Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 februari 2005
gepubliceerd op 02 maart 2005

Koninklijk besluit houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2005014018
pub.
02/03/2005
prom.
23/02/2005
ELI
eli/besluit/2005/02/23/2005014018/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op artikel 3, § 1, 4°;

Gelet op de wet van 9 februari 1994 betreffende de veiligheid van producten en diensten, inzonderheid op artikel 4, § 1, vervangen bij de wet van 4 april 2001 en gewijzigd bij de wet van 18 december 2002;

Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid, inzonderheid op artikel 5, § 1, 1°, 3°, 5° en 13°, en artikel 15, § 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 januari 1998 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen voor pleziervaartuigen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juni 2001;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen betrokken zijn bij het ontwerpen van dit besluit;

Gelet op de kennisgevingen van 15 september 2004 aan de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, de Hoge Gezondheidsraad, de Raad voor het Verbruik en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2003/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2003 tot wijziging van Richtlijn 94/25/EG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot pleziervaartuigen, bepaalt dat de lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aannemen en bekendmaken om uiterlijk op 30 juni 2004 aan deze richtlijn te voldoen;

Overwegende dat België dringend de richtlijn moet omzetten in nationaal recht om alsnog een veroordeling door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te voorkomen;

Gelet op advies 37.897/4 van de Raad van State, gegeven op 15 december 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, Onze Minister van Werk, Onze Minister van Mobiliteit en Onze Minister van Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit ter omzetting van Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen, gewijzigd bij Richtlijn 2003/44/EG van 16 juni 2003 en bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van 29 september 2003 wordt verstaan onder : 1° « pleziervaartuig » : ieder voor sport- en vrijetijdsdoeleinden bedoeld vaartuig, ongeacht het type of de wijze van voortstuwing, met een romplengte van 2,5 tot 24 meter, gemeten volgens de geharmoniseerde norm;het feit dat hetzelfde vaartuig kan worden gebruikt voor verhuur of voor pleziervaartcursussen belet niet dat het onder de werkingssfeer van dit besluit valt, wanneer het voor recreatiedoeleinden in de handel wordt gebracht; 2° « waterscooter » : vaartuig met een lengte van minder dan 4 meter met een motor met inwendige verbranding, primair aangedreven door een waterstraalpomp en ontworpen om door een of meer personen zittend, staand of knielend op en niet in de romp te worden bediend;3° « voortstuwingsmotor » : voor voortstuwing gebruikte inwendige verbrandingsmotor met vonkontsteking of compressieontsteking, met inbegrip van tweetakt- en viertaktbinnenboordmotoren, hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat en buitenboordmotoren;4° « ingrijpende wijziging van de motor » : wijziging van een motor waardoor : - de motor de in bijlage I, deel B, genoemde emissiegrenswaarden zou kunnen overschrijden, met uitzondering van de routinematige vervanging van motoronderdelen die de emissiekenmerken niet veranderen;of - het nominale vermogen van de motor met meer dan 15 % toeneemt; 5° « ingrijpende verbouwing van een vaartuig » : verbouwing van een vaartuig waarbij : - de wijze van voortstuwing van het vaartuig wordt veranderd; - sprake is van een ingrijpende wijziging van de motor; - het vaartuig zozeer wordt veranderd dat het als een nieuw vaartuig wordt beschouwd; 6° « wijze van voortstuwing » : mechanische methode waarmee het vaartuig wordt voortgestuwd, in het bijzonder scheepsschroeven of mechanische voortstuwingssystemen met waterstraal;7° « motorfamilie » : door de fabrikant bepaalde klasse van motoren waarvan op grond van hun ontwerp wordt verwacht dat zij qua uitlaatemissies identieke kenmerken hebben, en die aan de voorschriften voor uitlaatemissies in dit besluit voldoen;8° « fabrikant » : natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onder dit besluit vallend product ontwerpt en/of vervaardigt, of die een dergelijk product laat ontwerpen en/of vervaardigen met de bedoeling het onder zijn eigen naam in de handel te brengen;9° « gemachtigde » : in de Europese Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon met een schriftelijke volmacht van de fabrikant om namens deze op te treden wat diens uit de Richtlijn 94/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen voortvloeiende verplichtingen betreft;10° « de Minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer behoort.

Art. 2.Dit besluit is van toepassing : 1° wat ontwerp en bouw betreft, op : a) pleziervaartuigen en gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen;b) waterscooters;c) onderdelen in de zin van bijlage II die los in de handel worden gebracht en voor montage bedoeld zijn;2° wat uitlaatemissies betreft, op : a) voortstuwingsmotoren die gemonteerd of specifiek bestemd zijn voor montage op of in pleziervaartuigen en waterscooters;b) op of in deze vaartuigen gemonteerde voortstuwingsmotoren die een ingrijpende wijziging van de motor ondergaan;3° wat geluidsemissies betreft, op : a) pleziervaartuigen met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren;b) pleziervaartuigen met hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat of binnenboordmotoren, die een ingrijpende verbouwing van het vaartuig ondergaan en vervolgens in de handel worden gebracht binnen vijf jaar na de verbouwing;c) waterscooters;d) buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat, bestemd voor montage op pleziervaartuigen;4° voor producten die onder 1°, b), en onder 2° en 3° vallen, geldt het bepaalde in dit besluit pas vanaf het ogenblik waarop deze voor het eerst in de handel gebracht en/of in bedrijf gesteld worden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 3.Buiten de werkingssfeer van dit besluit vallen : 1° wat artikel 2, 1°, betreft : a) vaartuigen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en die als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn, met inbegrip van wedstrijdroeiboten en trainingsroeiboten;b) kano's en kajaks, gondels en waterfietsen;c) zeilplanken;d) surfplanken, met inbegrip van surfplanken met motor;e) originelen en individuele replica's van vóór 1950 ontworpen historische vaartuigen, die hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd en als zodanig door de fabrikant zijn bestempeld;f) experimentele vaartuigen, voorzover zij vervolgens niet in de handel worden gebracht;g) voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, voor zover zij vervolgens gedurende een periode van vijf jaar niet in de handel worden gebracht;h) onverminderd artikel 1, 1°, vaartuigen die speciaal bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, met name vaartuigen als omschreven in het koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, ongeacht het aantal passagiers;i) duikboten;j) luchtkussenvoertuigen;k) draagvleugelboten;l) met stoomkracht aangedreven vaartuigen met externe verbranding die als brandstof gebruikmaken van kolen, cokes, hout, olie of gas;2° wat artikel 2, 2°, betreft : a) voortstuwingsmotoren, gemonteerd of specifiek bestemd voor montage, op : - vaartuigen die uitsluitend voor wedstrijden bedoeld zijn en als zodanig door de fabrikant bestempeld zijn; - experimentele vaartuigen, voorzover zij vervolgens niet in de handel worden gebracht; - onverminderd artikel 1, 1°, vaartuigen die specifiek bestemd zijn om te worden bemand en passagiers te vervoeren voor commerciële doeleinden, met name vaartuigen als omschreven in het koninklijk besluit van 1 juni 1993 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen, ongeacht het aantal passagiers; - duikboten; - luchtkussenvoertuigen; - draagvleugelboten; b) originelen en individuele replica's van historische voortstuwingsmotoren die op een ontwerp van vóór 1950 gebaseerd zijn, niet in serie geproduceerd en gemonteerd worden op de in 1°, e) en g) bedoelde vaartuigen;c) voor persoonlijk gebruik gebouwde voortstuwingsmotoren, mits zij vervolgens gedurende vijf jaar niet in de handel worden gebracht;3° wat artikel 2, 3°, betreft : a) alle onder 2° van dit artikel genoemde vaartuigen;b) voor persoonlijk gebruik gebouwde vaartuigen, mits zij vervolgens gedurende vijf jaar niet in de handel worden gebracht. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden voor het in de handel brengen en het in bedrijf stellen van producten

Art. 4.De in artikel 2 bedoelde producten moeten voldoen aan de essentiële eisen inzake veiligheid en aan de essentiële eisen inzake geluidsemissies en uitlaatemissies, vermeld in bijlage I.

