Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 december 2002
gepubliceerd op 20 januari 2003

Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 11 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2003015006
pub.
20/01/2003
prom.
23/12/2002
ELI
eli/besluit/2002/12/23/2003015006/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 11 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, inzonderheid artikel 11, gewijzigd bij de programmawet van 2 januari 2001;

Overwegende dat de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, zoals gewijzigd door de programmawet van 2 januari 2001, in artikel 11, de mogelijkheid geeft aan de Koning om, naast het stelsel van subsidiëring van erkende niet-gouvernementele organisaties, een procedure te ontwikkelen waarbij « partners van de indirecte bilaterale samenwerking » worden uitgekozen;

Overwegende dat de wet in het tweede lid van het artikel 11 als selectiecriterium onder andere de planmatige aanpak vooropstelt, die voortvloeit uit een programma. Dat dit artikel aldus enkel betrekking heeft op de programmagerichte samenwerking met deze organisaties;

Overwegende dat het besluit bijgevolg geen gevolgen heeft op de subsidiëring van puntuele en projectgebonden activiteiten enerzijds, of op de subsidiëring van de programmagerichte samenwerking met andere dan in dit besluit bedoelde partners anderzijds, welke kunnen gefinancierd worden of blijven op basis van een specifieke budgetallocatie in de jaarlijkse begrotingswet;

Overwegende dat het besluit, in een eerste fase, enkel artikel 11 van de wet op de Belgische internationale samenwerking uitvoert in de mate dat zij een kader schept voor programmagerichte samenwerking met de provincies, V.Z.W.'s en de instellingen van openbaar nut;

Overwegende dat het besluit op deze manier een kader biedt voor de selectie van kwalitatieve partners van de indirecte bilaterale samenwerking, waarmee een overeenkomst kan worden afgesloten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 11 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting;

Gelet op het besluit van de Regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies 34.047/2/V van de Raad van State, gegeven op 6 september 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken en van Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Definities.

In dit koninklijk besluit verstaat men onder : 1° « De Minister » : het regeringslid dat Ontwikkelingssamenwerking onder zijn bevoegdheden heeft.2° « Organisatie » : een vereniging of publieke instelling die hetzij is opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 waarbij aan de verenigingen zonder winstoogmerk en de instellingen van openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend, hetzij een provincie is, hetzij een middels wet of decreet opgerichte vereniging zonder winstoogmerk of instelling van openbaar nut is.3° « De administratie » : de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.4° « Partnerland » : het land dat door het Comité voor Ontwikkelingssamenwerking van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling beschouwd wordt als ontwikkelingsland.

Art. 2.De procedure.

De Minister kiest, overeenkomstig de procedure beschreven in dit besluit, organisaties zoals bepaald in artikel 1, 2°, uit als « partner van de indirecte bilaterale samenwerking » die hiertoe een programma indienen dat overeenstemt met de bepalingen van artikel 3, en die de gegevens verstrekken zoals bepaald in artikel 4.

Art. 3.Het programma.

De minimale duur van het programma is twee jaar.

Het programma, dat wordt ingediend door de organistie, bevat de volgende gegevens : 1° De visie op ontwikkeling en de algemene strategie van de organisatie.2° De algemene en specifieke doelstellingen van het programma.3° De methodologie nodig voor de realisatie van het programma, met inbegrip van de opvolgings- en evaluatiemethodologie.Onder methodologie wordt verstaan de plannings- en de werkmethodes die toegepast worden om de doelstellingen te bereiken. 4° De beschrijving en planning van de voorziene activiteiten voor de duur van het programma en van de nagestreefde resultaten.De activiteiten waarvoor een bijdrage van de Belgische internationale samenwerking voorzien wordt, moeten expliciet onderscheiden worden. 5° Een beschrijving van de partnerschap in de partnerlanden voor de uitvoering van het programma.6° Het financieel plan dat de inkomsten en uitgaven weergeeft voor de duur van het programma met inbegrip van het verzoek tot subsidiëring bij de Belgische internationale samenwerking.

Art. 4.Gegevens betreffende de organisatie.

Bovendien verstrekt de organisatie de volgende gegevens : § 1. Voor de publiekrechtelijke organisaties : 1° Het meest recente activiteitenrapport, waarin de activiteiten van ontwikkelingssamenwerking beschreven zijn.2° Het financieel rapport van het laatste werkjaar.3° De beschrijving van de expertise waarover de organisatie beschikt met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking.4° De naam en functie van de verantwoordelijke perso(o)n(en) voor de relatie met de administratie. § 2. Voor privaatrechtelijke organisaties : 1° Het meest recente activiteitenrapport, waarin de activiteiten van ontwikkelingssamenwerking beschreven zijn.2° Het financieel rapport van het laatste werkjaar.3° De beschrijving van de expertise waarover de organisatie beschikt met betrekking tot ontwikkelingssamenwerking.4° De gecoördineerde statuten van de organisatie, zoals ze gepubliceerd werden in het Belgisch Staatsblad . 5° Het organigram van de organisatie, de naam en het adres van de beheerders, en in geval van een V.Z.W., de ledenlijst zoals neergelegd op de griffie van de burgerlijke rechtbank van het arrondissement waar de V.Z.W. haar zetel heeft. 6° De naam en functie van de verantwoordelijke perso(o)n(en) voor de relatie met de administratie.7° Andere documenten waaruit blijkt dat de organisatie Ontwikkelingssamenwerking als belangrijke doelstelling heeft.

