Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 maart 1999
gepubliceerd op 02 april 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 december 1983 tot uitvoering van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht

bron
ministerie van financien
numac
1999003207
pub.
02/04/1999
prom.
25/03/1999
ELI
eli/besluit/1999/03/25/1999003207/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MAART 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 december 1983 tot uitvoering van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht (1), inzonderheid op artikel 6, evenals op artikelen 2, 3 en 18, gewijzigd door de wet van 22 december 1998 tot wijziging van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht (2), alsmede op artikel 19, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999 tot wijziging van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht tot instelling van een college van scheidsrechters (3);

Gelet op het koninklijk besluit van 29 december 1983 tot uitvoering van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht (4), inzonderheid op artikelen 1 en 3 tot en met 9;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (5), inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980 (6), 16 juni 1989 (7), 4 juli 1989 (8) en 4 augustus 1996 (9);

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat dit besluit tot hoofddoel heeft de toepassingsmodaliteiten vast te stellen voor de notificatie van het attest van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, evenals de bezwaarprocedure in geval van betwisting van dit afgesplitst gedeelte; dat deze toepassingsmodaliteiten in werking moeten treden op hetzelfde moment als de wet; dat in deze omstandigheden, dit besluit zonder uitstel moet worden genomen;

Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Justitie, van Onze Minister van Volksgezondheid en van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 december 1983 tot uitvoering van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht, worden de woorden "van de artikelen 3, 6 en 7 van de wet" vervangen door de woorden "van de artikelen 3 en 7 van de wet".

Art. 2.De hoofdstukken II en III van hetzelfde koninklijk besluit die de artikelen 3 tot 7 bevatten, worden vervangen door de volgende bepalingen : HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de belastinggrondslag

Art. 3.§ 1. Het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, vermeld in de artikelen 1, 7° en 8°, en 3 van de wet van 28 december 1983 betreffende het verstrekken van sterke drank en betreffende het vergunningsrecht, gewijzigd door de wet van 22 december 1998, wordt vastgesteld door een ambtenaar van het kadaster overeenkomstig de algemene bepalingen van artikel 472 en de bijzondere bepalingen van de artikelen 477 tot 482 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. § 2. Het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen wordt vastgesteld volgens de bepalingen van artikel 7, § 1, van het koninklijk besluit van 10 oktober 1979, genomen tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen op het stuk van onroerende fiscaliteit. § 3. De aanpassing van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen bedoeld in artikel 1 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 22 december 1998, wordt gedaan volgens de beschikking voorzien bij artikel 518 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (wet van 12 juni 1992 tot bekrachtiging van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, gecoördineerd op 10 april 1992).

Art. 4.§ 1. Het verzoek van de uitbater om het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen vast te stellen, met het oog op de in artikel 3, § 1 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 22 december 1998, bedoelde aangifte teneinde een vergunning te bekomen, moet worden toegestuurd aan de controle van het kadaster in de dienstomschrijving waar de drankgelegenheid gelegen is. Het adres van de bevoegde kadastercontrole kan vooraf worden bekomen op het kantoor der accijnzen in het ambtsgebied waar de drankgelegenheid gelegen is. § 2. Dat verzoek, gericht aan het kadaster, moet verplicht vergezeld zijn van een kopie van het plan van de drankgelegenheid, gedateerd en ondertekend door de uitbater. Dat plan bestaat uit een horizontale doorsnede op het niveau van de vloeroppervlakte volgens de termen van de Belgische norm NBN 06-002 (1983) en moet de afmetingen vermelden van het geheel van de plaatsen en lokaliteiten bestemd voor de drankgelegenheid. Bovendien moet dat plan voldoende leesbaar zijn en getekend op een schaal begrepen tussen een honderdste en een vijfhonderdste. § 3. De bedoelde verzoeken moeten worden behandeld door de administratie van het kadaster voor zover zij beantwoorden aan de wettelijke bepalingen en voor zover zij vergezeld zijn van het in onderhavig artikel vernoemde plan. § 4. Elk verzoek waaraan geen gevolg kan worden gegeven wegens onvoldoende gegevens op het plan, maakt het voorwerp uit van een gemotiveerd bericht, toegestuurd aan de uitbater binnen de vijf werkdagen na het indienen van het verzoek bij het kadaster. Dat bericht preciseert de redenen waarom het kadaster voorlopig geen gevolg kan geven aan het verzoek van de uitbater. HOOFDSTUK III. - Mededeling van de belastinggrondslag

Art. 5.De administratie van het kadaster mag het bedrag van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen mededelen aan de administratie der douane en accijnzen om het mogelijk te maken dat het bedoelde bedrag, dat de belastinggrondslag vormt, kan dienen voor de berekening van het vergunningsrecht, en dit voorafgaand aan de betekening van het attest, vernoemd in artikel 6.

