Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 april 2012
gepubliceerd op 01 juni 2012

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
numac
2012202778
pub.
01/06/2012
prom.
26/04/2012
ELI
eli/besluit/2012/04/26/2012202778/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 APRIL 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Wij hebben de eer om aan Zijne Majesteit het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen ter ondertekening voor te leggen.

De ervaring met de toepassing van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen (ARBIS), dat op 1 september 2001 in werking is getreden, heeft inmiddels een aantal onvolkomenheden en onduidelijkheden aan het licht gebracht. De voorgestelde wijzigingen hebben de bedoeling om aan een en ander te verhelpen.

Bovendien is er, dank zij overleg met de belanghebbende milieus, vooruitgang geboekt op het gebied van de opleiding in de stralingsbescherming voor de tandartsen en de dierenartsen, wat toelaat om parallel de vergunningsplicht te versoepelen.

Tenslotte moeten de criteria voor de erkenning van de deskundigen in de medische stralingsfysica aangepast worden aan de wijzigingen die het gevolg zijn van de Bologna-hervorming van het hoger onderwijs.

Het is wenselijk dat de wijzigingen die in voorliggend ontwerp van besluit worden voorgesteld vrij vlug van toepassing worden. Hierbij dient opgemerkt dat momenteel verschillende hoofdstukken of secties van het ARBIS grondig geëvalueerd worden met het oog op een meer fundamentele herziening en dat in overleg met alle belanghebbenden.

Deze evaluatie is onontbeerlijk maar neemt meer tijd in beslag.

Sommige terechte opmerkingen die vervat waren in de adviezen die over dit ontwerp ontvangen werden, hebben inderdaad met deze grondige herziening te maken en zullen dan ook in dat kader in overweging genomen worden.

Advies van de Raad van State : De Raad van State heeft op 27 september 2011 advies uitgebracht over het ontwerp van besluit. Het verstrekte advies nr. 50.182/3 bevindt zich in bijlage bij dit verslag.

Wat de algemene opmerking van de Raad van State betreft m.b.t. de termijn tussen de raadpleging van de adviesorganen en de beslissing van de autoriteit, dient er te worden opgemerkt dat de feitelijke en juridische omstandigheden m.b.t. de bepalingen van dit besluit en waarop het adviesorgaan zich gebaseerd heeft, niet in die mate zijn gewijzigd dat de raadpleging onwerkzaam wordt.

Hierna volgen artikelsgewijs enkele specifieke toelichtingen.

Artikel 1 (ARBIS art. 2) De definitie van radioactieve afvalstoffen slaat momenteel enkel op afvalstoffen die afkomstig zijn van vergunde handelingen of beroepsactiviteiten. De uitbreiding van het begrip tot radioactieve (afval)stoffen die gegenereerd worden bij interventies (zoals bedoeld in art. 72bis) laat toe om problemen te vermijden bij de verdere behandeling ervan. De voorgestelde definitie is coherent met de discussies die momenteel aan de gang zijn tussen het FANC en NIRAS en die tot doel hebben de in de regelgeving gebruikte begrippen en definities te harmoniseren.

De definitie van versneller wordt verduidelijkt om verkeerde interpretaties te vermijden (deeltjesversneller).

Artikel 2 (ARBIS art. 3.1) Dit artikel maakt het mogelijk om een inrichting waar meerdere deeltjesversnellers gebruik maken van een gemeenschappelijke technische infrastructuur als één geheel te behandelen (administratieve vereenvoudiging en efficiëntie). Het criterium van de gemeenschappelijke technische infrastructuur is een antwoord op de vraag van de HGR (beperking op basis van de geografische zone of op basis van de juridische entiteit).

Artikel 3 (ARBIS art. 18) Met deze wijziging worden de bepalingen met betrekking tot verwijdering, recyclage of hergebruik van vaste radioactieve afvalstoffen ook van toepassing voor vloeibare afvalstoffen, inzonderheid de verplichting om in bepaalde gevallen een vergunning van het FANC te bekomen.

Artikel 4 (ARBIS art. 20.1.1.3) Deze wijziging heeft tot doel de bescherming van het ongeboren kind beter te waarborgen, door het verduidelijken van sommige bepalingen die aanleiding konden zijn voor verkeerde interpretatie.

Artikel 5 (ARBIS art. 23.6) Dit is een rechtzetting van een foutieve indeling in alinea's.

Tezelfdertijd wordt een onduidelijke verwijzing naar een vorig artikel vervangen door een duidelijke tekst.

Artikelen 6 en 7 (ARBIS art. 25 en 26) Deze artikelen worden ingevoegd als gevolg van terechte suggesties van de HGR. Het nieuwe element is de nadruk op "plicht" (in de betekenis van "morele plicht") om een zwangerschap zo vroeg mogelijk te melden.

Voor de eerste fases van de zwangerschap zijn de risico's inderdaad het grootst en een geschikte bescherming van het embryo kan enkel starten na de melding van de zwangerschap.

Artikel 8 (ARBIS art. 30) De titel werd gewijzigd om beter overeen te stemmen met de inhoud van artikel 30. Het was trouwens van in het begin de bedoeling dat alle beroepshalve blootgestelde personen een dosimeter zouden dragen.

De bepalingen van artikel 30.6 worden op een meer logische manier geordend en verduidelijkt.

Voor het bepalen van de te registreren dosis bij het gebruik van een loodschort en twee afzonderlijke dosimeters, wordt enige verduidelijking gegeven.

De bezoekers dienen dezelfde bescherming te krijgen als de werknemers.

Die bepaling doet geen afbreuk aan de regels voor de bescherming van externe werkers.

De laatste alinea van artikel 30.6 werd toegevoegd om er voor te zorgen dat het FANC zijn algemene opdracht van toezicht op de bescherming van de bevolking in haar geheel kan uitvoeren. Er dient daarom over gewaakt dat niet alleen de opgave van de doses van werknemers worden verzameld (artikel 24 van het ARBIS) maar ook van de andere beroepshalve blootgestelde personen.

Tenslotte werden de suggesties van de HGR in het ontwerp opgenomen om een betere bescherming te bewerkstelligen van de ooglens en de schildklier.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State (punt nr. 8.3 in het advies), kunnen we bevestigen dat het vaststellen van de uitvoeringsmodaliteiten louter technische aspecten betreft. Het nieuw artikel 30.8 laat het Agentschap toe meer precieze en up-to-date uitvoeringsmodaliteiten vast te stellen, in het bijzonder wat betreft de wegingsfactoren die moeten gebruikt worden (hierover zijn internationale studies aan de gang).

Artikel 9 (ARBIS art. 33) Met de nieuwe tekst wordt de mogelijkheid voorzien dat in het geval van interventies soepel kan worden opgetreden, zonder dat evenwel afbreuk gedaan wordt aan de principes voor stralingsbescherming die gelden bij interventies.

