Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 september 2006
gepubliceerd op 20 oktober 2006

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet met het oog op het invoeren van een maximale nulstellingstermijn

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2006011397
pub.
20/10/2006
prom.
24/09/2006
ELI
eli/besluit/2006/09/24/2006011397/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet met het oog op het invoeren van een maximale nulstellingstermijn


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorgelegde ontwerp van besluit bevat, enerzijds, legistieke aanpassingen die voortspruiten uit de wet van 24 maart 2003 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet en, anderzijds, een nieuwe bepaling die betrekking heeft op de invoering van de maximale nulstellingstermijn.

Artikel 1 van het ontwerp van besluit is van zuiver legistieke aard en volgt uit de wijziging van artikel 1, 8°, van de wet van 12 juni 1991 en de aanvullende opmerkingen van de Raad van State.

Artikel 2 van het ontwerp van besluit is grotendeels van legistieke aard en spruit voort uit de afschaffing van het kredietaanbod bij de wet van 24 maart 2003. Het bepalen van de residuele waarde is in principe altijd mogelijk en zelfs noodzakelijk met het oog op het bepalen van het jaarlijkse kostenpercentage. Mocht dit toch onmogelijk blijken dan wordt teruggevallen op de lineaire afschrijving van het goed als enige parameter, reeds voorzien in het koninklijk besluit van 4 augustus 1992.

De wijzigingen aangebracht bij artikel 3 van het ontwerp aan artikel 5 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 spruiten voort uit de wijziging van de definitie van de debetrentevoet bedoeld in artikel 1, 8°, van de wet van 12 juni 1991. De verwijzing naar de actuariële methodiek werd thans opgenomen in de wet zelf alsook de mogelijkheid dat zij kan uitgedrukt worden in een percentage op jaarbasis of periodieke basis.

De berekening van de debetrentevoet uitgedrukt in een percentage op periodieke basis, die gelijkwaardig is aan de debetrentevoet uitgedrukt in een percentage op jaarbasis, gebeurt op de volgende manier : het periodieke percentage = (de debetrentevoet op jaarbasis + 1) (de periode, uitgedrukt in het aantal gekozen tijdseenheden/een jaar, uitgedrukt in de gekozen tijdseenheden) - 1.

Bijvoorbeeld : - de semesteriële debetrentevoet gelijkwaardig aan de jaarlijkse debetrentevoet van 9,5 % = 1,095(6/12) - 1 = 1,095(1/2) - 1 = 1,04642 - 1 = 4,64 %; - de maandelijkse debetrentevoet gelijkwaardig aan een debetrentevoet op jaarbasis van 12 % = (1 + 0,12)(1/12) - 1 = 0,95 %; - de debetrentevoet op 43 dagen gelijkwaardig aan de debetrentevoet op jaarbasis = (de debetrentevoet op jaarbasis + 1)(43/365) - 1.

Andersom wordt, bijvoorbeeld, een maandelijkse debetrentevoet omgezet naar een jaarlijkse debetrentevoet als volgt : 0,5 % per maand = (1+ 0,005)12 - 1 = 6,17 % per jaar.

Het equivalent van een jaar is zoals bij het jaarlijkse kostenpercentage 365 dagen en niet 360.

Artikel 4 is van zuiver legistieke aard en behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 5, 1°, is van louter legistieke aard. Artikel 5, 2°, voert de nulstelling in overeenkomstig het nieuwe artikel 22, § 2, van de wet.

Het artikel is gebaseerd op een vroeger ontwerp van koninklijk besluit waarover door de Raad voor het Verbruik reeds een - unaniem positief- advies was uitgebracht op 18 oktober 1996 (RVV advies nr. 151). De Raad van State had het ontwerp van besluit afgewezen omdat oud artikel 22 van de wet geen voldoende rechtsbasis schonk. Aan deze eis is thans voldaan ingevolge de wijziging van artikel 22.

