Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 juni 1998
gepubliceerd op 03 september 1998

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1998012462
pub.
03/09/1998
prom.
23/06/1998
ELI
eli/besluit/1998/06/23/1998012462/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 JUNI 1998. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het glasbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, tot vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas.

Art. 2.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 juni 1998.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor het glasbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 12 mei 1997 Vaststelling van sommige arbeidsvoorwaarden in de aanvullende bedrijfssector glas (Overeenkomst geregistreerd op 16 september 1997, onder het nummer 44982/CO/115) TITEL I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen van volgende bedrijfssectoren, het door hen verrichten monteren en plaatsen inbegrepen : 1° glas voor industriële of huishoudelijke toepassingen (zoals pannen, kranen, tegels, stenen in glas en vitroceramische platen);2° buizen, staven en staafjes in glas (namelijk voor de chemische, farmaceutische en elektrotechnische nijverheden);3° verlichting en seininrichting (zoals glasballons en elektrische buizen, lichtreclames);4° glasvezels, glaswol en cellulair glas;5° voorwerpen in glas voor elk technisch, wetenschappelijk en industrieel gebruik (zoals leidingen, microkogels en -parels);6° verwerkt en/of bewerkt holglas, zoals glasballons, flacons, kolven en laboratoriumtoestellen (laboratoriumglas), isolerende flessen;7° ver- en bewerking van borosilicaat en ceramisch vlakglas, glasblazen (voor wetenschappelijke en industriële apparaten);8° optiekglas, alsmede het slijpen en het versieren van deze glazen (glas voor brillenfabricage). Deze ondernemingen behoren tot de aanvullende bedrijfssector glas voor zover één van de voormelde activiteiten in hoofdzaak wordt uitgeoefend en niet als bijkomstige activiteit van een andere sector van de glasindustrie.

Onder "werklieden" verstaat men zowel arbeiders als arbeidsters.

TITEL II. - Arbeidsvoorwaarden HOOFDSTUK I. - Wekelijkse arbeidsduur

Art. 2.De conventionele wekelijkse arbeidsduur bedraagt maximum 37 uur 50 minuten volgens de toepassingsmodaliteiten die paritair op ondernemingsvlak en rekening houdend met de imperatieven van de arbeidsorganisatie en de productie en met het oog op het behoud van de werkgelegenheid werden afgesproken.

Bovendien, gebeurt de overgang van 38 uur naar 37 uur 50 minuten onder de vorm van een dag inhaalrust. HOOFDSTUK II. - Classificatie van de functies

Art. 3.Behalve bijzondere bepalingen gesloten op het vlak van de onderneming vóór 1 januari 1997, worden de functies van de in artikel 1 bedoelde werklieden ingedeeld in zeven categorieën volgens de hierna vermelde algemene criteria : Categorie 1 : Functie : - welke geen enkele beroepsopleiding vergt en waarvoor enkel een opleiding van zeer korte duur noodzakelijk is om de eenvoudige taken waaruit zij in hoofdzaak bestaat te kunnen uitvoeren; - waarvoor enkel een zeer geringe lichamelijke inspanning is vereist.

Voorbeelden : inpakken, dozen en etiketten plakken, enz...

Categorie 2 : Functie : - welke geen enkele beroepsopleiding vergt, doch waarvoor een in de onderneming verstrekte bijzondere opleiding en een bepaalde vaardigheid welke het gevolg is van de in de onderneming verworven ervaring noodzakelijk zijn; - waarvoor enkel een zeer geringe lichamelijke inspanning is vereist.

Categorie 3 : Functie : - welke geen enkele beroepsopleiding vergt en waarvoor maar een opleiding van enkele dagen noodzakelijk is; - waarvoor een zwaardere lichamelijke inspanning dan voor de functies van de categorieën 1 en 2 is vereist.

Categorie 4 : Functie : - welke een beroepsopleiding van langere duur vergt (van drie tot zes maanden); - waarvoor een zwaardere lichamelijke inspanning dan voor de functies van categorie 3 is vereist.

Categorie 5 : Veelzijdige functie : - betreffende meerdere uiteenlopende taken in eenzelfde afdeling of in verschillende afdelingen; - waarvoor een zwaardere lichamelijke inspanning dan voor de functies van categorie 4 is vereist.