Artikel 10 (ARBIS art. 50.1) Een nieuwe definitie wordt ingevoerd, in verband met de criteria voor erkenning van de deskundigen in de medische stralingsfysica.

Artikel 11 (ARBIS art. 51.6.3) In antwoord op de opmerking van de Raad van State (punt 5 et punt 8.3 in het advies), zal het artikel (51.6.3) betreffende de goedkeuringscriteria van de toestellen die ontworpen werden voor exclusief gebruik in de dierengeneeskunde, worden opgeheven.

Artikel 11 (ARBIS art. 51.6.5) Deze wijziging laat het Agentschap toe de procedures vast te stellen die gebruikt moeten worden bij de jaarlijkse controles met betrekking tot de toetsing aan de aanvaardbaarheidscriteria.

Artikel 12 (ARBIS art. 51.7.3) De criteria voor de erkenning van deskundigen in de medische stralingsfysica worden hier aangepast aan de opleidingswijzigingen die het gevolg zijn van de Bologna-hervorming in het hoger onderwijs. Met de opmerking van de HGR over de organisatie van het onderwijs in de Franse Gemeenschap (geen bijkomende master in stralingsfysica maar certificaten) wordt rekening gehouden in artikel 17.

De opmerking van de Raad van State, punt 7, betreffende het verband met de beroepskwalificatierichtlijn 2005/36/CE, werd in acht genomen door de aanvulling : "de betrokkene moet de mogelijkheid hebben zijn kennis van bepaalde onderdelen van de voorgeschreven opleiding aan te tonen door het bewijs te leveren van een zekere beroepservaring die in België of in het buitenland werd verworven".

Artikel 13 (ARBIS art. 53.3.3) De eisen betreffende de opleiding in de stralingsbescherming van de tandartsen worden gepreciseerd, hetgeen een versoepeling van het vergunningssysteem toelaat. (NB : zie ook art. 21 van het ontwerp van KB).

Wel moet men rekening houden met de zeer snelle evoluties in de medische technologie en met de mogelijke invoering van nieuwe toestellen die, om reden van stralingsbescherming, zonder verwijl een specifieke training zouden vragen. Het is dus voorzien dat het FANC in zulke gevallen bijkomende opleidingen kan vragen om zeker te zijn dat die toestellen veilig gebruikt zullen worden. Wel zal het FANC wat dat betreft altijd het nodige overleg hebben met de opleidingsinstellingen.

Artikel 14 (ARBIS art. 53.3.7) De eisen in verband met de opleiding in de stralingsbescherming van de dierenartsen worden gepreciseerd, hetgeen een versoepeling van het vergunningssysteem toelaat. (NB : zie ook art. 22 van het ontwerp van KB). Wel moet men rekening houden met de zeer snelle evoluties in de medische technologie en met de mogelijke invoering van nieuwe toestellen die, om reden van stralingsbescherming, zonder verwijl een specifieke training zouden vragen. Het is dus voorzien dat het FANC in zulke gevallen bijkomende opleidingen kan vragen om zeker te zijn dat die toestellen veilig gebruikt zullen worden. Wel zal het FANC wat dat betreft altijd het nodige overleg hebben met de opleidingsinstellingen.

Artikel 15 (ARBIS art. 69) De bepalingen van art. 69.2 tot 69.7 zijn achterhaald. Er wordt voorgesteld dat het FANC (generieke) voorwaarden kan vaststellen met betrekking tot de behandeling van met radio-actieve stoffen besmette lijken, waarbij rekening gehouden wordt met de aanbevelingen van de HGR. In antwoord op de opmerking van de Raad van State, punt 8.3, zijn de wijzigingen m.b.t. artikel 69 van toepassing in situaties m.b.t. de behandeling van het stoffelijk overschot van personen die drager zijn van radioactieve stoffen en ze zijn enkel gemotiveerd door beschouwingen van technische en radiologische aard. Het artikel werd ontworpen om voldoende garanties te bieden voor de radiologische beveiliging bij de behandelingen van menselijke stoffelijke overschotten die drager zijn van zowel een accidentele besmetting van industriële oorsprong als van radioactieve bronnen die in de geneeskunde worden gebruikt. Ook de beschermingsmiddelen worden bekeken.

Een voorbeeld is het geval van patiënten die behandeld werden met jodiumzaadjes gelokaliseerd in de organen. De teraardebestelling stelt geen enkel ernstig stralingsbeschermingsprobleem, maar de crematie zou evenwel radioactief as kunnen voortbrengen wat problemen kan inhouden voor het leefmilieu en de volksgezondheid.

De in het artikel bedoelde maatregelen worden bepaald in overleg met de FOD Volksgezondheid, de medische wereld, de wetsdokters, de gemeentelijke autoriteiten, de begrafenisondernemers en de crematoria.

Artikel 16 (ARBIS art. 72bis) Dit is een verbetering van de Nederlandse tekst.

Artikel 17(ARBIS art. 81.6.6) Het gaat hier om een bepaling voor bepaalde individuele gevallen in verband met de aanpassing van de criteria voor erkenning van de deskundigen in de medische stralingsfysica (art. 12).

In antwoord op de opmerking van de Raad van State, punt 8.3. laatste lid, is het overgangsstelsel van twee jaar dat wordt toegepast voor bepaalde certificaten m.b.t. de stralingsfysica duidelijk beperkt tot individuele gevallen waarvan de medische jury de erkenningsdossiers van de stralingsfysici geval per geval onderzoekt.

Artikel 18 (ARBIS art. 81.6) Dit artikel zorgt ervoor dat de nieuwe eisen in verband met de opleiding in de stralingsbescherming van de tandartsen, alsook de daarmee gepaard gaande versoepeling van het vergunningssysteem (zie artikel 14), pas van kracht zullen worden vanaf juli 2010.

In antwoord op de opmerking van de Raad van State, punt 10.1, doet de terugwerkende kracht geen afbreuk aan de verworven rechten van de personen waarop de desbetreffende bepalingen van toepassing zijn.

Deze datum van inwerkingtreding heeft niet tot doel om de uitslag van de gerechtelijke procedures in een bepaalde richting te beïnvloeden of om de jurisdicties te verhinderen uitspraak te doen over een rechtsvraag.

