Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 maart 2016
gepubliceerd op 22 april 2016

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2013-2014 (1)

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2016012016
pub.
22/04/2016
prom.
25/03/2016
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 MAART 2016. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2013-2014 (sectie monteerders) (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;

Op de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2013-2014 (sectie monteerders).

Art. 2.De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 maart 2016.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Werk, K. PEETERS _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014 Nationaal akkoord 2013-2014 (sectie monteerders) (Overeenkomst geregistreerd op 18 december 2014 onder het nummer 124612/CO/111) Preambule Investeren in de industrie De sociale partners onderstrepen het bijzondere belang van de industrie en in het bijzonder van de metaal- en technologische industrie.

De industrie is immers cruciaal voor de ontwikkeling van de economie in het algemeen, voor de openbare financiën, voor de tewerkstelling, voor de welvaart en voor het welzijn.

De ondertekenaars van dit akkoord doen hierbij een oproep aan alle stakeholders op alle niveaus, in de eerste plaats de overheden maar ook de ondernemingen en de vakbondsvertegenwoordigers.

Deze oproep viseert enerzijds de best mogelijke maatregelen te nemen en omgevingsfactoren te creëren opdat de industrie zich zou kunnen ontwikkelen en anderzijds dat men zich zou onthouden om initiatieven te nemen die deze ontwikkeling bemoeilijken.

Tegelijk onderstrepen de sociale partners dat deze maatregelen en initiatieven dienen te gebeuren binnen het kader van het sociaal overleg en mits naleving van sociaal aanvaardbare waarden.

Toenadering statuten arbeiders - bedienden De sociale partners uit het PC 111.03 wensen stappen te zetten in de toenadering in de statuten arbeiders/bedienden op sectorvlak, dit in samenspraak met de gelijkaardige werkgroep hierrond binnen het PC 111.01-02.

In het kader van de nieuwe ontslagwetgeving wensen ze vooreerst uitvoering te geven aan het activeringsluik. Het is absoluut wenselijk dat deze besprekingen plaats hebben samen met de vertegenwoordigers van het PC 209.

Daarnaast willen de sociale partners van het PC 111.03 starten met de toenadering van de sectorale bepalingen uit PC 111.03 en 209. Ook deze besprekingen kunnen alleen maar plaats hebben samen met de vertegenwoordigers van het PC 209. Hiervoor dienen de thema's en de timing als eerste stap te worden bepaald.

De sociale partners van het PC 111.03 wensen de sociale partners van het PC 209 uit te nodigen om voor wat betreft de twee bovenstaande punten samen die besprekingen te organiseren.

Tenslotte wordt met het sectoraal akkoord van het PC 111.03 voor het jaar 2014 een stap gezet om de stelsels van het aanvullend pensioen die op sectorvlak bestaan dichter bij elkaar te brengen.

Nationaal akkoord 2013-2014 HOOFDSTUK I. - Inleiding

Artikel 1.Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van die ondernemingen die tot de sector van de metaalverwerking behoren.

Onder "werklieden" wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders. HOOFDSTUK II. - Voorwerp

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt neergelegd op de Griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 1969 tot vaststelling van de modaliteiten van neerlegging van de collectieve arbeidsovereenkomsten.

Ondertekenende partijen vragen dat onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten met inachtname van het koninklijk besluit van 28 april 2013 tot uitvoering van artikel 7, § 1 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot de preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen (Belgisch Staatsblad van 2 mei 2013). HOOFDSTUK III. - Inkomenszekerheid

Art. 4.Alternatieve besteding ecocheques § 1. Principe Het sectoraal stelsel ecocheques wordt geregeld in de artikelen 5, 6 en 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst houdende het nationaal akkoord 2009-2010 van 26 mei 2009, geregistreerd onder het nummer 96949/CO/111 en in artikel 4, afdeling 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst houdende het nationaal akkoord 2011-2012 van 11 juli 2011, geregistreerd onder het nummer 108611/CO/111.

Op ondernemingsvlak kan gekozen worden voor een alternatieve en equivalente besteding van onbepaalde duur van de ecocheques die conform bovenstaand sectoraal stelsel toegekend worden. § 2. Modaliteiten voor bedrijven met een syndicale delegatie - De alternatieve besteding gebeurt op basis van een bedrag van 250 EUR (kosten en werkgeverslasten inbegrepen, met uitzondering van de administratieve kosten). - De alternatieve besteding is enkel mogelijk voor de ecocheques die vanaf oktober 2014 (met referteperiode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014) worden toegekend. De ingangsdatum van de alternatieve besteding is vanaf 1 oktober 2013 of moet betrekking hebben op dezelfde referteperiode. - Indien gekozen wordt voor de omzetting van de 250 EUR in brutoloon, komt het bedrag van 250 EUR overeen met een verhoging van 0,0875 EUR per uur.

De herbrutering is enkel mogelijk vanaf 1 oktober 2013 voor de ecocheques die in oktober 2014 (referteperiode 1 oktober 2013 tot 30 september 2014) worden toegekend. - De onderhandelingen moeten ten laatste op 30 juni 2014 leiden tot een collectieve arbeidsovereenkomst inzake de alternatieve besteding. § 3. Modaliteiten voor bedrijven zonder een syndicale delegatie - De alternatieve besteding gebeurt op basis van een bedrag van 250 EUR (kosten en werkgeverslasten inbegrepen, met uitzondering van de administratieve kosten). - Voor de alternatieve besteding kan uitsluitend gekozen worden uit de volgende 3 mogelijkheden (keuzemenu) : - Invoering of verbetering van een bestaande polis collectieve hospitalisatieverzekering; - Invoering of verbetering van een bestaand aanvullend pensioenplan op ondernemingsvlak; - Een omzetting van het bedrag van 250 EUR in brutoloon a rato van een verhoging van de effectieve uurlonen met 0,0875 EUR in een 38-uren werkweek. - Zowel de omzetting in brutoloon als de twee andere alternatieve bestedingen van de ecocheques zijn enkel mogelijk vanaf 1 oktober 2013 voor de ecocheques die vanaf oktober 2014 (referteperiode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014) worden toegekend. - De toetreding tot het bovengenoemd keuzemenu gebeurt door de werkgever door middel van een toetredingsakte die uiterlijk tegen 30 juni 2014 via een aangetekend schrijven wordt overgemaakt aan de voorzitter van het nationaal paritair comité.

De voorzitter brengt op zijn beurt de sociale partners hiervan op de hoogte.

Een model van toetredingsakte is als bijlage aan deze collectieve arbeidsovereenkomst toegevoegd. § 4. Terugvalpositie De bepalingen van artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst houdende het nationaal akkoord 2009-2010 van 26 mei 2009 en van artikel 4, afdeling 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst houdende het nationaal akkoord 2011-2012 van 11 juli 2011, blijven onverkort van kracht in geval van : - het ontbreken van een akkoord inzake de alternatieve besteding van de ecocheques conform § 2, vóór 30 juni 2014; - het ontbreken van een toetredingsakte conform § 3 vóór 30 juni 2014 voor ondernemingen zonder syndicale delegatie. § 5. Recurrentie Elke vorm van invulling van de koopkracht voorzien in dit artikel geldt voor onbepaalde duur.

Art. 5.Uitzendkrachten Het loon van de uitzendkracht mag niet lager zijn dan datgene waarop hij recht zou hebben gehad indien hij onder dezelfde voorwaarden als vast werknemer door de gebruiker was in dienst genomen.

