Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 maart 2003
gepubliceerd op 28 maart 2003

Koninklijk besluit betreffende de identiteitskaarten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2003000227
pub.
28/03/2003
prom.
25/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/25/2003000227/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MAART 2003. - Koninklijk besluit betreffende de identiteitskaarten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, 1. Inleiding. Dit koninklijk besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan de wet van 25 maart 2003 tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

De aanpassing van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, maakt het mogelijk de huidige identiteitskaart om te vormen tot een minstens even betrouwbare elektronische identiteitskaart. De nieuwe elektronische identiteitskaart kadert in het globale e-governmentbeleid van deze Regering.

Het e-government of de « elektronische administratie » omvat het uitbouwen van een informaticainfrastructuur en het nemen van initiatieven om administraties en burgers in staat te stellen de informatie- en communicatietechnologie te gebruiken voor bestuursdaden.

Het veralgemeend gebruik van de nieuwe technologieën biedt de mogelijkheid om de zoektocht van de burger door de overheden en administraties heen, overbodig te maken. De inhoudelijke vraag stellen volstaat voortaan. De antwoorden bereiken de burger vanuit de bevoegde overheden. Een drieledige operatie : de bevoegdheden blijven bij wie ze toebedeeld kreeg, de bevoegde overheid maakt zich bekend bij het antwoord, en de vraagstelling kan zich resumeren tot de inhoud, bevrijd van elke zorg om wie over wat bevoegd is. Maar een essentiële voorwaarde voor deze aanpak is dat alle overheden hun klanten bedienen via samenwerkingsverbanden en aldus één virtuele overheid aanbieden.

De burgers verwachten en eisen een vlotte, effectieve, klantvriendelijke en betaalbare dienstverlening.

Zij verwachten bovendien dat een informatie die aan een overheid werd overgemaakt door alle overheden gebruikt wordt, en dus niet telkens opnieuw moet worden overgemaakt. Bovendien verwachten ze een 24 uur per dag bereikbaarheid.

Om van het e-government een succes te maken is echter een actieve participatie van alle burgers nodig.

Daarom zal automatisch de nieuwe elektronische identiteitskaart worden voorzien van een elektronische handtekening voor diverse toepassingen met de overheid.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft op 10 juni 2002 een eerste advies uitgebracht over het ontwerp. In dit advies uitte zij een drietal algemene bemerkingen over het ontwerp (cf. nrs. 36, 37 en 38); 1. In haar eerste opmerking drukt de Commissie de vrees uit dat de elektronische handtekening, die inderdaad ook kan gebruikt worden in de relatie tussen een privé-onderneming en haar cliënt, door deze privé onderneming zal gebruikt worden om hetzij haar eigen kaart met micro-processor te koppelen aan de elektronische identiteitskaart, hetzij haar micro-processor te integreren in de elektronische identiteitskaart, en op die manier zal leiden tot een veralgemening van het gebruik van de identiteitskaart in contacten met privé-firma's. Hierop kan geantwoord worden dat het inderdaad gaat om een sterke elektronische handtekening, d.w.z. een geavanceerde (authentificatie, integriteit, en niet-weerlegbaar), en een gekwalificeerde (gekwalificeerd certificaat en geaccrediteerde certificatiedienstverlener) handtekening, maar dat dit niet wegneemt dat de burger, zoals thans met zijn manuele handtekening, zelf beslist wanneer hij van zijn elektronische handtekening gebruik zal maken.

Zo kan de elektronische handtekening dienen om een contract on-line te sluiten, zij het met een website, een rechtspersoon, of een medeburger.

De toegang tot een website daartegen, zoals bedoeld door de Commissie, gebeurt over het algemeen niet door de handtekening maar door het authentificatieproces.

De vrees tot veralgemening van de vraag tot voorlegging van de elektronische identiteitskaart om elektronische diensten te verkrijgen, is niet meer gegrond dan dezelfde vrees voor de huidige identiteitskaart met betrekking tot de diensten die thans beschikbaar zijn.

De elektronische identiteitskaart stelt enkel de identiteit van de persoon vast en omvat geen andere elektronische gegevens. 2. In dezelfde zin drukt de Commissie verder haar vrees uit dat het gebruik van de identiteitskaart, en de daarbij horende handtekening, systematisch gebruikt zal worden in de betrekkingen tussen overheid en burger.Ze verwijst in dat verband naar het huidige artikel 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten.

