Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 januari 1999
gepubliceerd op 30 januari 1999

Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 164, 165, 166 en 170 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wat de verificatieprocedure betreft en tot wijziging van artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 september 1991 tot vaststelling van de vergoedingen voor administratiekosten van de uitbetalingsinstellingen belast met de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
1999012056
pub.
30/01/1999
prom.
26/01/1999
ELI
eli/besluit/1999/01/26/1999012056/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 164, 165, 166 en 170 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering wat de verificatieprocedure betreft en tot wijziging van artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 september 1991 tot vaststelling van de vergoedingen voor administratiekosten van de uitbetalingsinstellingen belast met de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de wetten van 14 juli 1951, 14 februari 1961, 16 april 1963, 11 januari 1967, 10 oktober 1967, de koninklijke besluiten nr. 13 van 11 oktober 1978 en nr. 28 van 24 maart 1982, de wetten van 22 januari 1985, 30 december 1988, 26 juni 1992 en 30 maart 1994, het koninklijk besluit van 14 november 1996 en de wetten van 13 maart 1997 en 13 februari 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 16 september 1991 tot vaststelling van de vergoedingen voor administratiekosten van de uitbetalingsinstellingen belast met de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, inzonderheid op de artikelen 164, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 maart 1996, 165, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1998, 166 en 170;

Gelet op het advies van het beheerscomité van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 25 januari 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat de spoedige inwerkingtreding van de bepalingen inzake een nieuwe verificatieprocedure noodzakelijk is, aangezien deze procedure een efficiëntere controle mogelijk maakt op uitgaven verricht door de uitbetalingsinstellingen en tot gevolg heeft dat ten onrechte uitgegeven voorgeschoten bedragen op een kortere termijn opnieuw beschikbaar worden gesteld van de Rijksdienst; dat het nieuwe boekhoudjaar een aanvang neemt op 1 januari 1999 en deze bepalingen hiermee moeten samenvallen;

Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 164 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 maart 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 164.§ 1. De uitbetalingsinstelling groepeert de uitgaven die in de loop van een maand krachtens artikel 7 van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders verricht werden, in gegevensbestanden « C 10 ».

Voor de toepassing van onderhavig artikel en van artikel 165, wordt verstaan onder : 1° « refertemaand » : de werkloosheidsmaand waarop de betaling betrekking heeft;2° « indieningsmaand » : de maand tijdens dewelke de uitbetalingsinstelling de uitgave heeft verricht;voor een uitgave die verricht werd tijdens de eerste tien kalenderdagen van een maand, wordt de voorgaande maand als indieningsmaand beschouwd, in zoverre de refertemaand samenvalt met deze voorgaande maand of met een daarvoor gelegen maand. § 2. De uitbetalingsinstelling bezorgt de gegevensbestanden C 10, tegen een ontvangstbewijs, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst.

Deze indiening gebeurt uiterlijk de twintigste kalenderdag van de kalendermaand volgend op de indieningsmaand.

De Rijksdienst voert een preliminaire verificatie uit door een geautomatiseerde vergelijking van de gegevens vermeld in de gegevensbestanden C 10 met de gegevens waarover hij reeds beschikt in de dossiers van de sociaal verzekerden. Deze verificatie wordt uitgevoerd in de periode die aanvangt de veertiende kalenderdag volgend op de in het voorgaande lid vermelde uiterste indieningsdag.

De resultaten van deze preliminaire verificatie en hun motivering worden ten informatieve titel aan de uitbetalingsinstelling meegedeeld uiterlijk de vijfde werkdag volgend op de voormelde veertiende kalenderdag.

De gegevens betreffende de betalingen die verricht werden door de financiële instellingen, handelend in opdracht van de uitbetalingsinstelling, worden gegroepeerd in gegevensbestanden « FO ». De uitbetalingsinstelling bezorgt deze gegevensbestanden, tegen een ontvangstbewijs, uiterlijk de vijftiende kalenderdag van de derde kalendermaand volgend op de indieningsmaand, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst. Binnen dezelfde termijn bezorgt de uitbetalingsinstelling de papieren geïndividualiseerde verantwoordingsstukken aan het bevoegde werkloosheidsbureau, samen met het begeleidend borderel « C 11 » dat voor de toepassing van § 3, eerste lid, dienst doet als ontvangstbewijs en aan de uitbetalingsinstelling zal worden teruggezonden.