De datum is de inwerkingtreding van de nieuwe opleidingsvereisten inzake de stralingsbescherming voor de tandartsen die vervat zijn in een besluit van het RIZIV. Wij hebben de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Financiën, S. VANACKERE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, M. DE CONINCK

26 APRIL 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor nucleaire controle, artikelen 3 en 19, gewijzigd door de wet van 2 april 2003;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, gewijzigd door de Koninklijke besluiten van 12 maart 2002, 18 december 2002, 24 januari 2006, 23 mei 2006, 17 mei 2007, 13 juni 2007, 12 maart 2009 en van 24 maart 2009;

Gelet op het advies van de Nationale Arbeidsraad, gegeven op 4 februari 2009;

Gelet op het advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, gegeven op 17 oktober 2008;

Gelet op het advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, gegeven op 10 oktober 2008;

Gelet op het advies nr. 8427 van de Hoge Gezondheidsraad, gegeven in september 2008;

Gelet op het advies van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België, gegeven op 27 september 2008;

Gelet op het advies van de "Académie royale de Médecine de Belgique", gegeven op 27 juni 2009;

Gelet op het advies van de Europese Commissie, in het kader van artikel 33 van het Euratom Verdrag, gegeven op 29 oktober 2009;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 november 2009;

Gelet op het advies 50.182/3 van de Raad van State, gegeven op 27 september 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, van de Minister van Binnenlandse Zaken, van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, van de Minister van Werk en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° De definitie van "radioactieve afvalstoffen" wordt vervangen als volgt : « radioactieve afvalstoffen : alle radioactieve stoffen, afkomstig van een vergunde handeling of van een beroepsactiviteit die geheel of gedeeltelijk als een niet vrijgestelde handeling wordt beschouwd met toepassing van artikel 9.3, en waarvoor binnen de inrichting geen verder gebruik is voorzien, evenals de radioactieve stoffen afkomstig van een interventie uitgevoerd met toepassing van artikel 72bis; »; 2° De definitie van "versneller" wordt vervangen als volgt : « deeltjesversneller : toestel dat, of installatie die deeltjes versnelt en ioniserende straling met een energie van meer dan 1 MeV uitzendt;».

Art. 2.Artikel 3.1. b) 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 2. de inrichtingen waar één of meerdere deeltjesversnellers met gemeenschappelijke technische infrastructuur worden aangewend, met uitzondering van de elektronenmicroscopen; ».

Art. 3.In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het opschrift worden de woorden "vaste radioactieve afvalstoffen" vervangen door de woorden "vaste en vloeibare radioactieve afvalstoffen"; 2° Artikel 18.1 wordt vervangen als volgt : « 18.1. Onverminderd de bepalingen van artikel 34 maakt de verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van vloeibare radioactieve afvalstoffen afkomstig van inrichtingen van klasse I, II of III bedoeld in artikel 3, het voorwerp uit van een vergunning van het Agentschap.

Onverminderd de bepalingen van artikel 35 maken de verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van vaste radioactieve afvalstoffen afkomstig van inrichtingen van klasse I, II of III bedoeld in artikel 3, die niet beantwoorden aan de vrijgaveniveaus en -voorwaarden vastgesteld in bijlage IB, het voorwerp uit van een vergunning van het Agentschap.

De verwijdering, de afvoer voor recyclage of hergebruik van radioactieve afvalstoffen afkomstig van beroepsactiviteiten vergund met toepassing van artikel 9, maken eveneens het voorwerp uit van een vergunning van het Agentschap. » 3° In artikel 18.2, punten 1° en 2°, en in artikel 18.3, tweede en derde lid, worden de woorden "vaste radioactieve afvalstoffen" vervangen door de woorden "radioactieve afvalstoffen".

Art. 4.Artikel 20.1.1.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 20.1.1.3. Geen enkele persoon onder de 18 jaar mag worden tewerkgesteld op een arbeidsplaats waardoor hij/zij in de categorie van beroepshalve blootgestelde personen zou komen te vallen. Voor de leerlingen en studenten zijn evenwel de bepalingen van artikel 20.1.5 van toepassing.

De bescherming van het ongeboren kind mag niet minder zijn dan deze van personen van het publiek. Hieruit volgt dat van zodra de vrouw haar zwangerschap aan de exploitant bekend maakt, haar werkomstandigheden zodanig moeten zijn dat de dosis die door het ongeboren kind kan opgelopen worden zo laag als redelijkerwijze mogelijk is en lager dan 1 millisievert gedurende de totale duur van de zwangerschap.

Geen enkele vrouw mag gedurende de periode van de borstvoeding en de zwangerschap, volgend op de bekendmaking van de zwangerschap, tewerkgesteld zijn op een plaats waar ze beroepshalve het risico loopt op radioactieve besmetting van het lichaam.

De bepalingen van de vorige twee leden zijn eveneens van toepassing op de leerlingen, stagiaires en studenten, vanaf het ogenblik dat diegene onder wiens gezag ze staan, wordt ingelicht over hun toestand. »

Art. 5.Artikel 23.6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 23.6. In de ondernemingen die het vervoer van splijtstoffen onderworpen aan de speciale vergunning krachtens artikel 57 verzekeren, is het hoofd van de dienst voor fysische controle een erkende deskundige van klasse I. In de andere ondernemingen die het vervoer van radioactieve stoffen verzekeren, is het hoofd van de dienst voor fysische controle een erkende deskundige van klasse I of II. Zo hij geen dergelijke deskundige in zijn dienst heeft, moet het ondernemingshoofd de opdracht van de dienst voor fysische controle, op kosten van de onderneming, toevertrouwen aan het Agentschap of aan een door het Agentschap aangewezen erkende instelling van klasse I of II, naargelang het geval. Voor bepaalde types van vervoer kunnen op generieke wijze de minimale prestaties van de erkende instelling die de opdracht van de fysische controle uitoefent, door de Minister tot wiens bevoegdheid de Binnenlandse zaken behoren, op voordracht van het Agentschap, worden vastgesteld. »

Art. 6.In artikel 25 van hetzelfde besluit, wordt het derde lid vervangen als volgt : « Daarenboven zal een bijzondere aandacht worden besteed aan de informatie van de vrouwen. De aandacht van deze vrouwen zal gevestigd worden op het risico van ioniserende stralingen voor het embryo en de foetus en dus op de noodzaak en de plicht van een zo vroeg als mogelijke aangifte van de zwangerschap. Ze zullen eveneens geïnformeerd worden over het risico om de zuigeling bij de borstvoeding te besmetten in geval van radioactieve besmetting van het lichaam. »

Art. 7.Artikel 26 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : « Een bijzondere aandacht zal worden besteed aan de noodzaak en de plicht van een zo vroeg als mogelijke aangifte van de zwangerschap. »

Art. 8.In artikel 30 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In het opschrift van artikel 30 worden de woorden "in de gecontroleerde zones" opgeheven. 2° Artikel 30.3 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende : « Iedere persoon die een loodschort als beschermingsmiddel draagt, zal bijzondere aandacht besteden aan de extra bescherming van bepaalde weefsels (bijvoorbeeld de ooglens) of organen (bijvoorbeeld de schildklier), of van specifieke lichaamsdelen (bijvoorbeeld de handen). Deze extra bescherming zal in ieder geval voorzien worden indien, door toepassing van artikel 30.6, 3de lid, de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van de in artikel 20.1.3 vastgestelde effectieve dosislimiet of indien de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van één van de in artikel 20.1.3 vastgestelde equivalente-dosislimieten. » 3° Artikel 30.6 wordt vervangen als volgt : « 30.6. Meting van de doses De exploitant van een inrichting, onderworpen aan een vergunning krachtens hoofdstuk II, of aan de reglementaire voorschriften van toepassing op de beroepsactiviteiten die, met toepassing van artikel 9, het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing van het Agentschap, ziet erop toe dat de dosimetrie, die in dit artikel wordt vereist, wordt uitgevoerd en hij draagt de kosten hiervan.