Art. 6.Bestaanszekerheid : verlenging en/of wijzigingen van bestaande bepalingen van bepaalde duur Volgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juli 2011, met registratienummer 105521/CO/111, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 mei 2013, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 18 juli 2013, houdende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de metaalverwerkende nijverheid", gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 2011, geregistreerd onder het nummer 107599/CO/111 en door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2013, geregistreerd onder het nummer 118265/CO/111, worden verlengd en/of gewijzigd : - Het artikel 14, § 2 van de statuten wordt vervangen als volgt : " § 2. Bijdragen voor bestaanszekerheid a) Bijdragen voor de financiering van de algemene werking van het fonds Vanaf 1 januari 1975 wordt een bijdrage van onbepaalde duur geheven van 0,60 pct. Deze bijdrage wordt vanaf 1 juli 1981 verhoogd met een bijdrage van onbepaalde duur van 0,20 pct. Deze verhoging kan door elk van de partijen, die in het paritair comité vertegenwoordigd zijn, worden opgezegd mits een opzegging van één maand. Deze opzegging wordt door de partij, die het initiatief ertoe neemt, bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de andere organisaties en verstrijkt op het einde van de maand volgend op deze van de verzending van de aangetekende brief. De partijen verbinden zich ertoe het bedrag van de bijdrage te herzien zodra de wiskundige reserves van het fonds weer op peil zijn.

Met ingang van 1 januari 1988 wordt een speciale bijdrage van onbepaalde duur geheven van 0,10 pct. Deze bijdrage is bestemd voor de financiering van de verhoogde tegemoetkoming van het fonds vanaf 1 januari 1987 bij werkloosheid en in geval van ziekte.

Vanaf 1 april 2012 wordt een speciale bijdrage van onbepaalde duur geheven van 0,05 pct. Deze bijdrage is bestemd voor de financiering van de algemene werking van het fonds.

Vanaf 1 april 2014 wordt de bovengenoemde bijdrage van 0,20 pct. voor onbepaalde duur verminderd tot 0,08 pct. b) Bijdragen voor het aanvullend pensioen Met ingang van 1 april 2000 wordt, ter uitvoering van het nationaal akkoord 1999-2000 voor de arbeiders van de metaal-, machine- en elektrische bouw van 19 april 1999, de bijdrage voor bestaanszekerheid voor onbepaalde duur verhoogd met 1 pct. Deze bijdrage is bestemd voor de financiering van een sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling met inbegrip van een in dit kader gemaakte solidariteitstoezegging (die 0,10 pct. bedraagt vanaf 1 januari 2006).

Met ingang van 1 april 2001 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd tot 1,25 pct.

Met ingang van 1 april 2002 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd tot 1,50 pct.

Met ingang van 1 januari 2006 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd tot 1,60 pct.

Met ingang van 1 januari 2008 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd tot 1,70 pct.

Met ingang van 1 januari 2012 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd tot 1,80 pct. en met ingang van 1 januari 2013 tot 1,90 pct.

Deze verhogingen zijn van toepassing voor al de ondernemingen uit de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant, die onder Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren, en voor de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren uit al de andere provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze verhogingen zijn eveneens van toepassing op de onderneming FABRICOM NV, Gati de Gamondstraat 254 te 1180 Brussel, met ondernemingsnummer BE 0425 702 910 en entiteitsnummer 2.023.630.628 van 2 december 1988.

Met ingang van 1 april 2014 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd : - tot 2,00 pct. voor ondernemingen uit de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant, die onder Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren, en voor de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren uit al de andere provincies en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze verhoging is eveneens van toepassing op de bovengenoemde onderneming FABRICOM NV; - tot 1,80 pct. voor de andere ondernemingen.

De hogergenoemde bijdragen die vanaf 1 januari 2014 betaald worden, ook achterstallige betalingen van de vorige jaren, en die bestemd zijn voor de financiering van een sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling, met uitsluiting van de in dit kader gemaakte solidariteitstoezegging, worden verhoogd met 8,86 pct. : - De bijdrage van 1 pct. met ingang van 1 april 2000 wordt aldus verhoogd tot 1,09 pct.; - De bijdrage van 1,25 pct. met ingang van 1 april 2001 wordt aldus verhoogd tot 1,36 pct.; - De bijdrage van 1,50 pct. met ingang van 1 april 2002 wordt aldus verhoogd tot 1,64 pct.; - De bijdrage van 1,60 pct. met ingang van 1 januari 2006 wordt aldus verhoogd tot 1,74 pct.; - De bijdrage van 1,70 pct. met ingang van 1 januari 2008 wordt aldus verhoogd tot 1,85 pct.; - De bijdrage van 1,80 pct. met ingang van 1 januari 2012 wordt aldus verhoogd tot 1,95 pct.; - De bijdrage van 1,90 pct. met ingang van 1 januari 2013 wordt aldus verhoogd tot 2,06 pct.; - De bijdrage van 1,80 pct. met ingang van 1 april 2014 wordt aldus verhoogd tot 1,95 pct.; - De bijdrage van 2,00 pct. met ingang van 1 april 2014 wordt aldus verhoogd tot 2,17 pct.

Bij ondernemingen die onder Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren, met uitzondering van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren uit de provincies Waals-Brabant, Luik, Henegouwen, Namen en Luxemburg en uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de onderneming FABRICOM NV, Gati de Gamondstraat 254 te 1180 Brussel, met ondernemingsnummer BE 0425 702 910 en entiteitsnummer 2.023.630.628 van 2 december 1988, wordt een bijdrage geïnd van 0,1 pct. van bepaalde duur vanaf 1 januari 2012 tot 31 december 2012. Deze bijkomende bijdrage zal worden gebruikt om een provinciale reserve op te bouwen voor een aanwending ten voordele van de arbeiders van deze provincies vanaf 1 januari 2013.

Kunnen vrijgesteld worden van de betaling van bovengenoemde bijkomende bijdrage van 1 pct., de ondernemingen die uiterlijk op 31 december 1999 op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur tot instelling of uitbreiding van aanvulling van de wettelijke pensioenregeling hebben gesloten, voor zover deze collectieve arbeidsovereenkomst en het reglement die deze aanvulling op de wettelijke pensioenregeling regelt, werden goedgekeurd door het fonds voor bestaanszekerheid.

Bovengenoemde op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst en reglement moeten minstens aan volgende criteria voldoen : - De financiering door de werkgever moet equivalent zijn aan de genoemde bijdrage van 1 pct. aan het fonds voor bestaanszekerheid; - De rechthebbenden zijn alle arbeiders en arbeidsters, tewerkgesteld in de onderneming ongeacht de aard van de arbeidsovereenkomst met uitsluiting evenwel van de studenten en de industriële leerlingen; - Er moet een aanvulling op het wettelijk pensioen worden gegarandeerd.

