Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 februari 2003
gepubliceerd op 03 april 2003

Koninklijk besluit betreffende het verbod op het gebruik van dierlijke afvallen voor de dierenvoeding

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2003022306
pub.
03/04/2003
prom.
25/02/2003
ELI
eli/besluit/2003/02/25/2003022306/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit betreffende het verbod op het gebruik van dierlijke afvallen voor de dierenvoeding


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998 en 5 februari 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 februari 1999 betreffende de handel en het gebruik van stoffen bestemd voor dierlijke voeding gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 december 1999, 3 juli 2000, 14 december 2000, 10 januari 2001 en 19 juli 2001;

Gelet op het ministerieel besluit van 1 december 1999, betreffende maatregelen ter bescherming tegen boveine spongiforme encefalopathie en ten aanzien van het handelsverkeer voor verwerkte dierlijke eiwitten en dergelijk eiwit bevattende producten, gewijzigd door de ministeriële besluiten van 13 april 2000, 25 september 2000 en 7 december 2000;

Gelet op de richtlijn nr. 90/667/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn nr. 90/425/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen;

Gelet op de beschikking nr. 1999/534/EG van 19 juli 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende op de verwerking van bepaalde dierlijke afvallen toepasselijke maatregelen ter bescherming tegen overdraagbare spongiforme encefalopathieën en tot wijziging van beschikking 97/735/EG van de Commissie;

Gelet op de beschikking nr. 2000/766/EG van 4 december 2000 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende bepaalde beschermingsmaatregelen ten aanzien van overdraagbare spongiforme encefalopathieën en het vervoederen van dierlijke eiwitten;

Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 28 juni 2002;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid van 7 oktober 2002;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat in het kader van de bestrijding van overdraagbare spongiforme encefalopathieën het nuttig is te verduidelijken welke dierlijke afvallen, onder welke condities nog mogen worden gebruikt voor de voedering van dieren waarvan het vlees of de producten niet bestemd zijn voor de productie van voedingsmiddelen;

Overwegende dat in het licht hiervan de bestaande wetgeving dient aangepast te worden;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Onverminderd de bepalingen aangaande het verbod op het gebruik van gespecificeerd risicomateriaal in de dierenvoeding, uitgevaardigd door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, is het verboden bepaalde dierlijke afvallen noch in natuurlijke staat noch verwerkt te gebruiken in de dierenvoeding.

Onder bepaalde dierlijke afvallen wordt verstaan : a) alle runderen, varkens, geiten, schapen, eenhoevigen, gevogelte, gekweekte vis en alle andere voor productie gehouden dieren die zijn gestorven maar niet werden geslacht voor menselijke consumptie, met inbegrip van doodgeboren en ongeboren dieren;b) dieren die op het bedrijf zijn gedood in het kader van maatregelen ter beheersing van ziekten;c) vee dat tijdens het transport is doodgegaan, met uitzondering van gevallen van noodslachting om dieren lijden te besparen;d) kadavers van : i) gezelschapsdieren, ii) dierentuindieren, iii) circusdieren, iv) proefdieren, v) in het wild levende dieren;e) kadavers van andere, niet in de punten a) , b) , c) en d) bedoelde dieren.

Art. 2.Uitsluitend de volgende dierlijke afvallen mogen worden gebruikt in de voedering van dieren waarvan het vlees of de producten niet bestemd zijn voor de productie van voedingsmiddelen : laagrisicomateriaal in de zin van richtlijn 90/667/EEG en bloed en bloedproducten afkomstig van voor menselijke consumptie geschikt verklaarde dieren, voor de productie van voeder voor gezelschapdieren en de rechtstreekse voeding van dieren in dierentuinen en circussen of van pelsdieren, honden voor de drijfjacht die deel uitmaken van een erkende jachthondenmeute en madenkwekerijen.

Art. 3.De laagrisicomaterialen van herkauwers die binnen de werkingssfeer van richtlijn 90/667/EEG vallen, dienen bij de vervaardiging van vet aan het volgende te voldoen : 1. Al het uit afvallen van herkauwers vervaardigd gesmolten vet dient zodanig te worden gezuiverd dat het maximumgehalte aan nog resterende onoplosbare onzuiverheden niet meer dan 0,15 gewichtspercent bedraagt.2. Het bepaalde in het eerste punt van dit artikel is niet van toepassing op de vervaardiging van gesmolten vet uit afvallen van herkauwers, voor zover dat vet wordt verwerkt met een methode die ten minste voldoet aan de criteria van een van de procédés, beschreven in de bij dit besluit gevoegde bijlage.

Art. 4.Het ministerieel besluit van 1 december 1999 betreffende maatregelen ter bescherming tegen boviene spongiforme encefalopathie en ten aanzien van het handelsverkeer voor verwerkte dierlijke eiwitten en dergelijk eiwit bevattende producten wordt opgeheven.

Art. 5.Overtredingen van de voorschriften van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt.

Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 7.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER

Bijlage 1. Verestering of hydrolyse bij ten minste 200 °C en onder de overeenkomstige adequate druk gedurende ten minste 20 minuten (glycerol, vetzuren en esters).2. Verzeping met NaOH 12M (glycerol en zeep) : - in een batch- of discontinuprocédé bij 95 ° C gedurende drie uur, of - in een continuprocédé bij 140 °C en 2 bar (2000 hPa) gedurende acht minuten, of onder gelijkwaardige omstandigheden. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 februari 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER

^