Art. 5.§ 1. Met het oog op het in de handel brengen en/of in bedrijf stellen moeten de in artikel 2 bedoelde producten voorzien zijn van de in bijlage IV bedoelde CE-markering, waarmee wordt aangegeven dat zij in overeenstemming zijn met alle bepalingen van dit besluit, met inbegrip van de in artikel 7 bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedures. § 2. In afwijking van § 1, mogen gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen in de handel gebracht worden wanneer de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, dan wel de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, in overeenstemming met bijlage III, a), verklaart dat het vaartuig bestemd is om door anderen te worden afgebouwd. § 3. Met het oog op het in de handel brengen en/of in bedrijf stellen moeten de in bijlage II bedoelde onderdelen, voorzien van de in bijlage IV bedoelde CE-markering, waarmee wordt aangegeven dat zij voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen, vergezeld gaan van een in bijlage XV bedoelde schriftelijke verklaring van overeenstemming en bestemd zijn om in pleziervaartuigen gemonteerd te worden, blijkens een verklaring als bedoeld in bijlage III, b), van de fabrikant, van zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, dan wel in geval van invoer uit een land buiten de Europese Gemeenschap, van degene die het onderdeel in de Europese Gemeenschap in de handel brengt. § 4. In afwijking van § 1 mogen de volgende motoren in de handel gebracht worden en/of in gebruik gesteld worden wanneer de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde in overeenstemming met bijlage XV, 3, verklaart dat de motor aan de voorschriften voor uitlaatemissies van dit besluit zal voldoen als hij volgens de bijgevoegde instructies van de fabrikant in een pleziervaartuig of waterscooter wordt gemonteerd : - binnenboordmotoren en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat; - motoren met typegoedkeuring volgens het koninklijk besluit van 5 december 2004 houdende normen inzake verontreinigende gasvormige en deeltjesemissies van inwendige verbrandingsmotoren voor mobiele niet voor de weg bestemde machines en tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 maart 2002 betreffende het geluidsvermogen voor materieel voor gebruik buitenshuis, die aan de in punt 4.1.2.3 van bijlage I van dat besluit bedoelde fase II voldoen; - motoren met typegoedkeuring volgens richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking, overeenkomstig het koninklijk besluit van 26 februari 1981 houdende uitvoering van de richtlijnen van de Europese Gemeenschappen betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan, landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen, hun bestanddelen alsook hun veiligheidsonderdelen en het koninklijk besluit van 30 december 1988 betreffende de maatregelen tegen luchtverontreiniging door uitlaatgassen van motoren in motorvoertuigen. § 5. Op beurzen, tentoonstellingen en demonstraties mogen producten als bedoeld in artikel 2 worden tentoongesteld die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit als met een zichtbaar teken duidelijk is aangegeven dat deze producten noch in de handel kunnen worden gebracht, noch in bedrijf kunnen worden gesteld voordat ze met de bepalingen van dit besluit in overeenstemming zijn gebracht. § 6. Wanneer producten als bedoeld in artikel 2, onderworpen zijn aan andere wetten of besluiten ter omzetting van communautaire richtlijnen die andere aspecten betreffen en in het aanbrengen van de CE-markering voorzien, dan geeft de CE-markering aan dat de betrokken producten eveneens geacht worden in overeenstemming te zijn met de bepalingen van die andere wetten of besluiten. De CE-markering staat voor overeenstemming met de richtlijnen of relevante onderdelen daarvan, omgezet door de toepasselijke wetten of besluiten. In dit geval moeten de verwijzingen naar de richtlijnen, omgezet door de wetten of besluiten welke door de fabrikant worden toegepast, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, worden opgenomen in de voorgeschreven documenten, verklaringen van overeenstemming of instructies die de betrokken producten vergezellen.

Art. 6.De in artikel 2 bedoelde producten die in overeenstemming zijn met de desbetreffende nationale normen van een lidstaat van de Europese Unie ter uitvoering van de geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, worden geacht te voldoen aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen.

De referentienummers van de Belgische normen ter uitvoering van de geharmoniseerde normen worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. HOOFDSTUK III. - De procedure ter beoordeling van de overeenstemming

Art. 7.§ 1. Voor het in de handel brengen en/of in bedrijf stellen van de in artikel 2 bedoelde producten volgt de fabrikant of zijn gemachtigde de in de §§ 2, 3 en 4 bedoelde procedures.

Indien bij een beoordeling na de bouw van pleziervaartuigen noch de fabrikant noch zijn gemachtigde de verantwoordelijkheid voor de overeenstemming van het product met dit besluit op zich neemt, kan dat worden gedaan door een in de Europese Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die het product onder eigen naam in de handel brengt en/of in bedrijf stelt.

In dit geval moet de persoon die het product in de handel brengt en/of in bedrijf stelt, bij een aangemelde instantie een aanvraag indienen voor een rapport na de bouw. De persoon die het product in de handel brengt en/of in bedrijf stelt, moet de aangemelde instantie alle beschikbare documenten en technische dossiers verstrekken die betrekking hebben op het voor het eerst in de handel brengen van het product in het land van oorsprong.

De aangemelde instantie onderzoekt het afzonderlijke product en voert berekeningen en andere vormen van beoordeling uit om zich ervan te vergewissen dat het voldoet aan de toepasselijke bepalingen van dit besluit. In dit geval moeten op het in bijlage I, deel A, punt 2.2, genoemde plaatje van de bouwer de woorden « certificering na de bouw » worden vermeld. De aangemelde instantie stelt ten aanzien van de verrichte beoordeling een rapport van overeenstemming op en deelt de persoon die het product in de handel brengt en/of in bedrijf stelt mee welke verplichtingen op hem rusten. Deze persoon stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV) en brengt de CE-markering met het identificatienummer van de betrokken aangemelde instantie op het product aan, of laat dat doen. § 2. Voor ontwerp en bouw van de in artikel 2, 1°, bedoelde producten volgt de vaartuigfabrikant of zijn gemachtigde de volgende procedures voor de categorieën vaartuigontwerpen A, B, C en D als bedoeld in bijlage I, deel A, punt 1 : 1° voor de categorieën A en B : a) voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 12 m : de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H;b) voor vaartuigen met een romplengte van 12 tot 24 m : het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H; 2° voor categorie C : a) voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 12 m : - indien conform de geharmoniseerde normen betreffende de punten 3.2 en 3.3 van bijlage I, deel A : de interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of de interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis ), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H; - indien niet conform de geharmoniseerde normen betreffende de punten 3.2 en 3.3 van bijlage I, deel A : de interne fabricagecontrole plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H; b) voor vaartuigen met een romplengte van 12 tot 24 m : het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, gevolgd door de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H;3° voor categorie D : voor vaartuigen met een romplengte van 2,5 tot 24 m : de interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of de interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis ), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H;4° voor waterscooters : de interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of de interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis ), bedoeld in bijlage VI, of het EG-typeonderzoek (module B), bedoeld in bijlage VII, gevolgd door de procedure van overeenstemming met het type (module C), bedoeld in bijlage VIII, dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H;5° voor onderdelen als bedoeld in bijlage II : een van de volgende modules : B + C, of B + D, of B + F, of G of H. § 3. Met betrekking tot uitlaatemissies : volgt de motorfabrikant of zijn gemachtigde voor de in artikel 2, 2°, bedoelde producten de procedure van het in bijlage VII bedoelde EG-typeonderzoek (module B), gevolgd door de in bijlage VIII bedoelde procedure van overeenstemming met het type (module C), dan wel een van de volgende modules : B + D, of B + E, of B + F, of G of H. § 4. Met betrekking tot geluidsemissies : 1° volgt de vaartuigfabrikant of zijn gemachtigde voor in artikel 2, 3°, a) en b), bedoelde producten de volgende procedures : a) indien proeven worden uitgevoerd met gebruikmaking van de geharmoniseerde norm (EN ISO 14509) voor geluidsmeting : interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis ), bedoeld in bijlage VI, of eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage XI, of volledige kwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage XII;b) indien de methode op basis van het getal van Froude en de verhouding vermogen/waterverplaatsing worden gebruikt : interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis ), bedoeld in bijlage VI, of eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage XI, of volledige kwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage XII;c) indien voor de beoordeling in overeenstemming met punt a) gecertificeerde referentievaartuiggegevens worden gebruikt : interne fabricagecontrole (module A), bedoeld in bijlage V, of interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis ), bedoeld in bijlage VI, of eenheidskeuring (module G), bedoeld in bijlage XI, of volledige kwaliteitsborging (module H), bedoeld in bijlage XII;2° volgt de fabrikant van waterscooters/ motoren of zijn gemachtigde voor de in artikel 2, 3°, c) en d), bedoelde producten de volgende procedures : interne fabricage-controle plus proeven (module A bis), bedoeld in bijlage VI, of module G of H. HOOFDSTUK IV. - Aangemelde instanties

Art. 8.§ 1. Om te worden aangewezen voor de uitvoering van de in artikel 7 bedoelde procedures van overeenstemmingbeoordeling moeten de instanties voldoen aan de in bijlage XIV bedoelde criteria.

Instanties die voldoen aan de beoordelingscriteria van de betreffende geharmoniseerde normen worden geacht aan die criteria te voldoen.

Zij dienen hiervoor te beschikken over een accreditatie afgeleverd door het Belgisch Accreditatiesysteem, conform de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van instellingen voor de conformiteitsbeoordeling of door een gelijkwaardige accreditatie-instelling opgericht binnen de Europese Economische Ruimte. § 2. De aanvraag tot aanwijzing moet worden gericht aan de Minister.

Bij deze aanvraag moeten alle bewijsstukken worden gevoegd waaruit blijkt dat de instantie aan de criteria van bijlage XIV voldoet. § 3. De aanvraag wordt onderzocht door de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe is aangesteld.

Na het onderzoek bedoeld in het eerste lid neemt de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe is aangesteld een beslissing.

Wanneer de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe is aangesteld de aanwijzing van een instantie weigert, wordt deze beslissing bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken instantie meegedeeld. § 4. De Minister deelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie mee welke instanties zijn aangewezen voor de uitvoering van de in artikel 7 bedoelde procedures van overeenstemmingbeoordeling, met welke specifieke taken deze instanties belast zijn en welk identificatienummer de Commissie hun van tevoren heeft toegekend.

Art. 9.Wanneer een aangemelde instantie niet meer voldoet aan de in bijlage XIV bedoelde criteria, trekt de met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaar die daartoe is aangesteld, de aanwijzing in.

De Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie in kennis van de beslissing tot intrekking der aanwijzing.