Ondernemingen die conform bovenstaande procedure een vrijstelling verkregen van de betaling van de bijdrage van 1 pct., dienen respectievelijk vanaf 1 april 2001 en 1 april 2002 mits collectieve arbeidsovereenkomst de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen voor onbepaalde duur verder uit te breiden met een bedrag equivalent aan de bijkomende bijdrage van respectievelijk 0,25 pct. en 0,25 pct. De collectieve arbeidsovereenkomst en de wijziging van het reglement dienen vóór 30 september 2001 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Ondernemingen die conform bovenstaande procedure een vrijstelling verkregen van de betaling van de gecumuleerde bijdrage van 1,5 pct., dienen vanaf 1 januari 2006 mits collectieve arbeidsovereenkomst de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen voor onbepaalde duur verder uit te breiden met een bedrag equivalent aan de bijkomende bijdrage van 0,10 pct. De collectieve arbeidsovereenkomst en de wijziging van het reglement dienen vóór 30 maart 2006 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Ondernemingen die conform bovenstaande procedure een vrijstelling verkregen van de betaling van de gecumuleerde bijdrage van 1,6 pct., dienen vanaf 1 januari 2008 mits collectieve arbeidsovereenkomst de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen voor onbepaalde duur verder uit te breiden met een bedrag equivalent aan de bijkomende bijdrage van 0,10 pct. De collectieve arbeidsovereenkomst en de wijziging van het reglement dienen vóór 15 februari 2008 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Ondernemingen die conform bovenstaande procedure een vrijstelling verkregen van de betaling van de gecumuleerde bijdrage van 1,7 pct., dienen vanaf 1 januari 2012 mits collectieve arbeidsovereenkomst de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen voor onbepaalde duur verder uit te breiden met een bedrag equivalent aan de bijkomende bijdrage van 0,10 pct. De collectieve arbeidsovereenkomst en de wijziging van het reglement dienen vóór 15 februari 2012 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Voor zover de financiering door de werkgever van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen vanaf 1 januari 2012 minstens equivalent is aan de bijdrage van 1,8 pct. aan het fonds voor bestaanszekerheid, kunnen bovengenoemde ondernemingen vanaf 1 januari 2012 via een op hun vlak te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst een alternatieve en equivalente aanwending van onbepaalde duur voorzien van de bovengenoemde verhoging van 0,10 pct.

Het bewijs van een equivalente financiering van het een eigen pensioenstelsel ten belope van minimaal 1,80 pct. werkgeversbijdrage en de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op ondernemingsvlak, die voorziet in de alternatieve en equivalente aanwending van de verhoging van 0,10 pct. dienen vóór 15 februari 2012 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Ondernemingen die conform bovenstaande procedure een vrijstelling verkregen van de betaling van de gecumuleerde bijdrage van 1,8 pct., dienen vanaf 1 januari 2013 mits collectieve arbeidsovereenkomst de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen voor onbepaalde duur verder uit te breiden met een bedrag equivalent aan de bijkomende bijdrage van 0,10 pct. De collectieve arbeidsovereenkomst en de wijziging van het reglement dienen vóór 15 februari 2013 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Voor zover de financiering door de werkgever van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen vanaf 1 januari 2013 minstens equivalent is aan de bijdrage van 1,90 pct. aan het fonds voor bestaanszekerheid, kunnen bovengenoemde ondernemingen vanaf 1 januari 2013 via een op hun vlak te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst een alternatieve en equivalente aanwending van onbepaalde duur voorzien van de bovengenoemde verhoging van 0,10 pct.

Het bewijs van een equivalente financiering van een eigen pensioenstelsel ten belope van minimaal 1,90 pct. werkgeversbijdrage en de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op ondernemingsvlak, die voorziet in de alternatieve en equivalente aanwending van de verhoging van 0,10 pct. dienen vóór 15 februari 2013 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Voor zover de financiering door de werkgever van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen vanaf 1 april 2014 minstens equivalent aan 2,00 pct. of 1,80 pct. is aan de bijdrage bepaald in alinea 8 van punt b) hierboven aan het fonds voor bestaanszekerheid, kunnen bovengenoemde ondernemingen uiterlijk op 1 januari 2015, en binnen de wettelijke mogelijkheden, via een op hun vlak te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst een alternatieve en equivalente aanwending van onbepaalde duur voorzien van de bovengenoemde verhoging van 0,10 pct.

Het bewijs van een equivalente financiering van het een eigen pensioenstelsel ten belope van minimaal de bijdrage bepaald in alinea 8 van punt b) hierboven en de collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten op ondernemingsvlak, die voorziet in de alternatieve en equivalente aanwending van de verhoging van 0,10 pct. dienen vóór 15 februari 2015 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid.

Konden eveneens vrijgesteld worden van de betaling van deze initiële bijdrage van 1 pct. ter financiering van een sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling, de ondernemingen die gedekt waren door een eigen koopkrachtakkoord voor de jaren 1999 en 2000, gesloten vóór 22 maart 1999 en als dusdanig aanvaard door het fonds voor bestaanszekerheid.

Deze ondernemingen die gedekt zijn door een koopkrachtakkoord voor 2003 en/of 2004 behouden tot 31 december 2004 hun vrijstelling tot betaling van de bijdrage aan het fonds voor bestaanszekerheid bestemd voor het extralegaal pensioen, voor zover zij nog geen bijdragen betaald hebben aan het fonds voor bestaanszekerheid bestemd voor het extralegaal pensioen.

Nochtans kunnen deze in vorige alinea bedoelde ondernemingen na 1 januari 2001 nog toetreden tot het sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op ondernemingsvlak.

De in artikel 5bis bedoelde werkgevers kunnen vrijgesteld worden van deze bijdrage indien aangetoond kan worden dat in het land van oorsprong de gedetacheerde arbeider van dezelfde bescherming geniet of van een bescherming geniet die essentieel vergelijkbaar is, als gevolg van de verplichtingen waaraan de buitenlandse werkgever in zijn land van oorsprong reeds onderworpen is. c) Bijdragen SWT (Stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag) Voor de periode van 1 januari 1987 tot 31 maart 2001 wordt een bijkomende bijdrage van bepaalde duur geheven van 0,30 pct. Vanaf 1 april 2001 tot 31 december 2005 wordt deze bijdrage van bepaalde duur verminderd tot 0,13 pct.

Vanaf 1 januari 2006 tot 31 december 2014 wordt deze bijdrage van bepaalde duur verminderd tot 0,03 pct.

Bovengenoemde bijdrage dient ter financiering van de vervroegde tegemoetkoming in de last van het SWT vanaf 57 jaar voor de werklieden en de werksters waarvan het SWT ingaat tijdens de periode van 1 januari 1987 tot 31 december 2014.

De werkgevers die tussen 1 juli 1997 en 31 december 2014 werklieden of werksters ontslaan, die op het moment van de betekening van het ontslag minstens 50 jaar oud zijn, zijn per ontslagen werkman of werkster een forfaitaire éénmalige bijdrage verschuldigd aan het fonds voor bestaanszekerheid, met uitzondering van de werkgevers van ontslagen werklieden of werksters die geen recht hebben op de vergoeding zoals bepaald in artikel 19bis, § 6.

Deze éénmalige forfaitaire bijdrage bedraagt 607,34 EUR, 520,58 EUR, 433,81 EUR, 347,05 EUR, 260,29 EUR, 173,53 EUR of 86,76 EUR indien op het moment van de betekening van het ontslag de werkman of werkvrouw respectievelijk 50 jaar, 51 jaar, 52 jaar, 53 jaar, 54 jaar, 55 jaar of 56 jaar is.

