Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 december 2013
gepubliceerd op 21 januari 2014

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2014200281
pub.
21/01/2014
prom.
26/12/2013
ELI
eli/besluit/2013/12/26/2014200281/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 DECEMBER 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 6 juli 1931 tot voorbereiding van het inrichten der sociale verzekering der zeelieden van allen rang der koopvaardij, artikel 2, eerste lid;

Gelet op de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, artikel 5, laatst gewijzigd bij de wet van 17 juni 2009;

Gelet op het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, gegeven op 2 april 2010;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 september 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 2 april 2013;

Gelet op het advies 54.272/1 van de Raad van State, gegeven op 7 november 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegend dat het billijk is dat de zeelieden ter koopvaardij beschikken over dezelfde rechten inzake moederschaps-, vaderschaps- en adoptieverlof als de werknemers van het algemeen regime;

Op voordracht van de Minister van Sociale Zaken, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 47bis, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden, vervangen bij het koninklijk besluit van 3 april 1962, worden de woorden "de periode van vaderschaps- en adoptieverlof," ingevoegd tussen de woorden "bij de bevalling," en de woorden "de perioden".

Art. 2.In artikel 82 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 januari 1958 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 maart 1964, worden de woorden "alsmede de verzekerde die uitkeringen geniet tijdens de verloven bedoeld in de artikelen 106, § 5 en 106bis," ingevoegd tussen de woorden "te rusten," en de woorden "zonder bijdragebetaling".

Art. 3.In artikel 95 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit 28 december 1971, worden de woorden "88, 93 en 106" vervangen door de woorden "88, 93, 106 en 106bis".

Art. 4.In artikel 106 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 december 1977, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "een periode van zes weken voor en acht weken na de bevalling" vervangen door de woorden "de periode van voorbevallingsrust en nabevallingsrust";2° paragraaf 1, tweede lid wordt opgeheven;3° paragraaf 1 wordt aangevuld met vijf leden, luidende : "De voorbevallingsrust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde, ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke bevallingsdatum, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling voorzien wordt.De verzekerde geeft daartoe aan de Kas een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal zal bevallen op het einde van de gevraagde voorbevallingsrust. Indien de bevalling plaatsvindt na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de voorbevallingsrust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.

De nabevallingsrust strekt zich uit over een tijdvak van negen weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling.

Dat tijdvak kan worden verlengd met de periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken vanaf de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling en vanaf de achtste tot en met de tweede week ingeval van geboorte van een meerling.

In geval van geboorte van een meerling, kan op verzoek van de verzekerde de periode van nabevallingsrust van negen weken, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid, verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.

Op verzoek van de verzekerde kan de periode van nabevallingsrust van negen weken verlengd worden met één week, wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is geweest gedurende de ganse periode van zes weken voorafgaand aan de werkelijke bevallingsdatum, of van acht weken wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.

Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf de geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de verzekerde de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode van hospitalisatie van het kind, die deze eerste zeven dagen overschrijdt. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. De verzekerde geeft daartoe bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan de Kas een getuigschrift van de verplegingsinrichting die de duur van de hospitalisatie van het kind vaststelt."; 4° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "prenatale periode" vervangen door de woorden "periode van voorbevallingsrust";5° in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden "postnatale periode" vervangen door de woorden "periode van nabevallingsrust"; 6° paragraaf 2 wordt aangevuld met een lid, luidende : "De verzekerde bezorgt op het einde van de rustperiode binnen de twee dagen de Kas het controleblad terug waarin de datum waarop de zij de arbeid heeft hervat wordt vermeld."; 7° het artikel wordt aangevuld met een § 5, luidende : " § 5.In geval van overlijden of verblijf in het ziekenhuis van de moeder kan een gedeelte van het tijdvak van nabevallingsrust worden omgezet in vaderschapsverlof voor de verzekerde die de vader van het kind is : 1° In geval van overlijden van de moeder, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust bedoeld in § 1 derde, vierde en vijfde lid nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorig lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de Kas. Bij deze aanvraag moeten een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder en een verklaring van de verplegingsinstelling, die vermeldt dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, gevoegd worden.

Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de Kas de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de Kas. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen de twee dagen de Kas het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.

De vader heeft aanspraak op een uitkering over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak die gelijkgesteld wordt met een werkdag. Het bedrag van deze uitkering wordt bepaald op basis van het loon van de vader van het kind, overeenkomstig de bepalingen van § 3. 2° In geval van opname van de moeder in een ziekenhuis, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het moederschapsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.

De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorige lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de Kas. Bij deze aanvraag moet een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis is aangevangen, en die bevestigt dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer bedraagt dan zeven dagen en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.

Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de Kas de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de Kas. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen twee dagen de Kas het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld en in voorkomend geval een bewijsstuk van de verpleeginrichting waarin de datum vermeld wordt waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.

De vader heeft over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof aanspraak op een uitkering overeenkomstig artikel 88.

De moeder van het kind behoudt gedurende het vaderschapsverlof, een uitkering die berekend wordt overeenkomstig § 3.".

Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een artikel 106bis ingevoegd, luidende : "

Art. 106bis.De Kas betaalt aan de verzekerde in vaderschapsverlof, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 109bis, of in adoptieverlof, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 109ter een uitkering ten bedrage van 82 % van de door de Minister, in uitvoering van artikel 88 vastgestelde eenvormige dagbezoldigingen.".

Art. 6.In hetzelfde besluit wordt een artikel 109bis ingevoegd, luidende : "

Art. 109bis.§ 1. De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), heeft voor de werkdagen tijdens het vaderschapsverlof bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst die in dat verband op hem van toepassing is, of wat de shoregangers betreft in artikel 30, § 2 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, recht op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 10de dag van het verlof. § 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de Kas. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd. § 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de Kas de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De gerechtigde maakt het inlichtingsblad en het controleblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, op het einde van het vaderschapsverlof over aan de Kas. § 4. Voor de dagen van het vaderschapsverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.".

Art. 7.In hetzelfde besluit wordt een artikel 109ter ingevoegd, luidende : "

Art. 109ter.§ 1. De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), heeft voor de werkdagen tijdens het adoptieverlof bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst die in dat verband op hem van toepassing is, of wat de shoregangers betreft in artikel 30, § 2 van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten, recht op een uitkering vanaf de 4de dag van het verlof tot en met maximum de 6de week van het verlof, indien het kind de leeftijd van 3 jaar niet bereikt heeft, en tot en met maximum de 4de week van het verlof, indien het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt heeft. De maximumduur wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag. § 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het adoptieverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de Kas. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de verzekerde. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de verzekerde zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin. § 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de Kas de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de Kas. De verzekerde bezorgt de Kas binnen de twee dagen volgend op het einde van het adoptieverlof het controleblad dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend door de reder en waarin de datum is vermeld waarop de betrokkene de arbeid heeft hervat. § 4. Voor de dagen van het adoptieverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.".

Art. 8.Artikel 110, § 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 7 januari 1958 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 maart 1958, 12 juli 1976 en 10 mei 1990, wordt aangevuld met de bepaling onder i), luidende : "i) in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert, die aansluit op de verloven bedoeld in de artikelen 106, § 5 en 106bis.".

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en is van toepassing voor bevallingen en adopties vanaf deze datum.

Art. 10.De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ciergnon, 26 december 2013.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken, Mevr. L. ONKELINX

^