Elke beroepshalve blootgestelde persoon draagt een dosimeter op borsthoogte. Ingeval er geen geschikte dosimeter bestaat, wordt voorzien in een aangepaste monitoring.

Wanneer tijdens de blootstelling het dragen van een loodschort nodig is, draagt men de dosimeter onder de loodschort. Indien de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van de in artikel 20.1.3 vastgestelde effectieve-dosislimiet, draagt men twee dosimeters, één boven en één onder de loodschort. De te registreren en met de effectieve-dosislimiet te vergelijken dosis is de dosis die gemeten wordt onder de loodschort vermeerderd met de gewogen waarde van de dosis die boven de loodschort gemeten wordt.

Indien de persoon een dosis kan oplopen van meer dan 500 microsievert per week, draagt deze eveneens ter hoogte van de borst een rechtstreeks afleesbare dosimeter of één die toelaat de opgelopen dosis op zijn minst dagelijks te kunnen bepalen. Het operationele systeem dat in dergelijke gevallen in werking wordt gesteld, dient op zijn minst een dagelijks dosisbeheer toe te laten.

Indien men het risico loopt op een niet onbelangrijke bestraling van een weefsel (bijvoorbeeld de ooglens), of van een bepaald orgaan (bijvoorbeeld de schildklier), of van een specifiek lichaamsdeel (bijvoorbeeld de handen), dan draagt de persoon in kwestie één of meer bijkomende dosimeters waardoor de doses op die plaatsen kunnen worden gecontroleerd, dit op voorstel van de dienst voor fysische controle en van de erkende geneesheer. Die of deze dosimeter(s) worden in ieder geval gedragen indien de bestraling kan leiden tot doses die groter zijn dan drie tienden van één van de equivalente- dosislimieten die in artikel 20.1.3 worden vastgesteld.

In de nabijheid van een neutronenbron, laat de dosimeter toe de opgelopen neutronendosis te bepalen.

Op de werkplaatsen waar het risico op een criticaliteitsongeval bestaat, wordt een criticaliteitsdosimeter gedragen.

Iedere persoon onderworpen aan een blootstelling met speciale vergunning of aan een blootstelling in een noodsituatie, draagt een dosimeter met alarmstelsel of, bij gebrek hieraan, een dosimeter met rechtstreekse aflezing.

De ontvangen doses door iedere leerling(e) of student(e) bedoeld in de eerste twee leden van artikel 20.1.5, worden op dezelfde wijze gecontroleerd als deze beschreven voor de beroepshalve blootgestelde personen, in het bijzonder door het dragen van een (of meerdere) aangepaste individuele dosimeter(s).

Onverminderd de bepalingen van artikel 37ter draagt elke in een gecontroleerde zone toegelaten persoon een dosimeter die minstens een gelijkwaardige opvolging van de dosis waarborgt als deze van de in de bezochte zones tewerkgestelde werknemers.

De resultaten van de uitgevoerde metingen worden in de archieven bewaard samen met de documenten die een onbetwistbare identificatie van de belanghebbenden verzekeren. Elke werknemer heeft toegang tot de dosisgegevens die op hem betrekking hebben, inclusief tot de resultaten van de metingen die eventueel gebruikt zijn geweest om deze doses te schatten en tot de resultaten van de dosisevaluaties die door middel van op de werkplaats uitgevoerde metingen bepaald werden.

De verschillende types persoonlijke dosimeters en hun uitleessysteem maken het voorwerp uit van een voorafgaandelijke erkenning door het Agentschap. Indien het Agentschap van oordeel is dat de gevraagde erkenning niet kan worden toegekend, dan wordt dit vooraf aan de aanvrager medegedeeld, waarbij wordt verduidelijkt dat hij het recht heeft om binnen de dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving gehoord te worden.

De erkenning bepaalt het gebruiksgebied van de dosimeters en de geldigheidsduur van de erkenning.

De individuele monitoring van de werknemers berust op metingen die worden uitgevoerd door een door het Agentschap erkende dosimetrische dienst. De erkenningscriteria en -modaliteiten worden door het Agentschap vastgesteld.

De erkenning van de dosimetrische diensten kan de erkenning van de gebruikte types persoonlijke dosimeters omvatten. De erkende dosimetrische diensten kunnen evenwel eveneens gebruik maken van types van persoonlijke dosimeters die overeenkomstig de bepalingen van dit artikel werden erkend.

De beroepshalve blootgestelde personen voor wie artikel 24 niet van toepassing is, maken ten laatste op 1 maart van elk jaar de opgave van hun individuele doses die tijdens het voorgaande jaar werden ontvangen aan het Agentschap over. Hiervoor maken zij gebruik van het model van document waarvan sprake in artikel 24. » 3° Artikel 30 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder 30.8, luidende : « 30.8. Het Agentschap kan de precieze uitvoeringsmodaliteiten van de in dit artikel bedoelde maatregelen vaststellen. Deze uitvoeringsmodaliteiten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. »

Art. 9.In artikel 33 van hetzelfde besluit worden vóór het eerste lid twee leden toegevoegd, luidende : « De radioactieve afvalstoffen worden onderworpen aan de bepalingen van deze afdeling.