De werkgevers die oudere werknemers op SWT stellen zijn het totaal van de bijdragen voor bestaanszekerheid verschuldigd vanaf de leeftijd dat de werknemer op SWT gesteld wordt tot aan de leeftijd van 60 jaar (57 jaar voor de werklieden en werksters van wie de werkloosheid begon tussen 1 januari 1985 en 31 december 2014 en wiens SWT betekend werd vóór 1 juli 2009, en 58 jaar voor de werklieden en werksters wiens ontslag met het oog op SWT betekend werd in de periode van 1 juli 2009 tot 31 december 2014). Deze bijdragen worden berekend op de laatste bruto bezoldiging die door de in artikel 19ter, §§ 2, 3, 4, 5 en 7 bedoelde werklieden en werksters werd verdiend.

Deze bruto bezoldiging zal jaarlijks worden aangepast met een coëfficiënt die rekening houdt met de evolutie van de regelingslonen overeenkomstig de procedure voorzien in de artikelen 6 en 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op 19 december 1974 in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen.

Voor de periode van 1 januari 1991 tot 31 maart 2001 wordt een bijkomende bijdrage van bepaalde duur geïnd van 0,13 pct.

Vanaf 1 april 2001 tot 31 december 2014 wordt deze bijdrage van bepaalde duur verminderd tot 0,05 pct.

Deze bijdrageverhoging dient ter financiering van de tegemoetkoming, vanaf de leeftijd van 57 jaar, in de door de werkgevers verschuldigde capitatieve bijdragen aan de Rijksdienst voor Pensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor de werknemers waarvan het SWT ingaat tijdens de periode van 1 januari 1991 tot 31 december 2014.". - In het artikel 14, § 3 van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - 1ste alinea : "Met ingang van 1 juli 1983 tot 31 december 2014 wordt een bijdrage van bepaalde duur geheven van 0,60 pct."; - 4de alinea : "Met ingang van 1 april 1998 tot 31 december 2014 wordt een bijkomende bijdrage van bepaalde duur gegeven van 0,10 pct.". - In het artikel 14, § 5 van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - Een 2de alinea wordt toegevoegd : "Vanaf 1 april 2014 wordt deze bijdrage voor onbepaalde duur verhoogd met 0,02 pct. naar 0,12 pct."; - Een 4de alinea wordt toegevoegd : "Deze bijdrage is eveneens bestemd voor de beroepsopleiding in het raam van vzw "Montage - Nationaal Fonds voor Tewerkstelling en Opleiding van Jongeren" zoals bepaald in artikel 3, 9°. Het aandeel van deze bijdrage wordt vastgesteld volgens de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juli 2003, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 januari 2004 (Belgisch Staatsblad van 10 februari 2004), houdende de procedure tot identificatie van de bedrijven in functie van de doorstorting van de bijdrage risicogroepen aan de vzw Montage."; - 5de alinea : "Voor de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2014 wordt een bijkomende bijdrage geheven van 0,10 pct. ter bevordering van initiatieven voor de opleiding en tewerkstelling van de risicogroepen onder de werkzoekenden, zoals bepaald in artikel 3, 6°. ". - In het artikel 19bis van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - § 1, tweede streepje : "- voor de periode van 1 januari 1989 tot 30 juni 2015 wordt echter ook het einde van een startbaanovereenkomst in aanmerking genomen, voor zover deze een duur heeft van niet minder dan drie maanden."; - § 5, 1ste alinea : "De werklieden die zonder op SWT gesteld te zijn ontslagen worden en op de eerste dag van de werkloosheid minstens 57 jaar oud zijn, hebben voor zover hun eerste werkloosheidsdag zich situeert in de periode van 1 januari 1989 tot 30 juni 2015 en na uitputting van het krediet voorzien bij artikel 19bis, § 3, 3°, recht op de vergoeding bepaald in artikel 20bis tot hun pensioenleeftijd."; - § 6, 1ste alinea : "De werklieden en werksters die zonder op SWT gesteld te zijn, tussen 1 januari 1997 en 30 juni 2015 ontslagen worden en op moment van de betekening van het ontslag minstens 50 jaar oud zijn, hebben na uitputting van het krediet voorzien bij artikel 19bis, § 3, 3°, recht op de vergoeding bepaald in artikel 20bis vanaf de leeftijd van 57 jaar, voor zover zij op dat ogenblik volledig werkloos zijn en geen aanspraak kunnen maken op een SWT-regeling, en dit tot hun pensioenleeftijd."; - § 8 : "Indien het gaat om een werknemer in SWT zoals bedoeld in artikel 19ter, § 1, a), is artikel 19bis niet van toepassing."; - § 9 : "De werkgeversbijdragen op vergoedingen voor sommige oudere werklozen, ingesteld door het koninklijk besluit van 21 maart 1997 (Belgisch Staatsblad van 11 april 1997), worden vanaf 1 januari 1997 door het fonds ten laste genomen vanaf de leeftijd van 57 jaar, voor zover het ontslag betekend werd tussen 1 januari 1997 en 30 juni 2015 en zij de vergoedingen bedoeld in artikel 20bis ontvangen."; - Toevoeging van § 10 : "Elke betaling van de aanvullende vergoeding in geval van volledige werkloosheid aan de werklieden en werksters, zoals beschreven in dit artikel, na en omwille van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, zal vanaf 1 juli 2015 stopgezet worden.

Na 1 juli 2015 worden enkel nog aanvullende vergoedingen in geval van volledige werkloosheid betaald in volgende gevallen : - de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever; - wanneer de opzegging wordt gegeven door de werkgever vanaf 1 januari 2014 aan de werklieden en werksters die de volgende voorwaarden op cumulatieve wijze vervult : - hij maakt het voorwerp uit van een ontwerp van collectief ontslag dat, in overeenstemming met artikel 66, § 2, eerste lid van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, ten laatste werd betekend op 31 december 2013; - hij valt onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst die de gevolgen van het collectief ontslag omkadert en die ten laatste op 31 december 2013 werd neergelegd op de Griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

De nodige documenten tot staving van het vervullen van de voorwaarden, worden overgemaakt aan het fonds volgens de regels die hij vastlegt. - De werklieden of werksters die ontslagen werden vóór 1 januari 2014 en op het moment van de betekening van het ontslag minstens 50 jaar oud zijn, behouden hun aanvullende werkloosheidsvergoeding tot hun pensioenleeftijd, zoals bepaald en onder de voorwaarden van § 6.". - In het artikel 19ter van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - § 4, 2de alinea : "In afwijking van de vorige alinea, hebben de werklieden waarvan het ontslag met het oog op SWT betekend werd tussen 1 juli 2009 en 31 december 2014 slechts vanaf hun 58ste verjaardag recht op de vergoeding voorzien in artikel 20bis."; - § 9 : "De opening van recht op de vergoeding voorzien in artikel 20bis blijft behouden tot 31 december 2014 voor werklieden die op 30 juni 2013 voldoen aan de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden, maar die hun SWT effectief opnemen tussen 30 juni 2013 en 31 december 2014.". - In het artikel 19septies van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - § 1 : "De bijzondere werkgeversbijdragen op het SWT, enerzijds deze ingesteld door de programmawet van 22 december 1989, te betalen aan de Rijksdienst voor Pensioenen en anderzijds deze ingesteld door de programmawet van 19 december 1990, te betalen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, gewijzigd door de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen en het koninklijk besluit van 29 maart 2010 tot uitvoering van het hoofdstuk 6 van titel XI van de bovengenoemde wet, worden vanaf 1 januari 1991 door het fonds ten laste genomen vanaf de leeftijd van 57 jaar, voor zover zij op SWT gesteld werden tussen 1 januari 1991 en 31 december 2014 en zij de vergoedingen bedoeld in artikel 20bis ontvangen, met uitzondering van alle werklieden en werksters waarvan de werkgever die de betrokken werklieden en werksters met SWT heeft geplaatst, vanaf 1 oktober 2000 in vereffening of faling is gesteld of sluit gedurende de looptijd van het SWT van de betrokken werklieden en werksters, en dit vanaf de maand waarin de vereffening of faling werd uitgesproken of vanaf het moment van de sluiting.