De thans voorgestelde bepalingen houden rekening met de opmerkingen van de Raad voor het Verbruik waar er een zekere consensus was met betrekking tot een eenvormige terugbetalingstermijn van 60 maanden.

Het voorstel van de producenten om een langere termijn te voorzien voor de kredietovereenkomsten die gepaard gaan met een zakelijke zekerheid werd niet gevolgd omdat dergelijke overeenkomsten op grond van artikel 3, § 2, tweede lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet ten dele uitgesloten worden van de toepassing van artikel 22 van de wet en dus van dit besluit. Het voorstel van de consumenten om ook kortere terugbetalingstermijnen te voorzien kan evenmin gevolgd worden : de eigenheid van het product dreigt verloren te gaan en de maatregel zou kunnen leiden tot het aanbieden van kredietovereenkomsten van bepaalde duur met een looptijd korter dan vijf jaar die niét vallen onder de toepassing van artikel 22, § 2, van de wet.

Het is niet nodig om, zoals de Raad van State opmerkt, zoals in de artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992, in een afwijkende regeling te voorzien indien de gevallen bedoeld in artikel 19 van de wet zich zouden voordoen. Immers, wanneer, overeenkomstig artikel 19 van de wet, het gefinancierde goed of de gefinancierde dienstverlening in de kredietovereenkomst wordt vermeld of wanneer het bedrag van de kredietopneming rechtstreeks door de kredietgever aan de verkoper of dienstverlener wordt gestort, kan er, overeenkomstig artikel 19, slechts ten vroegste een kredietopneming plaats vinden bij de kennisgeving bedoeld in dat artikel. Bij een kredietopening is het tijdstip van de kredietopneming ook een gegeven dat beter controleerbaar is zowel voor consument als kredietgever.

Derhalve kan de voorgestelde bepaling behouden blijven.

Artikel 6, dat voorziet in de opheffing van artikel 10 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 spruit voort uit de wijzigingen aangebracht aan artikel 23 van de wet. De berekening van de wederbeleggingsvergoeding staat thans in de wet zelf. Derhalve is er geen noodzaak meer om bij koninklijk besluit nog verder berekeningsmodaliteiten vast te leggen.

Artikel 7 ten slotte, dat de inwerkingtreding regelt, wil rekening houden met het feit dat er aan de kredietgevers de nodige tijd moet worden gegund om de nieuwe bepalingen inzake de maximale nulstellingstermijn te implementeren. Omdat de overige bepalingen slechts van juridisch technische aard zijn en geen gevolgen hebben voor de betrokken partijen, treden deze, overeenkomstig het advies van de Raad van State, in werking op de tiende dag na de bekendmaking van het koninklijk besluit, hetzij de gangbare termijn van inwerkingtreding van besluiten.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer trouwe dienaars, De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

ADVIES 40.664/1 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 8 juni 2006 door de Minister van Economie verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet met het oog op het invoeren van een maximale nulstellingstermijn », heeft op 29 juni 2006 het volgende advies gegeven : Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe om het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, aan te passen, rekening houdende met de wijzigingen die bij de wet van 24 maart 2003 zijn aangebracht in de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.De wijzigingen hebben hoofzakelijk betrekking op het invoeren van maximumtermijnen inzake « nulstelling » voor kredietopeningen. 2. De ontworpen regeling vindt rechtsgrond in diverse bepalingen van de wet van 12 juni 1991.Artikel 1, 8°, van de wet machtigt de Koning om de elementen en de wijze van berekening van de debetrentevoet vast te stellen. Artikel 14, § 2, 5°, van de wet maakt de Koning bevoegd om de gevallen te bepalen waarin en de voorwaarden waaronder het jaarlijkse kostenpercentage, zo nodig door middel van een representatief voorbeeld, kan worden vermeld in de kredietovereenkomst. Artikel 22, § 2, van de wet verleent aan de Koning de bevoegdheid om een maximale nulstellingstermijn te bepalen.

