Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 februari 2005
gepubliceerd op 28 februari 2005

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2005014048
pub.
28/02/2005
prom.
23/02/2005
ELI
eli/besluit/2005/02/23/2005014048/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat we U ter handtekening voorleggen, beoogt het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen te wijzigen om toe te laten dat de richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 over de kentekenbewijzen, reeds gedeeltelijk in werking gesteld door het koninklijk besluit van 20 juli 2001, kan vervolledigd worden om aldus de inschrijving toe te laten van voertuigen afkomstig uit het buitenland die niet beschikken over deel II van een meerdelig kentekenbewijs. Bovendien werd deze richtlijn gewijzigd, op het niveau van de bijlagen, door de richtlijn 2003/127/EG van de Commissie van 23 december 2003, die de mogelijkheid introduceert inschrijvingsbewijzen te leveren in de vorm van een chipkaart die de papieren documenten zal vervangen.

Het past dus deze mogelijkheid in te voeren in de tekst van voornoemd koninklijk besluit van 20 juli 2001.

Andere wijzigingen van artikelen van het voornoemde koninklijk besluit werden doorgevoerd om tegemoet te komen aan enkele praktische gevallen, rekening houdend met de reglementaire evolutie of met die van de jurisprudentie.

Bespreking van het ontwerp-besluit Artikel 1 : de afschaffing van het ambachtsregister enerzijds en de oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen anderzijds rechtvaardigen dit artikel.

Bovendien wordt een inschrijving in het handelsregister als natuurlijke persoon voor een onderneming zonder rechtspersoonlijkheid niet langer weerhouden als voorwaarde voor verblijf in België zoals bedoeld in artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen omdat aldus bij de inschrijving van een voertuig verwarring kan ontstaan tussen het inmiddels toegekend ondernemingsnummer door de Kruispuntbank van Ondernemingen en het inschrijvingsnummer in het Rijksregister toegekend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 2 : de praktische toepassing van artikel 3, § 2 van hetzelfde besluit gecombineerd met de noodzakelijkheid om de principes van het Verdrag zo goed mogelijk af te bakenen, rekening houdend met de afwezigheid van een richtlijn over de inschrijving en de recente rechtspraak van het Europees Hof van Justitie in de zaak C-451/99 Cura Anlagen GmBH, rechtvaardigt dat enkele bijzonderheden zijn aangebracht aan het artikel 3, § 2. De aanpassingen aangebracht aan de tekst zijn het voorwerp geweest van een voorafgaande gedachtewisseling met de ambtenaren van het Directoraat-Generaal Interne Markt van de Europese Commissie op het einde van de maand januari 2004.

In artikel 3, § 2, 1° is een termijn van 48 uur die, men dient dit te benadrukken, geen termijn inhoudt waarbinnen de inschrijving verplicht dient te gebeuren, aanvechtbaar. De Diensten van de Commissie raden een niet hernieuwbare termijn van 6 maanden aan, afgesloten met een buitenlands beroepsmatig dienstverlenend bedrijf. Het gedagtekende huurcontract dient zich aan boord van het voertuig te bevinden.

Artikel 3, § 2, 2° is voornamelijk herwerkt om klaar aan te duiden dat het voertuig ter beschikking gesteld van de werknemer door een buitenlandse werkgever, hetzij de eigendom van die werkgever kan zijn, hetzij door hem gehuurd wordt, een situatie die nu reeds toegestaan is.

Een nieuw punt 5° komt tegemoet aan het geval van aanhangwagens ingeschreven in het buitenland en getrokken in België in het kader van een terbeschikkingstelling aan een fysieke persoon of een rechtspersoon verblijvend in België.

Artikel 3 : de verplichting opgelegd door voornoemde Richtlijn 1999/37/EG van de Raad om het kentekenbewijs of deel I van dit kentekenbewijs aan boord te hebben van een voertuig dat deelneemt aan het internationaal verkeer wordt gepreciseerd.

Artikelen 4, 5, 2° en 11 : de wijzigingen zijn gerechtvaardigd door de oprichting van de Kruispuntbank van Ondernemingen die systematisch een uniek ondernemingsnummer toekent, niet enkel aan alle rechtspersonen maar ook aan alle natuurlijke personen ingeschreven als handelsonderneming (zie ook de toelichting bij artikel 1).

Artikelen 5,1° en 6 : de levering van een kentekenbewijs aan een buitenlandse vennootschap die wenst een voertuig in België in het verkeer te brengen op haar naam zonder er een vestiging te hebben in de zin van het communautaire recht, beoogt de mogelijkheid te verschaffen de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie (met name de zaak Cura Anlagen) toe te passen en te verzoenen met de voornoemde richtlijn 1999/37/EG van de Raad, die in haar bijlage I oplegt om op het kentekenbewijs het adres van een verblijfhouder in de Staat die het aflevert aan te duiden.

