Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 januari 2004
gepubliceerd op 27 februari 2004

Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 20, 26 en 35, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2004022128
pub.
27/02/2004
prom.
25/01/2004
ELI
eli/besluit/2004/01/25/2004022128/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 JANUARI 2004. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 20, 26 en 35, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 maart 1976 betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, inzonderheid op artikel 1, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag voor zelfstandigen, inzonderheid op de artikelen 20, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 juli 1985, 1 maart 1989, 21 februari 1991, 13 juli 2001 en 11 juli 2003, 26, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 februari 2001, 28 augustus 2001, 18 december 1996 en 11 juli 2003, en 35, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 1991 en 11 juli 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 maart 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 3 april 2003;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de hoogdringendheid;

Overwegende dat dit besluit de voorwaarden bepaalt waarin de verhoogde kinderbijslag wordt toegekend ten gunste van de kinderen die door een aandoening getroffen zijn;

Overwegende dat de bepalingen van dit besluit uitwerking hebben op 1 mei 2003;

Overwegende dat de sociale verzekeringsfondsen zo spoedig mogelijk van de nieuwe bepalingen op de hoogte moeten gebracht worden, teneinde ze behoorlijk te kunnen toepassen;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Middenstand en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een Handicap en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° « samengeordende wetten » : de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders;2° « het koninklijk besluit van 8 april 1976 » : het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;3° « het koninklijk besluit van 28 maart 2003 » : het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (1) van 24 december 2002;4° « Dienst » : de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;5° « Medische Dienst » : de medische dienst van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap bij de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid;6° « instellingen » : het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, de Nationale Hulpkas voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen en de sociale verzekeringsfondsen voor zelfstandigen;7° « koninklijk besluit van 28 augustus 1991 » : het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen. HOOFDSTUK II. - Uitvoering van de artikelen 20, § 2, 26, § 1 en 35, § 2, eerste lid van het koninklijk besluit van 8 april 1976

Art. 2.De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, bedoeld in artikel 26, § 1, van het koninklijk besluit van 8 april 1976, en de zelfredzaamheid van het kind, bedoeld in artikel 20, § 2, van hetzelfde besluit worden vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991.

Art. 3.De bijslagen bedoeld in artikel 20, § 2, worden op de wijze zoals bepaald in artikel 4 van het koninklijk besluit van 28 augustus 2001 toegekend naargelang de graad van zelfredzaamheid.

Art. 4.Voor de toepassing van artikel 26, § 1, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 moet het kind getroffen zijn door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %., vastgesteld overeenkomstig de regels bepaald in de artikelen 2 en 6 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991. Deze ongeschiktheid moet een aanvang genomen hebben vooraleer het kind, wegens het bereiken van de bij artikel 25 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 bepaalde leeftijdgrens, heeft opgehouden rechtgevend te zijn op kinderbijslag. HOOFDSTUK III. - Uitvoering van de artikelen 20, § 2bis, 26, § 1bis, en 35, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 Afdeling 1. - Uitvoering van artikel 20, § 2bis, eerste lid en 26, §

1bis, van het koninklijk besluit van 8 april 1976

Art. 5.§ 1. De gevolgen van de aandoening van het kind, bedoeld in de artikelen 20, § 2bis en 26, § 1bis, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 bestaan uit de pijlers die in artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 bedoeld zijn. § 2. De gevolgen, bedoeld in § 1, worden vastgesteld op de wijze die in artikel 6, § 2, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 beschreven is. § 3. Voor de toepassing van artikel 20, § 2bis, worden de gevolgen van de aandoening van het kind in aanmerking genomen indien het kind als eindresultaat de punten bekomt, die in artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 bedoeld zijn.

Art. 6.De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind, bedoeld in artikel 5, wordt vastgesteld op de wijze die in artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 is bepaald.

De regels, die in artikel 7, § 2, van hetzelfde besluit zijn bedoeld, zijn van toepassing.

Art. 7.§ 1. Het kind, bedoeld in artikel 26, § 1bis, van het koninklijk besluit van 8 april 1976, geniet de in artikel 20, § 2bis, van hetzelfde besluit bedoelde bijslag, op de volgende voorwaarden : 1. getroffen zijn door een aandoening die gevolgen heeft, zoals bedoeld in artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003;2. de gevolgen van de aandoening, zoals bedoeld in artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003, moeten een aanvang hebben genomen op een tijdstip waarop het kind voldeed aan één van de voorwaarden, bepaald in artikel 25 van het koninklijk besluit van 8 april 1976;3. aan de voorwaarden van artikel 28 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 voldoen. § 2. De bijslag bedoeld in artikel 20, § 2bis, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 wordt toegekend naargelang de ernst van de gevolgen van de aandoening.

Indien het kind als eindresultaat, bedoeld in artikel 6, § 2, 4°, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003, minimum 6 punten behaalt, worden de volgende bedragen toegekend : - 60 EUR indien het kind minimum 6 punten en maximum 8 punten behaalt; - 150 EUR indien het kind minimum 9 punten en maximum 11 punten behaalt; - 250 EUR indien het kind minimum 12 punten en maximum 14 punten behaalt; - 350 EUR indien het kind minimum 15 punten en maximum 17 punten behaalt; - 375 EUR indien het kind minimum 18 punten en maximum 20 punten behaalt; - 400 EUR indien het kind meer dan 20 punten behaalt.

