Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 april 2002
gepubliceerd op 05 juni 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012602
pub.
05/06/2002
prom.
23/04/2002
ELI
eli/besluit/2002/04/23/2002012602/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 APRIL 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid , betreffende de vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 april 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid Collectieve arbeidsovereenkomst van 18 juli 2001 Vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg (Overeenkomst geregistreerd op 28 september 2001 onder het nummer 58933/CO/116) Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de arbeiders en arbeidsters van de ondernemingen die gelegen zijn in de provincie Limburg en ressorteren onder het Paritair Comité van de scheikundige nijverheid uit hoofde van hun bedrijvigheid inzake verwerking van kunststoffen.

Onder "arbeiders" verstaat men : de arbeiders en arbeidsters.

Algemene bepaling

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst doet generlei afbreuk aan de algemene collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord van 22 december 2000 en het nationaal akkoord betreffende loonkostontwikkeling, permanente vorming en tewerkstelling gesloten op 7 maart 2001 in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid.

Werkzekerheid

Art. 3.Tijdens de geldigheidsduur van deze collectieve arbeidsovereenkomst stellen de werkgevers alles in het werk om ontslag wegens economische redenen te vermijden. Eventuele problemen in dit verband worden vooreerst opgevangen door het invoeren van een regeling gedeeltelijke werkloosheid, gedurende een bepaalde periode.

Deze periode wordt als volgt bepaald : - de werkgever deelt mee hoeveel arbeidsplaatsen bedreigd zijn; - deze mededeling gebeurt aan de vertegenwoordigers van de vakorganisaties; - de werkgever kan niet tot ontslag overgaan voordat een aantal dagen economische werkloosheid in de onderneming hebben plaatsgevonden. Dit aantal dagen is gelijk aan het aantal bedreigde arbeidsplaatsen vermenigvuldigd met 30.

Tijdens deze periode zullen de partijen de maatregelen onderzoeken die zouden kunnen genomen worden om de nadelen van deze ontslagen ten aanzien van de arbeiders te milderen, bij voorbeeld : brugpensioen, werkverdeling, loopbaanonderbreking, wijze van toepassing van de wet betreffende tijdelijke arbeid en uitzendarbeid, vermindering van overuren.

Indien bij ontslagen om economische redenen de werkgever deze procedure niet volgt, wordt de wettelijke opzegtermijn of wettelijke opzegvergoeding met de helft vermeerderd.

Bij ontslag om economische redenen wordt er bovenop de uitgekeerde werkloosheidsvergoeding een aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding toegekend à rato van het verschil tussen de ontvangen werkloosheidsvergoeding en het nettoloon, en dit gedurende de duurtijd hierna, volgens het aantal dienstjaren in de onderneming : - van 5 tot 9 dienstjaren : 4 weken vanaf het einde van de opzegperiode of van de periode gedekt door de verbrekingsvergoeding; - van 10 tot 14 dienstjaren : 8 weken zoals hiervoor vermeld; - vanaf 15 dienstjaren : 12 weken zoals hiervoor vermeld.

Koopkracht

Art. 4.De werkelijk betaalde basisuurlonen (stelsel 40 uren/week) worden verhoogd met 6 BEF per uur (0,1487 EUR) vanaf 1 januari 2001 en met 5 BEF per uur (0,1239 EUR) vanaf 1 januari 2002.

Dit geldt eveneens voor het referentieloon dat vanaf 1 januari 2001 vastgesteld is op 379,10 BEF per uur (9,3976 EUR).

De minimumuurlonen worden vanaf 1 januari 2001 in het 40-urenstelsel als volgt samengesteld : - personen die instaan voor het onderhoud en reinigen van lokalen alsmede deze die belast zijn met het inpakken van producten : 347,15 BEF per uur (8,6056 EUR); - andere functies : 368,30 BEF per uur (9,1299 EUR).

Hierin is de verhoging met 6 BEF (0,1487 EUR) per uur op 1 januari 2001 inbegrepen.

De bedragen bepaald in alinea's 2 en 3 hierboven zijn gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, overeenkomstig de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 mei 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Dezelfde bedragen stemmen overeen met het spilindexcijfer 104,38 op basis 1996 = 100.

Premies voor werk in opeenvolgende ploegen

Art. 5.De bedragen van de premies voor werk in ploegen, enkel in opeenvolgende ploegen, worden vanaf 1 juni 2001 verhoogd tot 6,70 pct. van het referentieloon en voor de nachtploegen tot 20,70 pct. van het referentieloon zoals bepaald in artikel 4, alinea 2, hierboven.

