Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 februari 2002
gepubliceerd op 05 april 2002

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 september 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk"

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002012338
pub.
05/04/2002
prom.
26/02/2002
ELI
eli/besluit/2002/02/26/2002012338/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 september 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk" (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst van 9 april 1981, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, tot oprichting van een Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk en tot vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 5 juni 1981;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 september 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, tot coördinatie van de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk".

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 februari 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Koninklijk besluit van 5 juni 1981, Belgisch Staatsblad van 4 juli 1981.

Bijlage Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 september 2000 Coördinatie van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk (Overeenkomst geregistreerd op 4 december 2000 onder het nummer 55949/CO/120)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst coördineert de statuten van het "Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk".

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is voor onbepaalde tijd gesloten.

Zij heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000.

Zij kan door elke van de partijen worden opgezegd met een opzegging van drie maanden, te betekenen per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het paritair comité.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 februari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX Bijlage bij arbeidsovereenkomst van 8 september 2000 STATUTEN HOOFDSTUK I. - Benaming en maatschappelijke zetel

Artikel 1.Er wordt met ingang van 1 januari 1981 een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genaamd "Fonds voor bestaanszekerheid voor de textielnijverheid en het breiwerk".

Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te Gent op volgend adres : Poortakkerstraat 100, 9051 Gent (S.D.W.). Hij kan bij beslissing van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk overgebracht worden naar elke andere plaats in België. HOOFDSTUK II. - Doel

Art. 3.Het fonds heeft tot doel : 1° het innen van de bijdragen, nodig voor zijn werking;2° het toekennen van aanvullende sociale voordelen aan de werklieden bedoeld bij artikel 4;3° de uitkering van deze voordelen te verzekeren;4° het ten laste nemen van de bijzondere werkgeversbijdragen op het voltijds en het halftijds conventioneel brugpensioen;5° de bestuurs- en beheerslasten met betrekking tot de uitbetaling van de sociale voordelen aan de vertegenwoordigende organisaties vergoeden. HOOFDSTUK III. - Toepassingsgebied

Art. 4.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers en op de werklieden die ze tewerkstellen, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, met uitzondering van de werkgevers en hun werklieden van het arrondissement Verviers en van deze waarvan sprake in de litterae c) en d) door het koninklijk besluit van 4 juni 1999 ingelast in artikel 1, § 1, 1°) van het koninklijk besluit van 5 februari 1974 tot oprichting van sommige paritaire comités en tot vaststelling van hun benaming en hun bevoegdheid.

Behoudens andersluidende bepaling wordt in de huidige statuten onder "werklieden" verstaan : de arbeiders en arbeidsters. HOOFDSTUK IV. - Toekenning en uitkering van de aanvullende sociale voordelen

Art. 5.De in artikel 4 bedoelde werklieden hebben recht op aanvullende sociale voordelen ten laste van het fonds waarvan de aard, het bedrag, de toekenningsvoorwaarden en de uitkeringsmodaliteiten worden vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.

Art. 6.De uitkering van de aanvullende voordelen mag in geen geval afhankelijk gesteld zijn van de storting door de werkgever van de bijdragen welke hem zijn opgelegd. HOOFDSTUK V. - Beheer

Art. 7.Het fonds wordt beheerd door een raad van beheer die paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers en de werklieden, vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk. Deze raad bestaat uit veertien leden, te weten : zeven vertegenwoordigers van de werkgevers en zeven vertegenwoordigers van de werklieden.

De leden van de raad van beheer worden aangeduid door het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk onder de gewone of de plaatsvervangende leden van dit comité. Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden lid te zijn van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het paritair comité dat behoort tot dezelfde groep als het lid van wie het mandaat een einde nam.

Art. 8.Ieder jaar duidt de raad van beheer in zijn midden een voorzitter en twee ondervoorzitters aan. Er zal voor het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap een beurtregeling worden toegepast onder de vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werklieden. De groep waartoe de voorzitter behoort wordt voor het eerste jaar bij loting aangewezen. De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep der vertegenwoordigers van de werklieden.

Art. 9.De raad van beheer vergadert op uitnodiging van de voorzitter.

De voorzitter is gehouden de raad minstens éénmaal per kwartaal bijeen te roepen en telkens wanneer twee leden van de raad erom verzoeken. De uitnodigingen moeten de agenda vermelden. De notulen worden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer en ondertekend door diegene die de vergadering heeft voorgezeten.

De uittreksels uit de notulen worden ondertekend door de voorzitter of door twee beheerders. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige leden. De stemming is geldig indien eraan deelgenomen wordt door ten minste één lid van iedere groep en op voorwaarde dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk vermeld werd op de agenda van de bijeenroeping der vergadering.

