Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 juli 1997
gepubliceerd op 15 augustus 1997

Koninklijk besluit betreffende de personeelsenveloppe van militairen, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie

bron
ministerie van landsverdediging
numac
1997007148
pub.
15/08/1997
prom.
24/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/24/1997007148/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 1997. Koninklijk besluit betreffende de personeelsenveloppe van militairen, met toepassing van artikel 3, § 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, vindt zijn wettelijke grondslag in arti-kel 3, 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

Voormeld artikel 3, 1, 1°, machtigt inderdaad de Koning om maatregelen te nemen om het bedrag, de voorwaarden en de wijze van toekennen van de subsidies, vergoedingen, uitkeringen en andere uitgaven, die geheel of ten dele, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten laste van de Staat zijn vast te stellen, aan te passen of te verlagen. Het ontwerp van besluit draagt bij tot de verwezenlijking van deze doeleinden, met naleving van de principes gehuldigd door artikel 2, 3, van voornoemde wet van 26 juli 1996.

Ingevolge de herstructurering van de krijgsmacht worden immers sedert enkele jaren de effectieven van de krijgsmacht geleidelijk verminderd, met een verlaging van de personeelsuitgaven en een gunstige budgettaire weerslag als gevolg.

Het ontwerp van besluit beoogt de bepaling van de toegelaten personeelsenveloppe aan militairen van het actief kader in de krijgsmacht, op vredesvoet en buiten de periode van oorlog, zoals gedefinieerd in de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden. Hiermee wordt aan het herstructureringsplan van de krijgsmacht zijn volle uitwerking gegeven, immers de totale personeelsenveloppe voor het actief kader wordt gereduceerd tot 40 000 militairen en 2 500 leerlingen. Dit aantal van 42 500 militairen dient ten laatste bereikt op 31 december 2002 maar door het opleggen van tussenliggende drempels wordt de mogelijkheid tot aanwerving voor de minister van Landsverdediging vanaf 31 december 1997 beperkt in functie van een aan het einde van elk jaar bepaald en niet te overschrijden streefcijfer aan militairen.

Voor de personeelscategorie van de officieren wordt de getalsterkte zoals die bepaald werd in de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht van 6 680 officieren verrninderd tot 5 000 officieren, terwijl voor de personeelscategorie van de onderofficieren tot heden in het koninklijk besluit van 30 mei 1974 houdende vaststelling van het maximum aantal onderofficieren van het actief kader der land-, lucht-, en zeemacht en van de medische dienst alsook van het maximum aantal militaire beroepsmuzikanten, dit aantal bepaald was op 24 949 en dit nu wordt verminderd tot 15 000.

Deze personeelsenveloppe zal tevens het voorwerp vormen van een ontwerp van koninklijk besluit houdende vaststelling op vredesvoet van het aantal en de verdeling van de militairen in werkelijke dienst in de schoot van de krijgsmacht. Dit ontwerp van koninklijk besluit zal gebaseerd zijn op artikel 167 van de Grondwet.

Er dient onderstreept dat het hoger genoemde ontwerp van koninklijk besluit voor wat betreft de opperofficieren en hoofdofficieren het onderscheid zal maken tussen "nationale functies", die overeenstemmen met de kaderbehoeften van onze krijgsmacht, en ' internationale functies", die onontbeerlijk zijn om een adekwate vertegenwoordiging te verzekeren van België in de diverse representatieve- of beslissingsorganen van de allianties en supranationale verdedigingsorganismen waarvan ons land deel uitmaakt. Ingevolge de herstructurering hebben, verhoudingsgewijze, de nationale functies aan belang verloren ten voordele van de internationale functies.

Analyse van de artikelen Artikel 1 In dit artikel wordt op ondubbelzinnige wijze de personeelsenveloppe aan militairen van het actief kader in de krijgsmacht, op vredesvoet en buiten de periode van oorlog, gedefinieerd. Daarnaast worden een aantal basisdefinities opgesomd die noodzakelijk zijn voor een nauwkeurig begrip van de bepalingen van dit besluit.

De personeelsenveloppe wordt gevormd door de maximum toegelaten voltijdse budgettaire effectieven aan militair personeel. Enkel het personeel dat bezoldigd wordt op het personeelsbudget van het Ministerie van Landsverdediging komt in aanmerking, waarmee duidelijk gesteld wordt dat "buiten budget" tevens "buiten enveloppe" betekent.

