Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 mei 1999
gepubliceerd op 25 september 1999

Koninklijk besluit tot financiering van het begeleidingsplan

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012479
pub.
25/09/1999
prom.
25/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/25/1999012479/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot financiering van het begeleidingsplan (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 123;

Gelet op het Samenwerkingsakkoord 1999-2000 van 3 mei 1999 tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het begeleidingsplan voor de werklozen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 april 1999;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 26 april 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het noodzakelijk is, onverwijld, de nodige maatregelen te treffen met betrekking tot financiering van de instellingen belast met de uitvoering van het begeleidingsplan 1999-2000;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet verstaan worden onder : 1° het Samenwerkingsakkoord : het Samenwerkingsakkoord 1999-2000 van 3 mei 1999 tussen de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het begeleidingsplan;2° het begeleidingsplan : het plan bedoeld in het Samenwerkingsakkoord;3° het Evaluatiecomité : het Comité bedoeld in artikel 24 van het Samenwerkingsakkoord;4° de wet : de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen;5° de Minister : de Federale Minister van Tewerkstelling en Arbeid;6° de bijdragen : de bijdragen bedoeld in artikel 121 van de wet;7° de openbare dienst belast met het toezicht en de opvolging : de dienst Inschakeling in het Arbeidsproces van de Administratie van de Werkgelegenheid van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;8° de RVA : de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening;9° de VDAB : de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding;10° de FOREM : « l'Office régional de la formation professionnelle et de l'emploi »;11° de BGDA : de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling;12° het IBFFP : « l'Institut bruxellois francophone pour la formation professionnelle ».

Art. 2.Dit besluit bepaalt de nadere regels voor de aanwending en de verdeling van de opbrengst van de bijdragen voor het begeleidingsplan ingesteld door het Samenwerkingsakkoord voor een duur van twee jaar, aan de openbare instellingen belast met de arbeidsbemiddeling en aan de openbare instellingen belast met de beroepsopleiding. HOOFDSTUK II. - Aanwending en verdeling van de financiële middelen Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 3.De Minister verdeelt volgens de bijzondere regels voorzien in dit hoofdstuk, per kwartaal, de opbrengst van de bijdragen tussen de VDAB, de FOREM, de BGDA en het IBFFP. De uitbetalingen komen op jaarbasis overeen met de volgende bedragen : - maximum 460 miljoen BEF als begeleidingskosten voor de VDAB, de FOREM en de BGDA; - maximum 540 miljoen BEF voor de bijkomende opleiding voor VDAB, de FOREM en het IBFFP. Indien de opbrengst van de per kwartaal geïnde bijdragen lager is dan de bedragen die nodig zijn voor de per kwartaal overeengekomen uitbetalingen, worden de uitbetalingen proportioneel verminderd ten belope van het tekort. Het overblijvende saldo wordt toegevoegd aan de uitbetalingen van de volgende kwartalen.

Art. 4.§ 1. De Minister verdeelt volgens de bijzondere regels voorzien in dit hoofdstuk, per kwartaal, de middelen die bepaald zijn in Hoofdstuk III, afdeling VII, artikel 122 van de wet en voorzien zijn voor de federale diensten belast met het toezicht, de opvolging en de omkadering van het begeleidingsplan voor werklozen. § 2. De uitbetalingen komen op jaarbasis overeen met de volgende bedragen : - maximum 5 miljoen BEF voor de openbare dienst belast met de controle en de opvolging van het begeleidingsplan; - maximum 155 miljoen BEF voor de opvolgingskosten van het begeleidingsplan van de RVA. Afdeling 2. - Begeleidingskosten

Art. 5.Voor de toepassing van deze afdeling moet verstaan worden onder begeleiding : de begeleiding bedoeld in Titel II, Hoofdstuk I van het Samenwerkingsakkoord.