Art. 10.Elk beroep in het geval waarin de aanwijzing van een instantie wordt geweigerd of ingetrokken, moet met redenen omkleed zijn en bij een ter post aangetekende brief binnen de dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de beslissing van weigering of intrekking worden ingediend bij de Minister die hierover uitspraak doet. HOOFDSTUK V. - CE-markering

Art. 11.§ 1. Op de volgende producten moet bij het in de handel brengen de CE-markering van overeenstemming zijn aangebracht : 1° pleziervaartuigen, waterscooters en onderdelen als bedoeld in bijlage II, die worden geacht te voldoen aan de in bijlage I genoemde essentiële eisen;2° buitenboordmotoren die worden geacht te voldoen aan de in bijlage I, delen B en C, genoemde essentiële eisen;3° hekmotoren met geïntegreerde uitlaat die worden geacht te voldoen aan de in bijlage I, delen B en C, genoemde essentiële eisen. § 2. De CE-markering van overeenstemming als weergegeven in bijlage IV moet zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar worden aangebracht op de vaartuigen en de waterscooters overeenkomstig bijlage I, deel A, punt 2.2, op onderdelen als bedoeld in bijlage II, en/of op hun verpakking, en op de buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat overeenkomstig bijlage I, deel B, punt 1.1.

De CE-markering moet vergezeld gaan van het identificatienummer van de aangemelde instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de in de bijlagen IX, X, XI, XII en XVI bedoelde procedures. § 3. Het is verboden merktekens of opschriften aan te brengen op producten die onder dit besluit vallen, die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vorm van de CE-markering. Andere merktekens mogen worden aangebracht op producten die onder dit besluit vallen en/of op de verpakking ervan, op voorwaarde dat daardoor de zichtbaarheid en de leesbaarheid van de CE-markering niet worden verminderd. HOOFDSTUK VI. - Toezichtbepalingen en bijzondere maatregelen

Art. 12.De met de scheepvaartcontrole belaste ambtenaren die daartoe aangesteld zijn, zien toe op de naleving van de bepalingen van dit besluit.

Art. 13.De Minister of zijn gemachtigde treft alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 bedoelde producten alleen in de handel worden gebracht en/of in bedrijf gesteld worden voor het bestemde doel, als zij geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, eigendommen of het milieu, wanneer zij correct zijn gebouwd en worden onderhouden.

Art. 14.Onverminderd artikel 15 is de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, wanneer een in artikel 12 bedoelde ambtenaar vaststelt dat de CE-markering onrechtmatig is aangebracht, verplicht onder de door de met de scheepvaartcontrole belaste dienst gestelde voorwaarden een einde te maken aan de inbreuk.

Wanneer de inbreuk voortduurt treft de Minister of zijn gemachtigde alle dienstige maatregelen om het in de handel brengen van het betrokken product te beperken of te verbieden, dan wel om ervoor te zorgen dat het uit de handel wordt genomen volgens de procedure van artikel 15. De Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie van de genomen maatregelen in kennis.

Art. 15.§ 1. Indien de in artikel 12 bedoelde ambtenaren vaststellen dat producten die onder het toepassingsgebied van dit besluit vallen en van de in bijlage IV bedoelde CE-markering zijn voorzien, op de juiste wijze ontworpen, geconstrueerd, in voorkomend geval gemonteerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun gebruiksdoel, gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen, eigendom of het milieu, neemt de Minister of zijn gemachtigde alle nodige voorlopige maatregelen om die producten uit de handel te nemen, of om het in de handel brengen en/of het in bedrijf stellen ervan te verbieden, dan wel te beperken.

De Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onmiddellijk van de genomen maatregelen in kennis met vermelding van de redenen van zijn besluit, met name of de niet-overeenstemming voortvloeit uit : a) het niet beantwoorden aan de in artikel 4 bedoelde essentiële eisen;b) een verkeerde toepassing van de in artikel 6 bedoelde normen, voor zover wordt gesteld dat die zijn toegepast;c) leemten in de in artikel 6 bedoelde normen zelf. § 2. In het geval dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen vaststelt dat de maatregelen niet gerechtvaardigd zijn heft de Minister of zijn gemachtigde de voorlopige maatregelen op. § 3. Wanneer een niet overeenstemmend product als bedoeld in artikel 2 van de CE-markering is voorzien, neemt de Minister of zijn gemachtigde de nodige maatregelen; de Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten van de Europese Unie daarvan in kennis. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Art. 16.Het koninklijk besluit van 12 januari 1998 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen voor pleziervaartuigen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 21 juni 2001, wordt opgeheven.

Art. 17.De in artikel 2 bedoelde producten die voldoen aan de voorschriften die op 26 augustus 2003 van kracht waren, mogen in de handel worden gebracht en/of in bedrijf worden gesteld : - tot en met 31 december 2005 voor de producten bedoeld in artikel 2, 1°; - tot en met 31 december 2005 voor compressieontstekingsmotoren en viertaktmotoren met vonkontsteking, - tot en met 31 december 2006 voor tweetaktmotoren met vonkontsteking.

Art. 18.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.

Art. 19.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, Onze Minister van Werk, Onze Minister van Mobiliteit en Onze Minister van Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 febrtuari 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage I Essentiële eisen OPMERKING VOORAF In deze bijlage worden onder « vaartuigen » pleziervaartuigen en waterscooters verstaan.

A. Essentiële veiligheidseisen voor het ontwerpen en bouwen van vaartuigen 1. Categorieën vaartuigontwerpen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Definities : A.Oceaan : ontworpen voor lange reizen, waarbij de windkracht meer dan 8 (op de schaal van Beaufort) en de karakteristieke golfhoogte meer dan 4 meter kunnen bedragen, maar waarbij zich geen abnormale omstandigheden voordoen, met dien verstande dat de vaartuigen grotendeels zelfstandig opereren.

B. Zee : ontworpen voor zeereizen bij een mogelijke windkracht tot en met 8 en een mogelijke karakteristieke golfhoogte tot en met 4 meter.

C. Kust : ontworpen voor de vaart in kustwateren, grote baaien, riviermondingen, meren en rivieren bij een mogelijke windkracht tot en met 6 en een mogelijke karakteristieke golfhoogte tot en met 2 meter.

D. Beschut : ontworpen voor de vaart in beschutte wateren onder de kust, in kleine baaien, op kleine meren, rivieren en kanalen bij ten hoogste windkracht 4 en een significante golfhoogte van maximaal 0,3 meter, die incidenteel, bijvoorbeeld ten gevolge van passerende vaartuigen, maximaal 0,5 meter kan bedragen.

De vaartuigen van elke categorie moeten zodanig ontworpen en gebouwd zijn dat zij met betrekking tot de stabiliteit, het drijfvermogen en de andere in deze bijlage genoemde essentiële veiligheidseisen bestand zijn tegen deze parameters, en goed bestuurbaar zijn. 2. Algemene eisen De in artikel 2, 1°, van het besluit bedoelde producten moeten beantwoorden aan de essentiële eisen voorzover die daarop van toepassing zijn. 2.1. Identificatie van het vaartuig Op ieder vaartuig moet een identificatienummer zijn aangebracht dat de volgende gegevens omvat : - fabriekscode; - land van fabricage; - individueel serienummer; - jaar van productie; - modeljaar.

In de betreffende geharmoniseerde normen worden deze eisen nader gepreciseerd. 2.2. Plaatje van de bouwer Op ieder vaartuig moet behalve het rompidentificatienummer nog een afzonderlijk, permanent bevestigd plaatje worden aangebracht met de volgende gegevens : - naam van de fabrikant; - CE-markering (zie bijlage IV); - categorie bootontwerp overeenkomstig punt 1; - door de fabrikant aanbevolen maximale belasting, afgeleid volgens punt 3.6, waarbij het gewicht van de inhoud van de vaste brandstof- en watertanks wanneer zij vol zijn niet wordt meegerekend; - door de fabrikant aanbevolen aantal personen aan boord tijdens het varen, waarop de boot berekend is. 2.3. Beveiliging tegen overboord vallen en voorzieningen om weer aan boord te kunnen komen Afhankelijk van de ontwerpcategorie dient het vaartuig zo ontworpen te zijn dat het risico van overboord vallen zo klein mogelijk is en men gemakkelijk weer aan boord kan komen. 2.4. Zicht vanaf de hoofdstuurstand Op motorboten moet de stuurman vanuit de hoofdstuurstand, onder normale gebruiksomstandigheden (snelheid en belasting), rondom een goed zicht hebben. 2.5. Handleiding Elk vaartuig moet voorzien zijn van een handleiding opgesteld in de officiële talen van België. Deze handleiding moet met name de aandacht vestigen op risico's van brand en van het volstromen met water en de in de punten 2.2., 3.6. en 4. genoemde informatie bevatten, alsmede het leeggewicht vermelden van het vaartuig, uitgedrukt in kilogram. 3. Eisen ten aanzien van integriteit en constructie 3.1. Structuur De keuze en combinatie van materialen en de constructie moeten garanderen dat het vaartuig in alle opzichten sterk genoeg is.

Er wordt in het bijzonder gelet op de ontwerpcategorie van punt 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting bedoeld in punt 3.6. 3.2. Stabiliteit en vrijboord Het vaartuig moet, rekening houdend met de ontwerpcategorie van punt 1 en met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting bedoeld in punt 3.6., voldoende stabiliteit en vrijboord hebben. 3.3. Drijfvermogen en reservedrijfvermogen De constructie van het vaartuig moet zodanig zijn dat het drijfvermogen is afgesteld op de ontwerpcategorie van punt 1 en de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting bedoeld in punt 3.6.

Alle van leefruimte voorziene meerrompsvaartuigen dienen zodanig te worden ontworpen dat zij over voldoende drijfvermogen beschikken om in omgeslagen stand te blijven drijven.

Vaartuigen met een lengte van minder dan 6 meter, die gemakkelijk vollopen met water als zij overeenkomstig hun ontwerpcategorie gebruikt worden, moeten voorzien zijn van een passend reservedrijfvermogen om het vaartuig in volgelopen toestand drijvende te houden. 3.4. Openingen in romp, dek en bovenbouw Openingen in romp, dek(ken) en bovenbouw mogen in gesloten stand geen afbreuk doen aan de structurele integriteit en de weer- en windbestendigheid van het vaartuig.