Artikel 49, § 2, van de wet, verleent aan de Koning de bevoegdheid om parameters en het gebruik ervan in de kredietovereenkomst vast te stellen indien bij het sluiten ervan geen residuele waarden kunnen worden bepaald.

De ontworpen regeling vindt rechtsgrond in de voornoemde artikelen van de wet van 12 juni 1991.

Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Rekening houdende met wat is opgemerkt in verband met de rechtsgrond van het ontwerp, volstaat het om aan het einde van het eerste lid van de aanhef te schrijven : « ..., inzonderheid op de artikelen 1, 8°, vervangen bij de wet van 24 maart 2003, 14, § 2, 5°, 22, § 2, ingevoegd bij de wet van 24 maart 2003, en 49, § 2, vervangen bij de wet van 24 maart 2003; ». 2. In het tweede lid van de aanhef wordt de zinsnede « , inzonderheid op de artikelen 4, §§ 2 en 3, 5, 6, 7, 9 en 10 » beter geschrapt. Artikel 1 1. In de inleidende zin van artikel 1 van het ontwerp moet melding worden gemaakt van de koninklijke besluiten van 22 mei 2000 en 13 juli 2001 die artikel 4 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 hebben gewijzigd en die nog van kracht zijn.2. De redactie van artikel 1, 2°, van het ontwerp, moet worden aangepast als volgt : « 2° in § 3 worden de woorden « het overhandigen van het kredietaanbod » vervangen door de woorden « het sluiten van de kredietovereenkomst » ». Artikel 3 Naar het zeggen van de gemachtigde van de regering wordt met artikel 3 van het ontwerp in de Nederlandse tekst van artikel 6 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 de term « debetrente » vervangen door de term « debetrentevoet » omdat, sedert de vervanging van artikel 1, 8°, van de wet van 12 juni 1991 bij de wet van 24 maart 2003, deze laatste term in de betrokken wetsbepaling wordt gedefinieerd. De stellers van het ontwerp dienen er evenwel rekening mee te houden dat de term « debetrente » in nog andere bepalingen van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 voorkomt (1) en derhalve ook in die bepalingen zou moeten worden vervangen. (1) Zie de artikelen 3, tweede lid, 4, §§ 1bis, 3 en 4, en 5, 6, 7, 11, en de bijlagen bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1992. Artikel 4 Gelet op de volgorde van de wijzigingen die in artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 worden aangebracht, redigere men artikel 4, 1°, van het ontwerp als volgt : « 1° in § 1 worden de woorden « en 14, § 3, 5° » vervangen door de woorden « en 14, § 2, 5° » en de woorden « het kredietaanbod » door de woorden « de kredietovereenkomst »; ».

Artikel 5 1. In de inleidende zin van artikel 5 van het ontwerp moet het wijzigende koninklijk besluit van 13 juli 2001 worden vermeld.2. In andere bepalingen van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992, zoals in de artikelen 8, tweede lid, en 9, § 1, tweede lid, wordt, wat de aanvang van de maximale terugbetalingstermijn betreft, telkens in een afwijkende regeling voorzien indien het in artikel 19 van de wet bedoelde geval zich voordoet.Vraag is of ook in het ontworpen artikel 9, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992, niet een gelijkaardige afwijkende regeling moet worden ingeschreven.

Artikel 6 Men passe de redactie van artikel 6 van het ontwerp aan als volgt : « Artikel 10, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993 en 15 april 1994, en bijlage V, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 februari 2002, van hetzelfde besluit, worden opgeheven ».

Artikel 7 In het verslag aan de Koning wordt enkel met betrekking tot artikel 5 van het ontwerp verduidelijkt waarom wordt afgeweken van de gangbare termijn van inwerkingtreding van besluiten. Indien er geen specifieke redenen bestaan waarom ook met betrekking tot de overige artikelen van het ontwerp wordt afgeweken van die termijn, wordt die laatste afwijking beter achterwege gelaten. In dat geval volstaat het om in artikel 7 van het ontwerp uitsluitend van de inwerkingtreding van artikel 5 van het ontwerp melding te maken. Voor de overige artikelen geldt dan de gebruikelijke termijn van inwerkingtreding op de tiende dag na de bekendmaking van het koninklijk besluit.