In afwijking van § 1 zullen de bijzondere werkgeversbijdragen waarover sprake slechts ten laste worden genomen vanaf 58 jaar voor de werklieden waarvan het ontslag met het oog op SWT betekend werd tussen 1 juli 2009 en 31 december 2014.". - In het artikel 19octies van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - § 2 : "De bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdragen op het SWT, in uitvoering van het koninklijk besluit van 21 maart 1997, wordt, binnen de bestaande mogelijkheden, door het fonds ten laste genomen voor de werklieden en werksters, die in het kader van deze regeling tussen 13 mei 1997 en 31 december 2014 in SWT worden gesteld.". - In het artikel 20bis van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - § 1, 2de alinea : "Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt bepaald op 76,85 EUR per maand voor de werklieden en werksters waarvan het SWT ingaat tijdens de periode van 1 januari 1987 tot 31 december 2014 voor zover zij voldoen aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden."; - § 2, 2de alinea : "Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt bepaald op 38,42 EUR per maand voor de werklieden en werksters waarvan het SWT ingaat tijdens de periode van 1 januari 1987 tot 31 december 2014 voor zover zij voldoen aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden.". - In het artikel 22 van de statuten worden volgende wijzigingen aangebracht : - 1ste alinea : "De in artikel 5, § 1 en in artikel 5bis, § 6 bedoelde werklieden en werksters van 50 jaar en meer, tewerkgesteld in een voltijdse of deeltijdse dienstbetrekking, die in de periode van 1 april 2001 tot 31 december 2014 ziek worden of zich op 1 april 2001 in een periode van uitkering bevinden zoals bepaald in artikel 21, § 3, en op voorwaarde dat ze ononderbroken ziek blijven tot de leeftijd van 57 jaar, hebben, na uitputting van hun recht zoals bepaald in artikel 21, vanaf de leeftijd van 57 jaar recht op de aanvullende vergoeding bepaald in artikel 20bis, § 1 of 20bis, § 2 en dit tot hun pensioenleeftijd, voor zover ze voldoen aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 21, § 1 en voor zover de ziekte ononderbroken verder duurt.". - Na artikel 26septies wordt volgend artikel 26octies ingevoerd : "Art. 26octies.

I. Sociaal sectoraal pensioenstelsel Het fonds voor bestaanszekerheid stelt vanaf 1 april 2014 in zijn schoot een reservefonds in met trekkingsrecht voor het FBZ-bis, dat opgericht werd door collectieve arbeidsovereenkomst van 15 april 2013, geregistreerd onder het nummer 116824/CO/111, om als inrichter te fungeren van het sociaal sectoraal pensioenstelsel.

Wanneer de dekkingsgraad van het "Pensioenfonds Metaal OFP" onder de 100 pct. daalt, zal het FBZ-bis dit trekkingsrecht kunnen uitoefenen, teneinde het tekort aan te vullen.

Wanneer de dekkingsgraad van het "Pensioenfonds Metaal OFP" boven de 120 pct. stijgt, zal dit reservefonds worden afgebouwd.

Het college van de voorzitters bepaalt het bedrag dat in dit reservefonds zal worden opgenomen (dat tussen de 50 en 60 miljoen EUR zal bedragen) alsook de voorwaarden en de modaliteiten voor een eventuele afbouw van dit reservefonds.

Dit bedrag zal voorbehouden worden voor investeringen in gerichte projecten in het kader van de ontwikkeling van de regionale en lokale economie.

In geval er ondanks deze reserve toch nog een tekort zou zijn in het pensioenfonds metaal, zal de verantwoordelijkheid hiervoor 50/50 verdeeld worden tussen werkgevers en werknemers, volgens de afspraken te maken door het college van voorzitters.". - De collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juli 2011 houdende de wijziging van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 december 2012 (Belgisch Staatsblad van 28 februari 2013), wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 31 december 2014.

Daartoe zal een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst worden afgesloten.

Art. 7.Sectoraal pensioenfonds of alternatieve evenwaardige aanwending § 1. Verhoging van de bijdrage sectoraal pensioenfonds met 0,1 pct.

De bijdrage voor het aanvullend pensioen, zoals voorzien in artikel 14, § 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juli 2011, met registratienummer 105521/CO/111, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 8 mei 2013, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 18 juli 2013, houdende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de metaalverwerkende nijverheid", gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 2011 geregistreerd onder het nummer 107599/CO/111 en door de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 oktober 2013 geregistreerd onder het nummer 118265/CO/111, wordt vanaf 1 april 2014 voor onbepaalde duur verhoogd met 0,1 pct.

Deze bijkomende bijdrage van 0,10 pct. zal vanaf 1 april 2014 aangewend worden voor de financiering van het pensioenluik van het sectoraal aanvullend pensioen. § 2. Ondernemingen die vrijgesteld zijn van de betaling van de bijdrage aan het fonds voor bestaanszekerheid bestemd voor het sectoraal aanvullend pensioen De ondernemingen die overeenkomstig artikel 14, § 2 van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst houdende de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de metaalverwerkende nijverheid", een vrijstelling hebben gekregen van de betaling van de bijdrage bestemd voor het aanvullend pensioen, moeten uiterlijk op 1 januari 2015, mits een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak, voor onbepaalde duur de financiering van de op hun vlak bestaande regelingen voor extralegaal pensioen verder uitbreiden of voorzien in een alternatief, met een bedrag equivalent aan deze bijkomende bijdrage van 0,10 pct.

De collectieve arbeidsovereenkomst en de wijziging van het pensioenreglement dienen vóór 15 februari 2015 overgemaakt te worden aan het fonds voor bestaanszekerheid. § 3. Recurrentie De bepalingen van dit artikel zijn van onbepaalde duur. Zij zijn geen voorafname van een eventueel volgend nationaal akkoord. § 4. Uitbreiding van het solidariteitsluik De partijen zullen een systeem van solidariteit in geval van werkloosheid vanaf 60 jaar uitwerken, binnen de wettelijke mogelijkheden. § 5. Administratiekosten Het college van voorzitters van het fonds voor bestaanszekerheid zal het percentage van de administratiekosten (ten belope van maximum 3 pct.) bepalen die op de bijdragen bestemd voor het sectoraal aanvullend pensioen ingehouden zullen worden, alsook de ingangsdatum van deze inhouding.

Art. 8.Eindejaarspremie § 1. Pro rata bij beëindiging om medische overmacht In artikel 6.3 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 2011 inzake de eindejaarspremie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 23 april 2013 (Belgisch Staatsblad van 2 oktober 2013), wordt een vijfde gedachtestreepje als volgt toegevoegd : "- in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval zoals bepaald in artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;". § 2. Gelijkstelling vaderschapsverlof In artikel 4, 4.1, derde gedachtestreepje van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, wordt een zesde sterretje als volgt toegevoegd : "* met het normaal loon voor de afwezigheidsdagen naar aanleiding van de volledige periode van het vaderschapsverlof;". § 3. Aanbeveling betreffende berekeningsbasis De partijen bevelen aan dat voor de berekening van de eindejaarspremie, in artikel 4 van de bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, het begrip "jaarlijks brutoloon" zo wordt gelezen dat alle uren gepresteerd in het kader van het koninklijk besluit van 11 januari 2001 betreffende verplaatsingstijd (Belgisch Staatsblad van 24 januari 2001) hierin opgenomen zijn. HOOFDSTUK IV. - Werkzekerheid

Art. 9.Werkzekerheidsclausule De bepalingen inzake de werkzekerheidsclausule zoals opgenomen in hoofdstuk IV, artikel 10 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 11 juli 2011 houdende het nationaal akkoord 2011-2012, worden verlengd tot en met 31 december 2014.