Art. 6.§ 1. Aan de VDAB, de FOREM en de BGDA wordt een bedrag van 10.000 BEF toegekend per jongere die : - hetzij een begeleidingsovereenkomst gevolgd heeft die aanleiding gegeven heeft tot een evaluatie; - hetzij het begeleidingsplan onderbroken heeft; en na transmissie van deze gegevens door de bevoegde gewestelijke dienst aan de RVA. § 2. Het totaal toegekend jaarbedrag is begrensd, per Gemeenschap en per Gewest, tot : - maximum 196,42 miljoen BEF voor de VDAB; - maximum 185,38 miljoen BEF voor de FOREM; - maximum 78,20 miljoen BEF voor de BGDA. Afdeling 3. - Kosten voor de intensieve opleiding

Art. 7.Voor de toepassing van deze afdeling moet verstaan worden onder intensieve opleiding, de intensieve opleiding bedoeld in Titel II, Hoofdstuk II, afdeling 1 van het Samenwerkingsakkoord.

Art. 8.§ 1. Aan de VDAB, de FOREM en het IBFFP wordt een bedrag van 150.000 BEF toegekend : - per voleindigde intensieve opleiding met een minimum van 1.000 uren; - of per onderbroken intensieve opleiding van minimum 1.000 uren hetzij als gevolg van de intrede van de jongere op de arbeidsmarkt, hetzij op eigen initiatief van de jongere, en na transmissie van deze gegevens door de bevoegde dienst aan de RVA. § 2. Voor een intensieve opleiding onderbroken vóór de 1.000 voormelde uren wordt onder dezelfde voorwaarden als bepaald in § 1 een bedrag van 150 BEF per uur intensieve opleiding toegekend. § 3. Het totaal toegekend jaarbedrag voor de intensieve opleidingen heeft geen betrekking op de periode doorgebracht in de werkervaring van de jongere bedoeld in artikel 10, 2e lid van het Samenwerkingsakkoord en is begrensd, per Gemeenschap en per Gewest, tot : - maximum 263,25 miljoen BEF voor de VDAB; - maximum 222,75 miljoen BEF voor de FOREM, waarvan maximum 9,342 miljoen BEF voor de intensieve opleiding in de Duitstalige Gemeenschap; - maximum 54,00 miljoen BEF voor het IBFFP. Afdeling 4. - Kosten voor de actieve zoektocht naar werk

Art. 9.Voor de toepassing van deze afdeling moet verstaan worden onder actieve zoektocht naar werk : de actieve zoektocht naar werk bedoeld in Titel II, Hoofdstuk III van het Samenwerkingsakkoord.

Art. 10.§ 1. Er wordt een bedrag toegekend van 15.000 BEF per jongere die : - hetzij een volledig programma « actieve zoektocht naar werk » heeft gevolgd voor een minimum duur van 40 uren; - hetzij een job verkregen heeft in de loop van dit programma, en na transmissie van deze gegevens door de bevoegde gewestelijke dienst aan de RVA. § 2. Het totaal toegekend jaarbedrag is begrensd, per Gemeenschap en per Gewest, tot : - maximum 196,42 miljoen BEF na aftrek van het bedrag dat werd aangewend voor de bepalingen zoals voorzien in Hoofdstuk II, afdeling 2 van dit besluit voor de VDAB; - maximum 185,38 miljoen BEF na aftrek van het bedrag dat werd aangewend voor de bepalingen zoals voorzien in Hoofdstuk II, afdeling 2 voor de FOREM; - maximum 78,20 miljoen BEF na aftrek van het bedrag dat werd aangewend voor de bepalingen zoals voorzien in Hoofdstuk II, afdeling 2 voor de BGDA. Afdeling 5. - Begeleidingskosten voor werklozen van 25 tot 45 jaar

Art. 11.Voor de toepassing van deze afdeling moet verstaan worden onder werklozen van 25 tot 45 jaar : de werklozen van 25 tot 45 jaar zoals bedoeld in Titel III van het Samenwerkingsakkoord.