Art. 5.De ontvankelijkheid. 1° Het programma dient vóór 1 juni voorafgaand aan het eerste jaar van uitvoering te worden ingediend, in drie exemplaren.2° Binnen de dertig dagen na het indienen van het programma, informeert de administratie de organisatie over de ontvankelijkheid van het ingediende programma.Zij onderzoekt in deze fase of de organisatie beantwoordt aan de vereisten van artikelen 1, 2° en 2, en of het dossier volledig is in de zin van artikelen 3 en 4. 3° In geval van niet-ontvankelijkheid, duidt de administratie de ontbrekende elementen aan en de termijn om hieraan tegemoet te komen. Indien de organisatie deze termijn niet respecteert, besluit de Minister tot de niet ontvankelijkheid van het ingediende programma.

Art. 6.Het statuut. § 1. Nadat het programma ontvankelijk is verklaard, beschikt de Minister over een termijn van drie maanden om zijn beslissing mee te delen aan de organisatie met betrekking tot het eventueel statuut als « partner van de indirecte bilaterale samenwerking ». § 2. De Minister zal, op basis van het programma en de gegevens bedoeld in artikel 4, voor zijn beslissing volgende elementen in overweging nemen : 1° De conformiteit van de doelstellingen van het ingediende programma, bedoeld in artikel 2, met het artikel 3 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.2° De ontwikkelingsrelevantie van het ingediende programma, bedoeld in artikel 2, in functie van de criteria bepaald in artikel 4 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking.3° De expertise, de ervaring en de capaciteit van de organisatie om het ingediende programma te realiseren. § 3. Het statuut van « partner van indirecte bilaterale samenwerking » wordt toegekend met een aangetekend schrijven. Een uittreksel van de beslissing wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad . § 4. Het statuut wordt voor onbepaalde duur toegekend.

Art. 7.Verlies van het statuut.

Indien de organisatie gedurende drie opeenvolgende jaren geen subsidies ontvangt, dan verliest zij ambtshalve het in artikel 6 bedoelde statuut.

Art. 8.Intrekking van het statuut. 1° De Minister kan het statuut van « partner van indirecte bilaterale samenwerking » intrekken indien de organisatie niet meer aan de voorwaarden voor het verkrijgen ervan voldoet, indien er ernstige tekortkomingen zijn bij de uitvoering van het programma of indien zij de uitoefening van de activiteitencontrole of de financiële controle verhindert.2° Indien wordt vastgesteld dat de organisatie niet meer aan de voorwaarden voldoet zoals vermeld in artikelen 1, 2°, en 2, dat er ernstige tekortkomingen zijn bij de uitvoering van het programma of dat deze de uitoefening van de activiteitencontrole of van de financiële controle verhindert, deelt de Minister aan de organisatie de tekortkomingen mee in een aangetekende en gemotiveerde brief.3° De organisatie beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen, ingaande de dag na ontvangst van de aangetekende brief bedoeld in 2°, om haar standpunt aangaande de vastgestelde tekortkomingen in een bezwaarschrift gericht aan de Minister uiteen te zetten.De organisatie heeft het recht om door de Minister of zijn gemachtigde gehoord te worden. 4° Indien de Minister, binnen de zestig kalenderdagen na het verstrijken van de in 3° bepaalde termijn, besluit dat er geen gronden aanwezig zijn tot intrekking van het statuut van « partner van indirecte bilaterale samenwerking », wordt dit met een aangetekende brief meegedeeld aan de organisatie.5° Indien de Minister, binnen de zestig kalenderdagen na het verstrijken van de in 3° bepaalde termijn, besluit dat er gronden zijn tot intrekking van het statuut van « partner van indirecte bilaterale samenwerking » wordt deze gemotiveerde beslissing met een aangetekend schrijven meegedeeld aan de organisatie.

Art. 9.Overgangsbepaling. § 1. In geval van goedkeuring door de Minister van de in 2003 uit te voeren of lopende meerjarenprogramma's, worden de volgende organisaties geacht te zijn uitgekozen als « partner van de indirecte bilaterale samenwerking » overeenkomstig de modaliteiten vermeld in artikel 6, § 3 en § 4. 1° Vlaamse Interuniversitair Raad (VLIR) 2° Conseil interuniversitaire de la Communauté française de Belgique (CIUF) 3° Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG) 4° Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand (VVOB) v.z.w. 5° Association pour la Promotion de l'Education et de la Formation à l'Etranger (APEFE) v.z.w. 6° De Provincies 7° Vereniging van Belgische Steden en Gemeenten (VBSG) v.z.w. 8° Instituut voor Internationale Arbeidersvorming v.z.w. (IIAV) 9° Internationaal Syndicaal Vormingsinstituut (ISVI) v.z.w. 10° Beweging voor Internationale Solidariteit (BSI) v.z.w. 11° Africalia v.z.w. § 2. De Minister kan het statuut van een « partner van de indirecte bilaterale samenwerking » zoals bedoeld in § 1 slechts intrekken overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 8.

Art. 10.Artikel 11 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking, zoals gedeeltelijk gewijzigd bij artikel 80 van de programmawet van 2 januari 2001 treedt in werking op 1 januari 2003.

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.

Art. 12.Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 december 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, E. BOUTMANS

^