Art. 10.De raad van beheer heeft tot opdracht het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die nodig blijken voor zijn goede werking.

Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheden voor het beheer en de leiding van het fonds. Hij treedt in rechte op uit naam van het fonds op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.

Art. 11.De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer zijner leden of zelfs aan derden overdragen. Voor alle andere handelingen dan die waarvoor door de raad van beheer bijzondere opdrachten werden gegeven, volstaat de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één van iedere groep, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken, opdat het fonds geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden.

Art. 12.De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verplichting aan ten gevolge van hun beheer, ten opzichte der verbintenissen van het fonds. HOOFDSTUK VI. - Financiering

Art. 13.De financiering van de aanvullende sociale voordelen gebeurt : a) voor de rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode 1981-1985 door renteloze voorschotten ten laste van het Ministerie van Economische Zaken en door een werkgeversbijdrage; deze werkgeversbijdrage dekt tot op 31 december 1985 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven en wordt vanaf 1 januari 1986 aangewend ter terugbetaling van de renteloze voorschotten; b) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1986 tot 31 december 1989 door de begroting van het Ministerie van Economische Zaken;c) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 1990 door een werkgeversbijdrage van 0,15 pct.van de brutolonen; d) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1990 tot 31 december 1990 door een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,10 pct.der brutolonen, zodat de totale bijdrage voorzien onder c) en d) 0,25 pct. bedraagt; e) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1991 tot 31 december 1991, door een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,40 pct.der brutolonen, zodat de totale bijdrage voorzien onder c) d) en e) 0,65 pct. bedraagt; f) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1992 tot 31 december 1992, door een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,25 pct.der brutolonen, zodat de totale bijdrage voorzien onder c), d), e) en f) 0,90 pct. bedraagt; g) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1993 tot 31 december 1993, door een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,25 pct.van de brutolonen, zodat de totale bijdrage voorzien onder c), d), e), f) en g) 1,15 pct. bedraagt; h) voor de nieuwe rechthebbende bruggepensioneerden tijdens de periode van 1 januari 1994 tot 31 december 1994, door een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,30 pct.van de brutolonen, zodat de totale bijdrage voorzien onder c), d), e), f), g) en h) 1,45 pct. bedraagt; i) voor de nieuwe rechthebbenden van het brugpensioenstelsel tijdens de periode van 1 januari 1995 tot 31 december 1996, door een bijkomende werkgeversbijdrage van 0,40 pct.der brutolonen, zodat de totale bijdrage voorzien onder c), d), e), f), g), h) en i) 1,85 pct. bedraagt. j) voor de nieuwe rechthebbenden van het brugpensioenstelsel tijdens de periode van 1 januari 1997 tot 31 december 1998, door de bijdrage van 1,85 pct.waarvan sprake in voormeld littera i). k) voor de nieuwe rechthebbenden van het voltijds brugpensioenstelsel en van het halftijds brugpensioenstelsel tijdens de periode van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, door de bijdrage waarvan sprake in littera j). Deze werkgeversbijdrage wordt vanaf 1 januari 1999 verminderd met 0,25 pct. zodat de totale bijdrage 1,60 pct. bedraagt; l) de werkgeversbijdrage waarvan sprake in littera k) wordt vanaf 1 januari 2000 verminderd met 0,25 pct.zodat de totale bijdrage 1,35 pct. bedraagt.

Voor het bekomen van de bijkomende vermindering van 0,25 pct. in het jaar 2000 dient de werkgever in januari-februari 2000 een attest over te maken aan het fonds dat de bepalingen inzake arbeidstijd zijn gerespecteerd; dit attest wordt geviseerd door minstens één afgevaardigde van elke vakbond die vertegenwoordigd is in de syndicale afvaardiging of bij ontstentenis door het regionaal contactcomité waarvan sprake in artikel 27 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 februari 1989. De werkgever die dit attest niet aflevert kan de bijkomende vermindering van 0,25 pct. in 2000 niet bekomen.

Art. 14.a) De renteloze voorschotten waarvan sprake in artikel 13, a) worden trimestrieel en bij voorbaat op basis van een jaarlijkse begroting ter beschikking gesteld van het fonds. De renteloze voorschotten dekken 99 pct. van de uitgaven, voortvloeiend uit de uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5. b) de werkgeversbijdragen voorzien onder artikel 13, a) worden volgens de bepalingen van artikel 16 geïnd en ieder jaar in de loop van de maand februari op de rekening van het Ministerie van Economische Zaken gestort tot op het ogenblik dat de renteloze voorschotten terugbetaald zijn.