Indien de berekening van de bedragen in franken per uur geschiedt, gebeurt deze tot op de derde decimaal en, zoals gebruikelijk voor de afronding, vervalt alles wat na de tweede decimaal komt. Vanaf 1 januari 2002 gebeurt de berekening van de bedragen in euro tot op de vijfde decimaal en vervalt alles wat na de vierde decimaal komt, zoals bepaald in artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 mei 2001 betreffende de ploegenpremies, gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid.

Hierdoor worden de ploegenpremies uitgedrukt in BEF vanaf 1 juni 2001 : - morgen- en middagploeg : 25,90 BEF (0,6420 EUR) per uur; - nachtploeg : 80,04 BEF (1,9841 EUR) per uur.

De bedragen vermeld in vorige alinea bevatten de indexatie toegepast op 1 maart 2001 en stemmen overeen met het spilindexcijfer 106,47 (basis 1996 = 100).

Bestaanszekerheid bij gedeeltelijke werkloosheid

Art. 6.Vanaf 1 juni 2001 wordt de aanvullende bestaanszekerheidsvergoeding, ten laste van de werkgever, in geval van gedeeltelijke werkloosheid, verhoogd van 300 BEF naar 330 BEF/dag (8,18 EUR/dag).

Voor arbeiders van minder dan 19 jaar bedraagt deze vergoeding 315 BEF. Deze bedragen worden uitbetaald tot uitputting van een « pool » per onderneming. Het bedrag van de « pool » wordt bekomen door het aantal ingeschreven arbeiders op 1 januari te vermenigvuldigen met vijftig maal het bedrag van de dagelijkse eenheidsvergoeding. Het saldo kan niet worden overgedragen.

Carensdag

Art. 7.Tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst zal op de eerste carensdag bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval per jaar per arbeid(st)er door de onderneming het loon toegekend worden. Deze regeling is op proef en zal geëvalueerd worden.

Brugpensioen - Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van de Nationale Arbeidsraad

Art. 8.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt het recht op volledig brugpensioen vanaf 58 jaar verlengd. De procedures en modaliteiten terzake zijn deze die door collectieve arbeidsovereenkomst nr 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, voorzien zijn.

Art. 9.In toepassing van het nationaal akkoord gesloten op 7 maart 2001 in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid en van de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 13 juni 2001 in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid wordt, voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst, het recht op brugpensioen verlengd voor de arbeiders die : 1° de leeftijd van 56 jaar of meer hebben bereikt of zullen bereiken uiterlijk op 31 december 2002;2° voldoen aan de terzake geldende wettelijke voorwaarden;bijgevolg zullen de betrokken arbeiders een beroepsverleden als loontrekkende van 33 jaar moeten kunnen rechtvaardigen evenals minstens 20 jaar gewerkt te hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990 in de Nationale Arbeidsraad. Bovendien zullen de betrokken arbeiders ten minste 5 jaar anciënniteit in de onderneming moeten bewijzen. De procedures en modaliteiten terzake zijn deze die door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, voorzien zijn.

Art. 10.Voor arbeiders die aansluitend aan een halftijdse loopbaanonderbreking, opgenomen vanaf 50 jaar, op volledig brugpensioen worden gesteld, wordt het brutoreferteloon voor de berekening van de aanvullende vergoeding ten laste van de werkgever, onverminderd de modaliteiten bepaald door collectieve arbeidsovereenkomst nr 17 van de Nationale Arbeidsraad, berekend op basis van voltijdse prestaties.

Arbeidsherverdelende maatregelen Loopbaanonderbreking

Art. 11.De bestaande afspraken, zoals die voorzien zijn in de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999 gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid houdende vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg, blijven van toepassing tot 31 december 2001.

De arbeiders die, in toepassing van het in vorig lid vermelde artikel 8, vóór 31 december 2000 in het systeem van halftijdse loopbaanonderbreking onder 50 jaar zijn gestapt, zullen na 1 januari 2002 de vergoeding van de werkgever van 2 000 BEF per maand ontvangen of blijven ontvangen, volgens de modaliteiten en de voorwaarden als bepaald in voorvermeld artikel 8. Deze vergoeding wordt verminderd met de verhogingen vanaf 1 januari 2002 van de uitkeringen en/of premies uitgekeerd door eender welke overheid.