Gezien de invoering van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de halftijdse vervroegde uitstap dienen de effectieven te kunnen worden uitgedrukt in equivalenten van voltijdse prestaties van werkelijke dienst.

Artikel 2 Dit artikel bevat de bepaling van de globale enveloppe van personeel van het actief kader ( 1, eerste lid). Het verdeelt dit aantal daama onder de drie personeelscategorieën ( 1, tweede lid). Uiteindelijk geeft het de verdeling per personeelsondercategorie of groep van personeelsondercategorieën ( 1, derde lid). Paragraaf 2 bepaalt de personeelsenveloppe voor de leerlingen.

Artikel 3 Dit artikel somt de militairen op die in de aantallen bepaald in arti-kel 2, 1, niet mogen worden begrepen : het gaat om een aantal taken die geen rechtstreeks verband hebben met de opdracht en de werking van de strijdkrachten.

Artikel 4 Artikel 4 verduidelijkt dat de officieren aangesteld in de graad van brigadegeneraal of in een gelijkwaardige graad begrepen zijn in de enveloppe van de personeelscategorie waartoe de graad behoort waarin zij zijn benoemd. In de praktijk is dit de graad van kolonel, of een gelijkwaardige graad. Het zijn trouwens de statutaire bepalingen toepasselijk op de kolonels (bijvoorbeeld, de leeftijd van oppensioenstelling) die toepasselijk zijn op de brigadegeneraals.

Artikel 5 Het eerste lid handelt over de verdere verdeling van de per personeelsondercategorie of per groep van personeelsondercategorieën verdeelde aantallen. Steunend op artikel 167 van de Grondwet worden door de Koning deze aantallen verder onderverdeeld over de krijgsmachtdelen, de medische dienst en bijzondere korpsen door de Koning bepaald. Deze bepalingen slaan immers enkel op de organisatie en de aanwending van de krijgsmacht.

Indien de vastgestelde aantallen per personeelsondercategorie of groep van personeelsondercategorieën niet worden bereikt, laten de bepalingen van het tweede lid toe binnen elk krijgsmachtdeel en dit per personeelscategorie, het verschil ten goede te laten komen aan een lagere personeelsondercategorie of aan een lagere groep van personeelsondercategorieën.

De bepaling van het derde lid laat toe een tekort in het aantal van de personeelsenveloppe van het actief kader ten goede te laten komen aan de personeelsenveloppe van de leerlingen.

Artikel 6 Dit artikel heft de artikelen 1 tot 5 van de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht op daar hun inhoud mutatis mutandis hemomen dient te worden in een toekomstig koninklijk besluit houdende vaststelling op vredesvoet van het aantal en de verdeling van de militairen in werkelijke dienst in de schoot van de krijgsmacht.

Artikelen 7 en 8 De aantallen vastgesteld in artikel 2 stemmen overeen met de beoogde getalsterkte van de krijgsmacht op 31 december 2002. Om op een progressieve en harmonieuze wijze een overgang te verzekeren van de bestaande getalsterkte naar de vastgestelde personeelsenveloppe (artikel 2), en om geen afbreuk te doen aan de uitvoering van de opdracht van de krijgsmacht is het noodzakelijk overgangsbepalingen te voorzien.

De uitleg met betrekking tot de budgettaire impakt van de genomen maatregelen, geformuleerd in de inleiding van dit verslag toont aan dat het ontwerp het doel zal bereiken vooropgesteld door de wetgever in artikel 3, 1, 1°, van de hoger vermelde wet van 26 juli 1996.

De Raad van State heeft met betrekking tot het ontwerp dat hem werd voorgelegd een advies verstrekt dat zich beperkt tot de laconieke vaststelling dat de hoger vermelde wet van 26 juli 1996 de Koning niet de bevoegdheid geeft om tussen te komen in het statuut van de militairen en zo de machten door de Grondwet voorbehouden aan de wetgever uit te oefenen.