Art. 12.§ 1. Indien er een budgettaire marge bestaat, binnen het kader van de verdeling voorzien in Hoofdstuk II, afdeling 2 van dit besluit, en indien alle jongeren bedoeld in Hoofdstuk II, afdeling 2 en 4 van dit besluit een begeleidingsplan genoten hebben volgens de voorziene bepalingen, kunnen deze marges toegewezen worden aan de financiering van een begeleiding zoals voorzien in de artikelen 5 tot 7 van het Samenwerkingsakkoord, voor de werklozen van 25 tot 45 jaar. § 2. Aan de VDAB, aan de FOREM en aan de BGDA wordt een bedrag toegekend van 10.000 BEF per werkloze die : - hetzij een begeleidingsovereenkomst gevolgd heeft die aanleiding gegeven heeft tot een evaluatie; - hetzij het begeleidingsplan onderbroken heeft; en na transmissie van deze gegevens door de bevoegde gewestelijke dienst aan de RVA. § 3. Het totaal toegekend jaarbedrag is begrensd, per Gemeenschap en per Gewest, tot : - maximum 196,42 miljoen BEF verminderd met het bedrag zoals bedoeld in Hoofdstuk II, afdeling 2 en 4 van dit besluit, voor de VDAB; - maximum 185,38 miljoen BEF verminderd met het bedrag bedoeld in Hoofdstuk II, afdeling 2 en 4 van dit besluit, voor de FOREM; - maximum 78,20 miljoen BEF verminderd met het bedrag bedoeld in Hoofdstuk II, afdeling 2 en 4 van dit besluit, voor de BGDA. Afdeling 6. - Kosten voor de bijkomende intensieve opleiding

georganiseerd in de Duitstalige Gemeenschap voor werklozen van 25 tot 45 jaar

Art. 13.Voor de toepassing van deze afdeling moet verstaan worden onder werklozen van 25 tot 45 jaar : de werklozen van 25 tot 45 jaar zoals bedoeld in Titel III van het Samenwerkingsakkoord.

Art. 14.§ 1. Indien er een budgettaire marge bestaat, binnen het kader van de verdeling van de middelen voorzien in afdeling 3 van dit hoofdstuk, voor de intensieve opleiding in de Duitstalige Gemeenschap en indien alle jongeren bedoeld in voornoemde afdeling een intensieve opleiding genoten hebben volgens artikelen 10 en 11 van het Samenwerkingsakkoord, kan deze marge toegewezen worden aan de financiering van een intensieve opleiding zoals voorzien in artikelen 10 en 11 van het Samenwerkingsakkoord, voor de werklozen van 25 tot 45 jaar. § 2. Voor deze intensieve opleiding in de Duitstalige Gemeenschap wordt een bedrag van 150.000 BEF toegekend : - per voleindigde intensieve opleiding met een minimumduur van 1.000 uren; - of per onderbroken intensieve opleiding van minimum 1.000 uren hetzij als gevolg van de intrede van de werkloze op de arbeidsmarkt, hetzij op eigen initiatief van de werkloze, en na transmissie van deze gegevens door de bevoegde dienst aan de RVA. § 3. Voor een intensieve opleiding onderbroken vóór de 1.000 voormelde uren wordt, onder dezelfde voorwaarden als bepaald in § 2, een bedrag van 150 BEF per uur intensieve opleiding toegekend. § 4. Het totaal toegekend jaarbedrag heeft geen betrekking op de periode doorgebracht in de werkervaring bedoeld in artikel 10, 2e lid van het Samenwerkingsakkoord en is begrensd tot : - maximum 9,342 miljoen BEF na aftrek van het bedrag dat werd aangewend voor de actie bedoeld in afdeling 3 van dit hoofdstuk voor de intensieve opleiding in de Duitstalige Gemeenschap. HOOFDSTUK III. - Betaling Afdelig 1. - Algemeenheden

Art. 15.§ 1. De acties die verbonden zijn aan het begeleidingsplan worden betaald op het ogenblik dat zij een einde nemen en ten laatste op 30 juni 2002, overeenkomstig de door dit besluit vastgestelde voorwaarden. Zij worden toegekend op de begroting van het burgelijke jaar tijdens hetwelke zij een aanvang hebben genomen. § 2. De acties begonnen vóór 1 januari 2000 en die een einde nemen ten laatste vóór 1 juli 2001 worden in rekening gebracht voor de trimesteriële betalingen volgens de modaliteiten bedoeld in dit besluit tot op het moment dat het voorziene maximum jaarbedrag voor het jaar 1999 wordt bereikt.