Dit adres in België zal datgene zijn van de gebruiker van het voertuig waarvan de volledige gegevens op de inschrijvingsaanvraag voorkomen.

Deze oplossing werd door de diensten van de Commissie aanvaard.

Artikel 7 : het gaat om een aanpassing van de tekst met het oog op het tegemoetkomen van de hypothese van verlies van deel II van een buitenlands meerdelig kentekenbewijs.

Artikel 8 : de aflevering van een kentekenbewijs in de vorm van een chipkaart wordt mogelijk gemaakt.

Artikel 9 : er wordt uitdrukkelijk bepaald dat het kentekenbewijs dient overhandigd te worden aan elke gekwalificeerde agent die hierom vraagt, hetgeen in artikel 4, § 1 van hetzelfde besluit enkel voorzien was voor buitenlandse kentekenbewijzen.

Artikel 10 komt tegemoet aan de laatste wijzigingen in het kader van de modernisering van de openbare dienst en verruimt bovendien de toekenning van A-kentekenplaten conform de recente maatschappelijke en filosofische ontwikkelingen.

Artikel 12 corrigeert een te ruime definitie van het woord « voertuig » dat in artikel 30 van hetzelfde besluit wordt gehanteerd en waardoor ook motorrijwielen vooraan van een reproductie van de kentekenplaat zouden moeten voorzien zijn.

Artikel 13 : de termijn waarbinnen de aanvraag tot inschrijving zelf moet worden ingediend was in artikel 32, § 1, vierde lid van hetzelfde besluit niet uitdrukkelijk vermeld.

Artikel 14 : de mogelijkheid tot inbeslagname van de kentekenplaat wordt verruimd tot die gevallen waarbij misbruiken worden vastgesteld ten overstaan van de basisvoorwaarden waaronder voertuigen tot het verkeer op de openbare weg worden toegelaten.

Het advies van de Raad van State, gegeven op 9 september 2004, is bijgevoegd.

Ziehier het onderwerp van het ontwerp van besluit dat Uwe Majesteit ter ondertekening wordt voorgelegd.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer toegewijde en trouwe dienaars, De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister Van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

ADVIES 37.641/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vakantiekamer, op 30 augustus 2004 door de Minister van Mobiliteit verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen", heeft op 6 september 2004 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996 en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

De motivering in de brief luidt als volgt : « De spoedbehandeling is gemotiveerd door het feit dat de Diensten van de Commissie de Lidstaten uitgenodigd hebben zo snel mogelijk de nodige maatregelen te treffen om hun reglementering aan te passen aan het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-451/99 Cura Anlagen GmbH, wat in het bijzonder de herziening rechtvaardigt van de termijn van 48 uur, vastgelegd in artikel 3, § 2, 1°, van het besluit van 20 juli 2001. » Op te merken valt dat de Europese Commissie zich niet ertoe beperkt heeft alle lidstaten te vragen om snel de nodige maatregelen te treffen om hun regelgeving aan te passen aan het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-451/99 Cura Anlagen GmbH. De Commissie heeft immers op 9 juli 2003 een met redenen omkleed advies in de zin van artikel 226 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan België gericht. Dat artikel 226 bepaalt : « Indien de Commissie van oordeel is dat een Lid-Staat een van de krachtens dit Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, brengt zij dienaangaande een met redenen omkleed advies uit, na deze Staat in de gelegenheid te hebben gesteld zijn opmerkingen te maken.

Indien de betrokken Staat dit advies niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn opvolgt, kan de Commissie de zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie. » In dat met redenen omklede advies - waarin België twee maanden de tijd krijgt om zich hiernaar te richten - oordeelt de Commissie dat het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen onverenigbaar is met de bepalingen van Europees recht betreffende het vrije verkeer van werknemers (artikel 39 van het Verdrag) en het vrij verrichten van diensten (artikel 49 van het Verdrag), voorzover dat koninklijk besluit bepaalt dat (1) : - een voertuig dat is gehuurd en in een andere lidstaat is ingeschreven en dat gedurende meer dan 48 uur in België wordt gebruikt door een persoon die in België verblijft, in België moet worden ingeschreven; - de uitzondering op de verplichting tot inschrijving in België van het voertuig dat door een werkgever die in een andere lidstaat is gevestigd ter beschikking wordt gesteld van zijn werknemer die in België verblijft, uitsluitend beperkt is tot de gevallen waarin de werkgever eigenaar is van dat voertuig, alsook tot de gevallen waarin het voertuig alleen voor het werk wordt gebruikt; - men in België moet verblijven of gevestigd zijn om er een voertuig te kunnen inschrijven; - een voertuig dat in België wordt gebruikt, binnen de 48 uur moet worden ingeschreven.