De radioactieve stoffen afkomstig van een interventie in het kader van art. 72bis worden niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 33 tot 37, behoudens andersluidende beslissing van het Agentschap. »

Art. 10.Artikel 50.1 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bepaling, luidende : « klinische stage in de medische stralingsfysica : de tijd gedurende welke een persoon een bepaald vak onder leiding van een stagemeester in praktijk brengt in een ziekenhuisomgeving. De stagemeester geeft de gepaste effectieve begeleiding en houdt toezicht op de praktijkhandelingen en mag zich niet beperken tot een schriftelijke beoordeling a posteriori van de gestelde handelingen. »

Art. 11.In artikel 51.6.5. van hetzelfde besluit, wordt het eerste lid vervangen als volgt : « De exploitant van een inrichting waarin ioniserende stralingsbronnen en/of radiologische installaties worden gebruikt bij blootstellingen bedoeld in artikel 50.2.2, waakt er over dat een deskundige in de medische stralingsfysica, waarvan sprake in artikel 51.7, ten minste jaarlijks nagaat of elk toestel dat in de inrichting wordt gebruikt, beantwoordt aan de aanvaardbaarheidscriteria die door het Agentschap werden bepaald of goedgekeurd en dit overeenkomstig de door het Agentschap vastgestelde of goedgekeurde procedures. »

Art. 12.Artikel 51.7.3. van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt : « Art. 51.7.3. Criteria voor de erkenning van deskundigen in de medische stralingsfysica 1. Om erkend te kunnen worden als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied, moet de kandidaat met vrucht een opleiding in de medische stralingsfysica hebben doorlopen die bestaat uit hetzij een masteropleiding met een globaal studiepakket van 120 studiepunten, hetzij uit een master na masteropleiding van 60 studiepunten. Minstens 60 studiepunten moeten aan de hierna vermelde onderwerpen worden besteed : a. beginselen van de anatomie;b. beginselen van de fysiologie;c. kernfysica, stralingsfysica en radiochemie;d. beginselen van de radiobiologie;e. beginselen van de radiopathologie;f. dosimetrie;g. detectie en meting van ioniserende straling;h. stralingsbescherming; i. wetgeving m.b.t. de medische toepassingen van ioniserende straling; j. technologie in de radiologie;k. technologie in de radiotherapie;l. technologie in de nucleaire geneeskunde in vivo;m. productie van radionucliden;n. beginselen van de klassieke veiligheid;o. kwaliteitsborging. De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied, toont aan dat hij dit opleidingsprogramma heeft doorlopen aan de hand van een afschrift van een in België behaald diploma, of van een in België erkend of gelijkwaardig verklaard diploma. 2. De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied moet, bovenop het onder punt 1 omschreven opleidingsprogramma, een klinische stage hebben doorlopen en een stageverslag hebben opgesteld die aan de volgende voorwaarden beantwoorden : a.De stage heeft een looptijd van minstens één jaar voltijds in het eerste bevoegdheidsdomein. In een tweede of derde bevoegdheidsdomein, heeft de stage een looptijd van minstens één jaar voltijds voor de radiotherapie en van minstens zes maanden voltijds voor de radiologie of de nucleaire geneeskunde in vivo.

In het geval van een deeltijdse stage wordt de duur van de stage evenredig verlengd b. De stage vindt plaats in een klinische omgeving die een breed spectrum van behandelingen of handelingen met ioniserende straling aanbiedt en die over moderne apparatuur en hulpmiddelen beschikt;c. Het combineren van meerdere stageplaatsen is mogelijk;de stageplaats is niet noodzakelijk verbonden aan de opleidingsuniversiteit. d. De stage wordt ter plaatse begeleid door een stagemeester die : i.sedert 5 jaar actief is en door het Agentschap erkend is als deskundige in de medische stralingsfysica in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd; in geval van een buitenlandse stage kan een stagemeester door het Agentschap beschouwd worden als gelijkwaardig indien hij sedert 5 jaar actief is en door de bevoegde overheid erkend is als deskundige in de medische stralingsfysica in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd; ii. bij voorkeur verbonden is aan een universitaire instelling.

Indien de stagemeester niet verbonden is aan een universitaire instelling, wordt de stage mee gesuperviseerd door een deskundige in de medische stralingsfysica die : i. sedert vijf jaar actief is en door het Agentschap erkend is in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd;in geval van een buitenlandse stage kan een stagemeester door het Agentschap beschouwd worden als gelijkwaardig indien hij sedert vijf jaar actief is en door de bevoegde overheid erkend is als deskundige in de medische stralingsfysica in het bevoegdheidsdomein waarvoor de erkenning wordt gevraagd; ii. verbonden is aan een universitaire instelling; e. De stage voldoet aan het stageprogramma vastgesteld door het Agentschap;f. Het stageverslag voldoet aan de volgende voorwaarden : i.de verschillende onderdelen uit het stageprogramma worden elkéén behandeld in het verslag; ii. het verslag bevat maximaal 50 bladzijden waarin de verschillende onderdelen uit het stageprogramma op adequate wijze worden weergegeven; iii. het verslag is persoonlijk door de stagemeester(s) ondertekend, voorafgegaan door de vermelding "gelezen en goedgekeurd"; iv. het verslag is een weergave van de persoonlijke activiteiten uitgevoerd tijdens de stage en laat toe te beoordelen of de kandidaat in staat is de taken van een erkend deskundige in de medische stralingsfysica zelfstandig uit te voeren. 3. De kandidaten voor de erkenning als deskundigen in de medische stralingsfysica, die houder zijn van één van de onder punt a) hieronder beschreven basisdiploma's en van een diploma, certificaat of een ander document welk attesteert dat de hogere universitaire of interuniversitaire opleiding in de medische stralingsfysica, beschreven in onderstaand punt b) werd gevolgd en dat de kandidaat hiervan met goed gevolg een kenniscontrole heeft ondergaan, worden geacht voldaan te hebben aan de voorwaarden opgenomen in artikelen 51.7.3.1. en 51.7.3.2. a) De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica is houder van een universitair diploma van licentiaat in de fysica of scheikunde of een diploma van burgerlijk ingenieur of een diploma van industrieel ingenieur kernenergie of een in België erkend of gelijkwaardig verklaard diploma.b) De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica in een bijzonder bevoegdheidsgebied heeft daarenboven met vrucht een universitaire of interuniversitaire opleiding in de medische stralingsfysica doorlopen welke aan de volgende voorwaarden beantwoordt : de duur van deze opleiding bedraagt minstens twee jaar, waarin minstens 600 uur theoretisch en praktisch onderricht in de drie gebieden - namelijk de radiotherapie, de nucleaire geneeskunde in vivo en de radiologie - en een klinische stage van minstens één jaar in het bevoegdheidsgebied waarvoor de erkenning wordt aangevraagd. Het theoretisch en praktisch onderricht omvat minstens de volgende vakken : - beginselen van de anatomie; - beginselen van de fysiologie; - kernfysica en nucleaire scheikunde; - beginselen van de radiobiologie; - beginselen van de radiopathologie; - dosimetrie; - opsporing en meting van ioniserende straling; - stralingsbescherming; - wetgeving; - technologie (toestellen voor radiologie, radiotherapie, nucleaire geneeskunde in vivo); - productie van radionucliden; - beginselen van de klassieke veiligheid; - kwaliteitsborging; - radiologische technieken; - speciale technieken.

