. : afkorting van infectieuze boviene rhinotracheïtis; 2° rund aangetast door klinische I.B.R. : het rund dat klinische symptomen van I.B.R. vertoont, bevestigd door de resultaten van virologisch onderzoek; 3° geografische entiteit : elk gebouw of gebouwencomplex dat een eenheid vormt, met inbegrip van de erbij horende terreinen, waar runderen worden gehouden of die daartoe bestemd zijn;4° beslag : alle runderen gehouden in een geografische entiteit, die een duidelijk omschreven eenheid vormen op basis van epidemiologische banden vastgesteld door het Agentschap.Aan het beslag mag slechts één I.B.R.-statuut worden toegekend. De lokalisatie van het beslag wordt vastgesteld aan de hand van het adres en de coördinaten van de geografische entiteit; 5° haard : een geografische entiteit waarvan het beslag één of meerdere runderen aangetast door klinische I.B.R. bevat; 6° rundveebeslag met I.B.R.-statuut I4 of officieel vrij van I.B.R. : een beslag waar de vaccinatie tegen I.B.R. verboden is, waarvan de klinische antecedenten en het serologisch statuut met betrekking tot I.B.R. bekend zijn en dat geen enkel rund bevat dat een seropositieve reactie vertoont tegen één van de antigenen van het I.B.R.-virus. De klinische antecedenten worden door de bedrijfsdierenarts opgetekend op een door de erkende vereniging ter beschikking gesteld formulier; 7° rundveebeslag met I.B.R.-statuut I3 of vrij van I.B.R. : een beslag waarvan de klinische antecedenten, de vaccinatietoestand en het serologisch statuut met betrekking tot I.B.R. bekend zijn en dat geen enkel rund bevat dat een seropositieve reactie vertoont tegen het glycoproteïne E van het I.B.R.-virus. De klinische antecedenten worden door de bedrijfsdierenarts opgetekend op een door de erkende vereniging ter beschikking gesteld formulier; 8° rundveebeslag met I.B.R.-statuut I2 : een beslag waarvan de klinische antecedenten en de vaccinatietoestand met betrekking tot I.B.R. bekend zijn en waarbij de vaccinatie van de runderen is herhaald volgens het protocol vastgelegd in bijlage III, punt 2. De klinische antecedenten worden door de bedrijfsdierenarts opgetekend op een door de erkende vereniging ter beschikking gesteld formulier; 9° rundveebeslag met I.B.R.-statuut I1 : een beslag dat niet beantwoordt aan de voorwaarden zoals bedoeld onder 6° en 7° of een beslag waarvan het serologisch statuut met betrekking tot I.B.R. onbekend is en dat niet beantwoordt aan de voorwaarden zoals bedoeld onder 8°; 10° verantwoordelijke : de eigenaar of houder die gewoonlijk over de runderen het beheer en het directe toezicht uitoefent;11° bedrijfsdierenarts : de erkende dierenarts of zijn plaatsvervanger die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 februari 1999 houdende bijzondere maatregelen van epidemiologisch toezicht op en preventie van aangifteplichtige runderziekten door de verantwoordelijke is aangewezen om in de geografische entiteit de reglementaire controles en profylactische ingrepen op de runderen van het beslag uit te voeren;12° Agentschap : Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, opgericht door de wet van 4 februari 2000; 13° P.C.E. : afkorting voor de Provinciale Controle-eenheden van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen; 14° officiële dierenarts : dierenarts van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;15° de Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort; 16° I.O. : Interprofessioneel organisme zoals bepaald in het koninklijk besluit van 3 maart 1994 betreffende de erkenning van interprofessionele organismen voor het bepalen van de kwaliteit en de samenstelling van melk; 17° gE-negatief vaccin : vaccin tegen boviene infectieuze rhinotracheïtis dat geen serologische reactie tegen glycoproteïne E induceert;18° Sanitel : geautomatiseerde systeem voor gegevensverwerking in verband met de identificatie, de registratie en de traceerbaarheid van de runderen; 19° erkende vereniging : erkende vereniging voor dierziektenbestrijding zoals bedoeld in hoofdstuk II van de Dierengezondheidswet van 24 maart 1987, met name « Dierengezondheidszorg Vlaanderen (D.G.Z.) » en de « Association régionale de Santé et d'Identification animale (A.R.S.I.A.) »; 20° nationaal referentielaboratorium : het « Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA) » zoals bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juni 1997 houdende oprichting van het Centrum van Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie als wetenschappelijke inrichting van de Staat;21° erkend laboratorium : laboratorium zoals bedoeld in bijlage I;22° tankmelk : melkstaal gelinkt aan een beslag en niet aan een individueel dier en afkomstig van de melkkoeltank(en) waarin de melkproductie van de koeien in lactatie behorend tot het beslag wordt gestockeerd;23° introductie van een rund in een beslag : het voor de eerste keer binnenbrengen van een rund in een beslag;24° herintroductie van een rund in een beslag : het opnieuw binnenbrengen van een rund in zijn beslag na contact met één of meerdere runderen van andere beslagen; 25° T.V.D. : het toedienings- en verschaffingsdocument zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 23 mei 2000 houdende bijzondere bepalingen inzake het verwerven, het in depot houden, het voorschrijven, het verschaffen en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de dierenarts en inzake het bezit en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de verantwoordelijke voor de dieren. HOOFDSTUK II. - Maatregelen in geval van verdenking