In antwoord hierop kan gesteld worden dat het onderhavig ontwerp niets wijzigt aan het bestaande artikel 1, tweede lid van het bovenvermelde koninklijk besluit. Buiten de regeling opgelegd door dit artikel staat het de burger dus vrij zijn identiteitskaart voor te leggen. 3. De Commissie uit verder haar bezorgdheid over de mogelijkheid dat sommige administraties de elektronische identiteitskaart zouden kunnen promoten door sommige voordelen alleen te verlenen aan hen die gebruik maken van de elektronische identiteitskaart en de bijbehorende mogelijkheden. De Regering heeft echter geenszins de bedoeling de burgers die liever op een traditionele manier te werk gaan in hun contacten met de overheid te discrimineren. Het is echter zo dat het e-government zijn eigen voordelen biedt : de diensten zijn beschikbaar ongeacht het uur, en ongeacht de plaats waar aanbieder en ontvanger zich bevinden.

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft op 27 februari 2003 een tweede meer uitgebreid advies over het ontwerp uitgebracht. Intussen was het ontwerp tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten (in uitvoering waarvan het ontwerpbesluit is genomen) op 20 februari 2003 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en op 25 februari 2003 door de Senaatscommissie voor Binnenlandse Zaken. De Commissie lijkt, zoals verder zal blijken hiermee niet altijd rekening te houden, hoewel zij erover geïnformeerd was.

Op de verschillende opmerkingen van de Commissie in dit tweede advies wordt hierna ingegaan. De artikelsgewijze bespreking van de Commissie wordt in het desbetreffende artikel behandeld.

Voor een goed begrip dient vooraf te worden gewezen op de twee aspecten van de elektronische identiteitskaart: enerzijds de authentificatie en de elektronische handtekening (wet van 9 juli 2001) en anderzijds de erop aangebrachte identiteitsgegevens die zowel met het blote oog zichtbaar zijn als op elektronische wijze leesbaar zijn.

Ingeval van gebruik van de elektronische identiteitskaart op afstand (bv. inloggen op website van de overheid, commercieel gebruik), dit wil ook zeggen dat de lezer onder controle van de gebruiker staat, is alleen het aspect authentificatie en elektronische handtekening bruikbaar; de verschillende identiteitsgegevens zijn noch met het blote oog zichtbaar, noch elektronisch leesbaar. In geval van gebruik van de elektronische identiteitskaart waarbij de kaartlezer niet onder controle van de gebruiker staat (bv. lezer in een bank) zijn de identiteitsgegevens zowel zichtbaar met het blote oog als elektronisch leesbaar mits toestemming van de houder. Indien men dit zou willen beperken tot bepaalde overheden, zou de elektronische leesbaarheid ook onmogelijk worden voor de betrokkene zelf, hetgeen wettelijk niet kan: het nieuw artikel 6, § 3, eerste lid van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten bepaalt immers dat de houder van de kaart via deze kaart steeds inzage krijgt van de gegevens die op elektronische wijze opgeslagen zijn op de kaart of via de kaart toegankelijk zijn.

Het nieuwe artikel 6, § 2 van de vermelde wet van 19 juli 1991 bepaalt dat de identiteitskaart het identificatienummer van het Rijksregister en de foto van de houder bevat en zowel met het blote oog zichtbaar zijn als elektronisch leesbaar zijn. Wat de vermeldingen op de kaart betreft, moet erop gewezen worden dat alle op de kaart vermelde gegevens in de wet zelf zijn opgenomen. Toekomstige wijzigingen kunnen enkel bij wet en niet bij koninklijk besluit gebeuren. Hiermee is tegemoetgekomen aan een opmerking van de Raad van State over het reeds geciteerde wetsontwerp. De personen aan wie en de omstandigheden waarin de kaart moet worden overgelegd zijn vermeld in artikel 1, tweede en derde lid, van het ontwerpbesluit dat overigens identiek is aan het huidige artikel 1, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten.

Het feit dat de elektronische handtekening kan dienen om een contract on-line te sluiten is niet zo verbazend. De economie van de wet houdt, zoals reeds vermeld, twee aspecten in: elektronische identificatie en elektronische handtekening. In het nieuw artikel 3, eerste lid, 12°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen wordt trouwens expliciet verwezen naar de wet van 9 juli 2001 op de elektronische handtekening.