Op vraag van de uitbetalingsinstelling kan de Rijksdienst tevens een preliminaire verificatie uitvoeren door een geautomatiseerde vergelijking van de gegevens vermeld in de gegevensbestanden FO met de gegevens waarover hij reeds beschikt in de dossiers van de sociaal verzekerden, en dit voor zover het materieel mogelijk is deze bewerking uit te voeren vooraleer de verificatie ten gronde wordt aangevat. De resultaten van deze preliminaire verificatie en hun motivering worden ten informatieve titel aan de uitbetalingsinstelling meegedeeld. § 3. Ingeval één van de in § 2 bedoelde gegevensbestanden of in geval de geïndividualiseerde verantwoordingsstukken buiten de vastgestelde termijnen worden ingediend, worden de betreffende uitgaven globaal en definitief uitgeschakeld. Deze uitgaven kunnen niet heringediend worden.

De Rijksdienst voert op de uitgaven niet bedoeld in het eerste lid, een verificatie ten gronde uit, rekening houdend met de gegevens waarover hij beschikt in de dossiers van de sociaal verzekerden en met de gegevens over de betreffende sociaal verzekerde vermeld in de in § 2 bedoelde gegevensbestanden C 10, gegevensbestanden FO en papieren geïndividualiseerde verantwoordingsstukken.

De Rijksdienst schakelt geheel of gedeeltelijk, de uitgaven uit die niet gedekt zijn door een geldige uitkeringskaart die het recht op uitkeringen verleent of die, wegens een reden die door de Rijksdienst werd bepaald, niet geldig ingediend zijn. De Rijksdienst gaat na, voor zover de gegevens dit redelijkerwijs toelaten, of er tevens redenen zijn om de uitgaven te verwerpen.

De uitgaven of de gedeelten van de uitgaven die niet werden uitgeschakeld, worden aanvaard. De aanvaarde uitgaven kunnen geheel of gedeeltelijk het voorwerp uitmaken van een goedkeuring of een verwerping. De Rijksdienst kan eveneens een bijpassing voorstellen.

De resultaten van de eerste verificatie ten gronde en hun motivering worden aan de uitbetalingsinstelling ter kennis gebracht de laatste kalenderdag van de vijfde kalendermaand volgend op de indieningsmaand.

Gebeurt de kennisgeving voordien, dan wordt zij toch geacht gebeurd te zijn op deze laatste kalenderdag. De kennisgeving geschiedt door het overmaken van gegevensbestanden « C 12 » bevattende de uitgeschakelde uitgaven bedoeld in het derde lid, gegevensbestanden « C 13 » bevattende de verworpen uitgaven, gegevensbestanden « C 14 » bevattende de voorstellen tot bijpassing en borderellen « C 15 » bevattende de boekhoudkundige resultaten. De geïndividualiseerde verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de betwiste uitgaven, of een kopie ervan, worden aan de uitbetalingsinstelling bezorgd of ten haren beschikking gehouden. Bij ontstentenis van tijdige kennisgeving worden deze uitgaven beschouwd als globaal en definitief goedgekeurd. § 4. De uitbetalingsinstelling groepeert de uitgaven, niet bedoeld in § 3, eerste lid, die zij wenst her in te dienen in nieuwe gegevensbestanden C 10 bevattende de heringediende uitgeschakelde uitgaven en in nieuwe gegevensbestanden C 10 bevattende de heringediende verworpen uitgaven. Zij vermeldt het antwoord op de voorstellen tot bijpassing op een gegevensbestand C 10bis. De heringediende uitgaven en het geformuleerde antwoord moeten betrekking hebben op een in § 3, vijfde lid, bedoeld gegevensbestand C 12, C 13 of C 14. De uitbetalingsinstelling mag enkel de uitgaven waarvoor zij een behoorlijke motivering kan aanvoeren, herindienen.

De uitbetalingsinstelling bezorgt de in het eerste lid bedoelde gegevensbestanden C 10 en C 10bis, tegen een ontvangstbewijs, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst. Deze herindiening gebeurt ten vroegste na de datum van kennisgeving van de resultaten van de eerste verificatie ten gronde, en uiterlijk de laatste werkdag van de negende kalendermaand volgend op de indieningsmaand. Binnen dezelfde termijn worden de geïndividualiseerde verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de gevallen vermeld in de bestanden C 10 en C 10bis, zonodig aangevuld met aanvullende verantwoordingsstukken, tegen een ontvangstbewijs, bezorgd aan het bevoegde werkloosheidsbureau.

Voor de niet heringediende uitgaven wordt het resultaat van de eerste verificatie ten gronde geacht definitief te zijn. Voor de uitgaven die heringediend werden zonder dat er een motivering werd aangevoerd, wordt het resultaat van de eerste verificatie ten gronde bevestigd. De in dit lid bedoelde uitgaven kunnen niet meer heringediend worden.

Ingeval de herindiening van de gegevensbestanden of van de verantwoordingsstukken, bedoeld in het tweede lid, geschiedt buiten de vastgestelde termijn, wordt het resultaat van de eerste verificatie ten gronde bevestigd. De in dit lid bedoelde uitgaven kunnen niet heringediend worden.