Art. 4.§ 1. Elke verantwoordelijke die bij één of meerdere runderen van zijn beslag symptomen van klinische I.B.R. zoals koorts, ademhalingsproblemen en/of verwerping vaststelt dient zonder verwijl de bedrijfsdierenarts te ontbieden op de geografische entiteit. Deze dierenarts voert een klinisch onderzoek uit. § 2. Indien dit onderzoek de aanwezigheid van I.B.R. niet uitsluit, neemt hij de nodige stalen met het oog op de laboratoriumdiagnose van I.B.R. volgens de richtlijnen van het Agentschap en maakt ze over aan een erkend laboratorium voor dierziektenbestrijding. HOOFDSTUK III. - Maatregelen in de haard

Art. 5.§ 1. Van zodra de verdenking wordt bevestigd door de resultaten van virologisch onderzoek wordt het Agentschap geïnformeerd. Het Agentschap verklaart de geografische entiteit tot haard en bepaalt er de grenzen van. § 2. Het Agentschap brengt de verantwoordelijke, de bedrijfsdierenarts en de verantwoordelijken van de geografische entiteiten gelegen rond de haard op de hoogte van de bevestiging van de haard en de maatregelen voorgeschreven in de haard.

Art. 6.In de haard zijn de volgende maatregelen van toepassing : 1° de officiële dierenarts voert een epidemiologisch onderzoek uit en informeert de verantwoordelijke betreffende alle toe te passen hygiënemaatregelen om een eventuele uitbreiding van de ziekte te voorkomen;2° alle runderen van het beslag moeten worden afgezonderd binnen de gebouwen van de geografische entiteit of op een plaats waar geen direct of indirect contact is met de andere geografische entiteiten gelegen rond de haard;3° elke afvoer van runderen uit de haard is verboden.Niettemin is de directe overbrenging van runderen naar het slachthuis om er onverwijld te worden geslacht toegelaten mits zij vergezeld zijn van een door het Agentschap afgeleverde vrijgeleidebrief. HOOFDSTUK IV. - Opheffing van de haard

Art. 7.Het Agentschap heft de maatregelen bedoeld in hoofdstuk III op, ten vroegste dertig dagen na het verdwijnen van de klinische symptomen in de haard. Het Agentschap bevestigt de opheffing van de maatregelen aan de verantwoordelijke, de bedrijfsdierenarts en de verantwoordelijken van de geografische entiteiten gelegen rond de haard. HOOFDSTUK V. - Diagnostiek

Art. 8.§ 1. Het CODA coördineert de biologische normen en de laboratoria methoden voor de diagnose van klinische I.B.R. en de serologische testen met het oog op de kwalificatie van de beslagen. § 2. De erkende laboratoria voeren de biologische proeven zoals bepaald in bijlage II, uit. De Minister kan eveneens andere proeven opleggen, met het oog op de diagnose van klinische I.B.R. en andere serologische testen met het oog op de kwalificatie van de beslagen.

Art. 9.Enkel de resultaten van de proeven uitgevoerd in de erkende laboratoria worden in aanmerking genomen voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit.

Art. 10.De erkende laboratoria delen alle resultaten van de onderzoeken mee aan het Agentschap en de bedrijfsdierenarts. Deze laatste meldt de resultaten aan de verantwoordelijke. HOOFDSTUK VI. - Vaccinatie