Art. 6.De betekening aan de uitbater van het attest van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, bedoeld in artikel 3, § 1, 4° van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 22 december 1998, wordt uitgevoerd door middel van een document met vermelding van de ligging, de kadastrale aanduiding en aard van de geschatte percelen of gedeelten van percelen, evenals het adres en het telefoonnummer van de ambtenaar die bevoegd is om de bezwaren te ontvangen.

Dat document, eventueel geautomatiseerd opgesteld, wordt bij ter post aangetekende zending verstuurd. HOOFDSTUK IV. - Bezwaar tegen de belastinggrondslag

Art. 7.§ 1. Overeenkomstig artikel 18 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 22 december 1998, heeft de uitbater de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, dat hem medegedeeld is volgens de in artikel 6 vastgestelde procedure. De uitbater kan de materiële elementen die hij zelf heeft medegedeeld niet betwisten. § 2. Als de belastinggrondslag overeenstemt met het kadastraal inkomen van een geheel kadastraal perceel, kan dat kadastraal inkomen enkel het voorwerp uitmaken van een bezwaar in het kader van de bepalingen van hoofdstuk V van titel IX van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.

Art. 8.Het enkele feit dat een nieuwe uitbater een bestaande drankgelegenheid overneemt, waarvan het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen regelmatig werd vastgesteld, geeft geen recht op bezwaar tegen dat afgesplitst gedeelte.

Art. 9.Op straffe van verval moet het in artikel 7 bedoelde bezwaar : 1° behoudens in geval van overmacht, worden ingediend binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van de betekening van het attest van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen;2° bij een ter post aangetekende brief gericht zijn aan de ambtenaar belast met de controle van het kadaster waar de drankgelegenheid is gelegen;3° het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen vermelden dat volgens de uitbater moet dienen als grondslag voor de heffing van het vergunningsrecht.

Art. 10.Het bezwaar wordt onderzocht door een ambtenaar van de administratie van het kadaster die niet heeft deelgenomen aan het vaststellen van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen en die door de gewestelijke directeur van het kadaster speciaal ermede wordt belast de bezwaren te onderzoeken.

Art. 11.§ 1. Indien, na onderhandelingen, geen akkoord wordt bereikt, of indien de bezwaarindienende uitbater geen gevolg heeft gegeven aan de uitnodiging van de administratie tot onderhandelen, wordt de zaak voor het college van scheidsrechters gebracht, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999. § 2. Wanneer tussen de in artikel 10 bedoelde onderzoekende ambtenaar en de door de belastingplichtige aangeduide scheidsrechter geen akkoord wordt bereikt met betrekking tot het bedrag van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, wordt zulks door dezelfde ambtenaar van het kadaster in een proces-verbaal vastgesteld binnen de dertig dagen vanaf het oprichten van het college van scheidsrechters, overeenkomstig de bepalingen van artikel 19, § 6 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999.

Art. 12.Dat proces-verbaal moet volgende gegevens vermelden : 1° de identificatie van het goed dat het onderwerp is van de betwisting : ligging, kadastrale aanduiding en aard;2° het bedrag van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, toegekend aan de drankgelegenheid en vermeld op het attest dat betekend werd aan de uitbater;3° het bedrag van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen dat volgens de uitbater moet dienen als grondslag voor de heffing van het vergunningsrecht, en dat hij in zijn bezwaarschrift heeft tegengesteld;4° de referenties van het opgericht college van scheidsrechters. Het proces-verbaal wordt gedateerd en ondertekend door de in artikel 10 bedoelde ambtenaar en medeondertekend door de scheidsrechter die door de uitbater werd aangesteld.

Art. 13.Indien de scheidsrechter en de in artikel 10 bedoelde ambtenaar geen akkoord bereiken met betrekking tot de belastinggrondslag, wordt, overeenkomstig artikel 19, § 2, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999, het geschil onderworpen aan een derde scheidsrechter, benoemd door de vrederechter van het gebied van de te schatten drankgelegenheid op verzoek van die ambtenaar.

Die ambtenaar richt een verzoek tot de vrederechter van de plaats waar de drankgelegenheid is gelegen, om de derde scheidsrechter te benoemen.

Indien de drankgelegenheid gelegen is in het rechtsgebied van verscheidene vredegerechten, is de bevoegde rechter die van de plaats waar de hoofdingang van de drankgelegenheid is gelegen.