De kamer was samengesteld uit : De heren : M. Van Damme, kamervoorzitter, J. Baert en W. Van Vaerenbergh, staatsraden, A. Spruyt en M. Rigaux, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. A. Beckers, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de M. P. Depuydt, eerste auditeur wnd. afdelingshoofd. (...) De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, M. Van Damme.

24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet met het oog op het invoeren van een maximale nulstellingstermijn ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, inzonderheid op de artikelen 1, 8°, vervangen bij de wet van 24 maart 2003, 14, § 2, 5°, 22, § 2, ingevoegd bij de wet van 24 maart 2003, en 49, § 2, vervangen bij de wet van 24 maart 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993, 15 april 1994, 23 september 1994, 22 februari 1995, 21 maart 1996, 17 maart 1997, 22 mei 2000, 13 juli 2001 en 14 juni 2002;

Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 24 mei 2004;

Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 30 juni 2004;

Gelet op het advies nr. 40.664/1 van de Raad van State, gegeven op 29 juni 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie en Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In de Nederlandse tekst van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet, wordt in de artikelen 3, tweede lid, 4, §§ 1bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2000, 3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, en 4, eerste lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 mei 2000, 5, 6, 7, § 3, 11, § 1 en in bijlage I, bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 april 1994 en 22 mei 2000, het woord « debetrente » telkens vervangen door het woord « debetrentevoet ».

Art. 2.In artikel 4, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 2000 en 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt vervangen als volgt : « § 2.Indien in geval van financieringshuur de residuele waarde niet werd bepaald op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst, dan kunnen slechts parameters gehanteerd worden die aanduiden dat het gehuurde goed onderworpen is aan een lineaire afschrijving die de waarde ervan bij het verstrijken van de normale huurtijd zoals die werd bepaald in de kredietovereenkomst, gelijkmaakt aan nul. »; 2° in § 3, worden de woorden « het overhandigen van het kredietaanbod » vervangen door de woorden « het sluiten van de kredietovereenkomst ».

Art. 3.Artikel 5, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : «

Art. 5.De debetrentevoet wordt berekend volgens de actuariële methode toegepast in de basisvergelijking bedoeld in artikel 4, § 1, van dit besluit, doch zonder de toegevoegde kosten bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, in aanmerking te nemen. »

Art. 4.In artikel 7, § 1, van hetzelfde besluit, worden de woorden « en 14, § 3, 5° » vervangen door de woorden « en 14, § 2, 5° » en de woorden « het kredietaanbod » door de woorden « de kredietovereenkomst ».

Art. 5.In artikel 9, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2 worden de woorden « dit artikel » telkens vervangen door de woorden « § 1 van dit artikel »;2° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : « § 3.Voor de kredietovereenkomsten van onbepaalde duur of met een looptijd van meer dan vijf jaar, die niet in de periodieke terugbetaling van kapitaal voorzien, dient het totaal terug te betalen bedrag betaald te worden binnen een termijn van 60 maanden.

Deze maximale terugbetalingstermijn neemt een aanvang binnen twee maanden volgend op de eerste kredietopneming. De termijn neemt opnieuw een aanvang vanaf de eerste kredietopneming volgend op de laatste nulstelling. »

Art. 6.Artikel 10, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 april 1993 en 15 april 1994, en bijlage V, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 februari 2002, van hetzelfde besluit, worden opgeheven.

Art. 7.Artikel 5 treedt in werking de eerste dag van de vierde maand na die waarin dit besluit is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 8.Onze Minister bevoegd voor Financiën en Onze minister bevoegd voor Economie, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, M. VERWILGHEN

^