Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 september 2020
gepubliceerd op 01 oktober 2020

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2020043111
pub.
01/10/2020
prom.
24/09/2020
ELI
eli/besluit/2020/09/24/2020043111/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het voorliggend koninklijk besluit strekt tot het tot stand brengen van een convergentie van de personeelsstatuten van toepassing binnen de Veiligheid van de Staat (VSSE), meer in het bijzonder tot een gedeeltelijke integratie van de medewerkers van de binnendiensten in het administratief en geldelijk statuut van de medewerkers van de buitendiensten. Het betreft hier een eerste maatregel in het kader van een algemene hervorming binnen de Veiligheid van de Staat.

Heden bestaan er binnen de VSSE twee personeelsstatuten. De ambtenaren van de binnendiensten (i.c. behorende tot de Directie van de Analyse, de Stafdirectie, de Staf van de Directie-generaal en de Directie van de Operaties) hebben het personeelsstatuut geregeld in het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 `houdende het statuut van het Rijkspersoneel' (hierna, het KB Statuut Rijkspersoneel). De ambtenaren van de buitendiensten (i.c. behorende tot de Directie van de Operaties, de Stafdirectie en de Staf van de Directie-generaal) hebben een bijzonder statuut, uitgewerkt in het koninklijk besluit van 13 december 2006 `houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat' (hierna, het KB Statuut Buitendiensten).

De verantwoording voor een convergentie van statuten wordt vooreerst gevonden in de erkenning van de bijzondere aard van de VSSE als inlichtingen- en veiligheidsdienst en in het algemeen geheim karakter van de diverse werkprocessen die binnen de VSSE van toepassing zijn.

Ook het algemeen geheim karakter van de professionele omgeving waarbinnen elke VSSE-medewerker zich beweegt is hierbij van belang. Ze vertaalt zich in de geldende verplichting dat elk personeelslid van de Veiligheid van de Staat dient te beschikken over een veiligheidsmachtiging `zeer geheim'. In tegenstelling tot andere overheidsdiensten (bv. politie, diplomatie, krijgsmacht) is deze verplichting algemeen van aard waardoor ze als constitutieve eigenschap van de Veiligheid van de Staat zelf alsook van elke functie of opdracht binnen deze dienst aangemerkt dient te worden. Deze bijzondere eigenschap van een tewerkstelling binnen de VSSE behoeft een statutaire vertaling voor elke medewerker.

Hoewel dit koninklijk besluit tot doel heeft om de verschillen tussen medewerkers van de VSSE weg te werken, moet erkend worden dat in de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden binnen de VSSE verschillen blijven bestaan, onder andere op het vlak van het ervaren niveau van gevaar. Die verschillen worden nu en ook in de nabije toekomst nog gecompenseerd in een verschil in de basiswedde (verschil weddenschalen van het personeel van de binnen- en buitendiensten) en in het behoud van enkele verschillen in beperkingen in het algemeen (inperking stakingsrecht, verplichting tot het bezit van een rijbewijs, ...).

Er bestaan heden diverse statutaire verschillen tussen de buitendiensten en de binnendiensten. In tegenstelling tot het Statuut Rijkspersoneel zijn de algemene principes van het statuut van de medewerkers van de buitendiensten in belangrijke mate aangepast aan de werking van een burgerlijke inlichtingen- en veiligheidsdienst, en aan de specifieke kenmerken van het functioneren binnen een dergelijke overheidsdienst. Ze beantwoorden aan de vereisten eigen aan de kernopdrachten van en de ondersteunende activiteiten binnen de VSSE. De integrale toepassing van de rechtspositieregeling van het Rijkspersoneel, waaronder het KB Statuut Rijkspersoneel, op de medewerkers van de binnendiensten is daarentegen om meerdere redenen problematisch. Naast de aanwezigheid van een grote discrepantie tussen de buitendiensten en de binnendiensten op vlak van geldelijk statuut werkt de algemene toepassing van de vernoemde rechtspositieregeling op de binnendiensten een braindrain in de hand ten voordele van overheidsinstanties die een gunstiger administratief en geldelijk statuut hebben. De binnendiensten vormen een belangrijke pijler binnen onze burgerlijke inlichtingen- en veiligheidsdienst. Kennis en expertise dienen zo veel als mogelijk behouden te worden. In tijden waar de strijd tegen het terrorisme en de spionage een absolute prioriteit vormt voor de regering kan een dergelijk verschijnsel binnen één van de sleutelactoren binnen deze strijd niet aanvaard worden. Aangepaste maatregelen dringen zich dan ook op. Net zoals de Parlementaire Onderzoekscommissie naar de aanslagen te Brussel op 22 maart 2016 wenst de regering het personeelsstatuut van de medewerkers van de Veiligheid van de Staat, daar waar vereist, aan te passen; met het Statuut Buitendiensten als uitgangspunt.

Naast de vernoemde verschillen op niveau van de individuele medewerker zijn er eveneens organisatorische en functionele evoluties waar te nemen sinds de inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 13 december 2006 die een aanpassing van de personeelsstatuten doet opdringen.

Vooreerst werd bij ministerieel besluit van 13 februari 2009 `tot wijziging van het ministerieel besluit van 29 juli 1987 houdende oprichting van de basisoverlegcomités voor de Federale Overheidsdienst Justitie en aanduiding van hun voorzitters' de bijzondere aard van de binnendiensten van de VSSE ten opzichte van andere overheidsadministraties onderschreven. Hier wordt immers benadrukt "(...) dat het personeel van de binnendiensten van de Veiligheid van de Staat, zowel de analysediensten als de algemene diensten, hun ambten uitoefenen in een specifieke context, inzonderheid voor wat betreft de flexibiliteit in het werk, beschikbaarheid voor de dienst, inperking van het privéleven" en "(...) dat de overlegmateries die betrekking hebben op de binnendiensten van de Veiligheid van de Staat dermate specifiek zijn, en eigen aan de bijzondere opdrachten van de Veiligheid van de Staat, dat het nu aangewezen lijkt deze af te splitsen van het basisoverlegcomité voor het Centraal Bestuur en een apart basisoverlegcomité op te richten voor de binnendiensten van de Veiligheid van de Staat".