Deze opleiding omvat bovendien een klinische stage van minstens één jaar voor radiotherapie en van minstens zes maanden voor radiologie of nucleaire geneeskunde in vivo en besteedt bijzondere aandacht aan de medische blootstelling van kinderen, aan deze uitgevoerd in het kader van medische bevolkingsonderzoeksprogramma's, en aan deze waarbij aan de patiënt hoge doses worden toegediend, zoals bijvoorbeeld bij de interventionele radiologie, computertomografie en radiotherapie. » c) De kandidaat voor de erkenning als deskundige in de medische stralingsfysica binnen een bijzonder bevoegdheidsgebied heeft de mogelijkheid zijn kennis van bepaalde onderdelen van de voorgeschreven opleiding aan te tonen door het bewijs te leveren van een zekere beroepservaring die in België of in het buitenland werd verworven.

Art. 13.Artikel 53.3.3 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 53.3.3. Voor wat het gebruik van röntgenstralen voor de tandheelkundige diagnose betreft, wordt de vergunning enkel verleend aan de practici die een diploma, een getuigschrift of een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een opleiding in de stralingsbescherming van universitair niveau hebben genoten en hierover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan.

De hierboven bedoelde opleiding slaat op de gezondheidseffecten van de blootstelling aan ioniserende straling, de praktische stralingsbeschermingsregels, met inbegrip van hun fysische grondslagen en de methodes voor het meten van de straling, de wetgeving inzake stralingsbescherming en de schatting en de beoordeling van de doses waaraan de patiënt wordt blootgesteld, evenals hun distributie, naargelang de aangewende technieken voor tandradiografische onderzoeken.

Deze opleiding in de stralingsbescherming bedraagt ten minste 10 uur, waarvan 20 % praktijk, binnen de basisopleiding (baccalaureaat, master), en omvat daarenboven ten minste vijf uur binnen de voortgezette specialisatieopleidingen (algemeen tandarts, orthodontie, parodontologie).

De practici die vóór 1 juli 1994 gekwalificeerd waren om de tandheelkunde te beoefenen, worden geacht voldaan te hebben aan de hiervoor beschreven opleidingsvereisten.

Onverminderd de bepalingen van artikel 53.1 betreffende de permanente vorming, worden de tandartsen die een diploma, een getuigschrift of een attest kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een opleiding hebben gevolgd die aan bovenvermelde criteria beantwoordt, en dat zij hierover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan, geacht vergund te zijn voor het gebruik van röntgenstralen voor tandheelkundige diagnose.

Wegens technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen. »

Art. 14.Artikel 53.3.7 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « 53.3.7. Voor wat het gebruik van röntgenstralen voor diagnostische doeleinden in de diergeneeskunde betreft, onverminderd de bepalingen van artikel 53.1 betreffende de permanente vorming, worden de dierenartsen die een diploma, een getuigschrift of een attest van bekwaamheid in het diagnostisch gebruik van röntgenstralen kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij een opleiding van universitair niveau hebben genoten welke minstens 4 studiepunten omvat, waarvan 20 % praktijk, en dat zij hierover met succes een kenniscontrole hebben ondergaan, geacht vergund te zijn voor het gebruik van röntgenstralen voor diagnostische doeleinden in de diergeneeskunde.

De hierboven bedoelde opleiding slaat op de in de radiologie aangewende technieken, de gezondheidseffecten van de blootstelling aan ioniserende straling, de praktische stralingsbeschermingsregels, met inbegrip van hun fysische grondslagen, de wetgeving inzake stralingsbescherming, de methodes voor het meten van de straling, de schatting en beoordeling van de doses waaraan de dierenarts, zijn help(st)ers of personen van het publiek tijdens radiologische onderzoeken kunnen worden blootgesteld.

Onverminderd de bepalingen van artikel 53.1 betreffende de permanente vorming worden ze, indien ze aan deze voorwaarde voldoen en indien het bijkomend vormingsprogramma het voorwerp heeft uitgemaakt van een goedkeuring door het Agentschap, geacht vergund te zijn voor het gebruik van röntgenstralen voor diagnostische doeleinden in de diergeneeskunde.

Wegens technische evoluties met mogelijke implicaties voor de stralingsbescherming, kan het Agentschap een specifieke complementaire opleiding voor bepaalde toepassingen opleggen. »

Art. 15.In artikel 69 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : Artikel 69.3. wordt vervangen als volgt : « 69.2. Het Agentschap kan voorwaarden met betrekking tot de behandeling van lijken opleggen, in het bijzonder met betrekking tot de lijkschouwing, het begraven en het verbranden ervan, rekening houdend met de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad. » De artikelen 69.2 en 69.4 tot en met 69.7 worden opgeheven.

Art. 16.In artikel 72bis, tweede lid van hetzelfde besluit, worden in de Nederlandse tekst de woorden "van de uitoefening" ingevoegd tussen het woord "of" en het woord"van".

Art. 17.Artikel 81.6.6 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder c), luidende : « c) Gedurende twee jaar te rekenen vanaf de publicatie van dit besluit wordt een certificaat dat behaald wordt voor een opleiding die minstens aan de bepalingen van artikel 51.7.3.1., eerste en tweede lid, voldoet, aanvaard om te voldoen aan artikel 51.7.3.1, derde lid.

Deze periode van 2 jaar kan door beslissing van het FANC hernieuwd worden. »

Art. 18.Artikel 81.6 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de bepaling onder 81.6.11, luidende : « 81.6.11. De bepalingen bedoeld in artikel 53.3.3, derde en vijfde lid, worden van kracht op 1 juli 2010. »

Art. 19.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20.De Minister van Financiën, de Minister van Binnenlandse Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, de Minister van Werk, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, op 26 april 2012.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, S. VANACKERE De Minister van Binnenlandse Zaken, Mevr. J. MILQUET De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Werk, M. DE CONINCK

Advies 50.182/3 van 27 september 2011 van de afdeling Wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling Wetgeving, derde kamer, op 10 augustus 2011door de Minister van Binnenlandse Zakenverzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 7 oktober 2011, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen', heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. VOORAFGAANDE OPMERKING 2. Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken.Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt ertoe een aantal wijzigingen aan te brengen in het koninklijk besluit van 20 juli 2001 'houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van de ioniserende stralingen'. Volgens het verslag aan de Koning dat bij het ontwerp is gevoegd, wordt met die wijzigingen beoogd een aantal onvolkomenheden en onduidelijkheden in het koninklijk besluit van 20 juli 2001 weg te werken, de vergunningsplicht voor tandartsen en dierenartsen te versoepelen en de criteria voor de erkenning van de deskundigen in de medische stralingsfysica aan te passen aan de wijzigingen die het gevolg zijn van de "Bologna-hervorming" in het hoger onderwijs. 4. De rechtsgrond voor het ontworpen besluit wordt geboden door artikel 3 van de wet van 15 april 1994 "betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle". VORMVEREISTEN 5. Uit de stukken die bij de adviesaanvraag zijn gevoegd blijkt dat de adviezen die door de overheid dienden te worden ingewonnen dateren van een periode gaande van 11 mei 2006 [1] tot 29 oktober 2009 [2]. Het doel en het nut van een wettelijke verplichting voor de verordenende overheid om adviezen in te winnen, bestaat er in essentie in die overheid te informeren over de feitelijke en de juridische gegevens die volgens het adviesorgaan in aanmerking moeten worden genomen op het ogenblik waarop de overheid haar beslissing moet nemen.