Categorie 6A en 6B : Geschoolde werklieden. HOOFDSTUK III. - Gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen

Art. 4.Aan de werklieden bedoeld in artikel 1 van 21 jaar en ouder, wordt een gemiddeld minimum maandinkomen gewaarborgd van 42.493 F bruto. Dit bedrag wordt verhoogd tot 43.665 F bruto voor de werklieden van 21 jaar en half en die tenminste 6 maanden anciënniteit in de onderneming hebben. Dit bedraagt 44.185 F bruto voor de werklieden van 22 jaar oud die op die datum 12 maanden anciënniteit in de onderneming tellen.

De inhoud van dit inkomen wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, houdende wijziging en coördinatie van de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 21 van 15 mei 1975 en nr. 23 van 25 juli 1975 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimum maandinkomen, zoals gewijzigd en aangevuld door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 43bis van 16 mei 1989, nr. 43ter van 19 december 1989, nr. 43quater van 26 maart 1991, nr. 43quinquies van 13 juli 1993, nr. 43sexies van 5 oktober 1993 en nr. 43septies van 2 juli 1996. HOOFDSTUK IV. - Minimumuurlonen A. Werklieden van 21 jaar en ouder

Art. 5.Onverminderd de toepassing van artikel 3, worden de minimumuurlonen van de in artikel 1 bedoelde werklieden van 21 jaar of ouder, op 1 januari 1997 als volgt vastgesteld in een arbeidsregeling van 37 u. 50 minuten per week.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In deze minimumuurlonen is geen rekening gehouden met het recurrent budget van 20.000 F dat in 1988 werd toegekend en waarvan de toepassingsmodaliteiten vroeger werden overeengekomen op het niveau van de ondernemingen, ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende de tewerkstelling en de arbeidsvoorwaarden gesloten op 26 februari 1987 in het Paritair Comité voor het glasbedrijf (koninklijk besluit van 23 maart 1988, Belgisch Staatsblad van 15 april 1988).

B. Werklieden jonger dan 21 jaar.

Art. 6.De minimumuurlonen van de werklieden jonger dan 21 jaar worden berekend op het minimumuurloon van loonschaal II van de werkman van 21 jaar of ouder van dezelfde categorie waartoe zij behoren, in verhouding tot de volgende percentages, volgens de leeftijd en de in de onderneming verworven anciënniteit : Wanneer de werklieden jonger dan 21 jaar hetzelfde werk verrichten met een rendement en kwaliteit welke gelijk zijn aan deze van de werklieden van 21 jaar of ouder, hebben zij recht op het minimumuurloon voor de werkman van 21 jaar of ouder van de categorie waartoe zij behoren. HOOFDSTUK V. - Ploegenpremies

Art. 7.Wanneer het werk in ploegen wordt uitgevoerd, worden aan de werklieden, zonder onderscheid van leeftijd, de volgende premies toegekend vanaf 1 januari 1997 : - werk in twee ploegen : a) ochtendploeg : 20,43 F/uur;b) namiddagploeg : 26,09 F/uur. - werk in drie ploegen : a) ochtendploeg : 20,43 F/uur;b) namiddagploeg : 26,09 F/uur;c) nachtploeg : 40,72 F/uur. De bedragen van de minimale ploegenpremies zijn vastgesteld voor een arbeidsregeling van 37 uur 50 minuten per week. HOOFDSTUK VI. - Koopkracht

Art. 8.Gedurende de duur van de huidige overeenkomst krijgen de werklieden een verhoging van hun reële bruto uurlonen van 3 F op 1 mei 1997 en 3 F op 1 januari 1998. Ingeval de loonnorm van 6,1 pct., vastgesteld door de Regering wordt overschreden, tijdens de duur van de huidige overeenkomst, zal de aanpassing gebeuren tijdens de volgende onderhandelingen met het oog op het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst voor de jaren 1999-2000.

De nieuwe voordelen waarvan hier sprake zijn recurrent, met andere woorden zij blijven verworven voor de volgende jaren.