Art. 11.§ 1. Voor de vaccinatie tegen I.B.R. is enkel het gebruik van gE-negatieve vaccins toegelaten. § 2. De bedrijfsdierenarts voert de vaccinatie uit. § 3. In afwijking op § 2 mag de bedrijfsdierenarts de uitvoering van de vaccinatie delegeren naar de verantwoordelijke van het rundveebeslag voorzover er een overeenkomst van diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is afgesloten tussen de verantwoordelijke en de bedrijfsdierenarts, overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 april 2000 houdende bepalingen betreffende de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding. § 4. De verantwoordelijke verstrekt alle nodige hulp bij het vaccineren van de dieren door de bedrijfsdierenarts. § 5. De bedrijfsdierenarts : a) stelt een gedetailleerd vaccinatieschema op voor het bedrijf, gesteund op een bedrijfsschets met vermelding van genummerde stallen en compartimenten of andere plaatsen waar de te vaccineren runderen gehouden worden;b) stelt voor elke toediening of verschaffing van vaccin bij het rundvee bedoeld in dit besluit, een afzonderlijk toedienings- en verschaffingsdocument op zoals bedoeld bij artikel 6 van het koninklijk besluit van 23 mei 2000 houdende bijzondere bepalingen inzake het verwerven, het in depot houden, het voorschrijven, het verschaffen en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de dierenarts en inzake het bezit en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de verantwoordelijke voor de dieren. Hierbij wordt in het vak « Identificatie dier (groep) » het identificatienummer vermeld van elk van de gevaccineerde of te vaccineren dieren; c) zorgt er voor dat de vaccinatie wordt uitgevoerd volgens het door de producent van het vaccin opgegeven vaccinatieschema;d) geeft in geval van delegatie van de vaccinatie schriftelijke instructies voor de bewaring, het gebruik en de toediening van het vaccin. § 6. De bedrijfsdierenarts houdt per beslag de gegevens van alle toegediende en/of verschafte vaccins ter beschikking van de erkende vereniging. De gegevens worden viermaandelijks overgemaakt aan de erkende vereniging volgens de voorwaarden en de modaliteiten vastgelegd in bijlage III, 1. § 7. De verantwoordelijke die zelf vaccineert : a) doet dit enkel met een vaccin dat door de bedrijfsdierenarts verschaft werd;b) voert het vaccinatieschema uit zoals opgesteld door de bedrijfsdierenarts;c) bewaart het vaccin en dient het toe volgens de instructies van de bedrijfsdierenarts;d) schrijft elke uitgevoerde vaccinatie in, in het register bedoeld bij artikel 18 van het koninklijk besluit van 23 mei 2000 houdende bijzondere bepalingen inzake het verwerven, het in depot houden, het voorschrijven, het verschaffen en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de dierenarts en inzake het bezit en het toedienen van geneesmiddelen bestemd voor dieren door de verantwoordelijke voor de dieren, met vermelding van alle gegevens. § 8. Elke vaccinatie die niet conform de bepalingen van dit besluit wordt uitgevoerd, wordt beschouwd als ongeldig voor de toepassing van dit besluit. § 9. Indien ofwel de verantwoordelijke, ofwel de bedrijfsdierenarts op om het even welke wijze het uitvoeren van de bij dit besluit vaccinatie verwaarloost, verhindert of ondoelmatig maakt, moet de andere betrokken partij dit onmiddellijk aan het Agentschap melden. HOOFDSTUK VII. - Kwalificatie van de beslagen

Art. 12.§ 1. Aan elk beslag wordt door het Agentschap een I.B.R.-statuut toegekend. Ieder rund dat in een beslag wordt gehouden, krijgt het statuut van het beslag waartoe het behoort. § 2. Elke verantwoordelijke van één of meerdere beslagen is gehouden zijn beslag of beslagen te onderwerpen aan de voorwaarden voor het verwerven of het behoud van een I2, I3 of I4 statuut vijf jaar na publicatie van dit besluit. De Minister kan deze toepassingstermijn wijzigen. § 3. Onverminderd § 1, kunnen de erkende verenigingen, door middel van geschreven overeenkomsten met het Agentschap, een deel van de taken, die nodig zijn met betrekking tot de modaliteiten voor het verwerven en het behoud van de I.B.R.-statuten en de begeleiding van de beslagen uitvoeren. § 4. Het Agentschap of de erkende verenigingen brengen de verantwoordelijke en de bedrijfsdierenarts op de hoogte van het statuut toegekend aan het beslag. § 5. Enkel de bedrijfsdierenarts is bevoegd voor het uitvoeren van de bemonsteringen met het oog op de I.B.R. kwalificatie van de beslagen. § 6. In afwijking van paragraaf 5, kunnen tankmelkstalen aangeleverd worden door het I.O. waarmee, door de erkende verenigingen, een geschreven overeenkomst werd afgesloten.

Art. 13.§ 1. Het statuut I2 beschreven in bijlage IV, A.1., wordt verworven door een beslag op basis van de vaccinatie uitgevoerd volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in hoofdstuk VI en in bijlage III. § 2. De statuten I3 en I4 worden verworven door een beslag op basis van de serologische onderzoeken van het bloed of de tankmelk voor zover ze voldoen aan de voorwaarden en modaliteiten in bijlage IV, B.1 en C.1. § 3. Bedrijven die niet voldoen aan de voorwaarden om statuut I2, I3 of I4 te verkrijgen, krijgen automatisch statuut I1.

Art. 14.§ 1. Het statuut I2 beschreven in bijlage IV, A.2, blijft behouden op basis van de vaccinatie uitgevoerd volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in hoofdstuk VI en in bijlage III. § 2. De statuten I3 en I4 blijven behouden op basis van de resultaten van de voorgeschreven bloed- of tankmelkonderzoeken, voorzover ze voldoen aan de voorwaarden en modaliteiten in bijlage IV, B.2.en C.2. § 3. Een tijdelijke derogatie van de vaccinatie voor het verwerven en behouden van het statuut I2 kan bekomen worden voorzover voldaan wordt aan de voorwaarden en modaliteiten vermeld in bijlage IV, A.3.

Art. 15.De statuten kunnen worden vermeld op het identificatiedocument, zoals vastgelegd in het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassings- modaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen.