Dat met redenen omklede advies is in het bijzonder gebaseerd op het arrest-Cura Anlagen GmbH van 21 maart 2002, waarnaar in de motivering van het verzoek om spoedbehandeling wordt verwezen.

Zoals het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd is, geldt het spoedeisend karakter dat wettigt dat de afdeling wetgeving van de Raad van State overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de voornoemde gecoördineerde wetten om advies wordt gevraagd, dus alleen voor die bepalingen van het ontwerp waarmee men tegemoet wil komen aan de kritiek die de Commissie in haar met redenen omklede advies van 9 juli 2004 heeft geuit.

Bijgevolg worden alleen artikel 2 (gedeeltelijk), artikel 5, 1°, en artikel 6 van het ontwerp onderzocht.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geven het ontworpen artikel 3, § 2, 1° en 2°, van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen (artikel 2 van het ontwerp) en de artikelen 5, 1°, en 6 van het ontwerp geen aanleiding tot opmerkingen.

Het is de Raad van State evenwel niet duidelijk waarom artikel 6 van het ontwerp terugwerkende kracht krijgt en hoe die terugwerkende kracht gewettigd kan worden.

De kamer was samengesteld uit : De heren : Y. Kreins, kamervoorzitter;

F. Daout en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. A.-C. Van Geersdaele, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer Y. Chauffoureaux, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, A.-C. Van Geersdaele.

De voorzitter, Y. Kreins. (1) De afdeling wetgeving had reeds op dat probleem gewezen in haar advies 31.530/4 van 13 juni 2001 over een ontwerp dat het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 2001 is geworden.

23 FEBRUARI 2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de gecoördineerde wetten op de politie van het wegverkeer van 16 maart 1968, in het bijzonder artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985, 20 juli 1991 en de programmawet van 5 augustus 2003;

Gelet op de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, inzonderheid hoofdstuk 3;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 8 april 2002, 18 maart 2003 en 22 december 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 maart 2004;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 31 maart 2004;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het advies 37.641/2/V van de Raad van State, gegeven op 9 september 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op het verzoek om een spoedbehandeling, gemotiveerd door het feit dat de Europese Commissie op 9 juli 2003 een met redenen omkleed advies in de zin van artikel 226 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aan België heeft gericht en waarin België wordt aangemaand zo snel mogelijk de nodige maatregelen te treffen om haar reglementering aan te passen aan het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-451/99 Cura Anlagen GmBH van 21 maart 2002; dit rechtvaardigt in het bijzonder de herziening van de termijn van 48 uur, vastgelegd in artikel 3, § 2, 1° van het besluit van 20 juli 2001.

Overwegende dat de richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen enerzijds de lidstaten uitdrukkelijk in de mogelijkheid stelt voertuigen afkomstig van een andere lidstaat van de Europese Unie via het kentekenbewijs te identificeren in het internationaal verkeer en anderzijds de werkwijze aangeeft om voertuigen afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie uitzonderlijk in te schrijven niettegenstaande het ontbreken van deel II van het kentekenbewijs;

Overwegende dat de richtlijn 2003/127/EG van de Commissie van 23 december 2003 tot wijziging van richtlijn 1999/37/EG van de Raad inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen de mogelijkheid voorziet voor de Lidstaten om de inschrijvingsdocumenten af te leveren in de vorm van een chipkaart.

Op de voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Minister van Financiën en van Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 3, § 1 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen worden de punten b) en c) vervangen door de volgende bepaling : « b) ingeschreven zijn in de Belgische Kruispuntbank van Ondernemingen als rechtspersoon;c) als rechtspersoon opgericht zijn door of krachtens het internationaal of buitenlands recht en beschikken over een vaste verblijfplaats in België waar het voertuig beheerd of gebruikt wordt. »