Het inlichtingenwerk en de organisatie hiervan binnen de VSSE heeft sinds de inwerkingtreding van het Statuut Buitendiensten drastische veranderingen ondergaan. Centraal hierbij staat de wet van 4 februari 2010 `betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten'. Deze zogenaamde BIM-wet breidde de onderzoeksbevoegdheden van de VSSE omstandig uit. De meerwaarde van deze nieuwe collectemiddelen (de zogenaamde BIM-methoden) kan niet overschat worden. Ze worden - zeker op vlak van telecommunicatie - veelvuldig toegepast (voor concrete cijfers en de hiermee gepaard gaande werklast wordt verwezen naar de activiteitenverslagen 2010 tot 2019 van het Vast Comité van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsook naar diverse toezichtonderzoeken van het betrokken parlementair controleorgaan). Het dossierbeheer van deze collectemiddelen neemt heden een belangrijke plaats in binnen de organisatie van de door de VSSE uitgevoerde informatiegaring. Een belangrijk onderdeel van dit type van dossierbeheer kan evenwel niet omschreven worden als operationele activiteit sensu stricto. De voorbereiding van een BIM-dossier behoeft dikwijls geen voorbereidende werkzaamheden op het terrein, doch veeleer een administratieve en beheersmatige afhandeling. De navolgende verwerking en exploitatie van de ingewonnen BIM-gegevens, een activiteit waar binnen de VSSE een progressief stijgende aandacht aan wordt gegeven en die een grote specialisatie vereist in hoofde van de uitvoerders, draagt als vorm van operationele analyse zowel een operationele als een administratieve eigenschap in zich. Ze wordt daarenboven binnen de VSSE uitgeoefend door medewerkers van de buitendiensten doch ook door medewerkers van de binnendiensten. Kennis en expertise staan hierbij centraal, niet het personeelsstatuut in hoofde van de uitvoerder.

De BIM-activiteiten vormen slechts één illustratie van het gegeven dat binnen het inlichtingenwerk niet langer een strikt onderscheid gemaakt kan worden tussen operationele werkzaamheden en `binnendienst'-activiteiten. Daarnaast zijn er nog tal van andere activiteiten en aangelegenheden, zoals de door de VSSE verrichte veiligheidsscreenings (i.c. veiligheidsverificaties, veiligheidsonderzoeken en screenings `artikel 19 WIV'). Zo werd bij wet van 23 februari 2018 `houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen' en diens uitvoeringsbesluiten nader bepaald welke onderzoeksdaden binnen een veiligheidsverificatie dienen uitgevoerd te worden. Binnen de VSSE worden dit type van onderzoeksdaden verricht door zowel leden van de binnendiensten als van de buitendiensten. Ook de opvolging van bepaalde dreigingsgeoriënteerde activiteiten via sociale media (zie het Actieplan `radicalisme' van de Nationale Veiligheidsraad van 14 december 2015) of binnen het gevangeniswezen intra muros (zie het Actieplan `aanpak radicalisering in gevangenissen' van de Minister van Justitie van 11 maart 2015) worden uitgeoefend door zowel leden van de buitendiensten als van de binnendiensten. Beide soorten opvolging worden uitgeoefend door zogenaamde `gemengde teams' bestaande uit leden met verschillende personeelsstatuten. Hierbinnen worden dezelfde activiteiten uitgeoefend door beide categorieën van personeelsleden.

Eveneens moet verwezen worden naar de in 2015 binnen de VSSE opgerichte functies van coördinator contraterrorisme (COCT), coördinator contra-extremisme/radicalisme (COCE) en coördinator contra-inmenging/spionage (COCI). Betrokken functies hebben een inherent operationele taakstelling binnen lopende inlichtingenonderzoeken en dit binnen hun respectievelijk actiedomein.

Deze functies worden uitgeoefend door zowel VSSE-medewerkers met het Statuut Rijkspersoneel als door medewerkers met het Statuut Buitendiensten. Ook de operationeel-juridische ondersteuning binnen veiligheidsscreenings en lopende inlichtingenonderzoeken (zowel bij de informatiegaring als bij de inlichtingenverstrekking aan de VSSE-partners) vereist een eigentijdse aanpassing van de klassieke organisatie van de VSSE en van diens taken en verplichtingen. Het operationeel-juridisch advies van de juristen gedurende lopende onderzoeken, operaties en het nemen van verstoringsmaatregelen tegen gedetecteerde dreigingen en risico's heeft sinds enige jaren een stijgend belang. Een organisatorische vertaling tussen `buitendiensten' en `binnendiensten', elk met een volledig onderscheiden personeelsstatuut, komt niet langer overeen met de werkelijke organisatie van een hedendaagse inlichtingen- en veiligheidsdienst. Meer nog, het langer hanteren van dit onderscheid vormt een niet te rechtvaardigen obstakel voor de implementatie van de leidraad `the right man on the right job' en verhindert dat noodzakelijke hervormingen binnen de dienst plaats kunnen vinden.