Art. 16.§ 1. Met het oog op het behoud van de kwalificatie I3 of I4 van zijn beslag kan de verantwoordelijke enkel runderen in zijn beslag binnenbrengen uit een beslag met een kwalificatieniveau I3 of I4. § 2. De voorwaarden voor introductie en herintroductie van runderen in een beslag met I2, I3 of I4 statuut zijn vastgelegd in bijlage VI. § 3. De bijzondere voorwaarden voor deelname van runderen aan verzamelingen zijn vastgelegd in bijlage VII. De voorwaarden voor deelname aan de verzamelingen bedoeld in bijlage VII, B, worden vastgesteld door de Minister op de overeenkomstig artikel 12, § 2, te bepalen datum. § 4. Het binnenbrengen van runderen vanuit een gekwalificeerd I2-beslag in een erkend runderselectiecentrum of een erkend centrum voor kunstmatige inseminatie is toegelaten volgens de modaliteiten bepaald in bijlage VIII. HOOFDSTUK VIII. - Getuigschriften

Art. 17.De bedrijfsdierenarts kan op basis van het toegekende I.B.R.-statuut van het beslag een individueel getuigschrift opmaken die het identificatiedocument, zoals bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen, steeds moet vergezellen.

Het model van dit getuigschrift wordt vastgelegd in bijlage IX. HOOFDSTUK IX. - Bewegingen en weidegang

Art. 18.De Minister kan het toelaten van de runderen op de weide en de bewegingen van de runderen onderwerpen aan de bijzondere voorwaarden vastgelegd in bijlage V. Verhandeling van runderen

Art. 19.De verantwoordelijke van een beslag met I2, I3 of I4 statuut die een rund verwerft voor de kweek, melkwinning of vetmesting, moet : 1° van de overdrager de afgifte eisen van het identificatiedocument zoals bedoeld in artikel 16 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen evenals het individueel getuigschrift zoals bedoeld in artikel 17 van dit besluit;2° binnen de 48 uur volgend op de verwerving van het rund, en onverminderd de bepalingen van artikel 43 van het koninklijk besluit van 6 december 1978 betreffende de bestrijding van de runderbrucellose, het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen, van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1999 houdende bijzondere maatregelen van epidemiologisch toezicht op en preventie van aangifteplichtige runderziekten, en van het artikel 26, § 1er, van het koninklijk besluit van 17 oktober 2002 betreffende de bestrijding van rundertuberculose, beroep doen op de bedrijfsdierenarts om een klinisch onderzoek uit te voeren en, in geval van een gekwalificeerd I3 of I4 beslag de onderzoeken zoals voorgeschreven in bijlage VI, punten 2 en 3, uit te voeren of in geval van een gekwalificeerd I2 beslag, de in hoofdstuk VI en in bijlage VI, punt 1, voorgeschreven vaccinaties uit te voeren of te doen uitvoeren indien er geen begeleidingsovereenkomst werd afgesloten met de bedrijfsdierenarts;3° in geval van een gekwalificeerd I3 of I4 beslag mag de verantwoordelijke het rund alleen toevoegen aan zijn beslag op voorwaarde dat de onderzoeken bedoeld in punt 2° negatieve resultaten hebben gegeven;4° in geval van een gekwalificeerd I2-beslag mag de verantwoordelijke alleen runderen in zijn beslag binnenbrengen op voorwaarde dat de vaccinaties bedoeld in punt 2° werden uitgevoerd volgens de voorwaarden en modaliteiten vastgelegd in hoofdstuk VI en in bijlage VI, 1.

Art. 20.De bedrijfsdierenarts bedoeld in artikel 19, 2°, is gehouden, onverminderd de bepalingen van artikel 43 van het koninklijk besluit van 6 december 1978 betreffende de bestrijding van de runderbrucellose, het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de identificatie, de registratie en de toepassingsmodaliteiten voor de epidemiologische bewaking van de runderen, van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1999 houdende bijzondere maatregelen van epidemiologisch toezicht op en preventie van aangifteplichtige runderziekten, en van het artikel 26, § 1er, van het koninklijk besluit van 17 oktober 2002 betreffende de bestrijding van rundertuberculose : 1° de geldigheid van de documenten bedoeld in artikel 19, 1° na te gaan.In geval van vastgestelde onregelmatigheden brengt hij het Agentschap op de hoogte; 2° binnen de drie dagen volgend op de oproep van de verwerver over te gaan tot een klinisch onderzoek van het rund evenals het nemen van de vereiste stalen of het uitvoeren of laten uitvoeren van een vaccinatie zoals bepaald in artikel 19, 3° en 4°;3° op zijn verantwoordelijkheid de stalen te laten toekomen voor analyse in de erkende laboratoria;4° zodra hij de resultaten van deze analyse ontvangt, ze mee te delen aan de verwerver. HOOFDSTUK X. - Vergoedingen aan de bedrijfsdierenarts

Art. 21.In een beslag bevestigd als haard worden de volgende vergoedingen toegekend aan de bedrijfsdierenarts : a) een forfaitaire vergoeding van 17,84 EUR voor het eerste bezoek in een beslag bevestigd als haard;b) 1,81 EUR per rund waarbij een staal wordt genomen tijdens dit eerste bezoek, voor zover deze staalname werd uitgevoerd op het geschikte moment en volgens de onderrichtingen van het Agentschap. De bedrijfsdierenarts wordt onmiddellijk uitbetaald op voorlegging van een behoorlijk verantwoorde trimestriële staat, door het Agentschap voor waar en echt verklaard. HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen

Art. 22.De Minister kan de bijlagen van dit besluit wijzigen.