Art. 14.§ 1. Het in artikel 13 bedoelde verzoekschrift, waarbij een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal is gevoegd, moet worden ingediend dezelfde dag van de ondertekening van het proces-verbaal. § 2. Van die zending wordt dezelfde dag bij ter post aangetekende brief aan de uitbater kennis gegeven, en een afschrift wordt eveneens toegestuurd aan de scheidsrechter die werd aangesteld door de uitbater. § 3. Wanneer het proces-verbaal niet is medeondertekend door de scheidsrechter die werd aangesteld door de uitbater, wordt aan de scheidsrechter en aan de uitbater een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal bij ter post aangetekende brief toegestuurd.

Art. 15.Mogen niet worden aangeduid in de hoedanigheid van derde scheidsrechters : 1° de ambtenaren en beambten, al dan niet in dienstactiviteit of in disponibiliteit, evenals de ere-ambtenaren en -beambten van de administraties van de Staat, van de gewesten en de gemeenschappen, de provincies en de gemeenten, en de personeelsleden van de openbare instellingen en organismen;2° de aanwijzende schatters aangeduid door de burgemeesters op grond van artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 oktober 1979 tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen op het stuk van onroerende fiscaliteit;3° de provinciale en gemeentelijke mandatarissen.

Art. 16.§ 1. De vrederechter beslist binnen vijf dagen na het verzoekschrift en benoemt de derde scheidsrechter. Het vonnis waarbij de derde scheidsrechter wordt benoemd, wordt door de bevoegde ambtenaar van het kadaster aan de uitbater ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief. § 2. Indien die ambtenaar of de uitbater voldoende redenen heeft om de bevoegdheid, de onafhankelijkheid of de onpartijdigheid van de benoemde derde scheidsrechter in twijfel te trekken, kunnen zij, binnen acht dagen na de kennisgeving waarvan sprake in paragraaf 1, bij de rechter de wraking van die scheidsrechter vorderen. Die wraking mag altijd worden gevorderd in de gevallen bedoeld in artikel 966 van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. De vordering tot wraking wordt ingesteld bij een verzoekschrift waarin de redenen van de wraking nader worden bepaald. De rechter beslist na de partijen te hebben gehoord. In voorkomend geval benoemt hij, bij hetzelfde vonnis, een nieuwe derde scheidsrechter. De nieuwe beslissing wordt aan de tegenpartij ter kennis gebracht.

Art. 17.De bevoegde ambtenaar van het kadaster geeft aan de derde scheidsrechter kennis van de opdracht die hem is toevertrouwd.

Bij de ontvangst van die kennisgeving laat de derde scheidsrechter aan beide partijen schriftelijk weten op welke dag en uur hij de onroerende goederen zal bezoeken en de partijen in hun beweringen en opmerkingen zal horen. Deze brief moet aan de partijen worden gericht ten minste vijf werkdagen vóór de dag van het bezoek ter plaatse.

Van ieder stuk dat door een partij aan de derde scheidsrechter wordt medegedeeld, moet meteen door haar aan de andere partij, bij ter post aangetekende zending, een afschrift worden gezonden.

Art. 18.§ 1. Voor de betwiste goederen heeft de derde scheidsrechter de opdracht, overeenkomstig de op dat stuk geldende wettelijke bepalingen, het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen vast te stellen van de gebouwde percelen of van de ongebouwde percelen beoogd in artikel 482, alinea 2, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992. § 2. De derde scheidsrechter is niet bevoegd tot het bespreken van : a) de belastbaarheid van het te schatten goed;b) de aard van het gebouwde of ongebouwde perceel wanneer die door de uitbater niet is betwist, en evenmin de gegevens die hebben gediend om het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen vast te stellen, wanneer die door de administratie aanvaarde gegevens blijken uit het verzoek van de uitbater;c) het bedrag van het kadastraal inkomen van het perceel;d) het kadastraal inkomen van de referentiepercelen of van de vergelijkingspunten.

Art. 19.Overeenkomstig artikel 19, § 6, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999, beslist de derde scheidsrechter, ten laatste binnen de zestig dagen te rekenen vanaf de datum van oprichting van het college; deze beslissing wordt opgenomen in een gedagtekend en ondertekend verslag, waarin hij een beredeneerd advies uitbrengt dat, zonder enige beperking of voorbehoud, wordt verantwoord.

Art. 20.De minuut van het verslag en een door de derde scheidsrechter voor eensluidend verklaard afschrift ervan worden toegezonden aan de bevoegde ambtenaar van het kadaster, die het afschrift vervolgens toezendt aan de uitbater bij een ter post aangetekende zending.