Het ontwerp heeft nochtans geenszins betrekking op de materies die door de artikelen 182 en 183 van de Grondwet aan de wetgever werden voorbehouden. Het betreft immers niet de wijze waarop het leger wordt aangeworven, noch de bevorderingen of de rechten en de verplichtingen van de militairen. Daarenboven legt het ontwerp evenmin het legercontingent vast, daar dit zich niet beperkt tot de militairen van het actief kader. Het beantwoordt daarentegen aan de voorwaarden gedefinieerd in artikel 105 van onze basiswet en laat bovendien besparingen toe voortvloeiend uit de overgangsmaatregelen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, negende kamer, op 27 mei 1997 door de Minister van Landsverdediging verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over : 1° een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de personeelsenveloppe van militairen, met toepassing van artikel 3, 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie", vraag aangevuld bij brief bij de Raad van State.binnengekomen op 8 november 1996 (L. 26.465); 2° een ontwerp van koninklijk besluit "tot instelling van de vrijwillige arbeidsregeling van de vierdagenweek en de regeling van de Halftijdse vervroegde uitstap voor sommige militairen en tot wijziging van het statuut van de militairen met het oog op de instelling van de tijdelijke ambtsontheffing wegens loopbaanonderbreking, met toepassing van artikel 3, 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie" (L.26.469); 3° een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht, met toepassing van artikel 3, 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie" (L.26.470), heeft op 30 juni 1997 het volgende advies gegeven : De voorliggende ontwerpen hebben respectievelijk tot doel : 1. het eerste, "de (...) personeelsenveloppe (...) voor het actief kader" van de krijgsmacht en de enveloppe voor de leerlingen, in vredestijd en buiten periode van oorlog, vast te stellen en de verdeling ervan over de personeelscategorieën en de krijgsmachtdelen, de medische dienst en de bijzondere korpsen te regelen (L. 26.465/9);. 2. het tweede, om voor sommige militairen bijzondere arbeids- en loopbaanregelingen in te voeren, nl.de vierdagenweek, met loonverlies, halftijds werken gedurende de laatste vijf dienstjaren, eveneens met loonverlies, en tijdelijke ambtsontheffing gedurende maximum vijf jaar, die eventueel met vier jaar kan worden verlengd wegens persoonlijke aangelegenheden (L. 26.469/9); 3. het derde, om een regeling tot stand te brengen met betrekking tot de vrijwillige of verplichte indisponibiliteitstelling van sommige militairen aan het einde van hun loopbaan (L.26.470/9).

De voorgenomen bepalingen, die betrekking hebben op de aanwerving en de rechten en plichten van de militairen, mogen volgens arti-kel 182 van de Grondwet alleen bij wet worden vastgesteld (1).

De steller van de ontwerpen wil zich baseren op de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, waarin de Koning toegestaan wordt verschillende maatregelen te nemen waarbij Hij, luidens artikel 3, 2, van deze wet, gemachtigd wordt om de van kracht zijnde wettelijke bepalingen op te heffen, aan te vullen, te wijzigen of te vervangen en dus om bijzondere wetgevende machten uit te oefenen.

Zoals blijkt uit het opschrift, de aanhef, en de memorie van toelichting van de ontwerpen en uit de uitleg van de gemachtigde officier, beroept de steller zich daartoe in het bijzonder op artikel 3, 1, 1°, van de genoemde wet;

Luidens die bepaling « (Kan) de Koning (...) maatregelen nemen om : 1° het bedrag, de voorwaarden en de wijze van toekennen van de..., vergoedingen, uitkeringen en andere uitgaven vast te stellen, aan te passen of te verlagen die geheel of ten dele, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten laste van de Staat zijn. ».

Zulk een bepaling, die in zeer algemene zin is gesteld, mag niet worden geïnterpreteerd alsof zij de Koning machtigt om wetgevende bevoegdheden uit te oefenen in alle aangelegenheden; wanneer het gaat om aangelegenheden die door de Grondwet uitsluitend in handen van de wetgever worden gelegd, moet zulk een machtiging uitdrukkelijk geschieden. Met andere woorden, om één van die uitsluitend aan de wetgever toegewezen bevoegdheden te kunnen uitoefenen, in het onderhavige geval de regeling van de aanwerving van de militairen en van hun rechten en plichten, had de Koning daartoe uitdrukkelijk bij wet gemachtigd moeten worden (1).

Aangezien er geen zulke uitdrukkelijke machtiging is, hebben de ontwerpen die ter fine van advies aan de Raad van State zijn voorgelegd, geen enkele rechtsgrond.

De Kamer was samengesteld uit : De heren : C.-L. Closset, kamervoorzitter;

C. Wettinck en P. Lienardy, staatsraden;

P. Gothot en J. van Compernolle, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. M. Proost, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. P. Vandernacht, adjunct-auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door Mevr. F. Carlier en toegelicht door de heer P. Brouwers, adjunctreferendarissen.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Lienardy.