De ondernemingen die erkend werden als zijnde in herstructurering of in moeilijkheden tijdens de periode (of een gedeelte) die zich uitstrekt over de jaren 1995-1996, worden van de huidige maatregel uitgesloten. Zij onderhandelen de koopkracht rekening houdend met de economische en financiële mogelijkheden van hun activiteit en met de belangen van de werknemers. HOOFDSTUK VII. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen

Art. 9.Het bedrag van het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen vastgesteld bij artikel 3, de minimumuurlonen vastgesteld bij artikel 4, de ploegenpremies vastgesteld bij artikel 7, alsmede de werkelijke consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het glasbedrijf, betreffende de koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, algemeen verbindend verklaard door het koninklijk besluit van 26 september 1991, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 26 oktober 1991.

De bedragen van deze minimum inkomsten, uurlonen en ploegenpremies stemmen overeen met het spilindexcijfer 119,32 (basis 1988 = 100). HOOFDSTUK VIII. - Aanvullend extra-wettelijk vakantiegeld

Art. 10.De werklieden die volledige prestaties hebben verricht van 1 november 1996 tot 31 oktober 1997 en van 1 november 1997 tot 31 oktober 1998 hebben voor elke referteperiode recht op een aanvullend extra-wettelijk vakantiegeld dat overeenstemt met het loon voor minimum 165 uren arbeid, in een wekelijkse arbeidsduur van 38 uren.

De werkliedend die onvolledige arbeidsprestaties hebben verricht, hebben recht op een extra-wettelijk vakantiegeld dat prorata temporis wordt berekend onder de volgende voorwaarden : - hetzij in dienst getreden zijn in de loop van het dienstjaar; - hetzij ontslagen zijn geweest in de loop van het dienstjaar, behalve om dringende redenen; - hetzij gepensioneerd of bruggepensioneerd zijn geworden in de loop van het dienstjaar.

De overige toekenningsmodaliteiten worden op het niveau van de onderneming uitgewerkt. HOOFDSTUK IX. - Sociaal Fonds der werklieden van de glasnijverheid v.z.w.

Vakbondsvorming

Art. 11.De werkgeversbijdrage voor het sociaal fonds wordt, per tewerkgestelde werkman, vastgesteld op een bedrag evenwaardig aan 3.300 F voor de jaren 1997 en 1998.

Er zal, in de schoot van het fonds voor bestaanszekerheid, een werkgroep worden opgericht die zich zal buigen over het probleem van het evenwicht tussen de ontvangsten en de uitgaven.

Art. 12.Met het oog op de financiering van de vakbondsvorming, wordt de werkgeversbijdrage per tewerkgestelde werkman, vastgesteld op een bedrag evenwaardig aan 450 F voor elk van de jaren 1997 en 1998.

Art. 13.Voor de toepassing van de artikelen 11 en 12, wordt het aantal werklieden bekomen door het aantal gewerkte dagen en de dagen welke daarmede krachtens de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de werknemers worden gelijkgesteld, te delen door het theoretisch aantal te werken en daarmede gelijkgestelde dagen in de loop van elk kalenderjaar.

TITEL III. - Bestaanszekerheid - gedeeltelijke werkloosheid

Art. 14.Worden beschouwd als zijnde gedeeltelijk werkloos, de werklieden waarvan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst niet is geschorst.

Art. 15.Wanneer de gedeeltelijke werkloosheid is veroorzaakt door economische en/of technische redenen (met uitzondering van de werkloosheid welke wordt veroorzaakt door stakingen in de onderneming of in andere ondernemingen), wordt per dag werkloosheid een aanvullende uitkering toegekend aan de in artikel 14 bedoelde werklieden, welke wordt vastgesteld op 212,24 F minimum (stelsel 5 dagen/week), zonder beperking van het aantal dagen werkloosheid gedurende het jaar.

Deze uitkering schommelt volgens het koppelingssyteem vastgesteld voor de evolutie van de drempels van het algemeen stelsel van de sociale zekerheid.

Zij moet worden gesteld tegenover het spilindexcijfer 119,53 (basis 1988 = 100).

TITEL IV. - Ontslag van oudere personen

Art. 16.Tijdens de huidige collectieve arbeidsovereenkomst wordt het brugpensioen, volgens de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst nr 17 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, toegekend, in alle gevallen van ontslag van een werkman die de leeftijd van 58 jaar bereikt heeft, indien de betrokkene een loopbaan van 25 jaar als loontrekkende kan bewijzen.