De beleidsnota `VSSE 2021 Prevent - Advise - Disrupt' van de directie-generaal van de Veiligheid van de Staat beoogt deze nieuwe behoeften op vlak van personeel en organisatie om te zetten in aangepaste operationele en ondersteunende werkprocessen, een nieuwe organisatiestructuur binnen de VSSE en de noodzakelijk hiermee gepaard gaande hervormingen binnen de personeelsstatuten. Gespecialiseerde vorming, in combinatie met de vereiste kennis en competenties, moet voor de toekomst het unieke vertrekpunt vormen om een bepaalde functie of opdracht te kunnen uitvoeren. Mits voldaan aan functiegebonden opleidingen, die opengesteld dienen te worden voor medewerkers, en functiegebonden voorwaarden (bv. bepaalde fysieke voorwaarden om deel te kunnen uitmaken van het interventieteam IRT) en indachtig de regels inzake mutatie, moeten medewerkers van de Veiligheid van de Staat inzetbaar zijn voor een andere functie of opdracht. Het betrokken personeelsstatuut mag, zoals heden, niet langer een obstakel vormen.

Momenteel is het reeds zo dat noch het Statuut Buitendiensten noch het Statuut Rijkspersoneel verbonden is met de exclusieve uitoefening van bepaalde functies of onderzoeksbevoegdheden. In tegenstelling tot eerstgenoemde statuut, is laatstgenoemde statuut evenwel niet afdoende aangepast aan het werken binnen een inlichtingen- en veiligheidsdienst.

De regering wenst hieraan een oplossing te bieden door de medewerkers van de binnendiensten, in een eerste fase, deels te integreren in het personeelsstatuut van de buitendiensten. Een dergelijke harmonisatie bestaat uit het toepasbaar maken van enkele regelingen uit het KB Statuut Buitendiensten op de medewerkers van de binnendiensten, zijnde de bepalingen gericht op de verloven en afwezigheden. Deze bijkomende rechten moeten samen gelezen worden met de - vaak de facto reeds aanwezige - stijgende vereisten inzake arbeidstijd (bijkomende plichten). Logischerwijs worden de concrete bijkomende plichten afhankelijk gesteld van de functie of opdracht die daadwerkelijk uitgeoefend wordt. Deze plichten gaan op hun beurt gepaard met de uitoefening van de hieraan gekoppelde rechten. Buiten de in voorliggend besluit bepaalde aangelegenheden blijven de ambtenaren van de binnendiensten logischerwijs onderhevig aan de wettelijke en reglementaire bepalingen die toepasselijk zijn op de ambtenaren van de federale overheidsdiensten die vallen onder het KB Statuut Rijkspersoneel.

Daarnaast zijn er enkele wijzigingen binnen het Statuut Buitendiensten aangewezen vanuit het oogmerk op (de hervorming van) de organisatie en werking van de VSSE in zijn geheel; in casu de samenstelling van de tuchtraad van de buitendiensten en de definitie van `nacht' voor de overeenstemmende toelage.

Artikel 1, 1° van voorliggend KB wijzigt artikel 1, eerste lid van het KB Statuut Buitendiensten, dat een opsomming van regelingen en bepalingen bevat uit het Statuut Buitendiensten die nu reeds van toepassing zijn op de medewerkers van de binnendiensten. Deze bepaling wordt aangevuld. Voor de toekomst zullen volgende onderdelen van het Statuut Buitendiensten van toepassing zijn op alle of een specifiek deel van de medewerkers van de binnendiensten: -Een nieuw artikel 2/1 wordt toegevoegd aan artikel 1, eerste lid. De invoeging van deze bepaling in het KB Statuut Buitendiensten bevestigt de bestaande algemene verplichting dat een tewerkstelling binnen de VSSE enkel kan plaatsvinden wanneer een medewerker over een veiligheidsmachtiging `zeer geheim' beschikt. Via artikel 2/1 wordt het algemeen geheim karakter erkent van de professionele omgeving waarbinnen elke VSSE-medewerker zich beweegt, ongeacht de specifieke functie waarmee een individuele medewerker is belast en ongeacht het onderdeel waarbinnen deze is tewerkgesteld. Voor de medewerkers van de buitendiensten stellen de artikelen 35 en 52 nu reeds dat een dergelijke veiligheidsmachtiging vereist is om toegelaten te worden tot de stage respectievelijk om als ambtenaar van de buitendiensten te worden benoemd. Eenzelfde verplichting geldt voor een aanwijzing als medewerker van de binnendiensten, doch slechts op grond van een dienstnota van de administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. Via het nieuw artikel 2/1 wordt deze verplichting reglementair opgewaardeerd en vormt dit zodoende voor elke medewerker van de Veiligheid van de Staat een constitutief element van een tewerkstelling binnen deze overheidsinstantie. - De invoeging in artikel 1, eerste lid van artikel 12, dat handelt over de beperkingen om zich politiek te uiten, tijdens de betrekking en ook nadien bij een verandering van job of na pensionering, wordt voortaan toegepast op alle personeelsleden van de VSSE. Er zijn echter momenteel medewerkers die een (lokaal) politiek mandaat uitoefenen.