Art. 15.a) De werkgeversbijdrage voorzien onder artikel 13, a) bedraagt 1 pct. van de jaarlijkse uitgaven voortvloeiend uit de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld bij artikel 5 ten aanzien van de rechthebbende bruggepensioneerden aangeduid in artikel 13, a). Zij is te berekenen op de brutolonen aan 100 pct. De bijdragevoet wordt vastgesteld op 0,025 pct. b) De bijdrage van 0,025 pct.waarvan sprake in littera a) hierboven en de bijdragen waarvan sprake in artikel 13 worden trimestrieel geïnd door het fonds en worden berekend op de brutolonen van het tweede, derde en vierde kwartaal van het voorgaande jaar en van het eerste kwartaal van het lopende jaar.

Art. 16.De bijdragen worden voor rekening van het fonds geïnd door het "Waarborg- en Sociaal Fonds der textielnijverheid".

Zij zijn om het kwartaal door de werkgevers verschuldigd. De vervaldata voor de refertekwartalen "tweede, derde en vierde kwartaal van het voorgaande jaar" en "eerste kwartaal van het lopende jaar" zijn respectievelijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november van het lopende jaar.

De voor elk kwartaal verschuldigde sommen moeten door de werkgever gestort worden op de postrekening van het "Waarborg- en Sociaal Fonds der textielnijverheid" of op een door de raad van beheer bepaalde bankrekening.

Art. 17.Voor elk kwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben, is vanaf de eerste dag volgend op de in artikel 16 bepaalde vervaldag, de werkgever verplicht een verhoging van 10 pct. te betalen evenals een nalatigheidsinterest, gelijk aan deze van toepassing op de R.S.Z.-bijdragen, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is.

Zowel voor de inning van de bijdragen als voor de betaling der sociale vergoedingen geldt de verjaringstermijn toegepast door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 18.Onverminderd de toepassing van artikel 14 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, kan het bedrag der bijdragen slechts gewijzigd worden bij collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk en algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit.

HOOFSTUK VII. - Begrotingen en rekeningen

Art. 19.De rekeningen van het fonds zullen jaarlijks ter plaatse worden nagezien door de Inspectie van Financiën bij het Ministerie van Economische Zaken en door de bevoegde diensten van dit Ministerie.

Het fonds zal elk jaar vóór 28 februari de stand der rekeningen voorleggen aan het Ministerie van Economische Zaken. De begroting voor het volgende jaar zal vóór 31 december voorgelegd worden aan het Ministerie van Economische Zaken. Een herziening van de begroting is mogelijk vóór 1 juli.

Art. 20.Het dienstjaar neemt een aanvang op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 21.Elk jaar wordt, uiterlijk tijdens de maand december, een begroting voor het volgende jaar ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk voorgelegd.

Art. 22.Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenplichtig gebied voldoende omschreven te zijn. HOOFDSTUK VIII. - Toezicht

Art. 23.De raad van beheer, alsmede de bij toepassing van artikel 12 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid door het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk aangewezen revisor of accountant, brengen jaarlijks ieder een schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar.

Art. 24.De balans, samen met hogerbedoelde schriftelijke jaarlijkse verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand juni ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk voorgelegd te worden. HOOFDSTUK IX. - Vereffening

Art. 25.De in artikel 14 voorziene renteloze voorschotten worden terugbetaald door het fonds. De terugbetaling zal jaarlijks gebeuren en beginnen na een periode van vijf jaar. Ze zal gelijk zijn aan de opbrengst van een bijkomende werkgeversbijdrage, die vanaf 1 januari 1986 zal geheven worden. De bijdragevoet van deze bijkomende bijdrage zal minstens gelijk zijn aan de gemiddelde bijdragevoet vastgesteld voor de jaren 1981 tot en met 1985. HOOFDSTUK X. - Ontbinding

Art. 26.Het fonds kan ontbonden worden bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk, nadat het zijn verplichtingen voortvloeiend uit de protocolaire overeenkomst van 17 maart 1981 tussen de werkgevers- en de werknemersorganisaties, de Minister van Economische Zaken en de Minister van Tewerkstelling en Arbeid tot toekenning van een aanvullende vergoeding door middel van een conventioneel brugpensioen heeft nagekomen en na terugbetaling van de in artikel 25 bedoelde voorschotten.

Art. 27.Ingeval bij de ontbinding van het fonds gelden beschikbaar blijven, wijst het Paritair Comité voor de textielnijverheid en het breiwerk de vereffenaars aan en bepaalt hun bevoegdheden en bezoldiging.

Het overblijvend vermogen van het fonds krijgt dan volgende bestemming : De rechthebbende werklieden ontvangen vanaf de datum van het in vereffening stellen van het fonds en tot volledige uitputting van het overblijvende vermogen van het fonds, de aanvullende sociale voordelen vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in toepassing van artikel 5 van deze statuten.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 26 februari 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^