Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 oktober 2003
gepubliceerd op 17 november 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2003000847
pub.
17/11/2003
prom.
23/10/2003
ELI
eli/besluit/2003/10/23/2003000847/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 OKTOBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorliggend besluit strekt ertoe een toelage toe te kennen aan de leden van het personeel van de politiediensten aangewezen in de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie en de toekenningsvoorwaarden ervan te bepalen gelet op de gevraagde bijzondere vaardigheden en de toevertrouwde opdrachten.

Dit koninklijk besluit vindt zijn rechtsgrond in artikel 121 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

De Raad van State is nochtans van mening dat geen enkele wetsbepaling de Koning machtigt om het geldelijk statuut te wijzigen dat toepasselijk is op de leden van de federale en de lokale politie, terwijl bovendien dergelijke machtiging des te meer nodig is daar het principe van de toekenning van een dergelijke toelage een essentieel element inhoudt van het statuut van de politieambtenaren, in de zin van artikel 184 van de Grondwet. De Raad van State concludeert dat er geen rechtsgrond is.

Door, op 30 maart 2001, artikel 184 van de Grondwet te wijzigen, heeft de Grondwetgever aan de wetgever de bevoegdheid voorbehouden om de organisatie en de bevoegdheid van de geïntegreerde politiedienst te bepalen, alsmede de essentiële elementen van het statuut van haar personeelsleden.

De wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten heeft artikel 184 van de Grondwet uitgevoerd. Overeenkomstig de wens van de Grondwetgever, heeft de wetgever tussen de elementen van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, tot dan toe geregeld door het koninklijk besluit van 30 maart 2001, die statutaire elementen aangeduid die essentieel zijn, te onderscheiden van de eigenlijke uitvoerende of aanvullende bepalingen. De wet van 26 april 2002 heeft dit onderscheid bekrachtigd door de bevoegdheid van de Koning te bevestigen om de modaliteiten te bepalen van het statuut van de personeelsleden van het operationeel kader en van het administratief en logistiek kader (gewijzigd artikel 121 van de wet van 7 december 1998).

De wetgever heeft dus tegelijk de essentiële elementen van het statuut gepreciseerd en de Koning opgedragen die elementen te regelen die deze kwaliteit niet bezitten Tot de essentiële elementen, opgesomd in de wet van 26 april 2002, behoren - wat het geldelijk statuut betreft - enkel het recht op wedde en de gewaarborgde bezoldiging.

Daaruit kan niet anders dan geconcludeerd worden dan dat aan elk ander element van het geldelijk statuut dan het recht op wedde en de gewaarborgde bezoldiging niet het karakter van essentieel element toekomt, waarvoor enkel de wetgever bevoegd is.

De toelage van de leden van het personeel, die aangewezen zijn bij de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie maakt derhalve een statutaire modaliteit uit waarvan artikel 121 van de wet van 7 december 1998 de regeling toelaat door het voorliggend koninklijk besluit.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

ADVIES 35.673/2/V VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede vacatiekamer, op 3 juli 2003, door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie », heeft op 23 juli 2003 het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Rechtsgrond In het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie worden wijzigingen aangebracht bij het ontworpen besluit, dat het geldelijk statuut van de personeelsleden van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie aanpast door hen een toelage toe te kennen op grond van de bijzondere vaardigheden die voor hun aanwijzing vereist zijn (1).

Krachtens artikel 149 van de wet van 7 december tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, is de voornoemde algemene inspectie samengesteld uit ambtenaren van de federale politie en van de lokale politie. Krachtens artikel 70 van het voormelde koninklijk besluit van 20 juli 2001 behouden die ambtenaren hun statuut zoals vastgelegd met toepassing van artikel 121 van de voornoemde wet van 7 december 1998.

Geen enkele wetsbepaling machtigt de Koning om door de toekenning van een specifieke toelage het geldelijk statuut toepasselijk op de personeelsleden van de federale politie en de lokale politie aan te passen.

Zulk een machtiging is des te noodzakelijker daar het principe van de toekenning van zulk een toelage een essentieel element is van het statuut van de politieambtenaren in de zin van artikel 184 van de Grondwet (2) en bijgevolg door de wetgever moet worden vastgesteld.

Aangezien zulks niet het geval is, bezit het ontwerp geen rechtsgrond. (1) Zie de overwegingen in de aanhef van het ontwerpbesluit. (2) Zie advies 31.921/2, dat op 4 juli 2001 is gegeven over een ontwerp van koninklijk besluit betreffende de werking en het personeel van de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie, en advies 28.080/1/V/2/V, dat op 31 augustus 1998 is gegeven over een voorstel van wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.

23 OKTOBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121, 143 tot en met 149;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie;

Gelet op het protocol nr. 30/2 van 4 januari 2001 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 april en 18 november 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van onze Minister van Begroting van 14 mei 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van onze Minister van Ambtenarenzaken van 31 maart 2003;

Overwegende dat de opdrachten die toevertrouwd zijn aan de leden van het operationeel kader bij de Algemene Inspectie van de federale en van de lokale politie van die aard zijn dat ze bijzondere vaardigheden vereisen;

Dat de specifieke toegangsvoorwaarden voor een aanwijzing bij de Algemene Inspectie deze vaardigheden bevestigen;

Dat het bijgevolg passend is het geldelijk statuut van belanghebbenden aan te passen, rekening houdende met dat element;

Gelet op het advies 35.673/2/V van de Raad van State, gegeven op 23 juli 2003;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Een hoofdstuk, bevattende de artikelen 79bis tot 79quater, luidend als volgt, wordt ingevoegd in Titel VI van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 betreffende de werking en het personeel van de Algemene Inspectie van de federale politie en van de lokale politie : « HOOFDSTUK V. - De toelage voor de personeelsleden

Art. 79bis.De personeelsleden genieten, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag bedoeld in artikel 57, een toelage waarvan de toekenningsvoorwaarden en het bedrag door dit hoofdstuk worden bepaald.

Art. 79ter.Met uitzondering van de personeelsleden die voor een bij mandaat te begeven ambt in de Algemene Inspectie worden aangewezen, verkrijgen de politieambtenaren bedoeld in artikel 39, 1°, een toelage waarvan het jaarlijks bedrag op 2.500 EUR wordt vastgelegd.

Art. 79quater.§ 1. De toelage is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het personeelslid er een aanspraak kan op maken en is dit niet meer vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum waarop het er geen aanspraak meer kan op maken.

Als die data samenvallen met de eerste dag van een maand, ontstaat of vervalt het recht onmiddellijk. § 2. De toelage is verschuldigd in alle administratieve standen die recht geven op een volledige wedde of op een wedde zoals verschuldigd in het raam van het stelsel van de vrijwillige vierdagenweek of in dit van de halftijdse vervroegde uittreding bepaald in Titel XVI en XVIII van Deel VIII van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten.

Wanneer de maandwedde niet volledig is verschuldigd, wordt de toelage verminderd overeenkomstig dezelfde regels en in dezelfde mate als de wedde. § 3. De toelage wordt maandelijks, na vervallen termijn, uitbetaald.

De maandtoelage, die gelijk is aan één twaalfde van het jaarlijkse bedrag, wordt tegelijkertijd met de wedde uitbetaald.

De mobiliteitsregeling geldt voor de wedden van het personeel van de ministeries, geldt ook voor de in het eerste lid vermelde toelage.

De toelage wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003.

Art. 3.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 oktober 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL

^