Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 april 2004
gepubliceerd op 14 mei 2004

Koninklijk besluit betreffende de vergoedingsrechten voor openbare uitlening van de auteurs, vertolkende of uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en producenten van eerste vastleggingen van films

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011205
pub.
14/05/2004
prom.
25/04/2004
ELI
eli/besluit/2004/04/25/2004011205/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 APRIL 2004. - Koninklijk besluit betreffende de vergoedingsrechten voor openbare uitlening van de auteurs, vertolkende of uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en producenten van eerste vastleggingen van films


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, inzonderheid de artikelen 23, 47 en 63;

Overwegende dat vanuit een zorg van rechtszekerheid dient herinnerd te worden dat het begrip van "uitlening" bepaalde vormen van ter beschikking stellen niet omvat, zoals het ter beschikking stellen van fonogrammen of films voor publieke vertoning of uitzending, het ter beschikking stellen voor tentoonstelling of het ter beschikking stellen voor raadpleging ter plaatse; dat « uitlening » niet omvat het ter beschikking stellen tussen voor het publiek toegankelijke instellingen onderling;

Overwegende dat het begrip uitleeninstelling in de zin van de artikelen 23 en 47 van de wet van 30 juni 1994, rechtspersonen van publiek recht of privaat recht beduidt die in bepaalde gevallen meerdere vestigingen van openbare uitlening omvatten.

Gelet op het advies 36.534/2 van de Raad van State, gegeven op 3 maart 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit koninklijk besluit zet de bepalingen om van artikel 5 van de Europese richtlijn 92/100/EG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het huur- en leenrecht en betreffende bepaalde naburige rechten van auteursrechten binnen het domein van de intellectuele eigendom.

Art. 2.In de zin van dit besluit dient men te verstaan onder : De wet : de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;

De vergoeding voor openbare uitlening : de vergoedingsrechten die bedoeld worden in artikel 62 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;

De uitleeninstellingen : de uitleeninstellingen bedoeld in de artikelen 23 en 47 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;

De wetenschappelijke instellingen : de instellingen die zijn opgenomen in de lijst in bijlage tot het koninklijk besluit houdende vaststelling van de toepassingsmodaliteiten zoals voorzien in artikel 385 van de programmawet van 24 december 2002;

De uitlening : de uitlening bedoeld in de artikelen 23 en 47 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten;

De beheersvennootschap : de vennootschap die krachtens artikel 63, tweede lid, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, belast is met de inning en de verdeling van de vergoedingen voor openbare uitlening;

De referentieperiode : de jaarlijkse periode waarop de vergoeding voor openbare uitlening betrekking heeft. Deze periode komt overeen met een kalenderjaar;

De Minister : de Minister bevoegd voor het auteursrecht.

Art. 3.De termijn waarin artikel 23,§ 2, van de wet voorziet, waarna de uitlening van geluidswerken en audiovisuele werken pas kan geschieden, wordt verkort tot twee maanden na de eerste verspreiding van het werk onder het publiek.

De termijn waarin artikel 47,§ 2, van de wet voorziet, waarna de uitlening van fonogrammen en van eerste vastleggingen van films pas kan geschieden, wordt ingekort tot twee maanden na de eerste verspreiding van het werk onder het publiek.

Art. 4.Het bedrag van de vergoedingen bedoeld in artikel 62 van de wet bedraagt forfaitair 1 EUR per jaar en per volwassen persoon ingeschreven in de uitleeninstellingen bepaald in artikel 2, voor zover hij ten minste een uitlening genoten heeft gedurende de referentieperiode.

Het bedrag van de vergoedingen bedoeld in artikel 62 van de wet bedraagt forfaitair 0,5 EUR per jaar en per minderjarig persoon ingeschreven in de uitleeninstellingen bepaald in artikel 2, voor zover hij ten minste een uitlening genoten heeft gedurende de referentieperiode.

Wanneer een persoon in meer dan een uitleeninstelling ingeschreven is, is het bedrag voor die persoon slechts een maal verschuldigd.

De Gemeenschappen en de verenigingen voor het bibliotheekwezen kunnen de betaling aan de beheersvennootschap van de in het eerste en tweede lid bepaalde vergoedingen geheel of gedeeltelijk op zich nemen voor rekening van de instellingen die onder hun bevoegdheid vallen of kunnen deze verhalen op de leners.

Art. 5.Wordt van de verplichting tot betaling van de vergoeding voor openbare uitlening vrijgesteld, de uitlening van werken en prestaties door : 1° de onderwijsinstellingen die door de overheden daartoe officieel zijn erkend of opgericht;2° de wetenschappelijke onderzoeksinstellingen, die door de overheden daartoe officieel zijn erkend of opgericht;3° de zorginstellingen die door de overheden daartoe officieel zijn erkend of opgericht;4° de officieel erkende instellingen die zijn opgericht ten behoeve van blinden, slechtzienden, doven en slechthorenden.

Art. 6.De vergoeding voor openbare uitlening is verschuldigd op jaarbasis voor elke referentieperiode.

Art. 7.Elke uitleeninstelling deelt haar aangifte aan de beheersvennootschap mee binnen een termijn van zestig werkdagen te rekenen van de eerste dag die volgt op de referentieperiode.