Zoals voorheen gesteld, bepaalt de wet dat de identiteitskaart persoonsgegevens bevat die zowel met het blote oog zichtbaar zijn als op elektronische wijze leesbaar zijn. Het komt niet aangewezen voor dit wettelijk principe via een koninklijk besluit zeer beperkend te interpreteren, hetgeen de Commissie lijkt te doen. Bij het voorbeeld van de on-line banking aangehaald door de Commissie is overigens enkel de authentificatie of elektronische handtekeningsfunctie mogelijk.

Elektronisch opgeslagen gegevens kunnen niet gelezen worden. Enkel bij gebruik van de lezer in de bank of bij de gebruiker thuis is lezing van de elektronische gegevens mogelijk, maar dan nog met de vrijwillige toestemming van de houder. Dit kan vergeleken worden met de huidige situatie waarbij de gegevens van de identiteitskaart worden ingetypt of er een fotokopie wordt van gemaakt.

In tegenstelling met wat de Commissie stelt, staan er in Finland wel basisidentiteitsgegevens op de elektronische identiteitskaart: geboortedatum, naam, voornaam, sociaal zekerheidsnummer, alsmede de authentificatiefunctie en de elektronische handtekening. Ook in Italië zijn identiteitsgegevens op de elektronische identiteitskaart opgenomen.

Wat het CNIL - rapport betreft kan worden opgemerkt dat het merendeel van de door de Commissie aangehaalde punten in het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 betreffende het Rijksregister en de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten (reeds goedgekeurd door de Kamer) en in de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens aan bod komen en derhalve niet onmiddellijk als onduidelijk kunnen bestempeld worden.

In het bijzonder moet erop gewezen worden dat, wat het transport van de gegevens betreft, de identiteitsgegevens niet over het internet overdraagbaar zijn en dat een kadaster van de netwerkverbindingen op basis van het identificatienummer van het Rijksregister wordt aangelegd.

Er wordt nogmaals benadrukt dat het inloggen op de website van een overheid een gebruik « op afstand » is, waarbij enkel de authentificatiefunctie aan de orde is.

Tevens wordt er op gewezen dat het nieuw artikel 6quinquies van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten bepaalt dat de Koning normen en functionele en technische specificaties kan vastleggen waaraan de apparatuur en de toepassingen dienen te voldoen die het uitlezen en het bijwerken van de elektronische op de identiteitskaart opgeslagen gegevens mogelijk maakt.

Concluderend kan worden gesteld dat de identiteitsgegevens op de kaart en de authentificatie in het kader van de elektronische handtekening volledig van elkaar gescheiden zijn Er werd rekening gehouden met alle opmerkingen van de Raad van State, behalve met de opmerking over de raadpleging van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht (zie commentaar bij artikel 4).

Aangezien de identiteitskaart volgens de nieuwe wetgeving maximum vijf jaar geldig is vanaf de datum van uitgifte, zal het aan de wetgever toekomen ten aanzien van de vijfenzeventigjarigen en meer, wiens huidige identiteitskaart in principe onbeperkt geldig is, desgevallend ten gepaste tijde een aangepaste regeling uit te werken. 2. Bespreking van de artikelen. Artikel 1 Dit artikel bepaalt de leeftijd waarop iedere Belg houder moet zijn van een identiteitskaart die ook geldt als bewijs van inschrijving in het bevolkingsregister van een Belgische gemeente. Dit artikel stelt tevens dat een tijdelijk attest wordt afgeleverd bij verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart.

Tevens worden de bestaande bepalingen van artikel 1, tweede en derde lid, van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten behouden. Deze bepalingen regelen aan wie de identiteitskaart moet worden overgelegd.

Dit is het geval bij elke vordering van de politie, in het kader van hun wettelijke en reglementaire opdrachten, alsmede bij elke aanvraag van getuigschriften en uittreksels bij gemeentelijke en andere openbare diensten, waarbij de betrokkene het bewijs van zijn identiteit dient te leveren, en bij optreden van de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 2 De gemeenten staan in voor de daadwerkelijke uitreiking van de identiteitskaarten aan de Belgen die twaalf jaar zijn geworden. Vanaf de leeftijd van vijftien jaar dient iedere Belg zijn identiteitskaart steeds bij zich te hebben. De Minister van Binnenlandse Zaken kan de leeftijd van vijftien jaar verlagen.