Ramen, patrijspoorten, deuren en luikafdekkingen moeten bestand zijn tegen de waterdruk die op de plaats waar zij zich bevinden te verwachten valt, alsmede tegen de puntbelastingen die door het gewicht van zich aan dek bevindende personen wordt uitgeoefend.

Voor de inwaartse of uitwaartse doorvoer van water door de romp heen bestemde huiddoorvoeren die zich bevinden onder de waterlijn die correspondeert met de door de fabrikant aanbevolen maximale belasting als bedoeld in punt 3.6., dienen te zijn uitgerust met gemakkelijk toegankelijke afsluiters. 3.5. Vollopen Alle vaartuigen moeten zo ontworpen zijn dat de kans op zinken zo gering mogelijk is.

Daarbij, dient in voorkomend geval bijzondere aandacht te worden besteed aan : - kuipen en bunnen, die zelflozend moeten zijn of voorzien moeten zijn van andere middelen om het water uit het inwendige van de boot te houden; - ventilatievoorzieningen; - het verwijderen van water met doeltreffende pompen of andere middelen. 3.6. Door de fabrikant aanbevolen maximale belasting De door de fabrikant aanbevolen maximale belasting (brandstof, water, proviand, diverse uitrusting en personen) (uitgedrukt in kilogram) waarvoor de boot ontworpen is, wordt vastgesteld al naar gelang van de ontwerpcategorie (punt 1), de stabiliteit en het vrijboord (punt 3.2.), alsmede het drijfvermogen en het reservedrijfvermogen (punt 3.3.). 3.7. Bergplaats voor reddingsvlot Alle vaartuigen van de ontwerpcategorieën A en B, alsmede de vaartuigen van de ontwerpcategorieën C en D die een romplengte hebben van meer dan 6 meter, dienen te beschikken over één of meer bergplaatsen voor een reddingsvlot dat (reddingsvlotten die) groot genoeg is (zijn) voor het aantal personen waarvoor het vaartuig bestemd is. Deze bergplaats(en) moet(en) te allen tijde gemakkelijk toegankelijk zijn. 3.8. Ontsnappingsweg Alle van leefruimte voorziene meerrompsvaartuigen van meer dan 12 meter lang moeten voorzien zijn van in geval van omslaan bruikbare ontsnappingswegen.

Alle van leefruimte voorziene vaartuigen moeten voorzien zijn van in geval van brand bruikbare ontsnappingswegen. 3.9. Ankeren, afmeren en slepen Alle vaartuigen moeten, rekening houdend met de ontwerpcategorie waartoe zij behoren en hun kenmerken, zijn uitgerust met één of meer versterkte aangrijpingspunten of andere middelen om de krachten die optreden bij ankeren, afmeren en slepen veilig te doorstaan. 4. Stuureigenschappen De fabrikant draagt er zorg voor dat de stuureigenschappen van het vaartuig bevredigend zijn bij gebruik van de krachtigste motor waarvoor de boot ontworpen en gebouwd is.Voor alle motoren van pleziervaartuigen dient het maximumvermogen overeenkomstig de geharmoniseerde norm in de handleiding te worden aangegeven. 5. Eisen met betrekking tot de inrichting 5.1. Motoren en motorruimtes 5.1.1. Binnenboordmotor Alle binnenboordmotoren moeten in een gesloten en van de leefruimte afgescheiden compartiment zijn geplaatst en zodanig geïnstalleerd zijn dat het gevaar van brand of uitbreiding van brand en de gevaren van giftige rook, warmte, lawaai of trillingen in de leefruimte tot een minimum beperkt blijven.

Onderdelen en accessoires van de motor die frequente controle en onderhoudsbeurten nodig hebben, moeten gemakkelijk toegankelijk zijn.

De isolatiematerialen in de motorruimtes moeten onbrandbaar zijn. 5.1.2. Ventilatie De motorruimte moet geventileerd zijn. Bij alle ventilatieopeningen moet instroming van water in de motorruimte voorkomen worden. 5.1.3. Niet-ingesloten delen Bewegende of hete delen van de motor die persoonlijk letsel kunnen veroorzaken, moeten doeltreffend worden afgeschermd, tenzij de motor zich onder een kap of binnen de eigen omhulling bevindt. 5.1.4. Starten van buitenboordmotoren Alle vaartuigen met buitenboordmotoren moeten een inrichting hebben die het starten van de motor in ingeschakelde toestand verhindert, behalve : a) wanneer de motor een statische stuwkracht van minder dan 500 N levert;b) wanneer de motor voorzien is van een blokkeerinrichting van de gashendel die de statische stuwkracht op het moment van het starten van de motor beperkt tot 500 N. 5.1.5. Waterscooters zonder bestuurder Waterscooters moeten uitgerust zijn met een inrichting die de motor automatisch uitschakelt of een inrichting die de scooter automatisch met beperkte snelheid in een cirkel voorwaarts laat bewegen wanneer de bestuurder afstapt of in het water valt. 5.2. Brandstofsysteem 5.2.1. Algemeen De voorzieningen en installaties voor het vullen, de opslag, de ontluchting en de toevoer van brandstof moeten zo zijn ontworpen en aangebracht dat het brand- en explosiegevaar tot een minimum beperkt wordt. 5.2.2. Brandstoftanks De brandstoftanks, -buizen en -slangen moeten worden vastgemaakt en worden gescheiden van of beschermd tegen iedere bron die veel warmte produceert. Het materiaal waaruit de tanks bestaan en de constructie ervan moeten zijn afgestemd op hun capaciteit en het soort brandstof.

Alle ruimten waarin tanks staan opgesteld moeten geventileerd worden.

Benzine moet worden bewaard in tanks die geen deel uitmaken van de romp, en die a) van de motorkamer en van iedere andere ontvlammingsbron afgescheiden zijn;b) van de leefruimte afgescheiden zijn. Diesel mag worden bewaard in tanks die een integrerend deel van de romp vormen. 5.3. Elektrisch systeem De elektrische systemen moeten zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat een goede bediening van het vaartuig onder normale bedrijfsomstandigheden gegarandeerd is en dat het gevaar voor brand en elektrische schokken tot een minimum wordt beperkt.

Alle door accu's gevoede stroomkringen moeten tegen overbelasting en kortsluiting worden beveiligd, uitgezonderd de stroomkringen voor het starten van de motor.

Er moet voor ventilatie worden gezorgd, ten einde de opeenhoping van eventuele door accu's geproduceerde gassen te voorkomen. De accu's moeten stevig bevestigd en tegen inkomend water beschermd worden 5.4. Besturingssysteem 5.4.1. Algemeen Het ontwerp, de constructie en de installatie van de besturingssystemen moeten zodanig zijn dat stuurbelastingen onder voorziene bedrijfsomstandigheden hiermee overgebracht kunnen worden. 5.4.2. Noodvoorzieningen Zeilboten en met één binnenboordmotor uitgeruste motorboten waarvan het roer op afstand bediend wordt, moeten uitgerust zijn met een noodvoorziening waarmee het vaartuig bij beperkte snelheid kan worden bestuurd. 5.5. Gassysteem Gassystemen voor huishoudelijk gebruik moeten van het type met dampafvoer zijn en zo zijn ontworpen en geïnstalleerd dat gaslekken en ontploffingsgevaar vermeden worden en zij moeten op gaslekken getest kunnen worden.

Materialen en onderdelen moeten geschikt zijn voor het gebruikte soort gas en bestand zijn tegen de belastingen en invloeden waaraan zij op het water blootstaan.

Ieder toestel moet zijn uitgerust met een beveiliging die bij wegvallen van de vlam de gastoevoer naar alle branders afsluit. Ieder gassysteem moet het gas toegevoerd krijgen via een afzonderlijke leiding van het distributiesysteem en ieder toestel moet voorzien zijn van een afzonderlijke afsluiter. Er moet voor voldoende ventilatie worden gezorgd om te voorkomen dat men wordt blootgesteld aan de gevaren die zijn verbonden aan gaslekken en verbrandingsproducten.

Ieder vaartuig met een vast gassysteem moet uitgerust zijn met een compartiment voor de opslag van alle gasflessen. Dit compartiment moet afgesloten zijn van de leefruimte, uitsluitend van buitenaf toegankelijk zijn en naar buiten toe geventileerd, zodat vrijkomend gas naar buiten toe kan wegstromen. Elk vast gassysteem moet na installatie getest worden. 5.6. Brandbeveiliging 5.6.1. Algemeen Bij de uitrusting en de indeling van het vaartuig moet rekening gehouden worden met het gevaar voor ontstaan en uitbreiding van brand.

Er moet speciaal gelet worden op de omgeving van apparaten met een open vlam, hete zones en motoren en hulpapparaten, overlooppijpen van olie en brandstof en onbedekte olie- en brandstofbuizen. Vermeden moet worden dat boven hete zones van machines elektrische bedrading wordt aangebracht. 5.6.2. Brandblusapparatuur De vaartuigen moeten voorzien zijn van op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur, of met aanwijzingen voor de plaatsing en de capaciteit van op het brandgevaar afgestemde brandblusapparatuur. Het vaartuig mag pas in bedrijf worden gesteld wanneer de juiste brandblusapparatuur geïnstalleerd is. De motorruimten van benzinemotoren moeten beschermd worden met een blussysteem dat in geval van brand gebruikt kan worden zonder dat de ruimte geopend behoeft te worden. Indien er draagbare brandblussers zijn aangebracht, moeten zij gemakkelijk toegankelijk zijn en één daarvan moet zo zijn geplaatst dat hij gemakkelijk bereikbaar is vanaf de hoofdstuurstand van het vaartuig. 5.7. Navigatielichten Wanneer navigatielichten worden aangebracht moeten deze voldoen aan de voorschriften van de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee van 1972 en latere wijzigingen, of aan de CEVNI-voorschriften. 5.8. Voorkoming van lozing en inrichtingen die het aan land afgeven van afval vergemakkelijken Vaartuigen moeten zo gebouwd zijn dat verontreinigende stoffen (olie, brandstof, enz.) niet per ongeluk overboord kunnen raken.