Voor hen geldt een overgangsbepaling (opgenomen in artikel 13 van voorliggend koninklijk besluit) die stelt dat het huidig mandaat kan afgewerkt worden. Het opnemen van een nieuw mandaat is vanaf goedkeuring van voorliggend koninklijk besluit niet verenigbaar met een tewerkstelling voor de VSSE. - De invoeging in artikel 1, eerste lid van artikel 13, maakt de discretieplicht van toepassing op het gehele personeel. - De invoeging in artikel 1, eerste lid van artikel 17, dat handelt over `de deontologische code van het personeel van de Veiligheid van de Staat', is louter legistiek van aard. Nu reeds is artikel 17 van toepassing op alle medewerkers van de VSSE, indachtig het gebruik van de bewoording `het personeel' in deze bepaling en gezien dit begrip in artikel 1, tweede lid, 2° wordt omschreven als `ieder vast benoemd of contractueel personeelslid dat zijn functie uitoefent binnen de Veiligheid van de Staat'. - De artikelen 138 tot 140 die handelen over de dienst vorming en ontwikkeling en de artikelen 141 tot 144 die handelen over de psychologische en sociale begeleiding maken reeds deel uit van artikel 1, eerste lid. - Het verlofstelsel bedoeld in artikel 186 KB Statuut Buitendiensten wordt van toepassing verklaard op de medewerkers van de binnendiensten. Op deze wijze komt er eenzelfde jaarlijkse verlofregeling voor alle medewerkers van de Veiligheid van de Staat. - Het artikel 226 dat handelt over de legitimatiekaart maakt reeds deel uit van artikel 1, eerste lid. - Het invoeren van de artikelen 252 tot 254 in artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 betekent de creatie van twee maandelijkse forfaitaire functietoelagen. Deze maandelijkse toelagen vervangen de voor het personeel van de buitendiensten van de VSSE voorziene vergoedingen. Deze vergoedingen (telefoon- en dagvergoedingen) worden geschrapt.

Het nieuwe artikel 252 dat door dit koninklijk besluit ingevoegd wordt in het koninklijk besluit van 13 december 2006, brengt voor alle personeelsleden van de VSSE de basisbeschermingstoelage tot stand.

Deze toelage vormt een tegemoetkoming voor de rechten die medewerkers niet kunnen genieten, voor de risico's die medewerkers lopen en voor de bijzondere plichten waaraan medewerkers dienen te voldoen.

Het gaat concreet om volgende aspecten: Inbreuk op politieke rechten. Van alle medewerkers, dus ook van ondersteunende medewerkers, wordt dezelfde terughoudendheid verwacht op het vlak van politiek uitingen. Voor leden van de buitendiensten was die terughoudendheid expliciet (artikel 12 van het KB van 13 december 2006). Deelname aan activiteiten van partijen of organisaties met uitgesproken politieke voorkeuren was dan ook uit den boze. Die terughoudendheid wordt vanaf toepassing van voorliggend koninklijk besluit verwacht van alle medewerkers van de VSSE. Verplichting tot discretie en tot verbergen van informatie: o Medewerkers moeten ten allen tijde discreet zijn over hun plaats van tewerkstelling, hun collega's, hun dagelijkse activiteiten, ... o Van medewerkers wordt verwacht dat ze hun plaats van tewerkstelling verhullen. Men mag dus noch online noch in de dagelijkse contacten met vrienden en familie bekend maken waar men werkt, welke functie men uitoefent, wat men juist doet tijdens de werkzaamheden, ...

VSSE-medewerkers zijn de enige overheidsmedewerkers van wie verwacht wordt dat ze de waarheid op dit vlak geweld aan doen. o Medewerkers kunnen hun reisbestemmingen niet zomaar kiezen. Een bezoek van een medewerker van een inlichtingendienst aan bepaalde landen kan, na ontdekking, bijzonder negatieve diplomatieke gevolgen hebben en kan leiden tot arrestatie van betrokkene.

Verplichting tot hebben van een veiligheidsmachtiging. o En dus ook het hebben van een verplichting tot het ondergaan van een veiligheidsonderzoek. Onder meer occasionele uitspattingen zoals gokken of alcoholisme zijn redenen voor het verlies van een veiligheidsmachtiging en dus van een betrekking bij de VSSE. o Daarbij komt ook een verplichting om private informatie te delen met hun werkgever. Van medewerkers wordt immers verwacht dat ze melding maken van elke anomalie in hun privéleven. Een nieuwe partner moet onmiddellijk gemeld worden, een gast die langdurig onder hetzelfde dak verblijft moet gemeld worden, ... Ook indien een familielid dat onder hetzelfde dak verblijft onderwerp wordt van een lopend gerechtelijk onderzoek moet de werkgever hier onmiddellijk van in kennis gesteld worden met mogelijks verlies van veiligheidsmachtiging en dus betrekking tot gevolg.

Ervaren van een zeker gevaar: o Targets: Alle medewerkers, dus ook ondersteunende functies, ervaren een aantal risico's die verband houden met hun tewerkstelling. Indien buitenlandse diensten medewerkers fotograferen die het gebouw binnen of buiten stappen (vaststellingen in die zin werden recent nog gedaan), dan maken ze geen onderscheid tussen het statuut van betrokkenen. Ook ondersteunende medewerkers kunnen dus in de focus komen van buitenlandse inlichtingendiensten met alle gevolgen van dien. Het is zelfs zo dat ondersteunende medewerkers met een overzicht over de activiteiten van de dienst (cf. administratief assistent van een directielid, HRM-medewerker, ...) soms interessantere targets zijn voor buitenlandse veiligheidsdiensten dan een inspecteur die op de hoogte is van slechts één specifiek dossier. o Medewerkers werken in een omgeving die gevaar mee brengt. De VSSE is actief in een gebouw dat specifieke beschermingsmaatregelen geniet. Er staan betonblokken voor het gebouw om aanslagen met explosieven te bemoeilijken, er zijn veiligheidssassen die ongenode gasten moeten weren.... Internationaal zijn er tal van voorbeelden waarbij inlichtingendiensten doelwit waren van aanslagen. o Medewerkers die in de kijker lopen. Discretie is het uitgangspunt.

Maar soms treden medewerkers wel naar voren als lid van de VSSE (omdat ze namens de dienst deelnemen aan fora, vorming geven aan derden, een bestelling plaatsen, ...). Indien dat gebeurt is er onmiddellijk een potentieel risico afhankelijk van de juiste woonplaats van betrokkene en de verspreiding van de kennis van dienst tewerkstelling. Dit leidt tot psychologische belasting die in verhouding - omdat niet-operationele medewerkers er niet altijd goed op voorbereid zijn - zwaarder door weegt.