De bepalingen omvatten : § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer alle tewerkstellingsbehoudende maatregelen werden onderzocht en in de mate van het mogelijke toegepast.

Deze maatregelen omvatten onder meer opleidingstrajecten, tijdelijke werkloosheid, arbeidsherverdeling en tijdskrediet.

Naar aanleiding van dit onderzoek moet de werkgever een overzicht van het gevoerde investeringsbeleid in de voorbije 3 jaren voorleggen. § 2. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure worden nageleefd : 1. Als de werkgever voornemens heeft om over te gaan tot ontslag van meerdere werklieden en als dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, dan licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie in. In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat, licht hij voorafgaandelijk, schriftelijk en tegelijkertijd zowel de betrokken werklieden individueel in alsook de voorzitter van het nationaal paritair comité. 2. Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werkliedenvertegenwoordigers dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die ter zake kunnen worden genomen. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, een beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij. 3. In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werklieden en aan de voorzitter van het paritair comité, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de werklieden vertegenwoordigen. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken arbeider een schadevergoeding te betalen die gelijk is aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn.

In geval van betwisting wordt op vraag van de meest gerede partij, een beroep gedaan op het verzoeningsbureau van de gewestelijke paritaire sectie.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure.

De werkgever kan zich hiervoor laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming. § 4. Definitie In dit artikel wordt onder "meervoudig ontslag" verstaan : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal werklieden treft dat tenminste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld werkliedenbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie werklieden voor ondernemingen van minder dan dertig werklieden.

Ook ontslagen ingevolge een sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. HOOFDSTUK V. - Opleiding

Art. 10.Bijdrage risicogroepen De bijdrage risicogroepen van 0,10 pct. wordt verlengd tot en met 31 december 2014.

Art. 11.Engagement opleidingsinspanningen De ondertekenende partijen onderschrijven de noodzaak van permanente vorming als middel tot verhoging van de competentie van de werklieden, en bijgevolg van de ondernemingen.

De ondertekenende partijen erkennen dat de opleidingsinspanningen een nationaal karakter hebben, weliswaar rekening houdend met de regionale opleidingsbehoeften.

Ondertekenende partijen bevestigen dat onderstaande bepalingen betreffende de opleidingsinspanningen overeenkomen met de verplichtingen vermeld in artikel 2, § 1 van het koninklijk besluit van 11 oktober 2007, en geschreven zijn conform het artikel 2, § 2, 2° en 4° gedachtestreepje van hetzelfde besluit.

Deze doelstelling wordt als volgt bereikt : - Vanaf 1 april 2014 worden alle opleidingsinspanningen binnen de vzw Montage, gecentraliseerd. In dat kader zullen alle opleidingsbijdragen met name de 0,10 pct. voor risicogroepen, de 0,12 pct. permanente vorming en de 0,10 pct. voor bijkomende opleidingsinspanningen aangewend worden. De raad van bestuur van de vzw Montage zal op korte termijn de invulling van deze middelen bespreken en vervolgens daaromtrent een communicatieplan opstellen voor de werknemers en werkgevers van de sector. - Het collectief opleidingsvolume a rato van 3 dagen per jaar en per tewerkgestelde voltijds equivalente arbeider wordt opgetrokken naar 3,5 dagen. - Een individueel opleidingsrecht van 2 werkdagen per 2 kalenderjaren toegekend aan alle arbeiders die tewerkgesteld zijn met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur of bepaalde duur of voor een bepaald werk.

In 2014 zal een bijzondere aandacht gaan naar de verbetering van de opleidingsinspanningen in de kleine ondernemingen.

De opleidingsinspanningen zullen jaarlijks op ondernemingsvlak geëvalueerd worden door de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, door de syndicale delegatie. Tegelijkertijd zullen eveneens de vooruitzichten inzake beroepsopleiding besproken worden.

Deze evaluatie en bespreking gebeurt ter gelegenheid van de jaarlijkse inlichtingen, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.

In de loop van het tweede kwartaal van het jaar 2015 zal een nationaal gecoördineerde enquête georganiseerd worden bij alle ondernemingen, inclusief deze zonder syndicale delegatie, om de realisatie van het engagement te meten.

Ondernemingen die niet antwoorden op deze enquête kunnen geen beroep doen op de financiële tussenkomsten van de vzw Montage, volgens de modaliteiten vastgelegd door haar raad van bestuur.

De globale resultaten van de nationale enquête zullen aan het paritair comité worden voorgelegd.

Art. 12.Opleidingsplannen Bij het opstellen van de opleidingsplannen op ondernemingsvlak zal rekening worden gehouden met de individuele opleidingsbehoeften.

Art. 13.OpleidingsCV De sociale partners wensen het opleidingsCV zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2008 betreffende het opleidingsCV (registratienummer 87938/CO/111) een extra stimulans te geven.

Hiertoe zal via de vzw Montage een digitaal platform opgericht worden met het oog op de registratie van de door de werknemers gevolgde opleidingen.

Dit digitale platform zal aan de ondernemingen worden aangeboden, in de mate dat er op ondernemingsniveau nog geen gelijkaardige initiatieven bestaan.

Een paritaire werkgroep bestaande uit de opleidingsexperten van de verschillende organisaties zal tegen het einde van 2014 concrete voorstellen formuleren met betrekking tot het digitaal platform en de verdere verbetering van het gebruik van het opleidingsCV. De paritaire werkgroep zal aan het paritair comité in september 2014 een tussentijds verslag over de stand van de werkzaamheden geven. HOOFDSTUK VI. - Arbeidstijd en flexibiliteit

Art. 14.Verhoging interne grens en uitbreiding van de periode tot opname van inhaalrust § 1. In uitvoering van artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 september 2013 tot vaststelling van de onderhandelingsprocedures voor het verhogen van de interne grens van de arbeidsduur die in de loop van een referteperiode moet worden nageleefd, komen partijen overeen om de interne grens voorzien in artikel 26bis, § 1bis te verhogen tot 143 uren. § 2. Ingeval van toepassing van artikel 25 van de arbeidswet van 16 maart 1971, wordt de periode van drie maanden waarbinnen de inhaalrust dient toegekend te worden, vastgesteld bij artikel 26bis, § 3 van dezelfde wet, op twaalf maanden gebracht. § 3. De partijen vragen dat hiervoor gedurende de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2014 een koninklijk besluit genomen zou worden gelijkaardig aan het koninklijk besluit van 30 november 2011 betreffende de zondagsrust en de arbeidsduur van sommige werklieden tewerkgesteld in de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen welke tot de sector van de ondernemingen van metaalbewerking behoren.

