Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 november 2001
gepubliceerd op 29 december 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van de statuten

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013134
pub.
29/12/2001
prom.
23/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/23/2001013134/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van de statuten (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van de statuten.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzigingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor de binnenscheepvaart Collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juni 1999 Oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van de statuten (Overeenkomst geregistreerd op 26 juli 1999 onder het nummer 51612/CO/139)

Artikel 1.Overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, heeft het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid, waarvan de statuten hierna worden bepaald.

Art. 2.Dit fonds voor bestaanszekerheid neemt de rechten en verplichtingen en ook het actief en het passief - niets uitgezonderd noch voorbehouden - over van het "Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart", zoals opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997 van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten (registratie op 26 september 1997 onder het nummer 45377/CO/139). HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel en doel

Art. 3.Overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, "Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart" genaamd.

Art. 4.De maatschappelijke zetel van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart is gevestigd te 2000 Antwerpen, Arenbergstraat 24.

Hij kan bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart worden overgebracht naar elke andere plaats in België.

Art. 5.Het fonds heeft tot doel : a) sociale voordelen toe te kennen aan de in artikel 6 bedoelde werkgevers, werklieden en werksters;b) het financieren, toekennen en uitkeren van toelagen en subsidies aan instellingen die afhangen van de in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart vertegenwoordigde organisaties of aan deze organisaties zelf, onder andere met het doel bij te dragen in de organisatie en werking van beroepsopleidings- en vervolmakingcursussen voor de in artikel 6 bedoelde werklieden en werksters en in de oprichting, uitrusting en het gebruik van lokalen voor ontspanning en huisvesting voor deze werklieden en werksters tijdens hun verblijf aan wal. De controle over de aanwending van de genoemde toelagen en subsidies wordt uitgevoerd door de raad van bestuur van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart; c) de bijdragen, nodig voor de werking van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart, aan te rekenen en te innen;d) te zorgen voor de uitkering van de voordelen; e) en alle andere opdrachten vervat in de collectieve arbeidsovereenkomst nr 66 gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 4 november 1997 - registratie op 25 november 1997 onder het nummer 46237/CO/300 t.t.z. : 1. het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen aan bepaalde personen;2. het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren;3. het financieren en organiseren van de opleiding van de werknemers, werkzoekenden, werklozen of andere doelgroepen;4. het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen;5. het financieren en organiseren van specifieke maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid;6. het nemen van maatregelen ter bevordering van de naleving van sociale verplichtingen. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 6.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de huidige en gewezen werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart. HOOFDSTUK III. - Modaliteiten van toepassing en uitkering

Art. 7.De aard, het bedrag, de modaliteiten van toekenning en uitkering van de voordelen bedoeld in artikel 5 a), en ook de aan te rekenen en te innen bijdragen bedoeld in artikel 5 c), worden vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.

Art. 8.In geen geval mag de betaling van de in artikel 5 a), bedoelde voordelen aan de werklieden en werksters afhankelijk worden gesteld van de storting van de door de werkgever verschuldigde bijdragen. HOOFDSTUK IV. - Bestuur

Art. 9.Het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit zes leden, waarvan drie voorgedragen door de werkgeversorganisaties en drie voorgedragen door de werknemersorganisaties en evenveel plaatsvervangers.

De effectieve en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur worden aangewezen door het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart onder de effectieve en plaatsvervangende leden van dit paritair comité.

Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden lid te zijn van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart. In dat geval wordt het lid wiens mandaat een einde nam, vervangen door een lid die tot dezelfde organisatie behoort.

Art. 10.Ieder jaar duidt de raad van bestuur in zijn midden een voorzitter, een ondervoorzitter en een secretaris aan. Voor het voorzitterschap en het ondervoorzitterschap wordt een beurtregeling toegepast onder de werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers.

De functie van secretaris kan door de raad van bestuur aan derden worden toevertrouwd. De secretaris, bedoeld in het vorige lid, kan enkel met een adviserende stem aan de vergaderingen van de raad van bestuur deelnemen.

Art. 11.De raad van bestuur vergadert op bijeenroeping van de voorzitter. De voorzitter is gehouden ten minste ieder kwartaal en telkens wanneer ten minste twee bestuurders, elk behorend tot een andere organisatie, erom verzoeken, de raad van bestuur bijeen te roepen. De oproepingen vermelden de agenda.

De verslagen worden opgemaakt door de secretaris en ondertekend door degene die de vergadering heeft voorgezeten.

Uittreksels uit deze verslagen worden ondertekend door de voorzitter of door twee bestuurders, zijnde een vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties en een vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties.

De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.

De stemming is slechts geldig indien ten minste één lid van iedere organisatie eraan heeft deelgenomen en op voorwaarde dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk werd vermeld op de agenda van de vergadering of indien het dringend moet worden behandeld.

Art. 12.De raad van bestuur heeft tot opdracht het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart te beheren en alle maatregelen te treffen die nodig blijken voor zijn goede werking. Hij bezit de meest uitgebreide machten inzake beheer en bestuur.

De raad van bestuur treedt in rechte op uit naam van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van de daartoe afgevaardigd bestuurder.

De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden overdragen.

Voor de andere akten dan die waarvoor door de raad van bestuur bijzondere opdrachten werden gegeven, volstaat, opdat het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden, de gezamenlijke handtekening van twee bestuurders, zijnde één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties en één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties, zonder dat deze bestuurders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken.

De bestuurders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan tengevolge van hun bestuur, met betrekking tot de verbintenissen van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart. HOOFDSTUK V. - Financiering

Art. 13.Het Fonds voor Rijn- en binnenscheepvaart beschikt over de bijdragen verschuldigd door de in artikel 6 bedoelde werkgevers.