Onregelmatige prestaties: o Medewerkers van de VSSE, ook ondersteunende medewerkers, moeten op momenten van crisis beschikbaar zijn. Indien er operationele noden zijn die dringend vervuld moeten worden en die te maken hebben met personele of budgettaire behoeften, dan moeten die onmiddellijk ingevuld kunnen worden. Voor bepaalde ondersteunende medewerkers (cf. bewakers, chauffeurs, specifieke administratieve medewerkers, ...) is dat eerder de norm dan de uitzondering. Dit is een zekere extra mentale en praktische belasting, ook al staat hier een recuperatie van de prestatie en een toelage tegenover. Over hoe de beschikbaarheid concreet ingevuld dient te worden kunnen medewerkers onderling afspraken maken. o Werken voor de VSSE kan niet altijd van thuis uit in tegenstelling tot de meeste andere federale overheidsdiensten. VSSE kan, omwille van de gevoeligheid van de te behandelen informatie, nogal wat acties maar tot stand brengen door medewerkers te vragen zich aan te melden in één van haar kantoren.

De basisbeschermingstoelage is niet cumuleerbaar met andere toelagen toegekend om dezelfde reden. Het zal bijgevolg niet mogelijk zijn om een wachttoelage toe te kennen aan zij die reeds van de beschermingstoelage kunnen genieten.

In afwachting van de realisatie van een nieuw statuut voor het OCAD, de ADIV en de VSSE, zullen er daarenboven in dit verband geen nieuwe toelagen worden gecreëerd.

Het nieuwe artikel 253 dat door dit koninklijk besluit ingevoegd wordt in het koninklijk besluit van 13 december 2006, geeft aan alle leden van de buitendiensten en de personeelsleden van de VSSE die rechtstreeks in contact komen met het inlichtingenwerk, die dus toegang hebben tot de databank van de VSSE, een inlichtingentoelage.

De inlichtingentoelage is een tegemoetkoming voor de bijzondere verantwoordelijkheid die medewerkers in de inlichtingencyclus nemen en voor het specifieke gevaar dat ze lopen in concrete dossiers.

Medewerkers van de VSSE spelen diverse rollen in het kader van specifieke inlichtingenonderzoeken. Een aantal medewerkers werken met menselijke bronnen op verplaatsing en zijn daarbij gewapend. Andere medewerkers zijn verantwoordelijk voor de inzet van technische middelen en dienen om die redenen woningen ongemerkt binnen te dringen. Nog andere medewerkers zijn verantwoordelijk voor de uitwisseling van informatie met Belgische of buitenlandse partners waarbij de consequenties van het wel of niet doorgeven van specifieke elementen, bijzonder grote gevolgen kan hebben. Al deze medewerkers dragen een grote verantwoordelijkheid ten aanzien van de samenleving als geheel en de werking van de dienst in het bijzonder. Ze worden door hun werkzaamheden ook zelf een target van de organisaties en landen waarop ze actief zijn en kunnen daardoor bijzondere nadelen ondervinden (internationaal geseind worden, persona non grata verklaard worden, ...). Ter compensatie ontvangen ze een inlichtingentoelage.

Dat deze inlichtingentoelage niet enkel aan leden van de buitendiensten wordt toegekend maar ook aan bepaalde medewerkers van de binnendiensten van de VSSE, heeft ook te maken met nieuwe manieren van werken die langzaam maar zeker gegroeid zijn en die de dienst verder wil doorzetten. Op die manier kan immers - zoals de parlementaire onderzoekscommissie aanslagen al aangaf - de informatiepositie van de dienst gevoelig versterkt worden.

Het gaat bij de binnendiensten om medewerkers die dagelijks met inlichtingen werken. Als criterium hanteren we de toegang en het gebruik van de databank van de VSSE. Medewerkers van de binnendiensten die de databank nodig hebben om hun taken uit te oefenen, spelen een belangrijke rol in de operationele werking van de dienst. Het zijn deze functies die informatie verwerken, opdrachten uitschrijven, BIM-methoden motiveren, informatie doorspelen naar partners (cf. local task forces, politie, justitie, DVZ, ...) in binnen- en buitenland.

Het gaat dan onder meer om volgende functies: analist, assistent-analist, medewerkers van de dienst internationale relaties, verbindingsofficieren, thematische coördinatoren, beleidscoördinatoren, enz. Na de hervormingen gaat het om volgende functies: investigator, data officer, case officer, technical operator, surveillance officer, strategic analist, technical planner, security officer, liaison officer, communication officer en screening officer.

Medewerkers die ondersteunende taken opnemen en geen inlichtingen behandelen (en dus ook geen toegang hebben tot de databank van de VSSE) zullen uitgesloten worden van de inlichtingentoelage. Het gaat dan om functies als HRM-medewerkers, verantwoordelijken voor het budget, helpdeskmedewerkers (ICT), psychologen, vertalers, medewerkers van de dienst vorming en opleiding, medewerkers van de dienst outreach & partenariats, alle administratief medewerkers, logistiek medewerkers, poetsvrouwen, bewakers en chauffeurs.

De basisbeschermingstoelage en de inlichtingentoelage vervangen de maandelijkse forfaitaire telefoonvergoeding en de forfaitaire dagvergoeding (vorige artikelen 252 en 253 KB Statuut Buitendiensten VSSE). Het afschaffen van deze vergoedingen betekent dat medewerkers gemaakte kosten in het kader van lopende operaties afzonderlijk kunnen indienen. Telefoonkosten worden gedekt via het ter beschikking stellen van dienst-telefoons.