Vaartuigen waarin toiletten zijn aangebracht, dienen te beschikken over : a) reservoirs, of b) voorzieningen om reservoirs aan te brengen. Vaartuigen waarin reservoirs vast zijn aangebracht, worden uitgerust met een standaardverbindingsstuk om de buizen van de ontvangstinrichting te kunnen aansluiten op de afvoerleiding van het vaartuig.

Bovendien moeten door de romp aangelegde afvoerbuizen voorzien zijn van kleppen die in de gesloten stand kunnen worden geborgd.

B. Essentiële eisen voor de uitlaatemissies van voortstuwingsmotoren Voortstuwingsmotoren moeten aan de volgende essentiële eisen voor uitlaatemissies voldoen. 1. Identificatie van de motor 1.1. Op iedere motor moet de volgende informatie duidelijk zijn vermeld : - handelsmerk of handelsnaam van de fabrikant; - motortype en, indien van toepassing, motorfamilie; - een uniek identificatienummer; - CE-markering, indien vereist volgens artikel 11. 1.2. Deze merktekens moeten voldoende duurzaam zijn voor de normale levensduur van de motor en zij moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn. Als een etiket of plaatje wordt gebruikt, moet dit voldoende duurzaam voor de normale levensduur van de motor worden bevestigd en mogen de etiketten of plaatjes niet verwijderd kunnen worden zonder dat ze vernietigd of beschadigd worden. 1.3. De merktekens moeten worden aangebracht op een onderdeel van de motor dat voor de normale werking nodig is en normaliter tijdens de levensduur van de motor niet wordt vervangen. 1.4. De merktekens moeten op een zodanige plaats worden aangebracht dat zij voor de gemiddelde persoon gemakkelijk leesbaar zijn wanneer de motor en alle voor de werking noodzakelijke onderdelen zijn gemonteerd 2. Eisen voor uitlaatemissies Voortstuwingsmotoren moeten zodanig worden ontworpen, gebouwd en samengesteld dat de emissies bij een juiste installatie en bij normaal gebruik niet meer bedragen dan de grenswaarden in de volgende tabel : Tabel 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarin A, B en n constanten zijn overeenkomstig de tabel, PN het nominale vermogen in kW is en de uitlaatemissies worden gemeten volgens de geharmoniseerde norm (EN ISO 8178-1 : 1996). Voor motoren met een vermogen van meer dan 130 kW mag de belastingscyclus E3 (IMO) of E5 (pleziervaart) worden gebruikt.

Bij de emissieproeven moeten voor benzine- en dieselmotoren de in Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen en tot wijziging van Richtlijn 70/220/EEG van de Raad (bijlage IX, tabellen 1 en 2) en voor LPG-motoren de in Richtlijn 98/77/EG van de Commissie van 2 oktober 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/220/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen gespecificeerde referentiebrandstoffen worden gebruikt. 3. Duurzaamheid De fabrikant van de motor moet installatie- en onderhoudsinstructies verstrekken, waarvan de naleving met zich mee brengt dat de motor bij normaal gebruik en onder normale gebruiksomstandigheden gedurende de normale levensduur aan de bovenstaande vermelde grenswaarden blijft voldoen. De fabrikant moet deze informatie verkrijgen door van tevoren duurzaamheidsproeven op basis van een normale werking uit te voeren en de vermoeidheid van de onderdelen te berekenen, zodat hij de nodige onderhoudsinstructies kan opstellen en die kan verstrekken bij alle nieuwe motoren die voor het eerst in de handel worden gebracht.

Onder normale levensduur van motoren wordt verstaan : a) voor binnenboordmotoren en voor hekmotoren met of zonder geïntegreerde uitlaat : 480 uur of tien jaar, indien dit eerder het geval is;b) voor waterscootermotoren : 350 uur of vijf jaar, indien dit eerder het geval is;c) voor buitenboordmotoren : 350 uur of tien jaar, indien dit eerder het geval is.4. Handleiding Elke motor moet voorzien zijn van een handleiding in de officiële talen van België.De volgende gegevens zijn in deze handleiding vermeld : a) installatie- en onderhoudsinstructies die nodig zijn voor een goede werking van de motor teneinde aan de eisen van punt 3 (duurzaamheid) te voldoen;b) het vermogen van de motor, gemeten volgens de geharmoniseerde norm. C. Essentiële eisen voor geluidsemissies Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat, waterscooters en buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moeten aan de volgende essentiële eisen voor geluidsemissies voldoen. 1. Geluidsemissiewaarden 1.1. Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat, waterscooters en buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat moeten zo worden ontworpen, gebouwd en gemonteerd dat de geluidsemissies, gemeten door middel van proeven die zijn gedefinieerd in de geharmoniseerde norm (EN ISO 14509), de grenswaarden in de volgende tabel niet overschrijden : Tabel 2 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarin PN = nominaal vermogen van de motor in kW bij nominaal toerental en LpASmax = maximaal geluidsdrukniveau in dB. Voor tweemotorige installaties en voor meermotorige eenheden van alle motortypes mag de grenswaarde met 3 dB worden verhoogd. 1.2. Als alternatief voor geluidsmetingen worden pleziervaartuigen met een binnenboordmotor of met een hekmotor met of zonder geïntegreerde uitlaat geacht in overeenstemming met deze geluidseisen te zijn indien hun getal van Froude <= 1,1 en hun verhouding vermogen/waterverplaatsing <= 40 bedraagt en de motor en het uitlaatsysteem gemonteerd zijn overeenkomstig de specificaties van de fabrikant. 1.3. Het getal van Froude wordt berekend door de maximumsnelheid van het schip V (m/s) te delen door de vierkantswortel van de waterlijnlengte Lwl (m) vermenigvuldigd met een gegeven zwaartekrachtconstante (g = 9,8 m/s2) Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De verhouding vermogen/waterverplaatsing wordt berekend door het motorvermogen P (kW) te delen door de waterverplaatsing van de boot Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 1.4. Als ander alternatief voor geluidsmetingen worden pleziervaartuigen met een binnenboordmotor of met een hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat geacht in overeenstemming met deze geluidseisen te zijn indien hun belangrijkste ontwerpkenmerken overeenkomen of binnen de in de geharmoniseerde norm vastgelegde toleranties vergelijkbaar zijn met die van een gecertificeerd referentievaartuig. 1.5. Onder « gecertificeerd referentievaartuig » wordt verstaan een specifieke combinatie van een romp en een binnenboordmotor of een hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat die in overeenstemming met de geluidseisen is bevonden volgens metingen overeenkomstig punt 1.1 en waarvan alle relevante ontwerp-kenmerken en de metingen van het geluidsniveau vervolgens zijn opgenomen in de gepubliceerde lijst van gecertificeerde referentievaartuigen. 2. Handleiding De in bijlage I, deel A, punt 2.5, bedoelde handleiding voor pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor met of zonder geïntegreerde uitlaat en waterscooters moet de noodzakelijke informatie bevatten om het vaartuig en de uitlaatinrichting in zodanige conditie te houden dat, voor zover praktisch mogelijk, de gespecificeerde geluidsgrenswaarden bij normaal gebruik niet worden overschreden.

De in bijlage I, deel B, punt 4, bedoelde handleiding voor buitenboordmotoren moet de noodzakelijke instructies bevatten om de buitenboordmotor in zodanige conditie te houden dat, voor zover praktisch mogelijk, de gespecificeerde geluidsgrenswaarden bij normaal gebruik niet worden overschreden.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage II Onderdelen 1. Vonkafschermingsvoorzieningen voor binnenboordmotoren en hekaandrijvingen.2. Beveiliging tegen starten in ingeschakelde toestand voor buitenboordmotoren.3. Stuurwielen, stuurmechanismen en bekabeling.4. Brandstoftanks bestemd voor vaste montage en brandstofslangen.5. Geprefabriceerde luiken en patrijspoorten. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage III Verklaring van de fabrikant of van zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde of van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen (artikel 5, §§ 2 en 3, van het besluit) a) De in artikel 5, § 2, van het besluit (gedeeltelijk afgebouwde vaartuigen), bedoelde verklaring van de fabrikant, van zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde of van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, behelst de volgende gegevens : - naam en adres van de fabrikant; - naam en adres van de in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde van de fabrikant of, in voorkomend geval, van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen; - een beschrijving van de gedeeltelijk afgebouwde boot; - een verklaring dat de gedeeltelijk afgebouwde boot bestemd is om door anderen te worden afgebouwd en dat hij voldoet aan de essentiële eisen die in dit constructiestadium van toepassing zijn. b) De in artikel 5, § 3, van het besluit (losse en gemonteerde onderdelen), bedoelde verklaring van de fabrikant, van zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde of van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, behelst de volgende gegevens : - naam en adres van de fabrikant; - naam en adres van de in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde van de fabrikant of, in voorkomend geval, van de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen; - een beschrijving van de losse en gemonteerde onderdelen; - een verklaring dat de losse of gemonteerde onderdelen voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage IV CE-markering De CE-markering van overeenstemming bestaat uit de letters CE in de volgende grafische vorm : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij verkleining of vergroting van de markering moeten de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht worden genomen.