Artikel 3 De nieuwe identiteitskaart zal het formaat hebben van de sociale zekerheidskaart of een bankkaart. De normen en waarden zijn deze vermeld in het lastenboek RRN/006/001, o.a. onder de rubrieken D.2.2.1. normen en interfaces, D.2.2.2. veiligheid, D.2.2.3. cryptografische functies, D.2.2.4. Performantie. Dit lastenboek is bekendgemaakt op http: //www.rijksregister.fgov.be. Andere technische bepalingen, onder andere betreffende de compatibele lezers, zijn er in opgenomen. Dit artikel legt de procedure vast voor de aanmaak van de identiteitskaart met het identiteits- en handtekeningscertificaat. Het volledige produktie- en uitreikingsproces van de identiteitskaart met het identiteits- en handtekeningscertificaat geschiedt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken. Alle stappen in dit productie- en uitreikingsproces worden geregistreerd in het Rijksregister van de natuurlijke personen. De diverse actoren in het proces zijn opgenomen in de gewijzigde wetten van 8 augustus 1983 betreffende het Rijksregister en van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en ook toegelicht in de desbetreffende memorie van toelichting. Als antwoord op de opmerking van de Raad van State om de kaartpersonalisator en kaartinitialisator te preciseren en de manier van diens aanwijzing te verduidelijken, is het zo dat in de praktijk de personalisator een privaatrechtelijke vennootschap, ZETES NV, is. Momenteel gebeurt de productie en de personalisatie van de huidige identiteitskaart trouwens ook door een privaatrechtelijke vennootschap, IDOC NV. ZETES is trouwens als kaartproducent, kaartpersonalisator en kaartinitialisator aangewezen door de Ministerraad en contractueel verbonden met de Belgische Staat (Minister van Binnenlandse Zaken en Minister voor Modernisering van de Openbare Besturen). Belgacom is de certificatiedienstverlener en is op dezelfde wijze als ZETES aangewezen en contractueel verbonden. De veiligheidsregels zijn opgenomen in de vermelde contracten die verwijzen naar de regels terzake voorzien in het lastenboek.

Wat het optekenen van de gegevens in het Register van de Identiteitskaarten betreft, gaat het om de gegevens die op het basisdocument staan. In het nieuwe artikel 6bis van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten wordt expliciet de inhoud van dat Register vermeld, waarover de Commissie blijkbaar nog onwetend is, terwijl de Kamer op 20 februari 2003 de tekst had aangenomen. Er is derhalve geen nood meer aan een koninklijk besluit, waarover de Commissie gewag maakt.

Artikel 4 De aanmaak en uitreiking van de identiteitskaart gebeurt conform de bepalingen van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.

Aangezien dit artikel een herneming is van het huidige artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten, is het niet nodig het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht te vragen. Deze Commissie heeft immers reeds in 1985 advies uitgebracht. Het voorstel van de Raad van State wordt dan ook niet gevolgd. Dit was overigens ook het geval met het artikel 14 van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 betreffende het Rijksregister en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten.

Artikel 5 Dit artikel regelt de gevallen waarin de identiteitskaart moet worden vernieuwd. De opmerking van de Raad van State inzake de wijziging van geslacht is gevolgd. Het regelt tevens de gevallen van teruggave en van vervallenverklaring.

Artikel 6 Dit artikel is een uitvoering van het nieuw artikel 6ter , derde lid van de vermelde wet van 19 juli 1991 en werkt een regeling uit bij verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart. Wat de aangifte betreft, wordt de huidige regeling van artikel 7 van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten behouden. De nodige veiligheidsmaatregelen worden getroffen opdat niemand anders dan de houder de identiteitskaart met het identiteits- en handtekeningscertificaat kan gebruiken.

Bij verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart dient de burger aangifte te doen bij de gemeente, de politie of de helpdesk. De elektronische functie van de identiteitskaart wordt onmiddellijk geschorst, zodat het identiteits- en handtekeningscertificaat niet meer kan worden gebruikt.

Artikel 7 Bij het Rijksregister wordt een helpdesk ingesteld waar de kaarthouder terecht kan indien de aangifte van verlies, diefstal of vernietiging van de identiteitskaart bij de gemeente of de politie niet mogelijk is.

Artikel 8 Dit artikel verbiedt elke vermelding van welke aard ook op de identiteitskaart door zowel de kaarthouder als een niet-gemachtigde derde.

Tenslotte wordt erop gewezen dat het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten ten aanzien van de houders van een identiteitskaart als bedoeld in dat besluit van kracht blijft totdat de identiteitskaarten volledig vernieuwd zijn, onverminderd hetgeen bepaald is in het koninklijk besluit van 25 maart 2003 houdende overgangsmaatregelen in verband met de elektronische identiteitskaart. Deze datum wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken bij een in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt besluit vastgesteld.