De acties begonnen vóór 1 januari 2001 en die een einde nemen ten laatste vóór 1 juli 2002 worden in rekening gebracht voor de trimesteriële betalingen volgens de modaliteiten bedoeld in dit besluit tot op het moment dat het voorziene maximum jaarbedrag voor het jaar 2000 wordt bereikt. Afdeling 2. - Voorschot

Art. 16.§ 1. Aan de RVA wordt een éénmalig voorschot toegekend dat gelijk is aan de helft van het maximale jaarbedrag zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit. § 2. De RVA bezorgt aan de Minister in de maand volgend op de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, een door zijn leidend ambtenaar voor echt verklaarde en ondertekende schuldvordering inzake de aanvraag tot betaling van het éénmalige voorschot. § 3. Dit voorschot wordt uitbetaald binnen de 30 dagen volgend op de indiening van voornoemde schuldvordering.

Art. 17.§ 1. Voor de instellingen voorzien in Hoofdstuk II, afdeling 2 en 3 van dit besluit wordt een éénmalig voorschot toegekend. Dit voorschot bedraagt de helft van de maximale jaarbedragen voorzien in Hoofdstuk II, afdeling 2 en 3 van dit besluit. § 2. De VDAB, de FOREM, de BGDA en het IBFFP bezorgen aan de Minister in de maand volgend op de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad een door hun leidend ambtenaar voor echt verklaarde en ondertekende schuldvordering inzake de aanvraag tot betaling van het éénmalige voorschot. § 3. Dit voorschot wordt uitbetaald binnen de 30 dagen volgend op de indiening van voornoemde schuldvordering. Afdeling 3. - Trimesteriële betalingen.

Art. 18.§ 1. De betalingen gebeuren driemaandelijks door de openbare dienst belast met het toezicht en de opvolging van het begeleidingsplan op basis van een driemaandelijks dossier minstens samengesteld uit verantwoordingsstukken en documenten zoals bedoeld in de artikelen 5, 3 °, 7, 11, 14, 17 en 22 van het Samenwerkingsakkoord. § 2. De Minister bepaalt wat moet verstaan worden onder verantwoordingsstukken en bepaalt eveneens de nadere voorwaarden en/of modaliteiten noodzakelijk voor de goede uitvoering van dit besluit. § 3. Het dossier moet bij de Minister worden ingediend uiterlijk op de laatste kalenderdag van de maand volgend op het betreffende kwartaal overeenkomstig de voorwaarden opgelegd door dit besluit. § 4. De betalingen zullen geschieden binnen de drie maanden die volgen op de ontvangst van het dossier zoals bedoeld in § 3. § 5. De openbare dienst belast met het toezicht en de opvolging kan indien nodig eveneens een kopie opvragen van de rapporten zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid van het Samenwerkingsakkoord.

Art. 19.§ 1. Voor de uitbetalingen dient het Evaluatiecomité in de loop van het kwartaal volgend op het betreffende kwartaal een overzicht goed te keuren dat de volgende elementen bevat : a) een stand van zaken betreffende de uitvoering van de gegevenstransfer inzake de weigering van werk, van een opleiding evenals de gevallen van onbeschikbaarheid voor de arbeidsmarkt;b) voor de jongeren van minder dan 25 jaar : 1° het aantal begeleidingsplannen die : - verwezenlijkt zijn of die al dan niet geleid hebben tot een tewerkstelling; - verbroken zijn ten gevolge van een tewerkstelling; - verbroken zijn op aanvraag van de jongeren; 2° het aantal intensieve opleidingen die : - verwezenlijkt zijn en die al dan niet geleid hebben tot een tewerkstelling; - verbroken werden voor minimum 1.000 uren ten gevolge van een tewerkstelling; - onderbroken zijn voor minimum 1.000 uren op vraag van de jongere; 3° het aantal programa's "actieve zoektocht naar werk" die : - verwezenlijkt zijn en die al dan niet geleid hebben tot een tewerkstelling; - verbroken zijn ten gevolge van een tewerkstelling; - verbroken zijn op aanvraag van de jongeren. c) in de mate dat dit zich heeft voorgedaan, dezelfde inlichtingen dan sub b), voor de werklozen van 25 tot 45 jaar;d) in de mate dat dit zich heeft voorgedaan, dezelfde inlichtingen dan sub b) 2°, voor de werklozen van 25 tot 45 jaar in de Duitstalige Gemeenschap. § 2. Indien het Evaluatiecomité het in § 1 voorziene overzicht niet heeft goedkeurd, kan de Minister de bedragen voorzien in Hoofdstuk II van dit besluit afzonderlijk toekennen.