De wijziging door artikel 1, 2° van voorliggend KB betreft een louter tekstuele aanpassing in de Nederlandstalige versie van artikel 1, tweede lid, 2° KB Statuut Buitendiensten. De bewoordingen "lid van het personeel van de Veiligheid van de Staat" worden omgevormd in "personeelslid van de Veiligheid van de Staat". De wijziging door artikel 1, 3° van voorliggend KB brengt de definitie en de samenstelling van het directiecomité van de Veiligheid van de Staat in het KB Statuut Buitendiensten in overeenstemming met het artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 december 2006 `betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat' dat de rechtsgrond vormt voor het bestaan, de samenstelling en de bevoegdheden van dit orgaan. Het directiecomité bevat immers sinds het koninklijk besluit van 8 mei 2014 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat', naast een administrateur-generaal (AG), een adjunct-administrateur-generaal (AGA), een directeur van de operaties (DO) en een directeur van de analyse (DA), eveneens een stafdirecteur (SDE).

Artikel 2 van voorliggend KB handelt over de reeds besproken invoeging van het bezitten van een veiligheidsmachtiging `zeer geheim' als constitutief element van een tewerkstelling binnen de Veiligheid van de Staat.

De mutatieregeling voorzien in artikel 16 van het KB Statuut Buitendiensten wordt aangepast gezien de huidige regeling problematisch is daar deze geen voorrang geeft aan de meest geschikte kandidaat, maar aan de kandidaat met de meeste graadanciënniteit.

Artikel 3 van voorliggend KB geeft prioriteit aan de meest geschikte kandidaat. Voorliggende aanpassing is gebaseerd op artikel 49, § 2, tweede lid KB Statuut Rijkspersoneel: "Wanneer meerdere rijksambtenaren kandidaat zijn voor een mutatie naar eenzelfde administratieve standplaats wordt de betrekking toegewezen aan de kandidaat die het best beantwoordt aan de vereisten van de te begeven functie. De voorzitter van het directiecomité of zijn gemachtigde vergelijkt daartoe de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie.".

Het bepalen van de meest geschikte kandidaat in voorliggende wijziging geschiedt eveneens aan de hand van een vergelijking van de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie.

De wijziging voorzien in artikel 4 van voorliggend KB betreft een louter tekstuele aanpassing om het tweede lid van artikel 17 van het KB Statuut Buitendiensten in overeenstemming te brengen met het eerste lid van betrokken bepaling.

Artikel 5 van het voorliggend KB schrapt de verplichting, voorzien in artikel 138 § 1, 3de lid in het KB van de buitendiensten, om een lid van de buitendiensten van de VSSE aan het hoofd te zetten van de dienst vorming en ontwikkeling. Die verplichting wordt problematisch aangezien de dienst voor alle personeelsleden geacht is haar inspanningen te leveren. Omdat in één beweging ook de functie van adjunct-diensthoofd vorming en ontwikkeling wordt afgeschaft, werd ervoor gekozen om geen statutaire voorwaarden te stellen aan de persoon die de leiding zal nemen van deze dienst. De beste kandidaat dient de functie in te nemen.

Voor wat betreft het jaarlijks verlof geeft artikel 186, eerste lid van het KB Statuut Buitendiensten de medewerkers recht op 32 werkdagen. De gelijkschakeling van het aantal verlofdagen per jaar gaat gepaard met een gelijkschakeling van de manier waarop het aantal gewerkte uren dient berekend en aangetoond te worden. Alle medewerkers van de VSSE zullen vanaf 1 januari 2021 dan ook een vorm van uurregistratie moeten toepassen. De bestaande regeling die voorziet in een forfait van extra verlofdagen voor medewerkers van de binnendiensten die niet prikken (zoals dat het geval is voor andere ambtenaren met het statuut van het rijkspersoneel) kan vanaf hetzelfde moment dus binnen de VSSE niet meer toegepast worden.

Het Statuut Buitendiensten voorziet niet in een progressieve stijging van het aantal jaarlijkse verlofdagen in functie van de leeftijd van het personeelslid. Artikel 6, 2° van voorliggend KB implementeert de wijziging doorgevoerd door het koninklijk besluit van 31 januari 2009 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen', zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 juni 2013. Zodoende heeft elk personeelslid van de VSSE vanaf de leeftijd vanaf 64 jaar, zoals heden reeds het geval is voor de medewerkers van de binnendiensten, recht op een jaarlijks vakantieverlof van 33 werkdagen.

Een tweede wijziging van artikel 186 KB Statuut Buitendiensten (art. 6, 4° van voorliggend KB) betreft de toevoeging in het derde lid dat het jaarlijks vakantieverlof genomen wordt naar keuze van het personeelslid en met inachtneming van de behoeften van de dienst. Dit vormt een bevestiging van het algemene principe opgenomen in het koninklijk besluit van 19 november 1998 `betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen'.

Een laatste wijziging (art. 6, 1° en 3° van voorliggend KB) geschiedt in het licht van de toevoeging van artikel 186 van het KB Statuut Buitendiensten aan artikel 1, eerste lid van laatstgenoemde besluit (supra). Artikel 6, 1° trekt het jaarlijks verlof voor de medewerkers van de buitendiensten en van de binnendiensten gelijk. Artikel 6, 3° uniformiseert de regeling inzake compensatieverlof voor prestaties geleverd in de periode tussen Kerstmis en Nieuwjaar bepaald in artikel 186, tweede lid van het KB Statuut Buitendiensten. Deze regeling komt voor de ambtenaren van de binnendiensten in de plaats van de regeling voorzien in artikel 14, § 3 van het vernoemde koninklijk besluit van 19 november 1998. De maatregel vertrekt vanuit de gedachte dat de activiteiten van de Veiligheid van de Staat gedurende deze periode, in tegenstelling tot andere overheidsinstanties, niet onderbroken kunnen worden en zelfs niet gevoelig kunnen worden verlaagd. Dit geldt niet enkel voor de activiteiten van de buitendiensten doch ook voor deze van de binnendiensten (zie eveneens MB 13 februari 2009; supra).