De tijd die verstrijkt tussen de raadpleging, enerzijds, en de beslissing, anderzijds, moet in principe dan ook kort zijn. Een advies kan alleen in aanmerking genomen worden als uitgangspunt voor een veel later genomen beslissing, als is aangetoond dat de feitelijke en juridische omstandigheden waarvan is uitgegaan door het adviesorgaan, niet zodanig zijn gewijzigd dat de raadpleging als niet meer ter zake dienend moet worden aangemerkt.

De Raad van State, die geen inzicht heeft in alle relevante gegevens, kan zich niet uitspreken over de vraag of aan die voorwaarde is voldaan. Hij kan het voorliggende advies dan ook slechts geven met een voorbehoud.

ALGEMENE OPMERKINGEN Verhouding tot de dienstenrichtlijn 2006/123/EG 6. Er kan worden aangenomen dat de activiteiten van de deskundigen in de medische stralingsfysica onder de toepassing vallen van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 "betreffende diensten op de interne markt" (hierna : de dienstenrichtlijn) en van de dienstenwet van 26 maart 2010.De gemachtigde heeft namelijk verklaard dat er deskundigen in de medische stralingsfysica zijn die zich op zelfstandige basis in België hebben gevestigd. Zij heeft ook bevestigd dat de stellers van het ontwerp de overeenstemming van de ontworpen bepalingen met de dienstenrichtlijn hebben nagegaan.

De Raad van State wenst echter de aandacht van de stellers van het ontwerp erop te vestigen dat zij er goed zouden aan doen ook de andere bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 aan een onderzoek te onderwerpen wat de overeenstemming ervan met de dienstenrichtlijn en de dienstenwet betreft. Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op artikel 51.7.4 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 waarin de "erkenningsmodaliteiten van de deskundigen in de medische stralingsfysica" worden bepaald. In dat artikel 51.7.4 wordt onder meer geen gewag gemaakt van een bericht van ontvangst van de erkenningsaanvraag, noch van een termijn waarbinnen de beslissing moet worden genomen, niettegenstaande dit wordt voorgeschreven door artikel 10 van de dienstenwet. [3] Hoewel kan worden aangevoerd dat de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 kunnen worden gelezen in samenhang met de relevante bepalingen van de dienstenwet, kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de lidstaten de omzetting van het Europese Unierecht dienen uit te voeren op een manier die de regelgeving doorzichtig en coherent maakt voor de rechtssubjecten. Ter omzetting van de dienstenrichtlijn dienen de concrete verplichtingen van de rechtsonderhorigen in de verschillende specifieke vergunningsstelsels zelf te worden opgenomen, en dienen onder meer de naar aanleiding daarvan vastgestelde tekortkomingen te worden gecorrigeerd en lacunes te worden opgevuld. Het bestaan van zogenaamde "flankerende regels" in de dienstenwet voldoet niet aan de vereisten van de rechtszekerheid.

Verhouding tot de beroepskwalificatierichtlijn 2005/36/EG 7. In het ontworpen artikel 51.7.3 worden de criteria bepaald voor de erkenning van deskundigen in de medische stralingsfysica.

Het is niet uitgesloten dat die bepalingen tot gevolg hebben dat de activiteit van deskundige in de medische stralingsfysica moet worden gekwalificeerd als een "gereglementeerd beroep" in de zin van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 "betreffende de erkenning van beroepskwalificaties" (hierna : de beroepskwalificatierichtlijn) en de wet van 12 februari 2008 "tot instelling van een nieuw algemeen kader voor de erkenning van EG-beroepskwalificaties". [4] De rechtspraak van het Hof van Justitie bevat immers aanwijzingen dat een gereglementeerde economische activiteit (en dus niet enkel een bepaald gereglementeerd beroep) onder bepaalde voorwaarden binnen het toepassingsgebied van de beroepskwalificatierichtlijn kan vallen. [5] Gesteld dat de beroepskwalificatierichtlijn en de wet van 12 februari 2008 van toepassing zouden zijn, moet worden onderzocht of het ontwerp daarmee verenigbaar is.

Met de beroepskwalificatierichtlijn wordt beoogd te garanderen dat "personen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald (...) toegang hebben tot hetzelfde beroep in een andere lidstaat en dit kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van dat land", zonder dat die waarborg "afbreuk [doet] aan de plicht van de migrerende beroepsbeoefenaar om eventuele niet-discriminerende voorwaarden van die lidstaat betreffende de uitoefening van dat beroep in acht te nemen, voorzover deze vanuit objectief oogpunt gerechtvaardigd en evenredig zijn" (overweging 3 van de richtlijn).

In zoverre het ontwerp voorziet in de mogelijkheid om een bepaalde kennis te bewijzen door het voorleggen van bepaalde diploma's, lijkt het verenigbaar met de beroepskwalificatierichtlijn en de wet van 12 februari 2008, nu het ontworpen artikel 51.7.3 uitdrukkelijk bepaalt dat ook "een in België erkend of gelijkwaardig verklaard diploma", in aanmerking komt.

In het ontwerp wordt echter niet voorzien in de mogelijkheid om de kennis van bepaalde onderdelen van de voorgeschreven opleiding te bewijzen door het aantonen van een bepaalde beroepservaring in België of in het buitenland. Uit de beroepskwalificatierichtlijn en de wet van 12 februari 2008 volgt immers dat wat de tewerkstelling van onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie (of ermee gelijkgestelde personen) als deskundige in de medische stralingsfysica betreft, het niet enkel volstaat rekening te houden met alle diploma's, certificaten en andere titels, maar ook met de relevante ervaring van de betrokkene, door uit deze titels blijkende bekwaamheden en de ervaring te vergelijken met de in de nationale wettelijke regeling verlangde kennis en kwalificaties [6] [7]. Dit impliceert dat, wanneer uit een vergelijkend onderzoek van de diploma's blijkt dat de daaruit voortvloeiende kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenstemmen, de betrokkene de gelegenheid moet krijgen te bewijzen dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven. Het ontwerp dient te worden aangevuld teneinde hiermee rekening te houden. 8.1. Verscheidene van de ontworpen bepalingen bevatten delegaties van verordenende aard aan het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (hierna : het Agentschap).

Luidens het ontworpen artikel 30.8 van het voornoemde koninklijk besluit van 20 juli 2001 (artikel 8, 3°, van het ontwerp) kan het Agentschap de precieze "uitvoeringsmodaliteiten" van de in artikel 30 ervan bedoelde maatregelen vaststellen. Die "uitvoeringsmodaliteiten" moeten worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

In het ontworpen artikel 51.6.3, eerste lid, van hetzelfde besluit (artikel 11 van het ontwerp) wordt aan het Agentschap opgedragen om de criteria te bepalen voor de goedkeuring van de toestellen die voor exclusief gebruik in de diergeneeskunde ontworpen zijn.

