Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 oktober 2001
gepubliceerd op 02 maart 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de flexibiliteit

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013020
pub.
02/03/2002
prom.
24/10/2001
ELI
eli/besluit/2001/10/24/2001013020/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 OKTOBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de flexibiliteit (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de arbeidswet van 16 maart 1971, inzonderheid op artikel 20bis, ingevoegd bij de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, gewijzigd bij de herstelwet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen en de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de edele metalen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999, gesloten in het Paritair Subcomité voor de edele metalen, betreffende de flexibiliteit.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 oktober 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Arbeidswet van 16 maart 1971, Belgisch Staatsblad van 30 maart 1971.

Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985.

Wet van 21 december 1994, Belgisch Staatsblad van 23 december 1994.

Wet van 26 juli 1996, Belgisch Staatsblad van 1 augustus 1996.

Bijlage Paritair Subcomité voor de edele metalen Collectieve arbeidsovereenkomst van 24 juni 1999 Flexibiliteit (Overeenkomst geregistreerd op 26 juli 1999 onder het nummer 51636/CO/149.03) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor de edele metalen.

Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en werksters. HOOFDSTUK II. - Draagwijdte en toepassingssfeer van de overeenkomst

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten in toepassing van artikel 20bis, § 1 van de arbeidswet van 16 maart 1971, gewijzigd door artikel 37 van hoofdstuk V van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. Dit impliceert dat het huidig akkoord de afwijkingen inzake arbeidstijd regelt voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de edele metalen ressorteren. HOOFDSTUK III. - Toepassingsmodaliteiten Afdeling 1. - Seizoenpieken

Art. 3.Om het hoofd te kunnen bieden aan een te voorziene toename van het werk in het bedrijf tijdens sommige periodes van het jaar, kunnen de ondernemingen een glijdende werkweek instellen, zoals voorzien in artikel 20bis van de arbeidswet van 16 maart 1971, volgens de hierna volgende modaliteiten, op voorwaarde dat zij, over een periode van een jaar, de conventionele gemiddelde wekelijkse arbeidsduur, zijnde 38 uren niet overschrijden.

Art. 4.§ 1. Over een periode van één jaar welke overeenstemt met het kalenderjaar, bedraagt het te presteren aantal arbeidsuren, 52 maal de wekelijkse arbeidsduur voorzien in het arbeidsreglement, van de onderneming hierna genoemd "arbeidsreglement".

De rustdagen bepaald bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen en de periodes van schorsing van uitvoering van de arbeidsovereenkomst vastgesteld bij de wet van 3 juli 1978, betreffende de arbeidsovereenkomsten gelden als arbeidstijd voor de berekening van de arbeidsduur die over het jaar moet nageleefd worden. § 2. Het aantal uren dat gepresteerd mag worden beneden of boven het normaal dagrooster dat voorzien is in het arbeidsreglement, bedraagt maximum 2 uur per dag. De dagelijkse arbeidsduur mag evenwel nooit de 9 uren overschrijden. § 3. Het aantal uren dat gepresteerd mag worden beneden of boven de wekelijkse grens van de arbeid, zoals vastgesteld in het arbeidsreglement, bedraagt maximum 5 uur per week. De wekelijkse arbeidsduur mag evenwel nooit de 45 uren overschrijden. § 4. De arbeidsperiodes tijdens dewelke de wekelijkse arbeidsduur mag worden overschreden, worden bepaald met een maximum van 60 arbeidsdagen per jaar. De uren die boven de gewone in artikel 4 bedoelde grenzen worden verricht, worden gerecupereerd in de loop van drie kalendermaanden die op deze periode volgen, echter binnen de grenzen bepaald in § 1. § 5. De keuze van de periode(s) gebeurt voor 31 december van het voorafgaande kalenderjaar. § 6. In de ondernemingen waar een vakbondsafvaardiging bestaat, worden het stelsel en de periodes bepaald volgens een paritair akkoord tussen de vakbondsafvaardigingen en de werkgever.

In de ondernemingen met minder dan 50 werknemers en zonder vakbondsafvaardiging kan de procedure inzake aanpassing van het arbeidsreglement slechts opgestart worden ten vroegste 30 dagen nadat zij die aanpassing hebben meegedeeld op een vergadering van het paritair subcomité. § 7. De nationale vakbondsorganisaties of de voorzitter van het paritair subcomité ontvangen een afschrift van de beslissing die in de onderneming wordt uitgehangen. Afdeling 2. - Onvoorziene toename van het werk

Art. 5.§ 1. Om het hoofd te kunnen bieden aan een onvoorziene toename van het werk, mogen bijkomende prestaties met een maximum van 5 uren per week worden verricht. § 2. Die uren worden gepresteerd binnen het raam van artikel 25 van de arbeidswet van 16 maart 1971. § 3. Deze uren worden binnen de 30 kalenderdagen gerecupereerd. Deze variabele werktijd wordt enkel verricht door vrijwilligers. Deze bijkomende prestaties dienen te worden meegedeeld door aanplakking, 24 uren op voorhand, van een bericht zoals voorzien in artikel 14 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen en de latere wijzigingen ervan. § 4. De afwijkende regeling dient gemeld te worden aan de ondernemingsraad of de vakbondsafvaardiging of bij ontstentenis aan het paritair subcomité. § 5. De onderneming kan, tot beloop van maximum 60 werkdagen per jaar en per werknemers, beroep doen op de soepele werktijdregeling wegens onvoorziene toename van het werk, binnen het raam van de jaargrens bepaald in artikel 6. Afdeling 3. - Jaargrens

Art. 6.De totale duur van de periodes voorzien onder afdelingen 1 en 2 mogen 60 werkdagen per jaar en per werkman niet overschrijden. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepaling

Art. 7.Bovenstaande bepalingen doen geen afbreuk aan de wettelijke bepalingen, aan de bestaande ondernemingsovereenkomsten of aan de besprekingen die in de ondernemingen aan de gang zijn. HOOFDSTUK V. - Duurtijd

Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 1999 en treedt buiten werking op 30 juni 2001.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^