De onderscheiden onderdelen van de CE-markering moeten nagenoeg dezelfde hoogte hebben, die minimaal 5 millimeter bedraagt.

De CE-markering wordt gevolgd door het identificatienummer van de aangemelde instantie, indien deze een rol speelt in de fase van de productiecontrole.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage V Interne fabricagecontrole (module A) 1. De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, garandeert en verklaart dat de betrokken apparaten voldoen aan de eisen van het besluit die daarop van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 2. De fabrikant stelt de in punt 3 beschreven technische documentatie samen;de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde houdt deze gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product voor controledoeleinden ter beschikking van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer.

Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het apparaat in de Europese Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden. 3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het apparaat in overeenstemming is met de eisen van het besluit.Voorzover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product (zie bijlage XIII). 4. De fabrikant of zijn gemachtigde bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van overeenstemming.5. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde producten in overeenstemming zijn met de in punt 2 bedoelde technische documentatie en met de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage VI Interne fabricagecontrole plus proeven (module Abis, optie 1) Deze module komt overeen met module A opgenomen in bijlage V, aangevuld met de volgende bepalingen : A. Ontwerp en bouw Door de fabrikant of voor zijn rekening worden op een of meer vaartuigen die representatief zijn voor de productie van de fabrikant een of meer van de volgende proeven, daarmee gelijkstaande berekeningen of controles uitgevoerd : a) stabiliteitsproef volgens punt 3.2 van de essentiële eisen (bijlage I, deel A); b) beproeving van het drijfvermogen volgens punt 3.3 van de essentiële eisen (bijlage I, deel A).

Gemeenschappelijke bepalingen : Voor beide geldt, dat de proeven, berekeningen of controles moeten worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie.

B. Geluidsemissies Pleziervaartuigen met binnenboordmotor of met hekmotor zonder geïntegreerde uitlaat en waterscooters : de in bijlage I, deel C, gespecificeerde geluidsemissieproeven moeten door de vaartuigfabrikant of voor zijn rekening, onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, worden uitgevoerd op één of meer vaartuigen die representatief zijn voor de productie van de vaartuigfabrikant.

Buitenboordmotoren en hekmotoren met geïntegreerde uitlaat : de in bijlage I, deel C, gespecificeerde geluidsemissieproeven moeten door de motorfabrikant of voor zijn rekening, onder verantwoordelijkheid van een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie, worden uitgevoerd op één of meer motoren van iedere motorfamilie die representatief is voor de productie van de motorfabrikant.

Als meer dan één motor van een motorfamilie wordt getest, moet de in bijlage XVII beschreven statistische methode worden toegepast om de conformiteit van de steekproef te waarborgen.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage VII EG-Typeonderzoek (module B) 1. Een aangemelde instantie stelt vast en verklaart dat een representatief exemplaar van de betrokken productie voldoet aan de betrokken bepalingen van het besluit.2. De aanvraag om een EG-typeonderzoek wordt door de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde ingediend bij een aangemelde instantie van zijn keuze. De aanvraag omvat : - naam en adres van de fabrikant, alsmede naam en adres van de gemachtigde indien de aanvraag door laatstgenoemde wordt ingediend; - een schriftelijke verklaring dat er geen gelijkluidende aanvraag is ingediend bij een andere aangemelde instantie; - de technische documentatie als omschreven in punt 3.

De aanvrager stelt een voor de betrokken productie representatief exemplaar, dat hierna "type" (*) wordt genoemd, ter beschikking van de aangemelde instantie. De aangemelde instantie kan om meer exemplaren verzoeken indien dit nodig is voor het keuringsprogramma. 3. Op basis van de technische documentatie moet beoordeeld kunnen worden of het product in overeenstemming is met de eisen van het besluit.Voorzover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product (zie bijlage XIII). 4. De aangemelde instantie : 4.1. bestudeert de technische documentatie, controleert of het type in overeenstemming daarmee vervaardigd is en identificeert de onderdelen die ontworpen zijn overeenkomstig de relevante bepalingen van de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen, alsook de onderdelen die zijn ontworpen zonder dat de betrokken bepalingen van die normen in acht werden genomen; 4.2. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om na te gaan of de door de fabrikant gekozen oplossingen aan de essentiële eisen van het besluit voldoen, ingeval de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen niet zijn toegepast; 4.3. verricht of geeft opdracht tot het verrichten van de passende controles en de noodzakelijke proeven om, ingeval de fabrikant heeft besloten de desbetreffende normen toe te passen, na te gaan of deze ook werkelijk zijn toegepast; 4.4. stelt in overleg met de aanvrager de plaats vast waar de noodzakelijke controles en proeven zullen worden uitgevoerd. 5. Indien het type voldoet aan de bepalingen van het besluit, verstrekt de aangemelde instantie een certificaat van EG-typeonderzoek aan de aanvrager.Het certificaat bevat naam en adres van de fabrikant, de conclusies van de controle, de voorwaarden voor de geldigheid van het certificaat en de noodzakelijke gegevens voor de identificatie van het goedgekeurde type.

Een lijst van de belangrijke onderdelen van de technische documentatie wordt als bijlage bij het certificaat gevoegd en een afschrift daarvan wordt door de aangemelde instantie bewaard.

Indien aan de fabrikant een typecertificaat wordt geweigerd, dan geeft de aangemelde instantie de gedetailleerde redenen van deze weigering op. 6. De aangemelde instantie die in het bezit is van de technische documentatie betreffende het certificaat van EG-typeonderzoek, wordt door de aanvrager in kennis gesteld van alle in het goedgekeurde product aangebrachte wijzigingen;voor de betrokken wijzigingen moet aanvullende goedkeuring worden verleend indien zij van invloed kunnen zijn op de overeenstemming met de essentiële eisen of de voor het product voorgeschreven gebruiksomstandigheden. Deze aanvullende goedkeuring wordt gegeven in de vorm van een aanvulling op het oorspronkelijke certificaat van EG-typeonderzoek. 7. Iedere aangemelde instantie deelt aan de andere aangemelde instanties een overzicht mee van de verstrekte en ingetrokken certificaten van EG-typeonderzoek en bijbehorende aanvullingen.8. De overige aangemelde instanties kunnen afschriften van de certificaten van EG-typeonderzoek en/of de aanvullingen krijgen.De bijlagen bij de certificaten worden ter beschikking van de overige aangemelde instanties gehouden. 9. Gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product bewaart de fabrikant of zijn gemachtigde naast de technische documentatie ook een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek en van de aanvullingen daarop. Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Europese Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden. (*) Een type kan verscheidene productvarianten omvatten voorzover de verschillen tussen de varianten geen invloed hebben op het veiligheidsniveau en de andere eisen inzake deugdelijkheid van het product.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage VIII Overeenstemming met het type (module C) 1. De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en voldoen aan de eisen van dit besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de vervaardigde producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en met de desbetreffende eisen van dit besluit.3. Gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product bewaart de fabrikant of zijn gemachtigde een afschrift van de verklaring van overeenstemming. Indien noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd, is de persoon die met het in de handel brengen van het product in de Europese Gemeenschap is belast, degene die de technische documentatie ter beschikking moet houden (zie bijlage XIII). 4. Een door de fabrikant gekozen aangemelde instantie kan, wanneer de fabrikant niet volgens een toepasselijk kwaliteitssysteem als beschreven in bijlage XII werkt, met willekeurige tussenpozen productcontroles verrichten of laten verrichten om te beoordelen of het product in overeenstemming is met de eisen die dit besluit inzake uitlaatemissies stelt.Als het kwaliteitsniveau onvoldoende blijkt te zijn of als het nodig lijkt de juistheid van de door de fabrikant opgegeven gegevens te controleren, wordt de volgende procedure gevolgd : uit de serie wordt een motor genomen waarop de in bijlage I, deel B, beschreven proef wordt uitgevoerd. Testmotoren moeten geheel of gedeeltelijk zijn ingelopen, volgens de specificaties van de fabrikant. Als de specifieke uitlaatemissies van de uit de serie genomen motor hoger zijn dan de in bijlage I, deel B, vermelde grenswaarden, kan de fabrikant verzoeken metingen uit te voeren op een steekproef van motoren uit de serie, met inbegrip van de oorspronkelijk uit de serie genomen motor. Om na te gaan of de bovengenoemde steekproef van motoren voldoet aan de eisen van het besluit wordt de in bijlage XVII beschreven statistische methode gebruikt.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage IX Productiekwaliteitsborging (module D) 1. De fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek.De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die is belast met het toezicht als omschreven in punt 4. 2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd productiekwaliteitssysteem, verricht een eindproductcontrole en proeven met het afgewerkte product, als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan toezicht, als omschreven in punt 4. 3. Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant dient voor de betrokken producten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag om beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - in voorkomend geval, de technische documentatie over het goedgekeurde type (zie bijlage XIII) en een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek. 3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en met de betrokken eisen van het besluit.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde maatregelen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -dossiers door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de productkwaliteit; - de fabricageprocessen, de kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken, alsmede de in dat verband systematisch toe te passen technieken en maatregelen; - de onderzoeken en proeven die vóór, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren; - de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.; - de middelen om controle uit te oefenen op de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssytemen waarbij de desbetreffende geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient ervaring te hebben met het beoordelen van de producttechnologie in kwestie. De beoordelingsprocedure omvat een evaluatiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling is vereist.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimtes en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigde bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van die goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen; zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voorzover van toepassing, een keuringsverslag. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van het Directoraat-generaal Maritiem Transport : - de in punt 3.1, tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de ter zake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage X Productkeuring (module F) 1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde garandeert en verklaart dat de aan de bepalingen van punt 3 onderworpen producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en voldoen aan de desbetreffende eisen van het besluit.2. De fabrikant neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces waarborgt dat de producten in overeenstemming zijn met het type beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en met de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op elk product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 3. De aangemelde instantie verricht passende onderzoeken en proeven ten einde via onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product zoals aangegeven in punt 4 dan wel via onderzoek en beproeving op statistische basis, na te gaan of het product in overeenstemming is met de eisen van het besluit. 3bis. De fabrikant of zijn gemachtigde bewaart gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product een afschrift van de verklaring van overeenstemming. 4. Keuring door onderzoek en beproeving van ieder afzonderlijk product 4.1. Alle producten worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de in artikel 6 van het besluit bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven verricht, ten einde na te gaan of zij in overeenstemming zijn met het type als beschreven in het certificaat van EG-typeonderzoek en met de desbetreffende eisen van het besluit. 4.2. De aangemelde instantie brengt op ieder goedgekeurd product haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een schriftelijk certificaat van overeenstemming op. 4.3. De fabrikant of zijn gemachtigde moet in staat zijn de certificaten van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen indien daarom wordt verzocht. 5. Statistische keuring 5.1. De fabrikant biedt zijn producten aan in de vorm van homogene partijen en neemt alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het fabricageproces de homogeniteit van iedere geproduceerde partij waarborgt. 5.2. Alle producten moeten voor keuring in de vorm van homogene partijen beschikbaar zijn. Van iedere partij wordt een willekeurig monster genomen. De producten in een monster worden afzonderlijk onderzocht en er worden passende proeven als omschreven in de in artikel 6 van het besluit bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven uitgevoerd, ten einde de overeenstemming met de betrokken eisen van het besluit te controleren en te bepalen of de partij wordt goed- dan wel afgekeurd. 5.3. Bij de statistische procedure wordt gebruik gemaakt van de volgende elementen : - de toe te passen statistische methode; - het bemonsteringsschema met de karakteristieke werkwijze.