De griffier, M. Proost.

De voorzitter, C.-L. Closset.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 24 JULI 1997. Koninklijk besluit betreffende de personeelsenveloppe van militairen, met toepassing van artikel 3, 1, 1°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht, inzonderheid op de artikelen 1 tot 4, en 5, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990;

Gelet op de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, inzonderheid op artikel 3, 1, 1°;

Gelet op het protocol van het onderhandelingscomité, afgesloten op 20 mei 1997;

Gelet op het advies van de inspecteur van financien, gegeven op 14 mei 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 23 mei 1997;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 22 mei 1997;

Gelet op de beraadslaging van de Ministerraad op 22 mei 1997 over de vraag van advies binnen een termijn van één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 30 juni 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit wordt, telkens als een graad wordt vermeld, ook de gelijkwaardige graad bedoeld.

Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° budgettaire effectieven : het militair personeel waarvan de bezoldiging ten laste valt van het personeelsbudget van het Ministerie van Landsverdediging;2° voltijdse effectieven : de effectieven uitgedrukt in equivalenten van voltijdse prestaties van werkelijke dienst, waarbij de perioden die, in de statuten van het militair personeel met periodes van werkelijke dienst worden gelijkgesteld zonder dat zij in de feiten overeenstemmen met werkelijke dienstprestaties, hiervoor niet in aanmerking worden genomen;3° personeelsenveloppe : de maximum toegelaten voltijdse budgettaire effectieven aan militair personeel;4° militairen van het actief kader : de beroepsmilitairen; de aanvullingsmilitairen; de hulpofficieren van het varend personeel van de luchtmacht; de militairen korte termijn; de tijdelijke militairen; de kandidaat-officieren en de kandidaat-onderofficieren van het actief kader, aangesteld in de graad van onderluitenant, respectievelijk sergeant en die zich reeds bevinden in hun eenheid van definitieve eerste aanwijzing; de kandidaat-vrijwilligers van het actief kader; 5° leerlingen : de leerlingen die gevormd worden tot officier of onderofficier in een categorie van militairen van het actief kader bedoeld in 4° en die zich nog niet bevinden in hun eenheid van definitieve eerste aanwijzing;6° bekleed met een graad : benoemd of aangesteld in die graad;7° personeelscategorie : één van de drie volgende categorieën : a) de "officieren" : de militairen bekleed met een officiersgraad; de "onderofficieren" : de militairen bekleed met een onderofficiersgraad; c) de "vrijwilligers" : de andere militairen;8° personeelsondercategorie : één van de volgende ondercate-gorieën : a) de "opperofficieren" : de officieren bekleed met de graad van luitenant-generaal of generaal-majoor;b) de "hoofdofficieren" : de officieren bekleed met de graad van kolonel, luitenant-kolonel of majoor;c) de "lagere officieren" : de officieren bekleed met de graad van kapitein-commandant, kapitein, luitenant of onderluitenant;d) de "hoofdonderofficieren" : de onderofficieren bekleed met de graad van adjudant-majoor of adjudant-chef;e) de "keuronderofficieren" : de onderofficieren bekleed met de graad van adjudant of eerste sergeant-majoor;f) de "lagere onderofficieren" : de onderofficieren bekleed met de graad van eerste sergeant-chef, eerste sergeant of sergeant;g) de "keurvrijwilligers" : de vrijwilligers bekleed met de graad van eerste korporaal-chef of korporaal-chef;h) de "lagere vrijwilligers" : de vrijwilligers bekleed met de graad van korporaal, eerste soldaat of soldaat;9° groep van personeelsondercategorieën : de samenvoeging van ten minste twee personeelsondercategorieën die tot een zelfde personeelscategorie behoren;10° gradengroep : de samenvoeging binnen een personeelsonder-catogorie van twee of meer graden met het oog op de verdere verdeling van de getalsterkte;11° periode van oorlog : de periode gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, van de wet van 20 mei 1994 betreffende de aanwending van de krijgsmacht, de paraatstelling, alsook betreffende de periodes en de standen waarin de militair zich kan bevinden.

Art. 2.1. In vredestijd en buiten de periode van oorlog bedraagt de personeelsenveloppe voor het actief kader 40 000 militairen.