Art. 23.Overgangsbepalingen : § 1. Beslagen die reeds langer dan één jaar het I4 statuut verworven hebben op basis van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de kwalificatie van de beslagen inzake de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis behouden automatisch het I4 statuut. § 2. Beslagen die reeds langer dan één jaar het I3 statuut verworven hebben op basis van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de kwalificatie van de beslagen inzake de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis behouden automatisch het I3 statuut. § 3. Beslagen die reeds langer dan één jaar het I2 of I1 statuut verworven hebben op basis van het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de kwalificatie van de beslagen inzake de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis krijgen automatisch het I2 statuut.

Art. 24.Het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 betreffende de kwalificatie van de veestapel inzake de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis, wordt opgeheven.

Art. 25.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van de artikelen 15 en 16, § 1 die in werking treden op een door de Minister te bepalen datum, evenals bijlage VII, A, die van toepassing wordt vanaf 1 juni 2007.

Art. 26.Onze Minister van Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, op 22 november 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE I Lijst van de erkende laboratoria 1. Nationaal referentielaboratorium : Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie Groeselenberg 99, 1180 Ukkel 2.Erkende laboratoria voor serologische en virologische diagnose : 2.1. De laboratoria van A.R.S.I.A. 2.2. De laboratoria van D.G.Z. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis, ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE II De biologische proeven a. Serologische onderzoeken op het serum 1.Seroneutralisatie 2. ELISA-test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gE) 3.ELISA-testen voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gB) b. Serologische onderzoeken op tankmelk 1.ELISA - test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gE) 2. ELISA-testen voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gB) c.Virologische onderzoeken op nasale of vaginale excreties, bloed, melk, organen of een preputiaal monster 1. Virus cultuur 2.Polymerase kettingreactie 3. Immunofluorescentie 4.ELISA-test voor de detectie van antigen(en) Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE III Vaccinatie 1. Rapport Alle vaccinaties, uitgevoerd in het kader van dit besluit, dienen vermeld te worden op het vaccinatierapport. Dit vaccinatierapport moet minimaal de volgende informatie bevatten : - de gegevens van het beslag - beslagnummer, beslagadres - naam, adres verantwoordelijke - het Sanitel-identificatienummer van elk gevaccineerd dier - de datum van vaccinatie van elk dier - de naam van het gebruikte vaccin - de identiteit en de handtekening van de persoon die de vaccinatie heeft uitgevoerd, ofwel de bedrijfsdierenarts, ofwel de verantwoordelijke.

Het/de nummer(s) van het/de T.V.D.(en) dient(en) vermeld te worden op het vaccinatierapport.

Het vaccinatierapport dient te worden overgemaakt aan de erkende vereniging elke vier maanden.

Indien een leesbare kopie van het T.V.D-document bij het vaccinatierapport wordt gevoegd en mits aanhechting, moeten de gegevens over de vaccinatie, beschikbaar op deze kopie, niet worden hernomen op het vaccinatierapport.

Indien een leesbare kopie van het register zoals bedoeld in artikel 11, § 7, d), bij het vaccinatierapport wordt gevoegd en mits aanhechting, moeten de gegevens over de vaccinatie, beschikbaar op deze kopie, niet worden hernomen op het vaccinatierapport. 2. Protocols 2.1. Een primo-gevaccineerd rund is een rund dat, volgens de aanbevelingen van de fabrikant, ofwel een enkele dosis ofwel een dubbele dosis vaccin tegen I.B.R. heeft toegediend gekregen met een interval van minimum 21 en maximum 35 dagen. De leeftijd van het rund op het moment van de eerste injectie moet voldoen om, volgens de aanbevelingen van de fabrikant, geen herhalingsvaccinatie te moeten toedienen binnen de 6 maanden die volgen op de laatste injectie. 2.2. Een hyper-geïmmuniseerd rund is een reeds primo-gevaccineerd rund dat minimum 1 dosis herhalingsvaccin tegen I.B.R. heeft toegediend gekregen binnen een interval van minimum 4 en maximum 7 maanden die volgen op de voorgaande toediening en dat de voorgeschreven herhalingsvaccins tegen IBR krijgt toegediend.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE IV Kwalificatie van het beslag A. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het I2-statuut A.1. Verwerven Het statuut I2 wordt verworven indien alle runderen ouder dan 8 maanden zijn geprimovaccineerd en indien alle runderen ouder dan 15 maanden zijn gehyperimmuniseerd.

A.2. Behoud Het statuut I2 blijft behouden zolang dat alle runderen ouder dan 8 maanden worden geprimovaccineerd en indien alle runderen ouder dan 15 maanden worden gehyperimmuniseerd.

