Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 augustus 2005
gepubliceerd op 29 september 2005

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende het sectoraal brugpensioen

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2005012265
pub.
29/09/2005
prom.
24/08/2005
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 AUGUSTUS 2005. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende het sectoraal brugpensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, van 19 december 1974, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975;

Gelet op het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende het sectoraal brugpensioen, met uitzondering van de bepalingen in strijd met artikel 4, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 24 augustus 2005.

ALBERT Van Koningswege : Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 16 januari 1975, Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975.

Koninklijk besluit van 7 december 1992, Belgisch Staatsblad van 11 december 1992.

Koninklijk besluit van 31 mei 2001, Belgisch Staatsblad van 31 juli 2001.

Bijlage Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking Collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999 Sectoraal brugpensioen (Overeenkomst geregistreerd op 3 september 1999 onder het nummer 52339/CO/126) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders/sters van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking.

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 gesloten in de Nationale Arbeidsraad (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975) en van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen ingeval van conventioneel brugpensioen (Belgisch Staatsblad van 11 december 1992).

Art. 3.De collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op alle arbeiders die door een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd zijn verbonden, voor zover zij aanspraak kunnen maken op de werkloosheidsvergoeding en voldoen aan de leeftijds- en anciënniteitsvoorwaarden bepaald in de 2artikelen 4 en 5 of 6. HOOFDSTUK II. - Leeftijdsvoorwaarden Leeftijd

Art. 4.Kunnen aanspraak maken op het brugpensioen, de arbeiders die tussen 1 januari 1999 en 1 januari 2001 worden ontslagen en de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt.

Loopbaan

Art. 5.§ 1. Om echter recht te kunnen laten gelden op het brugpensioen, dient de arbeider/ster niet alleen de door de wetgeving gestelde loopbaanvereiste te vervullen, doch dient hij/zij bovendien een ononderbroken loopbaan te kunnen bewijzen van ten minste 15 jaar in de sector, bij de werkgever die hem ontslaat. § 2. De loopbaan wordt bewezen aan de hand van de jaren die onmiddellijk voorafgaan aan de datum waarop het brugpensioen aanvangt en voor dewelke ten minste 220 RSZ-dagen werden aangegeven.

De deeltijdse arbeider/ster dient een aantal RSZ-dagen te bewijzen dat overeenkomt met de breuk van zijn/haar tewerkstelling (x dagen/5 x 220 dagen of x uren/39 x 220 dagen).

Onder RSZ-dagen wordt verstaan : 1. bezoldigde dagen Dit zijn : de gewerkte dagen, de dagen gewaarborgd weekloon waarover RSZ-bijdragen verschuldigd zijn, de dagen klein verlet, betaalde dagen wegens educatief verlof, de inhaalrustdagen wegens arbeidsduurvermindering, meer- of overuren en de betaalde feestdagen.2. wettelijke vakantiedagen. Afwijking op de loopbaanvereisten

Art. 6.De werkgever die erom verzoekt kan, met de unanieme goedkeuring van het Paritair Comité, verkrijgen dat van de in artikel 5 gestelde loopbaanvereisten wordt afgeweken in de hiernavolgende gevallen : § 1. de werknemer voldoet niet aan de loopbaanvereiste onder artikel 5 § 1, bij de laatste werkgever, doch : 1° de loopbaan werd vervuld in eenzelfde onderneming die gedurende die loopbaan haar benaming of vennootschapsvorm heeft gewijzigd;2° de loopbaan werd vervuld in eenzelfde onderneming die voor een gedeelte van die loopbaan ressorteerde onder de bevoegdheidssfeer van een andere Paritair Comité dan het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;3° het gaat om een werknemer die werd ontslagen ingevolge faillissement bij een werkgever van de sector en werd aangeworven door de huidige werkgever. De gehele te bewijzen loopbaan dient dan in de sector te zijn gepresteerd.

In deze drie gevallen moet de werknemer de loopbaan bewijzen zoals bepaald bij artikel 5 § 2. § 2. De werknemer voldoet aan de loopbaanvereiste onder artikel 5 § 1, of beantwoordt aan de uitzonderingen onder artikel 6 § 1, doch voldoet niet aan de loopbaanvereiste onder artikel 5 § 2. § 3. De werknemer voldoet noch aan de loopbaanvereiste onder artikel 5 § 1 noch deze onder artikel 5 § 2.

In dit geval dient : a) de werkgever zijn vraag uitdrukkelijk te stellen en te motiveren;b) de werknemer een loopbaan van ten minste 5 jaar bij deze werkgever te bewijzen, conform de bepalingen van de artikelen 5 § 1 en § 2 of artikel 6 § 1.Deze 5 jaren moeten zich situeren onmiddellijk vóór het brugpensioen. HOOFDSTUK III. - Aanvullende vergoeding

Art. 7.De arbeiders omschreven in artikel 3 hebben recht op een bijkomende vergoeding ten laste van de werkgever op voorwaarde dat zij aanspraak kunnen maken op de werkloosheidsvergoeding voor bruggepensioneerden. Deze aanvullende vergoeding wordt maandelijks uitbetaald.

Art. 8.De aanvullende vergoeding, volgens de berekeningsmethode bepaald door het Paritair Comité wordt toegekend vanaf het einde van de normale wettelijke opzeggingstermijn tot de pensioengerechtigde leeftijd.

De aanvullende vergoeding bestaat uit de helft (50 pct.) van het verschil tussen de werkloosheidsvergoeding en het nettorefertemaandloon. De sociale en/of fiscale afhoudingen op de aanvullende vergoeding vallen ten laste van de arbeider/ster.

Art. 9.De aanvullende vergoeding, zoals bepaald in artikel 8, is gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen, zoals dat is voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 maart 1993, koninklijk besluit van 10 juni 1994, Belgisch Staatsblad van 1 september 1994, gewijzigd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 november 1997.

Art. 10.De opzegging van de individuele arbeidsovereenkomst van de arbeider/ster zal slechts worden gegeven als blijkt dat de betrokken arbeider/ster in aanmerking komt voor werkloosheidsvergoeding voor bruggepensioneerden onder meer wat de loopbaanvereisten betreft zoals bepaald in de artikelen 4, 5 en 6. Als bewijs van het feit dat hij de wettelijke loopbaanvereiste vervult, zal de werknemer een daartoe bestemd attest overhandigen aan de werkgever.

Art. 11.De werkgever die met het oog op het brugpensioen zijn arbeider ontslaat, is verplicht die te vervangen door een volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of door een andere persoon, zoals voorzien bij koninklijk besluit van 7 december 1992 en binnen de termijn in dit koninklijk besluit bepaald.

In de vervanging moet worden voorzien gedurende ten minste zesendertig maanden. Bij niet-vervanging worden automatisch de sancties toegepast voorzien in het koninklijk besluit van 7 december 1992. De onderneming die beantwoordt aan één der zes criteria vernoemd in het koninklijk besluit van 7 december 1992 met betrekking tot de definiëring van bedrijven in moeilijkheden of in herstructurering en die aldus erkend is door de Minister van Tewerkstelling en Arbeid, kan van vervanging worden vrijgesteld. HOOFDSTUK IV. - Geldigheid

Art. 12.De collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999, ze houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2001.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 14 mei 1997, koninklijk besluit van 31 mei 2001, Belgisch Staatsblad van 31 juli 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 augustus 2005.

Voor de Minister van Werk, afwezig : De Minister van Begroting en Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE

^