Deze bijdragen en eventuele andere inkomsten worden per sociaal voordeel geboekt.

Art. 14.Het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart onderzoekt jaarlijks, zo vlug mogelijk na 1 januari, of het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart nog voldoende kapitaal in reserve heeft om zijn normale verplichtingen tijdens het begonnen kalenderjaar te kunnen nakomen. Indien wordt vastgesteld dat het kapitaal in reserve volstaat om die verplichtingen na te komen, worden de op 31 december van het voorgaand kalenderjaar van kracht zijnde bijdragen gehandhaafd voor de duur van het begonnen kalenderjaar.

Indien wordt vastgesteld dat het kapitaal in reserve niet volstaat om die verplichtingen na te komen, worden de in voorgaand lid bedoelde bijdragen verhoogd om te voldoen aan de normale verplichtingen van het begonnen kalenderjaar.

Art. 15.De in artikel 6 bedoelde werkgevers moeten de in artikel 13 bedoelde bijdragen storten op de postchequerekening van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart of op een door de raad van bestuur bepaalde bank, binnen de termijnen vastgesteld voor de betaling van de bijdragen voor de sociale zekerheid.

De niet binnen de vastgestelde termijnen betaalde bijdragen worden verhoogd met 10 pct. van het onbetaalde bedrag. Bovendien is een nalatigheidsintrest verschuldigd, berekend aan de rentevoet die wordt toegepast door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Teneinde de verschuldigde bijdragen tijdig te kunnen berekenen en aan de werkgevers mede te delen, stuurt de werkgever per kwartaal aan het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart een aangifte van de arbeidsprestaties, de uitbetaalde lonen en/of vergoedingen van de in artikel 6 bedoelde werklieden en werksters, hetzij op formulieren die door het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart worden verstrekt, hetzij op eigen formulieren die vooraf door de raad van bestuur werden goedgekeurd.

Deze aangiften moeten uiterlijk de 20e kalenderdag na het verstrijken van het kwartaal in het bezit zijn van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart.

De werkgevers aangesloten bij de Dienst der Maatschappelijke Zekerheid Binnenscheepvaart, waargenomen door de Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen der Ondernemingen voor Binnenscheepvaart, Arenbergstraat 24 te 2000 Antwerpen, worden vrijgesteld van bovengenoemde aangifte. De nodige gegevens van deze werkgevers zullen geput worden uit de loonsaangiften die zij aan de Dienst der Maatschappelijke Zekerheid Binnenscheepvaart maandelijks moeten toezenden.

Deze vrijstelling vervalt indien blijkt dat de Dienst der Maatschappelijke Zekerheid Binnenscheepvaart uiterlijk de 20e kalenderdag na het verstrijken van het kwartaal niet over alle gegevens beschikt.

Op eenvoudige vraag van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart moet de werkgever alle gegevens, nodig voor een goede werking, over hemzelf, zijn werklieden en werksters verstrekken.

Het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart mag de ontbrekende gegevens over werkgevers, werklieden en werksters eveneens opvragen bij de Dienst der Maatschappelijke Zekerheid Binnenscheepvaart.

Bij het niet verstrekken van de nodige inlichtingen en bescheiden en het niet naleven van de termijn voor loonsaangifte is er een administratieve sanctie van 2 000 BEF per aan te geven werkman of werkster verschuldigd; deze sanctie kan nooit lager zijn dan 5 000 BEF. Tevens wordt op 1 januari van elk jaar de administratieve sanctie aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen; het aldus bekomen bedrag wordt afgerond naar het lager honderdtal indien de twee laatste cijfers 01 tot en met 49 bedragen en naar een volgend honderdtal indien de twee laatste cijfers 50 tot en met 99 bedragen.

Voor de onbetaalde bijdragen, en ook voor de hierboven vermelde bijdrageverhogingen, nalatigheidintresten en administratieve sancties is geen enkele ingebrekestelling vereist.

Zij worden met alle rechtsmiddelen gevorderd.

De raad van bestuur mag, met inachtneming van bijzondere omstandigheden, geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bijdrageverhogingen en/of administratieve sancties verlenen. HOOFDSTUK VI. - Begrotingen, rekeningen

Art. 16.Het dienstjaar neemt een aanvang op 1 januari en wordt afgesloten op 31 december.

Art. 17.Elk jaar wordt, uiterlijk tijdens de maand december, een begroting voor het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart voorgelegd.

Art. 18.Op 31 december worden de rekeningen van het voorbije jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenplichtig gebied voldoende omschreven te zijn.

De raad van bestuur en ook de met toepassing van artikel 12 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid door het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart aangewezen revisor of accountant, brengen jaarlijks schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het voorbije kalenderjaar.

De balans, samen met het in vorig lid bedoeld jaarlijks verslag, moeten uiterlijk tijdens de maand juni van het daarop volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding en vereffening

Art. 19.Het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart kan enkel worden ontbonden in geval van opzegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart wijst in dat geval de vereffenaars aan, bepaalt hun machten en bezoldiging en stelt de bestemming vast die aan het vermogen van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart wordt gegeven, overeenkomstig het doel waartoe het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart is opgericht.

Art. 20.Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt die van 8 april 1997 van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten. (registratie op 26 september 1997 onder het nummer 45377/CO/139) alsook alle wijzigingen die erin zijn aangebracht. HOOFDSTUK VIII. - Opzegging

Art. 21.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking vanaf 1 januari 1999 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Elk van de ondertekende partijen kan ze opzeggen mits een opzeggingstermijn van zes maanden in acht wordt genomen. Deze opzegging wordt bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart en aan elk van de ondertekenende partijen betekend en heeft uitwerking de derde werkdag na de datum van verzending.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^