A.3. Derogatie van de vaccinatie Een derogatie van de vaccinatie voor het volledige beslag kan voor een maximumduur van 12 maanden worden toegekend, indien a. een serologische balans opgemaakt voor alle runderen aanwezig in het beslag en ouder dan 12 maanden, uitwijst dat het percentage seropositieve dieren met betrekking tot het glycoproteïne E niet hoger ligt dan 10 %; en b. alle runderen, ouder dan 15 maanden, die minimum 6 maanden in het bedrijf verbleven hebben en seropositief zijn ten opzicht van het glycoproteïne E, gehyperimmuniseerd zijn. B. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het I3-statuut B.1. Verwerven Het statuut I3 kan worden verworven aan de hand van twee serologische onderzoeken uitgevoerd met een interval van minimum 5 en maximum 7 maanden en uitgevoerd op alle runderen van het beslag ouder dan 12 maanden.

Alle ELISA-tests voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) uitgevoerd op individuele sera of op pools van SERA moeten negatief zijn. Het referentielaboratorium legt het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd.

B.2. Behoud Het statuut I3 kan worden behouden indien één van de twee volgende opsporingsprogramma's wordt toegepast : a. jaarlijks : 1 ELISA-test voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) uitgevoerd op een bepaald aantal stalen, steekproefsgewijs genomen, bij het aantal van dieren ouder dan 12 maanden;b. jaarlijks : 6 ELISA-tests voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) op tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum 7 en maximum 9 weken en vervolledigd met 1 ELISA-test voor de detectie van antilichamen gericht gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) uitgevoerd op een bepaald aantal stalen, steekproefsgewijs genomen, bij de dieren ouder dan 12 maanden niet in melkproductie of waarbij de melkproductie niet wordt gemengd met deze van de rest van het beslag. In geval van een steekproefsgewijze bemonstering op een gegeven aantal zoals voorzien in punten a en b, - is het aantal te nemen stalen afhankelijk van het totaal aantal runderen op het beslag aanwezig zoals bepaald in de tabel onderaan; - wordt de identiteit van de dieren die moeten worden bemonsterd bepaald door de erkende vereniging.

Alle ELISA-tests voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gE) uitgevoerd op individuele sera of op pools van SERA moeten negatief zijn. Het referentielaboratorium legt het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd.

C. Modaliteiten voor het verwerven en het behoud van het I4-statuut : C.1. Verwerven Het statuut I4 kan worden verworven aan de hand van twee serologische onderzoeken uitgevoerd met een interval van minimum 5 en maximum 7 maanden en uitgevoerd op alle runderen van het beslag ouder dan 12 maanden.

Alle ELISA-tests voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) uitgevoerd op individuele sera of op pools van SERA moeten negatief zijn. Het referentielaboratorium legt het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd.

C.2. Behoud Het statuut I4 kan worden behouden indien één van de twee volgende opsporingsprogramma's wordt toegepast : a. jaarlijks : 1 test die een serologische reactie vertoont tegen elk antigen van het I.B.R.-virus, behalve het glycoproteïne E uitgevoerd op een bepaald aantal stalen, steekproefsgewijs genomen, op de dieren ouder dan 12 maanden; b. jaarlijks : 6 ELISA-tests voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) op tankmelk, uitgevoerd met een interval van minimum 7 en maximum 9 weken, en 1 ELISA-test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen elk antigenisch eiwit van het I.B.R.-virus (ELISA gB) uitgevoerd op een bepaald aantal stalen, steekproefsgewijs genomen, bij de dieren ouder dan 12 maanden en niet in melkproductie of waarbij de melkproductie niet wordt gemengd met deze van de rest van het beslag.

In geval van een steekproefsgewijze bemonstering op een gegeven aantal zoals voorzien in punten a en b, - is het aantal te nemen stalen afhankelijk van het totaal aantal runderen op het beslag aanwezig zoals bepaald in de tabel onderaan; - wordt de identiteit van de dieren die moeten worden bemonsterd bepaald door de erkende vereniging.

Alle ELISA-tests voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gB) uitgevoerd op individuele sera of op pools van SERA moeten negatief zijn. Het referentielaboratorium legt het maximum aantal sera vast waaruit de pools kunnen zijn opgebouwd.