Elke ondernemingsovereenkomst inzake brugpensioen die een toegangsleeftijd van 55, 56 of 57 jaar voorziet, en die uiterlijk op 31 mei 1986 of 31 augustus 1987 werd neergelegd, en sindsdien zonder onderbreking wordt toegepast, wordt onder dezelfde voorwaarden verlengd met respect van de wettelijke voorwaarden tot en met 30 juni 1999, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die tijdelijke herstructureringsoperaties betreffen.

Art. 17.§ 1. In uitvoering van artikel 23 van de wet van 26 juli 1996 betreffende de bevordering van de werkgelegenheid en tot het preventieve behoud van het concurrentievermogen, hebben de ontslagen werklieden die, in de periode 1 januari 1997 tot 31 december 1997 55 jaar of ouder zijn en voor de ontslagen werklieden die in de periode 1 januari 1998 tot 31 december 1998 56 jaar zijn, recht op het voltijds brugpensioen beschreven in artikel 16. Bovendien moet de leeftijd van 55 of 56 jaar worden bereikt tijdens de looptijd van deze collectieve arbeidsovereenkomst en op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst. De bedoelde werklieden moeten op het ogenblik van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst 33 jaar beroepsverleden als loontrekkende kunnen rechtvaardigen in de zin van artikel 114, § 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering.

Deze werknemers moeten bovendien kunnen aantonen dat zij op het ogenblik van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, minstens 20 jaar gewerkt hebben in een arbeidsregime zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr 46 gesloten op 23 maart 1990 en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 mei 1990.

Het bedrag van de aanvullende vergoeding is gelijk aan de helft van het verschil tussen het netto-referteloon en de werkloosheidsuitkering. § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden voor de berekening van het beroepsverleden gelijkgesteld met arbeidsdagen : - de periode van actieve dienst als dienstplichtige en als gewetensbezwaarde met toepassing van de Belgische wetgeving; - de dagen van beroepsloopbaanonderbreking overeenkomstig de bepalingen van de herstelwet van 22 januari 1985 en de periodes tijdens welke de werknemer zijn loondienst heeft onderbroken om een kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen tijdens welke de werknemer zijn loondienst onderbroken heeft om een tweede of een volgend kind op te voeden dat de leeftijd van 6 jaar nog niet heeft bereikt. Deze gelijkstellingen kunnen in totaal voor maximaal 3 jaar in rekening worden gebracht; - de dagen van volledige werkloosheid met een maximum van 5 jaar. § 3. Artikel 17, § 1 is niet van toepassing op de ondernemingen die, op 1 januari 1997, een conventionele wekelijkse arbeidsduur hebben van 36 uur of minder.

Art. 18.De vervanging van de bruggepensioneerde werkman zal gebeuren overeenkomstig de wettelijke bepalingen en voorrang zal worden verleend aan werklieden met een nepstatuut en waarbij rekening zal worden gehouden met de vereiste kwalificatie.

TITEL V. - Duur van de opzegtermijnen

Art. 19.De opzeggingsduur in geval van ontslag, met uitzondering van brugpensioenen of ziektes die langer dan één jaar aanslepen, wordt gebracht op : - 4 weken voor de werklieden die minder dan 10 jaar anciënniteit tellen; - 6 weken voor de werklieden die 10 tot minder dan 15 jaar anciënniteit tellen; - 8 weken voor de werklieden die 15 tot minder dan 20 jaar anciënniteit tellen; - 10 weken voor de werklieden die 20 tot minder dan 30 jaar anciënniteit tellen; - 12 weken voor de werklieden die meer dan 30 jaar anciënniteit tellen.

TITEL VI. - Overuren

Art. 20.De bedrijven verbinden er zich toe alles in het werk te stellen om, in overleg met de vakbondsafvaardiging, de niet te recupereren overuren maximaal te beperken.

TITEL VII. - Uitzendarbeid

Art. 21.Het beroep doen op uitzendkrachten zal gebeuren in overleg met de vakbondsafvaardiging of met de ondernemingsraad en met inachtneming van de bestaande wetgeving en collectieve arbeidsovereenkomsten.