Op grond van het ontworpen artikel 69.2 van hetzelfde besluit (artikel 16, 1°, van het ontwerp) kan het Agentschap voorwaarden met betrekking tot de behandeling van lijken opleggen, in het bijzonder met betrekking tot de lijkschouwing, het begraven en het verbranden ervan, rekening houdend met de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad.

In het ontworpen artikel 81.6.6, c), van hetzelfde besluit (artikel 20 van het ontwerp) wordt het Agentschap gemachtigd om een overgangsregeling voor bepaalde certificaten met twee jaar te verlengen. 8.2. In dat verband moet worden opgemerkt dat het verlenen van verordenende bevoegdheid aan een openbare instelling in beginsel niet in overeenstemming is met de algemene publiekrechtelijke beginselen omdat erdoor geraakt wordt aan het beginsel van de eenheid van de verordenende macht en een rechtstreekse parlementaire controle ontbreekt. Bovendien ontbreken de waarborgen waarmee de klassieke regelgeving gepaard gaat, zoals die inzake de bekendmaking en de preventieve controle van de Raad van State, afdeling Wetgeving.

Dergelijke delegaties kunnen dan ook enkel worden gebillijkt om praktische redenen en in de mate dat zij een zeer beperkte of een hoofdzakelijk technische draagwijdte hebben, en er mag worden van uitgegaan dat de instellingen die de betrokken reglementering dienen toe te passen of er toezicht op uitoefenen, ook het best geplaatst zijn om deze met kennis van zaken uit te werken. 8.3. De in het ontworpen artikel 30.8 verleende delegatie aan het Agentschap kan enkel aanvaardbaar worden geacht indien het vaststellen van de "uitvoeringsmodaliteiten" louter technische en bijkomstige aspecten van de in artikel 30 vermelde maatregelen betreft.

De in de ontworpen artikelen 51.6.3, eerste lid, en 69.2 vermelde delegaties kunnen niet worden beschouwd als een regeling van een technische aangelegenheid van ondergeschikt belang; de erin bedoelde criteria respectievelijk voorwaarden zouden in beginsel moeten worden opgenomen in het te nemen besluit.

Wat betreft de in het ontworpen artikel 81.6.6, c), vermelde machtiging aan het Agentschap om een overgangsregeling voor bepaalde certificaten met twee jaar te verlengen, moet worden opgemerkt dat deze delegatie enkel aanvaardbaar kan worden geacht indien deze zo moet worden begrepen dat ze beperkt is tot individuele gevallen.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 9. Het eerste lid van de aanhef dient te worden aangepast gelet op hetgeen werd opgemerkt omtrent de rechtsgrond voor het ontworpen besluit. Artikelen 21 en 22 10.1. Luidens het ontworpen artikel 81.6.11 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 (artikel 21 van het ontwerp) worden de bepalingen bedoeld in artikel 53.3.3, derde en vijfde lid, van kracht op 1 juli 2010.

Luidens artikel 22 van het ontwerp treedt het te nemen besluit in werking de eerste dag van de maand die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad met uitzondering van artikel 15, dat in werking treedt (lees : uitwerking heeft) op 1 januari 2008 (lees : 2009). 10.2. Door aan de (ontworpen) artikelen 53.3.3, derde en vijfde lid, (artikel 14 van het ontwerp) en 53.3.7 (artikel 15 van het ontwerp) terugwerkende kracht te verlenen, kan mogelijks de situatie van respectievelijk, sommige practici in de tandheelkunde en sommige dierenartsen, nadelig worden beïnvloed.

Het is bekend dat het verlenen van terugwerkende kracht aan besluiten slechts onder bepaalde voorwaarden geoorloofd is, namelijk in geval voor de retroactiviteit een wettelijke grondslag bestaat, de retroactiviteit betrekking heeft op een regeling waarbij, met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel, voordelen worden toegekend of in zoverre de retroactiviteit noodzakelijk is voor de goede werking of de continuïteit van het bestuur en daardoor, in beginsel, geen verkregen situaties worden aangetast.

De stellers van het ontwerp dienen zich ervan te vergewissen of de terugwerkende kracht die aan de (ontworpen) artikelen 53.3.3, derde en vijfde lid, en 53.3.7 wordt verleend, in al haar onderdelen in één van de voornoemde gevallen kan worden ingepast, en in het bijzonder door na te gaan of erdoor de situatie van de betrokken practici in de tandheelkunde en dierenartsen niet nadelig wordt beïnvloed. Indien de situatie van de betrokken practici nadelig kan worden beïnvloed, kan die terugwerkende kracht niet worden gebillijkt. 10.3. Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat de regeling van inwerkingtreding die wordt vastgesteld in artikel 22 niet uitsluit dat de overige bepalingen van het te nemen besluit sneller in werking treden dan met toepassing van de gangbare regeling van inwerkingtreding (tien dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad) het geval zou zijn, namelijk indien dit besluit pas op het einde van de maand zou worden bekendgemaakt. Vraag is dan ook of artikel 22 wat dat punt betreft, niet moet worden herwerkt of uit het ontwerp moet worden weggelaten.

De kamer was samengesteld uit : De heren : P. Lemmens, kamervoorzitter J. Smets, B. Seutin, staatsraden J. Velaers, assessor van de afdeling Wetgeving Mevr. A.-M. Goossens, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer P. Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.

De griffier, A.-M. Goossens.

De voorzitter, P. Lemmens. _______ Nota's [1] Advies van de Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen, Afdeling "Programmatie & Erkenning".

[2] Advies van de Europese Commissie. [3] Artikel 10 van de dienstenwet bevat nog andere verplichtingen die door de erkenningverlenende overheid dienen te worden in acht genomen. [4] Een "gereglementeerd beroep" is "een beroepswerkzaamheid of een geheel van beroepswerkzaamheden waartoe de toegang of waarvan de uitoefening of één van de wijzen van uitoefening krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen direct of indirect afhankelijk wordt gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties; met name het voeren van een beroepstitel die door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen beperkt is tot personen die een specifieke beroepskwalificatie bezitten, geldt als een wijze van uitoefening. (...)" (artikel 3, lid 1, a, van de beroepskwalificatierichtlijn en artikel 2, § 1, a), van de wet van 12 februari 2008). [5] Zie HvJ 18 november 2010, C-458/08, Commissie t. Portugal, §§ 95-98. [6] H.v.J. 22 januari 2002, C-31/00, Dreessen. [7] Zie ook H.v.J. 5 april 2011, C-424/09, Toki. .

^