Art. 15.Artikel 20bis, § 4 en artikel 26bis, § 2bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 § 1. In een arbeidsregeling overeenkomstig artikel 20bis, § 4 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en op voorwaarde dat er op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten, kan het aantal arbeidsuren dat over een jaar moet worden gepresteerd ten belope van 65 uren per kalenderjaar worden overschreden in geval van toepassing van de artikelen 25 en 26, § 1, 3°.

Deze bepaling is geldig tot 31 december 2014. § 2. Overeenkomstig artikel 26bis, § 2bis van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt op vraag van de werknemer 91 uren per kalenderjaar, gepresteerd overeenkomstig artikel 25 of artikel 26, § 1, 3°, niet aangerekend bij de berekening van de gemiddelde arbeidsduur en niet in aanmerking genomen voor de naleving van de interne grens.

De werknemer moet deze vraag gesteld hebben nog vóór de betaalperiode gedurende welke de prestaties werden verricht, verlopen is.

Deze bepaling is geldig tot 31 december 2014.

Art. 16.Sectoraal model jaartijd Het sectoraal model jaartijd, zoals ingesteld door het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997 (registratienummer 45988/CO/111) en gewijzigd door het nationaal akkoord 1999-2000 van 17 mei 1999 (registratienummer 51132/CO/111) en verder verlengd door het nationaal akkoord 2001-2002 van 18 juni 2001 (registratienummer 57911/CO/111), door het nationaal akkoord 2003-2004 van 10 juni 2003 (registratienummer 67452/CO/111), door het nationaal akkoord 2005-2006 van 20 juni 2005 (registratienummer 81279/CO/111), door het nationaal akkoord 2007-2008 van 31 mei 2007 (registratienummer 83860/CO/111), door het nationaal akkoord 2009-2010 van 26 mei 2009 (registratienummer 96949/CO/111) en door het nationaal akkoord 2011-2012 van 11 juli 2011 (registratienummer 108611/CO/111), wordt verlengd tot 31 december 2014, rekening houdende met de volgende wijzigingen : - punt 2, 1ste alinea : "Procedure op ondernemingsvlak : indien de onderneming bovenstaand sectoraal model van jaartijd wenst toe te passen wordt het arbeidsreglement met de bepalingen inzake de jaartijd, automatisch aangepast. Deze aanpassing geldt tot uiterlijk 31 december 2014. Als dit sectoraal model niet verlengd wordt op sector- of op ondernemingsvlak, dan worden vanaf 1 januari 2015 automatisch de aangepaste bepalingen inzake jaartijd uit het arbeidsreglement geschrapt."; - punt 4 : "Evaluatie : op het einde van het jaar 2014 wordt op nationaal vlak het verloop van de besprekingen op ondernemingsvlak geëvalueerd ter uitvoering van de bepalingen van dit punt.". HOOFDSTUK VII. - Loopbaanplanning

Art. 17.Sectoraal model loopbaanplanning 1. Verlenging van de ondernemingsovereenkomsten met betrekking tot het SWT § 1.Artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 2009 inzake het sectoraal model loopbaanplanning (registratienummer 96947/CO/111), wordt gewijzigd en verlengd tot en met 31 december 2014. § 2. Het nieuwe artikel 6 luidt als volgt : "Alle collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot het SWT die gesloten zijn op ondernemingsvlak en geregistreerd en neergelegd zijn bij de Administratie van Collectieve Arbeidsbetrekkingen bij de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die betrekking hebben op tijdelijke herstructureringsoperaties, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 31 december 2014, tenzij partijen op ondernemingsvlak beslist hebben, in het kader van de onderhandelingen over de uitbreiding van het sectoraal model loopbaanplanning, deze niet te verlengen.". 2. Verlenging van de bijkomende afwijking op het sectoraal model naar aanleiding van dreigend meervoudig ontslag De afwijking van het sectoraal model loopbaanplanning naar aanleiding van een dreigend meervoudig ontslag, voorzien in artikel 7, § 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 juni 2009 inzake het sectoraal model loopbaanplanning (registratienummer 96947/CO/111) wordt verlengd tot 31 december 2014.3. Invoering van de mogelijkheid tot 1/5de loopbaanvermindering na 28 jaar loopbaan voor werknemers van 50 jaar en ouder In uitvoering van artikel 8, § 3 van collectieve arbeidsovereenkomst nr.103 van 27 juni 2012 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en landingsbanen, hebben de werknemers van de sector van minstens 50 jaar en die een beroepsloopbaan van 28 jaar doorlopen hebben, recht op een vermindering van de arbeidsprestaties met 1/5de.

Art. 18.Verlenging akkoorden van de stelsels van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT) § 1. Alle collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot het SWT, gesloten op ondernemingsvlak, worden tot en met 31 december 2014 verlengd in het kader van het sectoraal model loopbaanplanning zoals bepaald in artikel 17, punt 1 van dit akkoord. § 2. De collectieve arbeidsovereenkomst van 4 februari 1991 inzake SWT vanaf 57 jaar (registratienummer 26831/CO/111) wordt binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 31 december 2014, doch beperkt tot de sociale gevallen die als dusdanig erkend worden door de werkgever. § 3. Het SWT voor werklieden voorzien in artikel 23 van het nationaal akkoord 2001-2002 van 18 juni 2001 (registratienummer 57911/CO/111) met betrekking tot het SWT op 58 jaar, voor zover de arbeider in toepassing van de SWT-reglementering het noodzakelijke beroepsverleden kan rechtvaardigen, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 31 december 2014. § 4. De regeling zoals voorzien in artikel 24 van het nationaal akkoord 2001-2002 van 18 juni 2001 (registratienummer 57911/CO/111) met betrekking tot de verlaging van de SWT-leeftijd tot 56 jaar, voor zover de arbeider in toepassing van de SWT-reglementering 33 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling zoals bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 31 december 2014. § 5. De regeling voorzien in artikel 36 van het nationaal akkoord 2007-2008 van 31 mei 2007 (registratienummer 83860/CO/111) met betrekking tot een SWT-regeling op 56 jaar mits 40 jaar loopbaan, wordt onder dezelfde mogelijkheden verlengd tot en met 31 december 2014. § 6. Introductie van SWT zwaar beroep op 58 jaar na 35 jaar beroepsloopbaan Voor zover de voorwaarden van artikel 3, § 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag worden vervuld, wordt de regeling vervat in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17, gesloten in de Nationale Arbeidsraad op 19 december 1974, tot invoering van een aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers die worden ontslagen, uitgebreid tot alle werklieden vanaf 58 jaar op wie onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, voor zover de werknemers en werkneemsters een beroepsverleden als loontrekkende van 35 jaar kunnen rechtvaardigen en gewerkt hebben in een zwaar beroep.

Van deze 35 jaar moeten ofwel minstens 5 jaar een zwaar beroep behelzen gelegen in de laatste 10 kalenderjaren vóór het einde van arbeidsovereenkomst, ofwel minstens 7 jaar een zwaar beroep behelzen gelegen in de laatste 15 kalenderjaren vóór het einde van de arbeidsovereenkomst.

Voor de omschrijving van zwaar beroep wordt verwezen naar artikel 3, § 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

Art. 19.Werkgroep "werkbaar werk" Om diverse redenen zullen werknemers in de toekomst langer moeten werken. Om dit zo goed mogelijk waar te maken zijn initiatieven nodig om het werk werkbaar te houden of te maken. Werkbaar werk of het duurzaam inzetten van medewerkers is een onderwerp dat bij de werkgevers en vakbonden de nodige aandacht verdient. Zij dienen samen te onderzoeken hoe in de nabije en verdere toekomst de werknemers - in het bijzonder de oudere werknemers - op een duurzame manier kunnen ingezet worden en tegelijk een goed functioneren van de ondernemingen kunnen verzekeren.