Ik heb de eer te zijn, Sire van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

ADVIES 35.029/2 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 6 maart 2003 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de identiteitskaarten », heeft op 11 maart 2003 het volgende advies gegeven : Overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoordineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt die motivering in de brief met de adviesaanvraag aldus : « Vu l'urgence motivée par le fait que les dispositions relatives à la carte d'identité électronique doivent produire leurs effets le plus rapidement possible, notamment dans un certain nombre de communes pilotes durant la phase de transition de la carte d'identité ordinaire à la carte d'identité électronique et vu l'urgence motivée par le fait qu'il faut le plus rapidement possible fixer les modalités particulières qui seront d'application dans un certain nombre de communes pilotes durant la phase de transition de la carte d'identité ordinaire à la carte d'identité électronique,... ».

Overeenkomstig artikel 84, tweede lid, van de gecoordineerde wetten op de Raad van State, beperkt de Raad van State, afdeling wetgeving, zich tot het onderzoek van de rechtsgrond, van de bevoegdheid van de steller van de handeling, alsmede van de vraag of aan de voorgeschreven vormvereisten is voldaan.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvoorschriften 1. In de aanhef wordt noch van het advies van de Inspecteur van Financiën, noch van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting melding gemaakt.Indien het ontwerp een budgettaire weerslag heeft, dienen die twee voorafgaande vormvereisten te worden vervuld. 2. Artikel 4 van het ontwerp bepaalt wat de taal is waarin op de identiteitskaarten de tekst wordt gedrukt en de vermeldingen worden aangebracht. Ook al wordt in deze bepaling het huidige artikel 4 van het koninklijk besluit van 29 juli 1985 betreffende de identiteitskaarten overgenomen, zulks neemt niet weg dat de verplichting opgelegd bij artikel 61, § 2, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoordineerd op 18 juli 1966, in algemene bewoordingen is gesteld en bijgevolg het advies van de Vaste commissie voor Taaltoezicht moet worden ingewonnen. 3. Het onderhavige advies wordt verleend onder voorbehoud van de twee bovenstaande opmerkingen. Rechtsgrond 1.1. Het ontworpen besluit haalt zijn rechtsgrond uit het ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, dat op 20 februari 2003 in plenaire vergadering door de Kamer van volksvertegenwoordigers is aangenomen.

Er dient evenwel op gewezen te worden dat de Senaat op 21 februari 2003 besloten heeft zijn evocatierecht uit te oefenen. De Senaat beschikt daardoor over een onderzoekstermijn die verstrijkt op 1 april 2003. Het betrokken wetsontwerp, dat niet geamendeerd is door de Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, staat op de agenda van de voltallige vergadering van de Senaat van 13 maart 2003.De volgende opmerkingen worden uitsluitend gemaakt onder voorbehoud van een eventuele amendering van het wetsontwerp door de Senaat. 1.2. Het ontworpen besluit kan niet in werking treden vóór de wet die daarvan de rechtsgrond vormt. 2. In artikel 1, eerste lid.van het ontwerp, dient verwezen te worden naar het attest afgegeven overeenkomstig artikel 7 en niet overeenkomstig artikel 6. 3. In artikel 3 dient bepaald te worden wie « de kaartpersonalisator » en de « kaartinitialisator » zijn, en hoe die worden aangewezen. Bovendien bevat deze bepaling Engelse termen en afkortingen, die ofwel vertaald moeten worden, ofwel gedefinieerd indien er geen Nederlandse of Franse tegenhanger bestaat. 4. Artikel 5 van het ontwerp is verwant met artikel 5 van het genoemde koninklijk besluit van 29 juli 1985.Artikel 6, § 6, van de genoemde wet van 19 juli 1991, zoals vervangen bij artikel 14 van het genoemde wetsontwerp, waarop men het ontworpen besluit wil laten steunen, bepaalt echter het volgende : « De identiteitskaart blijft maximum vijf jaar geldig vanaf de datum van afgifte. » In artikel 6, zoals vervangen bij het genoemde wetsontwerp, wordt, in tegenstelling tot het huidige artikel 6, § 3, van de genoemde wet van 19 juli 1991, de Koning door de wetgever geen machtiging meer verleend om de geldigheidsduur van de identiteitskaart te bepalen, die voortaan door de wetgever zelf wordt bepaald. Artikel 5 van het ontwerp zal bijgevolg geen rechtsgrond hebben en moet vervallen. 5. In artikel 6 van het ontworpen besluit moet, gezien de bovenstaande opmerking, onderdeel 6° vervallen.Daarenboven dient, gezien de recentste ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens, en inzonderheid het arrest van 11 juli 2002, Goodwin vs. Verenigd Koninkrijk, ook het geval van geslachtsverandering opgenomen te worden als reden voor de vernieuwing van de identiteitskaart. 6. Artikel 7, § 1, eerste lid, van het ontwerp moet in overeenstemming worden gebracht met het ontworpen nieuwe artikel 6ter van de genoemde wet van 19 juli 1991 (artikel 16 van het wetsontwerp), dat het volgende bepaalt : « Art.6ter . In geval van verlies, diefstal of vernieling van de elektronische identiteitskaart doet de houder tijdens de kantooruren aangifte bij het gemeentebestuur. Het gemeentebestuur levert een attest af van verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart.