Artikel 7 van voorliggend KB wijzigt de samenstelling van de tuchtraad van de buitendiensten (art. 204 KB Statuut Buitendiensten) opdat deze zou overeenkomen met de samenstelling van het directiecomité van de Veiligheid van de Staat (art. 4 KB Algemeen Bestuur VSSE van 5 december 2006). Het koninklijk besluit van 8 mei 2014 `tot wijziging van het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat', voegde een stafdirecteur aan het directiecomité toe.

De omschrijving van het begrip `nacht' voor de berekening van de toelage voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens de nacht wordt herzien. Momenteel wordt de tijdspanne tussen 22 uur en 4 uur omschreven als nacht. Dit wordt veranderd in de tijdspanne tussen 20 uur en 6 uur. Artikel 8 van voorliggend KB wijzigt hiertoe artikel 245 van het KB Statuut Buitendiensten zodoende dat het begrip `nacht', net zoals artikel 2, eerste lid, 18° van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 `tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van personeelsleden van het federaal openbaar ambt', gebaseerd is op artikel 10, tweede lid van de wet van 14 december 2000 `tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector'. De huidige berekening van de toelagen voor dienstprestaties uitgevoerd tijdens het weekend, een feestdag of tijdens de nacht geregeld in het KB Statuut Buitendiensten is nog steeds gebaseerd op de bruto jaarwedde van kracht op 1 november 1993.

Artikelen 10 en 11 bepalen de hoogte van de basisbeschermingstoelage en de inlichtingentoelage. Deze bedragen werden vastgesteld uitgaande van de bestaande vergoedingen voor de medewerkers van de buitendiensten van de VSSE (telefoon- en dagvergoedingen).

Artikel 12 behandelt de mogelijke schorsing van de basisbeschermingstoelage en de inlichtingentoelage en is gebasseerd op artikel 4 van het KB van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van personeelsleden van het federaal ambt. Doel van deze regeling is dat het personeelslid de toelage verliest bij een afwezigheid van 30 opeenvolgende dagen ziekte, met terugwerkende kracht op de eerste dag van de afwezigheid, evenals bij schorsing in het belang van de dienst en bij een schorsing in het kader van het actualiseren van een veiligheidsonderzoek (maar enkel als dit een afwezigheid met zich meebrengt van meer dan 30 opeenvolgende dagen).

Voor deze bepaling werd gekozen om volgende redenen: - Dezelfde regels worden gevolgd als voor andere toelage die met de uitoefening van een functie te maken hebben; - Het pro rata is voor deeltijds werken dat een invloed heeft op de wedde; - Het duidelijk is dat de toelage volledig wegvalt bij afwezigheden van meer dan 30 dagen vanaf het begin van de afwezigheid (mits enkele duidelijke uitzonderingen); - Deze bepaling ook precies ontworpen is voor een "specifieke" toelage.

Artikel 13 voert een overgangsbepaling in voor de medewerkers van de binnendiensten die momenteel een politiek mandaat (voor een opsomming van de politieke mandaten wordt verwezn naar de artikel 3, 5 en 6 van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten) uitoefenen met betrekking tot artikel 12 van het KB Statuut Buitendiensten. Dit artikel 12 zal voor deze groep van personeelsleden pas in werking treden op het einde van hun huidige mandaten en niet reeds op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken P. DE CREM

24 SEPTEMBER 2020. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;

Gelet op de vrijstelling van een impactanalyse op basis van artikel 8, § 1, 4°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;

Gelet op het de adviezen van de inspecteur van Financiën, gegeven op 5 december 2019, 1 juli 2020 op 16 september 2020 en op 17 september 2020;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 6 juli 2020 en op 18 september 2020;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 6 juli 2020;

Gelet op het protocol nr. 490 van 7, 19 en 25 augustus 2020 van het Sectorcomité III Justitie;

Gelet op het protocol nr. 30 van 7, 19 en 25 augustus 2020 van het Onderhandelingscomité van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat;

Gelet op het advies n° 67.890/2/V van de Raad van State gegeven op 7 september 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel;

Overwegende het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat;

Overwegende het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt, inzonderheid artikel 38;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken evenals het advies van Onze Ministers die erover in Ministerraad hebben beraadslaagd, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 13 december 2006 houdende het statuut van de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "de artikelen 138 tot 144 en 226, zijn van toepassing op het voltallige personeel van de Veiligheid van de Staat" vervangen door de woorden "de artikelen 2/1, 12, 13, 17, 138 tot 144, 186, 226 en 252 tot 254 zijn van toepassing op de personeelsleden van de Veiligheid van de Staat;" 2° in het tweede lid, 2° worden de woorden "lid van het personeel van de Veiligheid van de Staat" vervangen door de woorden "personeelslid van de Veiligheid van de Staat"; 3° de bepaling onder het tweede lid, 5° wordt vervangen als volgt: "5° "directiecomité" : het comité zoals bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 5 december 2006 betreffende het algemeen bestuur en de ondersteuningscel van de Veiligheid van de Staat.".

Art. 2.In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende: "

Art. 2/1.Het personeelslid van de Veiligheid van de Staat is houder van een veiligheidsmachtiging van het niveau "zeer geheim" overeenkomstig de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen.".

Art. 3.In artikel 16 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het tweede lid worden de woorden "het best" ingevoegd tussen de woorden "de ambtenaar die" en de woorden "voldoet aan de voorwaarden"; 2° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden "De directie-generaal of zijn gemachtigde vergelijkt daartoe de titels en verdiensten van de kandidaten in het licht van de generieke en technische competenties van de functie."; 3° in het derde lid worden de woorden "op gelijkwaardige wijze" ingevoegd tussen de woorden "worden de kandidaten, die" en de woorden "voldoen aan de voorgeschreven voorwaarden".