Art. 2.Artikel 3, § 2 van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. In de hierna vernoemde gevallen echter is de inschrijving in België van voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven en in het verkeer worden gebracht door de personen bedoeld in § 1 niet verplicht voor : 1° het motorvoertuig dat door een buitenlands professioneel dienstverlenend bedrijf voor hoogstens 6 maanden, niet hernieuwbaar, wordt verhuurd aan een persoon bedoeld in § 1;het huurcontract op naam van diegene die het voertuig in het verkeer brengt dient zich aan boord van het voertuig te bevinden, ondertekend en gedateerd; 2° het voertuig dat een natuurlijke persoon gebruikt in de uitoefening van zijn beroep en in bijkomende orde voor privé-doeleinden, en dat door een buitenlandse werkgever aan deze persoon waarmee hij verbonden is door een arbeidsovereenkomst wordt ter beschikking gesteld;een attest afgeleverd door het bestuur dat de BTW onder haar bevoegdheid heeft, dient zich in dat geval aan boord van het voertuig te bevinden; de gedetailleerde voorwaarden voor het gebruik van dit voertuig worden bepaald door de Minister van Financiën; 3° het personenvoertuig bestuurd door een ambtenaar die in België verblijft en werkt voor een internationale instelling gelegen in een andere lidstaat van de Europese Unie : een door de werkgever afgeleverde accreditatiekaart dient zich aan boord van het voertuig te bevinden;4° het voertuig waarvan die persoon eigenaar is die als tijdelijk afwezige persoon wordt beschouwd in de zin van artikel 18, 6°, 8° en 9° van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister en waarbij dit laatste niet langer dan zes maanden zonder onderbreking in België wordt gestald;5° de aanhangwagen die voor hoogstens zes maand in het verkeer wordt gebracht.»

Art. 3.Artikel 4, § 1, laatste lid van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Met het oog op de identificatie van het voertuig in het internationaal verkeer dient de bestuurder het kentekenbewijs of deel I van een tweedelig kentekenbewijs, aan boord van zijn voertuig te hebben, telkens dit laatste deelneemt aan het verkeer. »

Art. 4.In artikel 8 van hetzelfde besluit worden de punten 5° en 6° opgeheven.

Art. 5.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Punt 3° wordt aangevuld met de volgende woorden : « of het adres van de gebruiker van het voertuig in het geval voorzien in het artikel 10, tweede lid;». 2° In punt 5° worden de woorden « BTW -nummer of nummer van het rijksregister » vervangen door het woord « ondernemingsnummer ».

Art. 6.Artikel 10, tweede lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 maart 2003, wordt aangevuld als volgt : « Als die eigenaar een rechtspersoon is van een andere lidstaat van de Europese Unie, kan hij een kentekenbewijs vragen op zijn naam, met evenwel het adres van de gebruiker van het voertuig in België. De volledige identiteit van de gebruiker zal aangeduid worden in het vakje gereserveerd voor inlichtingen op de aanvraag tot inschrijving. »

Art. 7.Artikel 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 2003, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « Wanneer bij een tweedelig kentekenbewijs deel II ontbreekt, kan het voertuig enkel nog worden ingeschreven nadat de bevoegde autoriteiten van de lid-Staat van de Europese Unie waarin het voertuig voordien was ingeschreven per briefwisseling of via elektronische weg bevestigd hebben dat dit voertuig opnieuw in een andere lidstaat mag worden ingeschreven. »

Art. 8.Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende paragraaf : « § 6. De Minister bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden voornoemd kentekenbewijs eveneens in de vorm van een chipkaart kan worden uitgereikt. »

Art. 9.Artikel 17, § 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2. Het kentekenbewijs dient overhandigd te worden aan elke bevoegde persoon die erom verzoekt en van zijn hoedanigheid laat blijken. »

Art. 10.In artikel 20, § 2, 2° van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 april 2003, worden de woorden « aan de vertegenwoordigers van de Hoge Clerus, aan Voorzitters of Secretarissen-generaal en Kabinetschefs van de federale overheid » vervangen door de woorden « aan de hoogste gezagdragers van de erkende confessionele erediensten alsook aan die van de Centrale Raad der Niet-Confessionele Levensbeschouwelijke Gemeenschappen van België, aan Voorzitters van het Directiecomité van de federale overheidsdiensten en de federale programmatorische overheidsdiensten, aan de Directeurs van het algemeen beleid en aan de Directeurs van de beleidscel ».

Art. 11.In artikel 26, 9° van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 april 2002, wordt het woord « BTW-nummer » vervangen door het woord « ondernemingsnummer ».

Art. 12.In artikel 30 van hetzelfde besluit, wordt de eerste zin vervangen door de volgende bepaling : « Aan de voorzijde van een motorvoertuig bedoeld in artikel 1, 6°, a) van dit besluit, wordt in het midden of links daarvan een reproductie van de kentekenplaat bevestigd. »

Art. 13.Artikel 32, § 1, vierde lid, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld als volgt : « De aanvraag zelf wordt ingediend binnen de vijftien dagen. »

Art. 14.Artikel 36, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Kentekenplaten die geschrapt zijn of waarvan misbruik wordt gemaakt ten opzichte van de bepalingen van artikel 2 van hetzelfde besluit worden bij vaststelling door een bevoegd persoon in beslag genomen. »

Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt behalve de artikelen 3 en 7 die uitwerking hebben met ingang van 1 juni 2004 en artikel 12 dat uitwerking heeft met ingang van 1 oktober 2001.

Art. 16.Onze Eerste Minister, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Mobiliteit zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 februari 2005.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

^