In geval van diefstal kan de houder bovendien klacht indienen bij de politie. (...) ». 7. In artikel 10 van het ontworpen besluit wordt voorzien in een systeem van « voorlopige » identiteitskaart.Geen enkele wetsbepaling biedt de Koning echter de mogelijkheid zulk een rechtsstelsel in te voeren. Deze bepaling heeft geen rechtsgrond en moet dan ook vervallen. 8. Artikel 11 van het ontworpen besluit is een parafrase van artikel 19, § 1, van het genoemde wetsontwerp.Het moet dan ook vervallen in het ontworpen besluit. De betrokken precisering hoort alleen thuis in het verslag aan de Koning.

Wetgevingstechnische slotopmerkingen 1. Men gebruikt de onvoltooid tegenwoordige tijd van de aantonende wijs, inplaats van de toekomende tijd (zie bijvoorbeeld artikel 3, § 1, tweede lid, van het ontwerp).2. In de artikelen 7, § 2, en 8, tweede lid, behoort in de Franse tekst de term « communication » te worden gebruikt, in plaats van de term « notification ». De kamer was samengesteld uit : De heer Y. Kreins, kamervoorzitter.

De heerJ. Jaumotte, Mevr. M. Baguet, staatsraden.

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. Regnier, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer M. Joassart, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Jaumotte.

De griffier, B. Vigneron.

De voorzitter, Y. Kreins.

25 MAART 2003. - Koninklijk besluit betreffende de identiteitskaarten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op de artikelen 6, § 7, en 6ter , vierde lid, ingevoegd bij de wet van 25 maart 2003;

Overwegende dat de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader van elektronische handtekeningen en certificatiediensten van toepassing is;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 juli 2002;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 15 juli 2002;

Gelet op de adviezen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 10 juni 2002 en 27 februari 2003;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de bepalingen betreffende de elektronische identiteitskaart zo spoedig mogelijk uitwerking moeten hebben, inzonderheid in een aantal proefgemeenten tijdens de overgangsfase van de gewone identiteitskaart naar de elektronische identiteitskaart;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 11 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Iedere Belg die volle vijftien jaar oud is, moet houder zijn van een identiteitskaart die als bewijs van inschrijving in het bevolkingregister geldt of, in geval van verlies, diefstal of vernieling van die kaart, van een overeenkomstig artikel 6 afgegeven attest. Dit attest dat in geen geval als identiteitskaart kan gelden, is geldig gedurende één maand en de geldigheidsduur kan worden verlengd door het bestuur van de gemeente waar de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats heeft.

Een van deze beide documenten moet worden overgelegd bij elke vordering van de politie, evenals bij elke aangifte, bij elke aanvraag van getuigschriften en, in het algemeen, telkens als de houder het bewijs van zijn identiteit dient te leveren.

Een van deze beide documenten moet ook worden overgelegd aan de gerechtsdeurwaarder die belast is met de betekening van een exploot of aan de personen die overeenkomstig artikel 37, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, belast zijn met de afgifte van het afschrift van een dergelijk exploot.

Art. 2.De identiteitskaart wordt uitgereikt door het bestuur van de gemeente waar de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats heeft.

De gemeentebesturen reiken insgelijks een identiteitskaart uit aan de Belgische kinderen die volle twaalf jaar en minder dan vijftien jaar oud zijn. Dezen moeten houder zijn van de identiteitskaart vanaf de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken vast te stellen datum.