De duur van de arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid zal minstens één week bedragen, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, die met de vakbondsafvaardiging moeten worden besproken.

De maximale duur moet worden besproken met de vakbondsafvaardiging met het oog op een eventuele contractuele aanwerving, indien de uitzendkracht minstens 12 maanden ononderbroken tewerkgesteld is.

TITEL VIII. - Onderaanneming

Art. 22.Indien het nodig blijkt een beroep te moeten doen op onderaannemingsbedrijven, verbindt de werkgever er zich toe de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad op de hoogte te brengen van de gekende en geplande onderaannemingsactiviteiten.

De informatie zal betrekking hebben op de aard van werken, hun duur en de kwalificatie van de werknemers die deze werken zullen uitvoeren.

De werkgever verbindt er zich toe een beroep te doen op onderaannemingsbedrijven die de wettelijke bepalingen inzake personeelsbezetting, de wetten en Belgische reglementen betreffende veiligheid en gezondheid van de werknemers, naleven. De opvolging van de wettelijke bepalingen inzake veiligheid en gezondheid zal gebeuren in overleg met het "Comité voor preventie en bescherming op het werk".

TITEL IX. - Arbeidsorganisatie

Art. 23.Indien het nodig blijkt de werktijdorganisatie in de onderneming te wijzigen, zullen de sociale gesprekspartners ervoor zorgen dat er enerzijds de economische en anderzijds de sociale bezorgdheden in opgenomen worden, zijnde : - de effecten op de werkgelegenheid (bijvoorbeeld mogelijkheden om er meer contracten van bepaalde en/of onbepaalde duur in op te nemen, om de overuren te beperken); - de aanpassing van de arbeidsvoorwaarden; - de gezondheid en de veiligheid van de werknemers; - de effecten op de inkomsten van de werklieden.

De toepassing van de nieuwe arbeidsorganisatie zal opgevolgd worden en, indien nodig, aangepast in overleg met de vakbondsafvaardiging of de ondernemingsraad.

TITEL X. - Herstructurering

Art. 24.In geval van herstructurering, zullen de mogelijkheden voorzien in artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende preciezere voorwaarden betreffende de werkgelegenheidsakkoorden, paritair onderzocht worden op het niveau van de onderneming voor zover zij een positieve oplossing voor het sociaal probleem dat zich stelt kunnen bieden en voor zover zij de uurkost van de arbeidskrachten niet doen verhogen of op een negatieve manier de rendabiliteit en het concurrentievermogen van de betrokken onderneming beïnvloeden.

De overgang naar een lagere wekelijkse arbeidsduur blijft omkeerbaar en is beperkt tot de duur van de overeenkomst gesloten op het niveau van de onderneming in het kader van de herstructurering. Aan het eind van de herstructurering zal er een paritaire evaluatie plaatsvinden op het niveau van de onderneming.

De ervaringen op het niveau van de ondernemingen vormen geen precedent op het niveau van de sub-sector.

TITEL XI. - Sociaal overleg

Art. 25.In geval van sociale conflicten, bevestigen de werkgevers en de werklieden hun vaste intentie om de aangepaste conventionele bemiddelingsprocedures te volgen, met inbegrip van het beroep doen op de voorzitter van het paritair comité in zijn hoedanigheid van sociaal bemiddelaar.

TITEL XII. - Sociale vrede

Art. 26.Tot 31 december 1998, verbinden de ondertekenende vakbonden van de huidige overeenkomst en hun leden er zich toe geen enkele algemene en collectieve eis meer te stellen, ten gunste van de arbeiders, bij de werkgevers die behoren tot de aanvullende bedrijfssector van de glasnijverheid, buiten de uitvoeringsmaatregelen van deze overeenkomst.

TITEL XIII. - Geldigheid

Art. 27.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt van kracht op 1 januari 1997 en verliest haar uitwerking op 31 december 1998. Zij wordt te goeder trouw gesloten en de ondertekenende partijen verbinden er zich toe om ze te doen naleven bij hun lastgevers, zowel naar de letter als naar de geest.

Art. 28.De voordeligere maatregelen van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten in de schoot van de onderneming behouden hun uitwerking tijdens de ganse duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 1998.

De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET

^