Art. 20.§ 1. De RVA maakt binnen de maand die volgt op het kwartaal waarop de uitgaven betrekking hebben, alle verantwoordingsstukken, inclusief schuldvordering inzake de verrichte uitgaven over aan de Minister. De schuldvordering moet eveneens vermelden dat de bedoelde uitgaven enkel betrekking hebben op supplementaire activiteiten die duidelijk verbonden zijn aan het begeleidingsplan en die door geen enkele andere maatregel werden gefinancierd. § 2. De Minister bepaalt wat moet verstaan worden onder verantwoordingsstukken. Hij kan ook de nadere voorwaarden en/of modaliteiten bepalen noodzakelijk voor de goede uitvoering van dit besluit. § 3. Elke overschrijding van de door dit artikel voorziene indieningstermijnen geeft aanleiding tot een minstens evengrote overschrijding van de betalingstermijn.

Art. 21.§ 1. Het éénmalige voorschot voorzien in de artikelen 16 en 17 is, voor wat betreft de verantwoordingsstukken, onderworpen aan de bepalingen die voorzien zijn in de artikelen 18 en 19. § 2. Het éénmalige voorschot bedoeld in § 1, wordt verrekend vanaf het zevende kwartaal waarvan het verschuldigde bedrag wordt verminderd met maximum de helft van dit voorschot. Het saldo van het voorschot wordt in mindering gebracht van het verschuldigde bedrag voor het achtste kwartaal.

Indien blijkt dat dit laatste bedrag te laag is, wordt het resterende deel van het voorschot in vermindering gebracht van het verschuldigde bedrag voor het volgende kwartaal of kwartalen en dit tot het voorschot volledig is verrekend. Afdeling 3. - Eindafrekening

Art. 22.§ 1. Op het einde van het kwartaal volgend op datgene waarin de laatste aktie werd beëindigd en ten laatste op het einde van het derde kwartaal 2002 wordt er overgegaan tot een volledige afrekening. § 2. Voor deze eindafrekening maakt elke instelling aan de openbare dienst belast met de controle en de opvolging van het begeleidingsplan het volgende over : a) een volledige stand van zaken, volgens de aard van de akties uitgevoerd in het kader van dit besluit en die al aanleiding tot betaling hebben gegeven als diegene die nog te betalen zijn;b) de verantwoordingsstukken voorzien in de artikelen 18 en 19 van dit besluit die betrekking hebben op de resterende bedragen voor de akties die zijn beëindigd of zullen beëindigd worden. Afdeling 4. - Intresten

Art. 23.De instellingen, bedoeld in artikel 3, kunnen intresten aanrekenen, berekend tegen de wettelijke rentevoet indien de verschuldigde bedragen in toepassing van dit besluit niet werden toegekend binnen de termijnen voorzien in ditzelfde besluit. Er zijn evenwel geen intresten verschuldigd zolang alle voorwaarden opgelegd door dit besluit of in uitvoering van dit besluit niet werden vervuld. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 24.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999.

Art. 25.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 mei 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.

Samenwerkingsakkoord van 3 mei 1999, Belgisch Staatsblad van 7 september 1999.

^