Art. 4.In artikel 17, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden "Iedere ambtenaar" vervangen door de woorden "Ieder personeelslid van de Veiligheid van de Staat".

Art. 5.Artikel 138, § 1, derde lid van hetzelfde besluit, gewijzigd bij koninklijk besluit van 14 juli 2005, wordt geschrapt.

Art. 6.In artikel 186 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid worden de woorden "De ambtenaar" vervangen door de woorden "Het personeelslid van de Veiligheid van de Staat"; 2° het eerste lid wordt aangevuld met de woorden "Op de leeftijd vanaf 64 jaar heeft het personeelslid van de Veiligheid van de Staat recht op een jaarlijks vakantieverlof van 33 werkdagen."; 3° in het tweede lid worden de woorden "de ambtenaar" vervangen door de woorden "het personeelslid van de Veiligheid van de Staat"; 4° het derde lid wordt aangevuld met de woorden "Het wordt genomen naar keuze van het personeelslid van de Veiligheid van de Staat en met inachtneming van de behoeften van de dienst.";

Art. 7.In artikel 204, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt: "4° de directeur van de analyse of zijn plaatsvervanger;" 2° de bepaling onder 5° wordt ingevoegd, luidende: "5° de stafdirecteur of zijn plaatsvervanger."

Art. 8.Artikel 245 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 245.De nacht in de zin van artikel 244 is de periode bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector.

De prestaties verricht tussen 18 uur en 20 uur worden gelijkgesteld met prestaties verricht tijdens de nacht, voor zover deze eindigen om of na 22 uur."

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt, na artikel 251, een hoofdstuk III ingevoegd, dat de artikelen 252 tot 254 bevat, luidende: "HOOFDSTUK III. - De inlichtingentoelage en de basisbeschermingstoelage".

Art. 10.Artikel 252 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 252.Het directiecomité, de ondersteuningscel, en de personeelsleden van de Veiligheid van de Staat genieten van een maandelijkse forfaitaire functietoelage, genaamd basisbeschermingstoelage, voor hun tewerkstelling binnen de Veiligheid van de Staat.

Deze basisbeschermingstoelage zal enkel verschuldigd zijn voor zover het personeelslid van de Veiligheid van de Staat voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° geen uitoefening van politieke mandaten en openbare uitingen van politieke overtuigingen;2° discretieplicht in alle omstandigheden;3° verhullen van de werkplek en werkomstandigheden;4° het ondergaan van veiligheidsonderzoeken en het in bezit zijn van een verplichte veiligheidsmachtiging, zoals bepaald in artikel 2/1 5° zich bevinden in een situatie waarin sprake is van een zekere blootstelling aan gevaar;6° leveren van onregelmatige prestaties. De directie-generaal of zijn gemachtigde ziet erop toe dat deze toelage niet wordt toegekend als het personeelslid van de Veiligheid van de Staat niet voldoet aan deze voorwaarden.

Het genot van de toelage opgenomen in het 1e lid is niet cumuleerbaar met het genot van enig ander voordeel of vergoeding toegekend om dezelfde reden.

Het bedrag van deze maandelijkse functietoelage wordt vastgesteld op 220,00 euro en wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

De administrateur-generaal of zijn afgevaardigde attesteert op maandelijkse basis het aantal dagen dienst uitgevoerd door het personeelslid van de Veiligheid van de Staat.".

Art. 11.Artikel 253 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 253.Het directiecomité, de ambtenaren van de buitendiensten van de Veiligheid van de Staat en de andere personeelsleden die actief inlichtingen behandelen, genieten van een maandelijkse forfaitaire functietoelage, genaamd inlichtingentoelage.

Het bedrag van deze maandelijkse functietoelage wordt vastgesteld op 290,00 euro en wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.

De administrateur-generaal of zijn afgevaardigde attesteert op maandelijkse basis het aantal dagen dienst uitgevoerd door het personeelslid van de Veiligheid van de Staat. ".

Art. 12.Artikel 254 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "

Art. 254.De forfaitaire functietoelages bedoeld in artikel 252 en 253 zijn niet verschuldigd als: 1° het personeelslid van de Veiligheid van de Staat om eender welke reden meer dan dertig opeenvolgende werkdagen afwezig is;de schorsing van de toelage gebeurt met terugwerkende kracht op de eerste dag van de afwezigheid; 2° ofwel als het personeelslid van de Veiligheid van de Staat het voordeel van zijn bezoldiging verliest of een wachtgeld geniet;de schorsing van de toelage gebeurt vanaf de eerste dag.

Behoudens bijzondere bepalingen is de toelage naar rato verschuldigd als de bezoldiging zelf naar rato wordt betaald.

Hij houdt op verschuldigd te zijn als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan.

Komen niet in aanmerking voor de registratie van de dertig werkdagen, bepaald in het eerste lid, 1° : 1° een ouderschapsverlof en een verlof verbonden aan de bescherming van het moederschap;2° de recuperaties die worden toegekend in het kader van de overschrijdingen van de grens die is bepaald in de wet van 14 december 2000 tot vast-stelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector;3° een jaarlijks vakantieverlof; 4° een afwezigheid door een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte.".

Art. 13.Bij wijze van overgangsmaatregel, zal artikel 12 van hetzelfde besluit, voor zij die een politiek mandaat, beschreven in de artikelen 3, 5 en 6 van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten, uitoefenen, pas op hen van toepassing worden verklaard op de dag volgend op het einde van hun huidig mandaat .

Art. 14.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.

Art. 15.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 september 2020.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en de Minister van Justitie, K. GEENS De Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, P. DE CREM

^