Voor de beoordeling van de overeenstemming met de eisen inzake uitlaatemissies moet de in bijlage XVII beschreven procedure worden toegepast. 5.4. Indien een partij wordt goedgekeurd, brengt de aangemelde instantie op ieder product haar identificatienummer aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een schriftelijk certificaat van overeenstemming op. Alle producten van de partij mogen in de handel worden gebracht, behalve de producten van het monster die niet in overeenstemming worden bevonden.

Indien een partij wordt afgekeurd, neemt de bevoegde aangemelde instantie passende maatregelen om te voorkomen dat die partij in de handel wordt gebracht. Ingeval het vaak voorkomt dat partijen worden afgekeurd, kan de aangemelde instantie de statistische keuring staken.

De fabrikant mag onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie tijdens het fabricageproces het identificatienummer van die instantie aanbrengen. 5.5. De fabrikant of zijn gemachtigde moet in staat zijn de certificaten van overeenstemming van de aangemelde instantie over te leggen, indien daarom wordt verzocht.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XI Eenheidskeuring (module G) 1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant garandeert en verklaart dat het betrokken product waarvoor het in punt 2 bedoelde certificaat is afgegeven, in overeenstemming is met de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op het product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). 2. De aangemelde instantie onderzoekt het product en voert passende proeven als omschreven in de in artikel 6 van het besluit bedoelde relevante norm(en) of daarmee gelijkstaande proeven uit ten einde de overeenstemming van het product met de betrokken eisen van dit besluit te controleren. De aangemelde instantie brengt haar identificatienummer op het goedgekeurde product aan of laat dit doen; tevens stelt zij ten aanzien van de verrichte proeven een certificaat van overeenstemming op. 3. Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of het product in overeenstemming is met de eisen van het besluit en moet inzicht kunnen worden verkregen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product (zie bijlage XIII). Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XII Volledige kwaliteitsborging (module H) 1. In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten voldoen aan de eisen van het besluit die op die producten van toepassing zijn.De fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op (zie bijlage XV). De CE-markering gaat vergezeld van het identificatienummer van de aangemelde instantie die is belast met het toezicht als omschreven in punt 4. 2. De fabrikant hanteert een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor ontwerp, fabricage, eindproductcontrole en keuring als omschreven in punt 3 en is onderworpen aan het toezicht omschreven in punt 4. 3. Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant dient bij een aangemelde instantie een aanvraag voor beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem. 3.2. Het kwaliteitssysteem moet waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met de eisen van het besluit die daarop van toepassing zijn.

Alle door de fabrikant gevolgde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een documentatie van schriftelijk vastgelegde beleidslijnen, procedures en instructies.

Deze documentatie over het kwaliteitssysteem dient ervoor te zorgen dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -rapporten door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij dient met name een behoorlijke beschrijving te bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot ontwerp- en productkwaliteit; - de technische ontwerp-specificaties, met inbegrip van de normen die worden toegepast en, indien de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen niet volledig worden toegepast, de middelen die zullen worden aangewend om te waarborgen dat wordt voldaan aan de fundamentele eisen van het besluit die op de producten van toepassing zijn; - de controle- en keuringstechnieken voor het ontwerp, de procédés en systematische maatregelen die zullen worden toegepast bij het ontwerpen van de producten die onder de bedoelde productcategorie vallen; - de daarbij gebruikte fabricage-, kwaliteitscontrole- en kwaliteitsborgingstechnieken en procédés en de in dat verband systematisch toe te passen maatregelen; - de onderzoeken en proeven die voor, tijdens en na de fabricage worden verricht en de frequentie waarmee dat zal gebeuren; - de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz.; - de middelen om controle uit te oefenen op het bereiken van de vereiste ontwerp- en productkwaliteit en de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen. Zij veronderstelt dat aan deze eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de betrokken geharmoniseerde norm (EN 29001) wordt toegepast. Ten minste één lid van het beoordelingsteam dient, als assessor, ervaring te hebben met het beoordelen van de betrokken technologie. De beoordelingsprocedure omvat een inspectiebezoek aan de installaties van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en ervoor te zorgen dat het passend en doeltreffend blijft.

De aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd, wordt door de fabrikant of zijn gemachtigde op de hoogte gebracht van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2. bedoelde eisen dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusie van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. EG toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de ontwerp-, fabricage-, controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de kwaliteitsdossiers die in het kader van het ontwerp-gedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals resultaten van analyses, berekeningen, keuringen, enz.; - de kwaliteitsdossiers die in het kader van het fabricagegedeelte van het kwaliteitssysteem moeten worden opgemaakt, zoals controleverslagen, keuringsgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel, enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast en bezorgt de fabrikant een controleverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigd bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voorzover van toepassing, een keuringsverslag. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer : - de in punt 3.1., tweede alinea, tweede streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4., tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4. bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie stelt de andere aangemelde instanties in kennis van de terzake dienende informatie over afgifte en intrekking van kwaliteitssysteemgoedkeuringen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XIII Door de fabrikant geleverde technische documentatie De in de bijlagen V, VII, VIII, IX, XI en XVI bedoelde technische documentatie moet aangeven welke middelen door de fabrikant zijn gebruikt om te garanderen dat de onderdelen of vaartuigen aan de betrokken essentiële eisen voldoen, of alle relevante gegevens terzake bevatten.

De technische documentatie moet inzicht geven in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van het product en de mogelijkheid bieden te beoordelen of aan de eisen van het besluit is voldaan.