Art. 3.§ 1. De nieuwe identiteitskaart is conform met het ID1 - formaat. Ze bevat een elektronische microprocessorchip. De elektronische identiteitskaart stelt enkel de identiteit van de persoon vast en omvat geen andere elektronische gegevens.

De identiteitskaart vertoont alle waarborgen die vereist worden door de heersende Europese normen en standaarden. § 2. De identiteitskaart wordt aan de gemeentebesturen verstrekt door de Minister van Binnenlandse Zaken. Het model ervan is bij dit besluit gevoegd. § 3. De Minister van Binnenlandse Zaken stelt, met het oog op het opmaken van de identiteitskaart, het model van basisdocument op.

Op dat document komt een volgnummer voor, dat samengesteld is volgens de richtlijnen van de Minister van Binnenlandse Zaken. Dit volgnummer mag geen gegevens over de persoon van de houder, noch verwijzingen naar zulke gegevens bevatten.

Op het document staan de wettelijke vermeldingen die op de identiteitskaart moeten komen. Die vermeldingen worden onderzocht door de ambtenaar van de burgerlijke stand of zijn gemachtigde.

De ambtenaar van de burgerlijke stand of zijn gemachtigde ondertekent het document en brengt de foto van de houder erop aan. Het formaat van de foto is 35 mm x 45 mm. Op de identiteitskaart wordt dit formaat verkleind volgens de richtlijnen van de Minister van Binnenlandse Zaken.

Het document wordt ondertekend door de houder. § 4. De gegevens van het basisdocument worden opgenomen op de identiteitskaart.

De kaartpersonalisator zorgt ervoor dat de niet-gepersonaliseerde chipkaarten, die zijn aangemaakt door de kaartproducent, omgevormd worden tot gepersonaliseerde elektronische identiteitskaarten via opdruk van de identiteitsgegevens en het aanbrengen van de identiteitsfoto. De kaartpersonalisator zorgt eveneens voor het veilig versturen van de gepersonaliseerde kaarten naar de kaartinitialisator.

De kaartinitialisator zorgt voor de generatie van het basissleutelpaar en het creëren van de sleutelparen voor het identiteits- en handtekeningscertificaat.

De kaartinitialisator zorgt bovendien : 1° voor het opslaan van het identiteits- en handtekeningscertificaat op de kaart;2° voor de melding aan de certificatiedienstverlener dat de elektronische handtekening en de certificaten op de kaart zijn aangebracht;3° voor de generatie van de persoonlijke activeringscodes van de aanvrager en de initiële PIN-code (persoonlijke identificatiecode) van de aanvrager;4° voor het op de kaart laden van de actieve basiscertificaten van de overheid;5° voor het bezorgen van de elektronische identiteitskaart aan de gemeente;6° voor het bezorgen van de persoonlijke activeringscode en PIN-code (persoonlijke identificatiecode) aan de aanvrager;7° voor het optekenen van de gegevens in het Register van de Identiteitskaarten.

Art. 4.§ 1. De gedrukte teksten worden gesteld en de vermeldingen aangebracht : 1° in het Frans, wanneer de gemeente die de kaart uitreikt gelegen is in het Franse taalgebied, zoals dat bepaald is bij artikel 4 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966;2° in het Nederlands, wanneer de gemeente die de kaart uitreikt gelegen is in het Nederlandse taalgebied, zoals dat bepaald is bij artikel 3, § 1, van dezelfde gecoördineerde wetten. § 2. De gedrukte teksten worden gesteld en de vermeldingen aangebracht, naar keuze van de betrokkene : A. in het Nederlands of in het Frans : 1° in de gemeenten van het arrondissement Brussel-Hoofdstad bedoeld in artikel 6 van dezelfde gecoördineerde wetten;2° in de gemeenten bedoeld in artikel 7 van dezelfde gecoördineerde wetten;3° in de gemeenten bedoeld in artikel 8, 3° tot 10° van dezelfde gecoördineerde wetten; B. in het Frans of in het Duits : 1° in de gemeenten van het Duitse taalgebied;2° in de gemeenten bedoeld in artikel 8, 2°, van dezelfde gecoördineerde wetten. De betrokkene geeft zijn keuze te kennen in een schriftelijke verklaring. § 3. De titels van de rubrieken aan de voorzijde van de kaart zijn gedrukt : 1° wat de naam van de Staat en het woord « identiteitskaart » betreft, in de taal waarin de kaart gesteld is bij de uitreiking, gevolgd door de twee andere nationale talen en het Engels;2° wat de andere rubrieken betreft, in de taal waarin de kaart gesteld is bij uitreiking en in het Engels.