Art. 21.Wanneer het verslag van de derde scheidsrechter een materiële misslag bevat die invloed heeft op de vaststelling van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen, nodigt de gewestelijke directeur van het kadaster, op eigen initiatief of op verzoek van de uitbater, de derde scheidsrechter uit die misslag te verbeteren. Indien de uitnodiging binnen vijftien dagen niet is beantwoord, verbetert de gewestelijke directeur ambtshalve de misslag en licht hij de uitbater daarover in.

Art. 22.Tegen de beslissing van de derde scheidsrechter kan geen enkel rechtsmiddel worden aangewend. Bij overtreding van de wettelijke en reglementaire bepalingen of bij schending van de hoofdzakelijke vormen, kan de arbitrage evenwel nietig worden verklaard door de krachtens artikel 13 bevoegde vrederechter.

De rechtsvordering moet, door een van de beide betrokken partijen, worden ingeleid binnen de termijn van één maand na de kennisgeving van het verslag van de derde scheidsrechter. Wordt de nietigheid uitgesproken, dan benoemt de vrederechter van ambtswege en bij hetzelfde vonnis, een nieuwe derde scheidsrechter. HOOFDSTUK V. - Bezoldiging van de derde scheidsrechter

Art. 23.Behoudens wanneer zijn beslissing op grond van artikel 22 is vernietigd, wordt de derde scheidsrechter, overeenkomstig artikel 19, § 5 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999, op de volgende wijze bezoldigd, per betwist afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen; a) 7,5 pct.voor de eerste schijf van 50 000 frank van het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen dat voorkomt op het aan de uitbater betekend attest; b) 1 pct.voor de schijf van 50 000 tot 300 000 frank; c) 0,75 pct.voor de schijf boven 300 000 frank.

Het bedrag van de bezoldiging mag evenwel niet minder bedragen dan 5 000 frank en niet meer dan 60 000 frank.

Art. 24.Het afgesplitst gedeelte van het kadastraal inkomen dat in aanmerking komt om het bedrag van de schattingskosten, voorzien bij artikel 19, § 5, van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 28 februari 1999, te bepalen is datgene dat voorkomt op het attest dat door de administratie van het kadaster aan de uitbater werd betekend.

Art. 25.Alvorens zijn werkzaamheden aan te vatten, mag de derde scheidsrechter de uitbater verzoeken de schattingskosten vooraf te betalen. De uitbater bekomt van de administratie der douane en accijnzen de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van het betaalde voorschot, op overlegging van het kwijtschrift van de derde scheidsrechter, ingeval de Schatkist de schattingskosten geheel of gedeeltelijk moet dragen. HOOFDSTUK VI. - Vergunning afgegeven door het ministerie van Volksgezondheid

Art. 3.Een artikel 26, luidende als volgt, wordt in hetzelfde koninklijk besluit ingevoegd : «

Art. 26.Overeenkomstig artikel 3, § 1, 2°, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998, moet een afschrift van de vergunning afgegeven door de Algemene Eetwareninspectie van het ministerie van Sociale zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu worden overgelegd bij de aangifte met het oog op het bekomen van een vergunning. Krachtens artikel 8, § 2, van het koninklijk besluit van 4 december 1995 tot onderwerping aan vergunning van plaatsen waar voedingsmiddelen gefabriceerd of in de handel worden gebracht of met het oog op de uitvoer worden behandeld, wordt de termijn voor het afgeven van de vergunning vastgesteld op maximum drie maanden.

Bijgevolg moet de vergunningsaanvraag ten minste drie maanden en vijftien dagen vóór het begin van de uitbating van de drankgelegenheid worden ingediend. De vergunning zal om de drie jaar moeten worden vernieuwd, drie maanden vóór het verstrijken van de periode van geldigheid. » Wijzigende bepalingen

Art. 4.Artikel 8 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door een artikel 27 luidende als volgt : «

Art. 27.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1999. » Art.5. Artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen door een artikel 28 luidende als volgt : «

Art. 28.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit. »

Art. 6.Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 maart 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR _______ Nota's (1) Belgisch Staatsblad van 30 december 1983.(2) Belgisch Staatsblad van 15 januari 1999.(3) Belgisch Staatsblad van 16 maart 1999.(4) Belgisch Staatsblad van 30 december 1983.(5) Belgisch Staatsblad van 21 maart 1973.(6) Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980.(7) Belgisch Staatsblad van 17 juni 1989.(8) Belgisch Staatsblad van 25 juli 1989. (9) Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1996.

^