De documentatie omvat, voorzover dat voor de beoordeling noodzakelijk is : a) een algemene beschrijving van het producttype; b) ontwerp- en fabricagetekeningen, alsook schema's van delen, onderdelen, leidingen enz.; c) beschrijvingen en toelichtingen die nodig zijn voor het begrijpen van genoemde tekeningen en schema's en van de werking van het product;d) een lijst van de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen die geheel of gedeeltelijk zijn toegepast en een beschrijving van de oplossingen die zijn gekozen om aan de essentiële eisen van het besluit te voldoen ingeval de in artikel 6 van het besluit bedoelde normen niet zijn toegepast; e) uitkomsten van voor het ontwerp uitgevoerde berekeningen, onderzoeken enz.; f) testrapporten of berekeningen, met name betreffende de stabiliteit volgens punt 3.2 en het drijfvermogen volgens punt 3.3 van de essentiële eisen (bijlage I, deel A); g) rapporten van de uitlaatemissieproeven waaruit blijkt dat deze voldoen aan punt 2 van bijlage I, deel B;h) rapporten van de geluidsemissieproeven of referentievaartuiggegevens waaruit blijkt dat deze voldoen aan punt 1 van bijlage I, deel C. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XIV Minimumcriteria voor aanwijzing van de aan te melden instanties 1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen niet de ontwerper, de fabrikant, de leverancier of de installateur van de in artikel 2 genoemde en door hen te keuren producten zijn, noch de gemachtigde van een der genoemde personen.Zij mogen bij het ontwerpen, de bouw, de verkoop of het onderhoud van deze onderdelen of vaartuigen noch rechtstreeks noch als gemachtigde optreden. Een eventuele uitwisseling van technische informatie tussen fabrikant en instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten. 2. Een aangemelde instantie moet onafhankelijk zijn en de fabrikanten of leveranciers mogen er geen zeggenschap over hebben.3. De instantie en het personeel dat met de keuringen is belast, dienen de keuring uit te voeren met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid;zij dienen vrij te zijn van elke pressie en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling of de uitslagen van hun keuring kan beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die bij de resultaten van de keuring belang hebben. 4. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken naar behoren te vervullen;tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere keuringen. 5. Het personeel dat met de keuringen is belast dient : - een goede technische en beroepsopleiding te hebben genoten; - een behoorlijke kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de keuringen die het verricht en voldoende ervaring met deze keuringen te hebben; - de vereiste bekwaamheid te bezitten om op grond van de verrichte keuringen certificaten, processen-verbaal en rapporten op te stellen. 6. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de keuringen is belast dient te zijn gewaarborgd.De bezoldiging van de functionarissen mag niet afhangen van het aantal keuringen dat zij verrichten, noch van de uitslag van deze keuringen. 7. De instantie dient een verzekering tegen burgerlijke aansprakelijkheid te sluiten.8. Het personeel van de instantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven, ter kennis is gekomen behalve tegenover het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XV Schriftelijke verklaring van overeenstemming 1. De schriftelijke verklaring van overeenstemming met de bepalingen van het besluit vergezelt altijd : a) het pleziervaartuig of de waterscooter en moet bij de handleiding (bijlage I, deel A, punt 2.5) worden gevoegd; b) de onderdelen, bedoeld in bijlage II;c) voortstuwingsmotoren, en moet bij de handleiding (bijlage I, deel B, punt 4) worden gevoegd.2. De schriftelijke verklaring van overeenstemming bevat de volgende gegevens (*) : a) naam en adres van de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde (**);b) beschrijving van het in punt 1 gedefinieerde product (***);c) verwijzing naar de toegepaste relevante geharmoniseerde normen of naar de specificaties waarop de verklaring van overeenstemming betrekking heeft;d) in voorkomend geval, de verwijzingen naar de andere Gemeenschapsrichtlijnen die zijn toegepast;e) in voorkomend geval, verwijzing naar de door een aangemelde instantie afgegeven verklaring van EG-typeonderzoek;f) in voorkomend geval, naam en adres van de aangemelde instantie;g) identiteit van de persoon die bevoegd is namens de fabrikant of zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde te tekenen. 3. Voor : - binnenboordmotoren en hekmotoren zonder geïntegreerde uitlaat, - motoren met typegoedkeuring volgens het koninklijk besluit van 3 februari 1999 betreffende de bescherming van de atmosfeer tegen de uitstoot van gassen en deeltjes door niet voor de weg bestemde mobiele machines, die aan fase II als bedoeld in punt 4.2.3 van bijlage I van dat besluit voldoen, en - motoren met typegoedkeuring volgens Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-Staten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking, moet de verklaring van overeenstemming behalve de in punt 2 vermelde informatie ook een verklaring van de fabrikant bevatten dat de motor, als deze volgens de instructies van de fabrikant in een pleziervaartuig wordt geïnstalleerd, zal voldoen aan de eisen die dit besluit inzake uitlaatemissies stelt en dat de motor niet in bedrijf mag worden gesteld voordat het betrokken pleziervaartuig, indien zulks vereist is, in overeenstemming met de toepasselijke bepaling van het besluit is verklaard. (*) En is gesteld in de in bijlage I, deel A, punt 2.5, bedoelde taal/talen. (**) Bedrijfsnaam, volledig adres; in het geval van een gemachtigde worden tevens de bedrijfsnaam en het adres van de fabrikant opgegeven. (***) Beschrijving van het merk, type en serienummer, indien van toepassing.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XVI Productkwaliteitsborging (Module E) 1. Deze module beschrijft de procedure volgens welke de fabrikant die aan de eisen van punt 2 voldoet, garandeert en verklaart dat de betrokken producten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de verklaring van EG-typeonderzoek, en dat zij aan de eisen van de toepasselijke richtlijn voldoen.De fabrikant of zijn gemachtigde brengt op ieder product de CE-markering aan en stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op. De CE-markering gaat vergezeld van het identificatiesymbool van de aangemelde instantie die is belast met het in punt 4 beschreven toezicht. 2. De fabrikant past een goedgekeurd kwaliteitssysteem voor eindproductcontrole en -beproeving toe, als omschreven in punt 3, en is onderworpen aan toezicht, als omschreven in punt 4. 3. Kwaliteitssysteem 3.1. De fabrikant dient voor de betrokken producten bij een aangemelde instantie van zijn keuze een aanvraag tot beoordeling van zijn kwaliteitssysteem in.

Deze aanvraag omvat : - alle relevante informatie voor de bedoelde categorie producten; - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - indien van toepassing, de technische documentatie over het goedgekeurde type en een afschrift van de verklaring van EG-typeonderzoek. 3.2. In het kader van het kwaliteitssysteem moet ieder product worden onderzocht en moeten passende proeven overeenkomstig de in artikel 6 van het besluit bedoelde toepasselijke norm(en) of gelijkwaardige proeven worden uitgevoerd om de overeenstemming van het product met de toepasselijke eisen van dit besluit te controleren. Alle door de fabrikant nageleefde beginselen, eisen en bepalingen moeten systematisch en ordelijk worden aangegeven in een samenstel van schriftelijk vastgelegde maatregelen, procedures en instructies. Deze documentatie over het kwaliteitssysteem moet van die aard zijn dat de kwaliteitsprogramma's, -plannen, -handleidingen en -dossiers door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd.

Zij moet in het bijzonder een behoorlijke beschrijving bevatten van : - de kwaliteitsdoelstellingen, het organisatieschema en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de bedrijfsleiding met betrekking tot de productkwaliteit; - de onderzoeken en proeven die na de fabricage worden uitgevoerd; - de middelen om controle uit te oefenen op de effectieve werking van het kwaliteitssysteem; - kwaliteitsrapporten, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz. 3.3. De aangemelde instantie beoordeelt het kwaliteitssysteem om na te gaan of dit voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen.

Zij veronderstelt dat aan die eisen wordt voldaan wanneer het gaat om kwaliteitssystemen waarbij de betrokken geharmoniseerde norm wordt toegepast.

Ten minste één lid van het beoordelingsteam moet als beoordelaar ervaring hebben met de betrokken producttechnologie. De beoordelingsprocedure omvat een controlebezoek aan het bedrijf van de fabrikant.

De fabrikant wordt van de beslissing in kennis gesteld. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 3.4. De fabrikant verbindt zich ertoe de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem na te komen en dit systeem op passende en doeltreffende wijze in stand te houden.

De fabrikant of zijn gemachtigde brengt de aangemelde instantie die het kwaliteitssysteem heeft goedgekeurd op de hoogte van elke voorgenomen wijziging van het kwaliteitssysteem.

De aangemelde instantie beoordeelt de voorgestelde wijzigingen en beslist of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds voldoet aan de in punt 3.2 bedoelde eisen, dan wel of een nieuwe beoordeling noodzakelijk is.

Zij stelt de fabrikant van haar beslissing in kennis. De kennisgeving bevat de conclusies van het onderzoek en het met redenen omklede beoordelingsbesluit. 4. Toezicht onder verantwoordelijkheid van de aangemelde instantie 4.1. Het toezicht heeft tot doel ervoor te zorgen dat de fabrikant naar behoren voldoet aan de verplichtingen die voortvloeien uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem. 4.2. De fabrikant verleent de aangemelde instantie voor controledoeleinden toegang tot de controle-, beproevings- en opslagruimten en verstrekt haar alle nodige informatie, met name : - de documentatie over het kwaliteitssysteem; - de technische documentatie; - de kwaliteitsdossiers, zoals controleverslagen, testgegevens, ijkgegevens, rapporten betreffende de kwalificatie van het betrokken personeel enz. 4.3. De aangemelde instantie verricht periodieke controles om erop toe te zien dat de fabrikant het kwaliteitssysteem handhaaft en toepast en verstrekt de fabrikant een controleverslag. 4.4. De aangemelde instantie kan bovendien onaangekondigd bezoeken brengen aan de fabrikant. Bij die bezoeken kan de aangemelde instantie zo nodig proeven verrichten of laten verrichten om zich van de goede werking van het kwaliteitssysteem te vergewissen. Zij verstrekt de fabrikant een verslag van het bezoek en, voorzover van toepassing, een testrapport. 5. De fabrikant houdt gedurende een periode van ten minste tien jaar na de vervaardiging van het laatste product de volgende gegevens ter beschikking van het Directoraat-generaal Maritiem Vervoer : - de in punt 3.1, tweede alinea, derde streepje, bedoelde documentatie; - de in punt 3.4, tweede alinea, bedoelde aanpassingen; - de in punt 3.4, laatste alinea, en in de punten 4.3 en 4.4 bedoelde beslissingen en verslagen van de aangemelde instantie. 6. Iedere aangemelde instantie geeft relevante informatie over de verlening en intrekking van de goedkeuring van het kwaliteitssysteem aan de andere aangemelde instanties door. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

Bijlage XVII Beoordeling van de overeenstemming van de uitlaat- en geluidsemissies van een productie 1. Om de overeenstemming van een motorfamilie te controleren, wordt een steekproef uit de serie motoren genomen.De fabrikant beslist, in overeenstemming met de aangemelde instantie, over de omvang (n) van de steekproef. 2. Het rekenkundig gemiddelde X van de steekproefresultaten wordt voor ieder gereglementeerd bestanddeel van de uitlaat- en geluidsemissie berekend.De productie van de serie wordt geacht aan de eisen te voldoen (goedkeuring) als aan de volgende voorwaarde wordt voldaan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 23 februari 2005 houdende vaststelling van essentiële veiligheidseisen en van essentiële eisen in verband met de geluids- en uitlaatemissies voor pleziervaartuigen.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Werk, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT De Minister van Leefmilieu, B. TOBBACK

^