Tijdskrediet

Art. 12.In het raam van de invoering, vanaf 1 januari 2002, van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties, wordt in aanvulling van de bepalingen voorzien door collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van de Nationale Arbeidsraad, het volgende overeengekomen voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst : § 1. Het recht op tijdskrediet, voorzien in artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 gesloten op 14 februari 2001 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, wordt, in navolging van het nationaal akkoord van 7 maart 2001 gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, uitgebreid tot een duur van maximum 5 jaar over de gehele loopbaan. Tijdens het eerste jaar dient de uitoefening van dit recht op tijdskrediet, overeenkomstig voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77, te gebeuren per minimumperiode van 3 maanden. Behoudens andere afspraken op het vlak van de onderneming moet, van het tweede tot en met het vijfde jaar, het tijdskrediet worden uitgeoefend per periode van één jaar. De anciënniteitvoorwaarden zijn die voorzien in artikel 5 van de voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77. § 2. Rekening houdend met de voorwaarden voorzien in collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77, heeft de arbeider die een halftijds tijdskrediet aanvangt, vanaf 50 jaar of meer, recht op een bestaanszekerheidsvergoeding ten laste van de werkgever. De vergoeding bedraagt 2000 BEF (49,58 EUR) per maand en wordt betaald tot op het ogenblik van het opnemen van het brugpensioen of indien geen brugpensioen wordt opgenomen, tot het ogenblik van het opnemen van het rustpensioen.

Deze regeling geldt ook voor de arbeiders die zich op 31 december 2001 bevinden in een systeem van halftijdse loopbaanonderbreking als bepaald in de artikelen 9 en 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 juni 1999 gesloten in het Paritair Comité voor de scheikundige nijverheid, houdende vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden voor de kunststofverwerkende nijverheid van de provincie Limburg. § 3. De ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale afvaardiging wordt ingelicht over de beslissing van de werkgever om al dan niet tot vervanging over te gaan. 4/5 deeltijdse arbeid

Art. 13.Voor de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt de mogelijkheid tot deeltijdse arbeid voorzien in een 4/5e regeling op voorwaarde dat het organiseerbaar is. Bij weigering zal de werkgever de redenen meedelen aan de syndicale delegatie.

Dienstjarenbeloning Dienstjarenpremie

Art. 14.§ 1. Tot en met 31 december 2001 wordt een jaarlijkse dienstjarenpremie toegekend aan de arbeid(st)ers die in de onderneming een anciënniteit van ten minste 3 jaar kennen en waarvan het bedrag als volgt is vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Vanaf 1 januari 2002 wordt de jaarlijkse dienstjarenpremie toegekend aan de arbeiders die in de onderneming een anciënniteit van tenminste 3 jaar en maximum 15 jaar kennen, waarvan het bedrag van de premie als volgt is samengesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor het berekenen van de anciënniteit geldt de datum van de verjaardag van de indiensttreding in de onderneming. De dienstjarenpremie wordt betaald tijdens de maand welke volgt op deze waarin de verjaardag van de indiensttreding zich voordoet. Zij is niet gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Anciënniteitverlof

Art. 15.Vanaf 1 januari 2002 wordt de regeling inzake anciënniteitverlof als volgt bepaald : jaarlijks één betaalde dag anciënniteitverlof voor de arbeiders die in de onderneming een anciënniteit van ten minste 10 jaar hebben. Een tweede betaalde dag anciënniteitverlof wordt jaarlijks toegekend aan de arbeiders die in de onderneming een anciënniteit van ten minste 15 jaar kennen. Een derde betaalde dag anciënniteitverlof wordt jaarlijks toegekend aan de arbeiders die in de onderneming een anciënniteit van ten minste 20 jaar kennen (totaal maximum 3 dagen per kalenderjaar).

Verlenging vorige overeenkomsten

Art. 16.Alle bepalingen van vorige overeenkomsten die niet éénmalig waren en die door deze collectieve arbeidsovereenkomst niet gewijzigd of afgeschaft zijn worden voor de duurtijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst verlengd.

Sociale vrede

Art. 17.De sociale vrede wordt gewaarborgd voor de ganse duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Overgang naar de euro

Art. 18.De artikelen of onderdelen ervan die in de eerste rij en de eerste en vierde kolom van de volgende rij(en) van onderstaande tabel worden vermeld, hebben betrekking op deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Voor de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van de tabel gelden vanaf de dag van inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereenkomst tot 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Geldigheidsduur

Art. 19.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en treedt buiten werking op 31 december 2002.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 april 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^