In afwijking van het tweede lid, wordt het bedrag van 60 EUR eveneens toegekend indien het kind minimum 4 punten behaalt in pijler 1 bedoeld in artikel 6, § 2, 1°, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003. Afdeling 2. - Uitvoering van artikel 20, § 2bis, tweede lid,

van het koninklijk besluit van 8 april 1976

Art. 8.Voor de toepassing van deze afdeling dient te worden begrepen onder : 1° « de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 » : de artikelen 20, § 2 en 26, § 1, van het koninklijk besluit van 8 april 1976, en hoofdstuk II van dit besluit;2° « de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996 » : de artikelen 20, § 2bis en 26, § 1bis, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 en hoofdstuk III, afdeling I, van dit besluit;3° « de dubbele evaluatie » : de vaststelling van enerzijds de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de graad van zelfredzaamheid, bedoeld in hoofdstuk II van dit besluit, en anderzijds de gevolgen van de aandoening, bedoeld in hoofdstuk III, afdeling I, van dit besluit, voor dezelfde periode;4° « de geneesheer » : de geneesheer bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003;5° « voordeliger » : indien de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 voor het kind de toekenning van een hoger bedrag meebrengt dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996 of indien enkel de toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996 een recht tot stand brengen voor het kind.

Art. 9.Voor de toepassing van artikel 20, § 2bis, tweede lid, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 geniet het kind dat geboren is na 1 januari 1996 de kinderbijslag bedoeld in artikel 26 en de bijslag bedoeld in artikel 20, § 2, van hetzelfde besluit, bij toepassing van de bepalingen die gelden voor het kind geboren uiterlijk op 1 januari 1996, onder de voorwaarden bepaald in deze afdeling.

Art. 10.Voor de nieuwe aanvragen, die ingediend worden vanaf 1 mei 2003 voor de kinderen geboren na 1 januari 1996, en voor de aanvragen en ambtshalve herzieningen, die volgen op de nieuwe aanvraag, moet voor de periode vanaf 1 mei 2003 toepassing gemaakt worden van de bepalingen die gelden voor het kind geboren na 1 januari 1996. Voor wat de periode voor 1 mei 2003 betreft, wordt toepassing gemaakt van de regels die bedoeld zijn in de artikelen 2, 3 en 4 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991.

Onder « nieuwe aanvragen » dienen deze te worden verstaan, die in artikel 13, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 bedoeld zijn. De bepalingen die in dat lid worden voorzien, zijn van toepassing.

Art. 11.De bepalingen van de artikelen 14 tot en met 18 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 worden toegepast op de kinderen die in deze afdeling bedoeld zijn. HOOFDSTUK IV. - De procedure

Art. 12.De aanvragen om kinderbijslag ten gunste van de rechtgevenden bedoeld in de artikelen 20 en 26 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 worden ingediend bij de bevoegde instelling.

Na te hebben vastgesteld dat alle toekenningsvoorwaarden vervuld zijn, met uitzondering van deze betreffende de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de gevolgen van de aandoening, stuurt de instelling aan de aanvrager het aanvraagformulier en het medisch formulier, die in artikel 19, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 bedoeld zijn.

De aanvrager zendt deze formulieren behoorlijk ingevuld naar de instelling of de Dienst. Hij kan hieraan reeds medische of sociale verslagen toevoegen.

Art. 13.De lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, bedoeld in artikel 26, § 1, van het koninklijk besluit van 8 april 1976, de graad van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 20, § 2, van hetzelfde besluit, en de gevolgen van de aandoening, bedoeld in artikel 26, § 1bis, van hetzelfde besluit, worden overeenkomstig artikel 20 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 vastgesteld.

Art. 14.De procedure, die in artikel 21 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 is beschreven, is van toepassing.

Art. 15.De rechtgevenden op kinderbijslag krachtens de artikelen 20, §§ 2 en 2bis, en 26, §§ 1 en 1bis kunnen een aanvraag tot herziening indienen bij de bevoegde instelling.

De aanvraag tot herziening wordt onderzocht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 22 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003.

De herziening kan ook worden verricht op verzoek van de bevoegde instelling of van de bevoegde geneesheer, in welk geval de herzieningsaanvraag wordt ingediend bij de Dienst.

Art. 16.Een ambtshalve herziening vindt plaats in geval van een medische beslissing die voor een bepaalde duur werd genomen.

De procedure en de datum van inwerkingtreding van de beslissing worden door artikel 23 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 bepaald.

Art. 17.Onverminderd artikel 15, tweede en derde lid, worden de aanvragen tot herziening onderzocht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 12. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 18.De aanvraag voor een kind geboren na 1 januari 1996, die ingediend wordt in de loop van de maand april 2003, dient te worden beschouwd als een aanvraag ingediend op 1 mei 2003. Bijgevolg is artikel 16, 1°, 3° en 4°, van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 van toepassing.

Art. 19.De in artikel 7, § 2, bedoelde bedragen van dit besluit zijn gebonden aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100).

Art. 20.Het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 blijft van toepassing voor alle aanvragen die in hoofdstuk III van dit besluit niet bedoeld zijn.

Art. 21.Dit besluit heeft uitwerking op 1 mei 2003.

Art. 22.Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Middenstand en Onze Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een Handicap zijn, ieder wat hem (haar) betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 januari 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Middenstand, Mevr. S. LARUELLE De Staatssecretaris voor het Gezin en Personen met een Handicap, Mevr. I. SIMONIS

^