Deze enveloppe bedraagt per personeelscategorie : 1° 5 000 officieren;2° 15 000 onderofficieren;3° 20 000 vrijwilligers. De enveloppe per personeelsondercatogorie of groep van personeelsondercategorieën bedraagt : 1° 37 opperofficieren;2° 1 402 hoofdofficieren;3° 3 561 lagere officieren;4° 1 800 hoofdonderofficieren;5° 13 200 keuronderofficieren en lagere onderofficieren.2. In vredestijd en buiten de periode van oorlog bedraagt de personeelsenveloppe voor de leerlingen 2 500 militairen.

Art. 3.In de bij artikel 2, 1, vastgestelde enveloppe zijn niet begrepen : 1° het hoofd van het Militair Huis van de Koning;2° de militaire Commandant van het Paleis der Natie en de militairen die aangewezen worden voor het wachtdetachement van het Paleis der Natie of van de Gemeenschaps- en Gewestraden;3° de militairen waarvan de bezoldiging niet op de personeelsbegroting van het Ministerie van Landsverdediging wordt aangerekend;4° de militairen gebezigd buiten de krijgsmacht overeenkomstig de wet van 20 mei 1994 betreffende de beziging van militairen buiten de krijgsmacht;5° de militairen in mobiliteit of in disponibiliteit;6° de militairen van het reservekader die vrijwillige encadreringsprestaties vervullen.

Art. 4.De officieren aangesteld in de graad van brigadegeneraal zijn begrepen in de enveloppe van de ondercategorie van de hoofdofficieren die overeenstemt met de graad waarin zij benoemd zijn.

Art. 5.De enveloppe van militairen van het actief kader, verdeeld per personeelsondercategorie of per groep van personeelsondercategorieën zoals vastgesteld in artikel 2, 1, derde lid, wordt door de Koning verder onderverdeeld over de krijgsmachtdelen, de medische dienst en bijzondere korpsen, die de Koning kan bepalen, waarbij rekening gehouden wordt met de behoeften van de organisatie van de krijgsmacht en van het statuut van de militairen. Hij is gemachtigd alle opperofficieren, of een deel onder hen, niet te verdelen over de krijgsmachtdelen, de medische dienst en de bijzondere korpsen en hen te rangschikken in een intermachtengroep.

Indien de vastgestelde aantallen per personeelsondercategorie of groep van personeelsondercatogorieën zoals vastgesteld in artikel 2, 1, derde lid, niet worden bereikt, mag het verschil per personeelscategorie ten goede komen aan een lagere personeelsondercategorie of een lagere groep van personeelsondercategorieën.

Indien het vastgestelde aantal van de personeelsenveloppe voor het actief kader zoals vastgesteld in artikel 2, 1, eerste lid, niet wordt bereikt, mag het verschil ten goede komen aan de personeelsenveloppe van de leerlingen.

Art. 6.Worden opgeheven in de wet van 13 juli 1976 betreffende de getalsterkte aan officieren en de statuten van het personeel van de krijgsmacht : 1° de artikelen 1 tot 4;2° artikel 5, gewijzigd bij de wet van 28 december 1990.

Art. 7.Bij wijze van overgangsmaatregel en ten einde geleidelijk en ten laatste op 31 december 2002 te komen tot een enveloppe van42 500 militairen, hetzij de som van de enveloppe bedoeld in artikel 2, 1, eerste lid en artikel 2, 2, kan de minister van Landsverdediging voor de jaren 1998 tot 2003 slechts overgaan tot het aanwerven van militairen voor zover aan het einde van elk jaar dat aan het jaar van de werving voorafgaat, de volgende streefcijfers aan militairen binnen de personeelsenveloppe niet overschreden worden : 1° op 31 december 1997 : 44 654;2° op 31 december 1998 : 43 988;3° op 31 december 1999 : 43 717;4° op 31 december 2000 : 43 463;5° op 31 december 2001 : 43 043;6° op 31 december 2002 : 42 500.

Art. 8.De Koning bepaalt de overgangsmaatregelen die nodig zijn voor de toepassing van dit besluit. Voor de personeelscategorieën, -ondercategorieën en groepen van ondercategorieën die ten opzichte van de aantallen bepaald in artikel 2, 1, van dit besluit een overtal vertonen, moeten deze maatregelen voorzien in een geleidelijke jaarlijkse daling.

Art. 9.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 24 juli 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, J.-P. PONCELET

^