Art. 5.§ 1. De identiteitskaart wordt vernieuwd : 1° bij het verstrijken van de wettelijke geldigheidsperiode;2° wanneer de houder een kaart wenst in een andere taal dan die waarin de zijne is gesteld, voor zover hij gevestigd is in een gemeente die gemachtigd is een kaart in de door de betrokkene gekozen taal uit te reiken;3° wanneer de foto van de houder niet meer gelijkend is;4° wanneer de kaart beschadigd is;5° wanneer de houder van naam of van voornaam verandert;6° wanneer de houder van geslacht verandert. § 2. In de gevallen bedoeld in paragraaf 1, is de houder verplicht de identiteitskaart aan het gemeentebestuur terug te geven. Zij moet insgelijks worden teruggegeven bij verlies van de Belgische nationaliteit of bij overlijden van de houder. § 3. De identiteitskaart wordt als vervallen beschouwd in geval van afvoering van ambtswege of van afvoering voor het buitenland.

Art. 6.§ 1. Bij verlies, diefstal, of vernieling van de identiteitskaart dient de houder onverwijld aangifte daarvan te doen bij het gemeentebestuur van zijn hoofdverblijfplaats of bij het dichtstbijzijnde politiekantoor, of indien dit niet mogelijk is bij de helpdesk, bedoeld in 6ter van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.

Een attest van deze aangifte wordt de betrokkene ter hand gesteld en een afschrift van het attest wordt, in voorkomend geval, gezonden aan de politie van de hoofdverblijfplaats van de betrokkene. De identiteitskaart wordt vernieuwd na een onderzoek naar de omstandigheden waarin de kaart verloren, gestolen of vernield is en tegen inlevering van het attest.

Bij verlies, diefstal of vernieling van het attest wordt gehandeld op dezelfde wijze als bij verlies, diefstal of vernieling van de identiteitskaart. § 2. Bij melding aan de gemeente, de politie of de helpdesk van verlies of diefstal van een identiteitskaart door de kaarthouder, wordt de elektronische functie van de identiteitskaart onmiddellijk geschorst.

Indien de verloren of gestolen identiteitskaart niet wordt teruggevonden binnen zeven dagen na de melding of in geval van vernieling, vraagt de kaarthouder een nieuwe identiteitskaart aan bij de gemeente van zijn hoofdverblijfplaats. De gemeente annuleert de verloren, gestolen of vernielde identiteitskaart, vraagt aan de certificatiedienstverlener om de elektronische functie van deze identiteitskaart in te trekken en start de procedure voor de aanmaak van een nieuwe identiteitskaart.

Indien de verloren of gestolen identiteitskaart wordt teruggevonden binnen zeven dagen na de melding, dan meldt de kaarthouder dit aan de gemeente van zijn hoofdverblijfplaats. De gemeente geeft de certificatiedienstverlener de opdracht de elektronische functie van deze identiteitskaart te reactiveren. § 3. Wordt de kaart teruggevonden nadat ze werd vernieuwd, moet ze worden ingeleverd bij het gemeentebestuur.

Een persoon mag in geen geval houder zijn van meer dan één kaart of attest.

Art. 7.De helpdesk ontvangt oproepen hetzij rechtstreeks van een kaarthouder, hetzij van een gemeente, de politie, de kaartproducent, de kaartpersonalisator, de kaartinitialisator of een certificatiedienstverlener. Ze is vierentwintig uur per dag gedurende zeven dagen per week operationeel.

Alleen de kaarthouder kan het verlies, de diefstal of de vernietiging van de identiteitskaart melden. Bij de melding wordt nagegaan of het inderdaad de kaarthouder is die de melding doorgeeft.

Art. 8.Het aanbrengen of wijzigen van enige vermelding op de identiteitskaart, op welke wijze ook, door de houder of door een niet-gemachtigd persoon, is verboden.

Art. 9.Onze Minister van Binnenlandse Zaken is gelast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Bijlage Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Anlage Voor de raadpleging van de bijlage, zie beeld Gesehen um Unserem Erlass vom 25. März 2003 beigefügt zu werden ALBERT Von Königs wegen: Der Minister des Innern, A. DUQUESNE

^