STAALNAMETABEL Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Prevalentie 15 %, betrouwbaarheidsinterval 95 % Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE V Voorwaarden en modaliteiten voor het toelaten van de runderen op de weide Voorwaarden en modaliteiten voor het toelaten van runderen afkomstig van I3 en I4 gekwalificeerde beslagen op de weide : 1. De verantwoordelijke dient de nodige maatregelen te nemen, volgens de instructies van het Agentschap, om contacten tussen zijn runderen en die van beslagen met een lager statuut te vermijden. 2. Met het oog hierop kunnen de verantwoordelijken van gekwalificeerde I3 of I4 beslagen, op basis van de gegevens en de ligging van de contact- en buurbeslagen, via de P.C.E. of via de erkende verenigingen het I.B.R.-statuut opvragen van het beslag waartoe de runderen, die grazen in de weide grenzend aan hun weiden, behoren.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE VI Voorwaarden voor introductie en herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd beslag 1. Modaliteiten voor de introductie van runder(en) in een I2 gekwalificeerd beslag 1.1. Bij introductie van één of meerdere runderen ouder dan 3 maanden, moeten deze een protocol van primo-vaccinatie toegediend krijgen. 1.2 Voor een I2 gekwalificeerd beslag met derogatie voor vaccinatie zijn de modaliteiten, zoals voorgeschreven voor de I3 gekwalificeerde beslagen, van toepassing. 2. Modaliteiten voor introductie van runder(en) in een I3 gekwalificeerd beslag 2.1 Bij de introductie van één of meerdere runderen afkomstig van I3 of I4 gekwalificeerde beslagen en welke geen contact hebben gehad met runderen afkomstig van beslagen met een lagere gezondheidsstatus, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen binnen de 5 dagen na zijn introductie;b. in afwachting van het resultaat van het serologisch onderzoek mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 2.2 In andere gevallen van introductie van één of meerdere runderen, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen binnen de 5 dagen na zijn introductie;b. dient de bedrijfsdierenarts een tweede bloedstaal af te nemen minimum 28 dagen en maximum 40 dagen na de introductie;c. In afwachting van de resultaten van de twee serologische onderzoeken mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 2.3 Het (De) bloedstaal(stalen) dient (dienen) binnen maximum 8 dagen volgend op de afname toe te komen in één van de erkende laboratoria.