Deze aangifte heeft betrekking op het voorafgaande kalenderjaar.

Zij omvat de volgende inlichtingen : 1° de inlichtingen die toelaten de uitleeninstelling te identificeren;2° het aantal vestigingen waarvoor zij een verklaring meedeelt, evenals hun gegevens;3° het aantal meerderjarige personen dat op regelmatige wijze is ingeschreven bij de uitleeninstelling dat ten minste één uitlening genoten heeft gedurende de referentieperiode, evenals het aantal minderjarige personen dat op regelmatige wijze is ingeschreven bij de uitleeninstelling dat ten minste één uitlening genoten heeft gedurende de referentieperiode;4° de identiteit van de persoon die belast is met de relaties met de beheersvennootschap.

Art. 8.De beheersvennootschap stelt de uitleeninstelling in kennis van het bedrag van de vergoeding voor openbare uitlening.

De kennisgeving vermeldt minstens de volgende inlichtingen : 1° de periode waarvoor de vergoeding voor openbare uitlening verschuldigd is;2° het bedrag van de vergoeding voor openbare uitlening verschuldigd per uitleeninstelling en de berekening ervan.

Art. 9.De Gemeenschappen en de Federale Staat kunnen beslissen de verplichtingen voorzien in artikel 7 te vervullen voor rekening van de instellingen die onder hun bevoegdheid vallen.

Wanneer de Gemeenschappen en/of de Federale Staat gebruik maken van deze mogelijkheid, betalen zij aan de beheersvennootschap het bedrag van de vergoeding voor openbare uitlening verschuldigd door het geheel van de instellingen die onder hun bevoegdheid vallen.

In dat geval, doet de beheersvennootschap de kennisgeving bepaald in artikel 8 aan de Gemeenschappen en aan de Federale Staat voor wat de instellingen die onder hun bevoegdheid vallen betreft.

Art. 10.§ 1. De uitleeninstellingen of, indien zij gebruik maken van de mogelijkheid bepaald in artikel 9, de Gemeenschappen en de Federale Staat, verstrekken aan de beheersvennootschap op haar verzoek de gegevens die nodig zijn voor de inning van de vergoeding voor openbare uitlening. § 2. De beheersvennootschap doet in het verzoek opgave van : 1° de rechtsgronden van de aanvraag;2° de gevraagde gegevens;3° de redenen en het doel van het verzoek;4° de termijn binnen welke de gevraagde gegevens moeten worden medegedeeld;deze mag niet minder dan twintig werkdagen bedragen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek; 5° de sancties bepaald met toepassing van artikel 80, vijfde lid, van de wet in het geval dat de toegestane termijn niet zou gerespecteerd worden of in het geval dat onvolledige of manifest onjuiste inlichtingen zouden worden gegeven. § 3. De gegevens verkregen als antwoord op een verzoek mogen niet voor andere doeleinden of om andere redenen worden aangewend dan die omschreven in het verzoek.

De uitleeninstellingen, de Gemeenschappen of de Federale Staat, indien deze laatste gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid bepaald in artikel 9, kunnen op grond van het verzoek om gegevens niet worden verplicht te bekennen dat zij de wet hebben overtreden of daarbij betrokken zijn geweest.

Het verzoek om gegevens wordt aan de bestemmeling betekend bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs.

De Minister kan de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken om gegevens, op zodanige wijze bepalen dat de activiteiten van de ondervraagde personen niet meer dan nodig worden gehinderd.

Art. 11.§ 1. De uitleeninstellingen moeten aan de beheersvennootschap op haar verzoek de gegevens betreffende de uitgeleende werken en prestaties verstrekken die nodig zijn voor de verdeling van de vergoeding voor openbare uitlening. § 2. De beheersvennootschap doet in het verzoek opgave van : 1° de rechtsgronden van het verzoek;2° de gevraagde gegevens;3° de redenen en het doel van het verzoek;4° de periode tijdens welke de gegevens betreffende de uitgeleende werken en prestaties moeten worden ingewonnen;deze mag niet meer dan vijftien werkdagen per kalenderjaar bedragen; 5° de termijn binnen dewelke de gevraagde gegevens moeten worden verstrekt;deze periode kan niet korter zijn dan dertig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek. § 3. De uitleeninstellingen kunnen op grond van het verzoek om gegevens niet worden verplicht te bekennen dat zij de wet hebben overtreden of daarbij betrokken zijn geweest.

Het verzoek om gegevens wordt aan de bestemmeling betekend bij een ter post aangetekende brief met ontvangbewijs. § 4. De gegevens verkregen als antwoord op een verzoek mogen niet voor andere doeleinden of om andere redenen worden aangewend dan voor de verdeling van de vergoeding voor openbare uitlening.

De Minister kan de inhoud, het aantal en de frequentie van de verzoeken om gegevens, op zodanige wijze bepalen dat de activiteiten van de vergoedingsplichtigen niet meer dan nodig worden gehinderd.

Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.

De eerste referentieperiode is het kalenderjaar 2004.

Art. 13.Onze Minister bevoegd voor het auteursrecht is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 april 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

^