De sectorale sociale partners wensen de ondernemingen en hun vakbonden te ondersteunen in deze aanpak. In de plaats van een nieuw kader hiervoor te creëren of nieuwe verplichtingen op te leggen, zijn ze van oordeel dat dit het best kan gebeuren aan de hand van de bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomst nr. 104.

Op sectorvlak zal een paritaire werkgroep worden opgericht met de bedoeling het thema "werkbaar werk" verder richting en inhoud te geven in functie van de in de ondernemingen vastgestelde benchmark. Deze werkgroep heeft als concrete opdracht om een kader op te stellen met concrete suggesties en handvaten voor de ondernemingen voor de invulling van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 104. HOOFDSTUK VIII. - Paritaire aanbevelingen

Art. 20.Logistieke faciliteiten voor de syndicale delegatie De partijen bevelen aan om in de onderneming over te gaan tot het ter beschikking stellen van een aantal werkingsfaciliteiten voor de syndicale delegatie, met een bijzondere aandacht voor syndicaal afgevaardigden die zich voor hun syndicale taken moeten verplaatsen naar werven. De werkingsfaciliteiten omvatten naast het ter beschikking stellen van een lokaal onder meer ook communicatiemiddelen zoals GSM, computer met internetverbinding,...

Wanneer het niet volgen van deze aanbeveling zou leiden tot het belemmeren van de werking van de syndicale afvaardiging, dan engageren de sociale partners er zich toe om dit via de geëigende wegen te bespreken binnen het paritair comité en te zoeken naar oplossingen. HOOFDSTUK IX. - Onderaanneming

Art. 21.De partijen richten een paritaire werkgroep op rond het thema onderaanneming met het oog op een bespreking van de problematiek van deloyale concurrentie en sociale dumping, in samenspraak met de werkgroep rond onderaanneming binnen de paritaire sectie 111.01-02. HOOFDSTUK X. - Technische aanpassingen

Art. 22.Gelijkstelling ecocheques Aan artikel 6, § 2 van het nationaal akkoord 2009-2010 (registratienummer 96949/CO/111) waar de prestaties en gelijkstellingen in het kader van de toekenning van de ecocheques worden opgesomd, wordt de volgende gelijkstelling toegevoegd : - "de volledige periode vaderschapsverlof".

Er zal een gecoördineerde collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot ecocheques opgesteld worden. HOOFDSTUK XI. - Sociale vrede

Art. 23.De sociale vrede zal verzekerd zijn in de sector tijdens de duurtijd van onderhavige overeenkomst.

Bijgevolg zal op provinciaal, gewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn de verbintenissen van de ondernemingen voorzien in deze overeenkomst uit te breiden.

Onderhavige overeenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen.

Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen.

De partijen herbevestigen de conventionele bepalingen geldig in de sector wat de procedures betreft en meer bepaald artikel 2 van de verzoeningsprocedure zoals vastgelegd in het paritair comité op 13 januari 1965.

De partijen herbevestigen eveneens voor de duur van onderhavig akkoord de bijkomende spoedprocedure die door het nationaal akkoord 1989-1990 ingevoerd werd. HOOFDSTUK XII. - Duur

Art. 24.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur, gaande van 1 januari 2014 tot 31 december 2014, behoudens waar anders vermeld en met uitzondering van de bepalingen vermeld in volgende artikelen : artikelen 4, 5, 7, 8, 11, 12, 13 en 22 worden voor onbepaalde duur afgesloten.

De bepalingen van onbepaalde duur kunnen worden opgezegd mits aangetekend schrijven aan de voorzitter van het nationaal paritair comité en waarvoor een opzegtermijn van 6 maanden geldt.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2016.

De Minister van Werk, K. PEETERS

Bijlage 1 aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2013-2014 (sectie monteerders) Premies Vlaamse Gewest De ondertekenende partijen verklaren dat de arbeiders ressorterend onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw en die inzake domicilie en tewerkstelling voldoen aan de omschrijving van het Vlaamse Gewest, gebruik kunnen maken van de aanmoedigingspremies van kracht in het Vlaamse Gewest, namelijk : 1. Zorgkrediet;2. Opleidingskrediet;3. Ondernemingen in moeilijkheden of herstructureringen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2016.

De Minister van Werk, K. PEETERS

Bijlage 2 aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2013-2014 (sectie monteerders) Lijst ondernemingen met SWT-akkoorden

Ondernemingsnummer Numéro d'entreprise

Naam/Nom

Datum begin/date début

Datum einde/date fin

0401.713.127

MONTACENTRE SA

1 januari 2011/ 1er janvier 2011

31 december 2014/ 31 décembre 2014

0417.289.347

BILFINGER ROB NV

1 januari 1985/ 1er janvier 1985

31 december 2014/ 31 décembre 2014

0431.086.707

MULTI MONTAGE SPRL

1 januari 1987/ 1er janvier 1987

31 december 2014/ 31 décembre 2014


Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2016.

De Minister van Werk, K. PEETERS

Bijlage 3 aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2013-2014 (sectie monteerders)

Paritair Comité 111 voor de arbeiders van de metaal-, machine- en elektrische bouw - sectie monteerders 111.03

Toetredingsakte voor een alternatieve besteding van de ecocheques van 250 EUR

(Uitvoering van artikel 4, § 3 van het nationaal akkoord 2013-2014 van 17 maart 2014)


Deze toetredingsakte is uitsluitend geldig voor ondernemingen behorend tot het PC 111 voor de arbeiders van de metaal-, machine- en elektrische bouw - sectie monteerders zonder vakbondsafvaardiging voor arbeiders.

Aangetekend terug te sturen vóór 1 juli 2014 aan de heer Michel Preud'homme, voorzitter van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Ernest Blerotstraat 1 te 1070 Brussel.

Identificatienummer (KBO-nummer) van de onderneming : Naam van de onderneming : Adres : Vertegenwoordigd door ondergetekende (naam, voornaam en bevoegdheid) : (één van beide opties) 0 Zal de ecocheque van 250 EUR die vanaf 1 oktober 2014 (met referteperiode 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014) zou moeten betaald worden, omzetten in volgende alternatieve besteding en dit voor onbepaalde duur vanaf 1 oktober 2013 (aankruisen wat van toepassing is); 0 Kent de ecocheques toe in oktober 2014 maar zet vanaf de aanvang van de nieuwe referteperiode van 1 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 de toekenning van de ecocheques om in volgende alternatieve besteding en dit voor onbepaalde duur vanaf 1 oktober 2014 (aankruisen wat van toepassing is).

Keuze van omzetting (één van de drie opties) : 0 Invoering of verbetering van een bestaande polis collectieve hospitalisatieverzekering ten belope van 250 EUR (kosten en werkgeverslasten inbegrepen); 0 Invoering of verbetering van een bestaand aanvullend pensioenplan op ondernemingsvlak ten belope van 250 EUR (kosten en werkgeverslasten inbegrepen); 0 De verhoging van de bruto uurlonen van de arbeiders ten belope van 0,0875 EUR (in een 38-urige werkweek voor een voltijdse arbeider).

Datum, Handtekening, Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 maart 2016.

De Minister van Werk, K. PEETERS

^