Deze stalen dienen te worden bewaard in door het erkende laboratorium dat de analyse uitvoert vastgelegde ideale omstandigheden. 2.4. De ELISA-test voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) wordt uitgevoerd op de individuele sera of een pool van SERA. Het referentielaboratorium bepaalt het maximum aantal stalen waaruit de pools bestaan. 2.5. Alleen de runderen die seronegatief reageren ten opzichte van het glycoproteïne E van I.B.R.-virus mogen in het beslag worden binnengebracht. 3. Modaliteiten voor introductie van runder(en) in een I4 gekwalificeerd beslag 3.1 Bij de introductie van één of meerdere runderen afkomstig van I3 of I4 gekwalificeerde beslagen en welke geen contact hebben gehad met runderen afkomstig van beslagen met een lagere gezondheidsstatus, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen binnen de 5 dagen na zijn introductie;b. in afwachting van het resultaat van het serologisch onderzoek mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 3.2. In alle andere gevallen van introductie van één of meerdere runderen, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen binnen de 5 dagen na zijn introductie;b. dient de bedrijfsdierenarts een tweede bloedstaal af te nemen minimum 28 dagen en maximum 40 dagen na de introductie;c. in afwachting van de resultaten van de twee serologische onderzoeken mag (mogen) het (de) aangekochte rund(eren) niet in contact komen met de rest van het beslag. 3.3. Een test die een serologische reactie vertoont tegen elk antigen van het I.B.R.-virus, behalve het glycoproteïne E wordt uitgevoerd op de individuele sera of de pools met SERA. Het referentielaboratorium bepaalt het maximum aantal stalen waaruit de pools bestaan. 3.4 Alleen de runderen die seronegatief reageren op deze test mogen in het beslag worden binnengebracht. 4. Modaliteiten voor de herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd I2 beslag 4.1 Voor een gekwalificeerd I2-beslag met derogatie voor vaccinatie zijn de modaliteiten, zoals voorgeschreven voor de I3 gekwalificeerde beslagen, van toepassing. 5. Modaliteiten voor herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd I3 beslag 5.1 Bij de herintroductie van één of meerdere runderen, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen minimum 28 dagen en maximum 40 dagen na de introductie;b. de bloedstalen dienen binnen maximum 8 dagen volgend op de afname toe te komen in één van de erkende laboratoria.Deze stalen dienen te worden bewaard in door het erkende laboratorium dat de analyse uitvoert vastgelegde ideale omstandigheden. c. men voert een ELISA-test voor de detectie van antilichamen gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gE) uit. 5.2 In afwachting van de resultaten van de serologische onderzoeken mogen (mag) de (het) runder(en) voor herintroductie niet in contact komen met de rest van het beslag. 5.3 Alleen de runderen die seronegatief reageren op deze test mogen in het beslag worden geherintroduceerd. 6. Modaliteiten voor herintroductie van runder(en) in een gekwalificeerd I4 beslag 6.1. Bij de herintroductie van één of meerdere runderen, a. dient de bedrijfsdierenarts een bloedstaal af te nemen minimum 28 dagen en maximum 40 dagen na de herintroductie;b. de bloedstalen dienen binnen maximum 8 dagen volgend op de afname toe te komen in één van de erkende laboratoria.Deze stalen dienen te worden bewaard in door het erkende laboratorium dat de analyse uitvoert vastgelegde ideale omstandigheden. c. men voert een test uit die een serologische reactie vertoont tegen elk antigen van het I.B.R.-virus behalve het glycoproteïne E. 6.2 In afwachting van de resultaten van de serologische onderzoeken mogen (mag) de (het) runder(en) voor herintroductie niet in contact komen met de rest van het beslag. 6.3 Alleen de runderen die seronegatief reageren op deze test mogen in het beslag worden geherintroduceerd.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE VII Modaliteiten voor deelname aan verzamelingen A. Deelname van zuivere runderrassen aan veilingen, manifestaties van culturele aard, prijskampen, tentoonstellingen, demonstraties, keuringen en beurzen 1. Alleen I3 of I4 gekwalificeerde beslagen mogen deelnemen. De volgende voorwaarden voor deelname gelden : a. de bedrijfsdierenarts dient een bloedstaal te nemen in de 30 dagen voor de verzameling;b. het (de) bloedstaal(stalen) dient (dienen) binnen maximum 8 dagen volgend op de afname toe te komen in één van de erkende laboratoria. Deze stalen dienen te worden bewaard in door het erkende laboratorium dat de analyse uitvoert vastgelegde ideale omstandigheden; c. het erkend laboratorium voert een ELISA-test uit voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) en een ELISA-test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen het glycoproteïne E (ELISA gB).2. Alleen runderen met een negatieve reactie op de ELISA-test voor de detectie van antilichamen gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gE) mogen deelnemen aan de verzameling. 3. Runderen die niet serologisch negatief reageren op een ELISA- test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) dienen door de bedrijfsdierenarts gehervaccineerd te worden tegen I.B.R. De termijn tussen het toedienen van de vaccinatie en de deelname aan de verzameling mag niet kleiner zijn dan 10 dagen en niet groter dan 30 dagen. 4. Gedurende de 5 jaren die volgen op de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, in afwijking van punt 1 en indien de voorwaarden in punten 2 en 3 vervuld zijn, is deelname aan verzamelingen toegelaten voor runderen behorend tot gekwalificeerde I2-beslagen. B. Deelname van runderen aan andere verzamelingen dan deze vermeld onder A. Voorwaarden vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 16, § 3.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE VIII Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I2 of I3 beslag in een runderselectiecentrum (R.S.C.) of een centrum voor kunstmatige inseminatie (C.K.I.) 1. Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I3-beslag in een R.S.C. In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma is de introductie van een rund in een erkend R.S.C. afkomstig van een I3 beslag toegelaten mits de volgende bijkomende garanties worden gerespecteerd : de dieren moeten een negatieve reactie vertonen op de ELISA-test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) uitgevoerd op een bloedstaal genomen tussen de 3e en 28e dag van hun leven. 2. Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I2-beslag in een R.S.C. In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma, is de introductie van een rund afkomstig van een I2 beslag in een erkend R.S.C. toegelaten mits de volgende bijkomende garanties worden gerespecteerd : a. de dieren moeten een negatieve reactie vertonen op de ELISA - test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) uitgevoerd op een bloedstaal genomen tussen de 3e en 28e dag van hun leven;b. na afloop van de quarantaineperiode van minimum 21 dagen en maximum 30 dagen dienen de dieren nog geïsoleerd te blijven van de rest van het beslag in de post-quarantaine lokalen voor een periode van minimum 21 en maximum 30 dagen;c. na afloop van deze post-quarantaine periode moeten de dieren een negatieve reactie vertonen op de ELISA - test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) alvorens geïntroduceerd te worden in het beslag. 3. Procedure voor introductie van een rund afkomstig van een I2-beslag in een C.K.I. In toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 9 december 1992 betreffende de veterinairrechtelijke en zoötechnische voorwaarden aangaande de productie, de behandeling, de bewaring, het gebruik, het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer van rundersperma is de introductie van een rund afkomstig van een I2 beslag in een erkend C.K.I. toegelaten mits de volgende bijkomende garanties worden gerespecteerd : a. de dieren moeten een negatieve reactie vertonen op de ELISA-test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) uitgevoerd in het beslag van herkomst in de 30 dagen voorafgaand aan de introductie in het erkend C.K.I.; b. na afloop van de quarantaine periode van min.21 dagen en max. 30 dagen dienen de dieren nog geïsoleerd te blijven van de rest van het beslag in de post-quarantaine lokalen voor een periode van min. 21 en max. 30 dagen; c. na afloop van deze post-quarantaine periode moeten de dieren een negatieve reactie vertonen op de ELISA - test voor de detectie van antilichamen andere dan deze gericht tegen glycoproteïne E (ELISA gB) alvorens geïntroduceerd te worden in het beslag. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

BIJLAGE IX I.B.R.- getuigschrift Individueel I.B.R. getuigschrift Ik ondergetekende, Naam . . . . .

Adres . . . . . . . . . . ............................................................................................... nr. toegekend door de Orde der Dierenartsen . . . . . in de hoedanigheid/van :( bedrijfsdierenarts ( plaatsvervangend bedrijfsdierenarts van het beslag met nr. ......................................................................... .............. waartoe het rund met identificatienr . . . . . behoort, (volledige identificatie zoals voorkomend op het oormerk) verklaar dat bovenvermeld rund, ( afkomstig is van een beslag officieel vrij van I.B.R. overeenkomstig statuut I4 ( afkomstig is uit een beslag vrij van I.B.R. overeenkomstig statuut I3 ( afkomstig is uit een beslag waar systematisch en herhaaldelijk werd gevaccineerd tegen I.B.R. overeenkomstig statuut I2 Gedaan te ................................................ op ........................ (Geldigheidsduur : 15 dagen) Handtekening Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 november 2006 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^