Op vraag van de uitbetalingsinstelling kan de Rijksdienst een preliminaire verificatie uitvoeren door een geautomatiseerde vergelijking van de gegevens vermeld in de gegevensbestanden C 10 met de gegevens waarover hij reeds beschikt in de dossiers van de sociaal verzekerden, en dit voor zover het materieel mogelijk is deze bewerking uit te voeren vooraleer de tweede verificatie ten gronde wordt aangevat. De resultaten van deze preliminaire verificatie en hun motivering worden ten informatieve titel aan de uitbetalingsinstelling meegedeeld. § 5. De Rijksdienst voert op de heringediende uitgaven, niet bedoeld in § 4, vierde lid, een tweede verificatie ten gronde uit, zoals bedoeld in § 3, tweede, derde en vierde lid. Hij houdt hierbij tevens rekening met de eventuele aanvullende geïndividualiseerde verantwoordingsstukken en met de motivering van de uitbetalingsinstelling.

Vooraleer een nieuwe beslissing tot uitschakeling of verwerping te nemen of een voorstel tot bijpassing te bevestigen nodigt de Rijksdienst de uitbetalingsinstelling uit voor een bespreking van de betwiste uitgaven. Tijdens de bespreking kunnen de voorstellen tot bijpassing, rekening houdend met de bepaling van § 8, eerste lid, nader onderzocht worden en individueel bevestigd worden.

De uitgaven of gedeelten van uitgaven die na uitschakeling opnieuw werden ingediend, kunnen het voorwerp uitmaken van een tweede gehele of gedeeltelijke uitschakeling. Deze uitschakelingen zijn definitief en deze uitgaven kunnen niet heringediend worden.

De uitgaven of gedeelten van uitgaven die na uitschakeling opnieuw werden ingediend en niet opnieuw worden uitgeschakeld, worden aanvaard. De aanvaarde uitgaven kunnen geheel of gedeeltelijk het voorwerp uitmaken van een goedkeuring of een verwerping. De Rijksdienst kan eveneens een bijpassing voorstellen.

De uitgaven of gedeelten van uitgaven die na verwerping opnieuw werden ingediend, kunnen geheel of gedeeltelijk het voorwerp uitmaken van een goedkeuring of een verwerping. De Rijksdienst kan eveneens een bijpassing voorstellen.

De resultaten van de tweede verificatie ten gronde en hun motivering worden aan de uitbetalingsinstelling ter kennis gebracht de laatste kalenderdag van de elfde kalendermaand volgend op de indieningsmaand.

Gebeurt de kennisgeving voordien, dan wordt zij toch geacht gebeurd te zijn op deze laatste kalenderdag. De kennisgeving geschiedt door het overmaken van nieuwe gegevensbestanden C 12, C 13 en C 14 en borderellen C 15. De geïndividualiseerde verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de betwiste uitgaven, of een kopie ervan, worden aan de uitbetalingsinstelling bezorgd of ten haren beschikking gehouden. Bij ontstentenis van tijdige kennisgeving worden deze uitgaven beschouwd als globaal en definitief goedgekeurd. § 6. De uitbetalingsinstelling groepeert de uitgaven die zij opnieuw wenst her in te dienen in nieuwe gegevensbestanden C 10 bevattende de heringediende verworpen uitgaven bedoeld in § 5, vierde lid, en in nieuwe gegevensbestanden C 10 bevattende de heringediende verworpen uitgaven bedoeld in § 5, vijfde lid. Zij vermeldt het antwoord op de voorstellen tot bijpassing op een nieuw gegevensbestand C 10bis. De heringediende uitgaven en het geformuleerde antwoord moeten betrekking hebben op een in § 5, zesde lid, bedoelde nieuwe gegevensbestand C 13 of C 14. De uitbetalingsinstelling mag enkel de uitgaven waarvoor zij een behoorlijke motivering kan aanvoeren, herindienen.

De uitbetalingsinstelling bezorgt de in het eerste lid bedoelde gegevensbestanden C 10 en C 10bis, tegen een ontvangstbewijs, aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst. Deze herindiening gebeurt ten vroegste na de datum van kennisgeving van de resultaten van de tweede verificatie ten gronde, en uiterlijk de laatste werkdag van de twaalfde kalendermaand volgend op de indieningsmaand. Binnen dezelfde termijn worden de geïndividualiseerde verantwoordingsstukken, die betrekking hebben op de gevallen vermeld in de bestanden C 10 en C 10bis, zonodig aangevuld met aanvullende verantwoordingsstukken, tegen een ontvangstbewijs, bezorgd aan het bevoegde werkloosheidsbureau.

Voor de niet opnieuw heringediende uitgaven wordt het resultaat van de tweede verificatie ten gronde geacht definitief te zijn. Voor de uitgaven die heringediend werden zonder dat er een motivering werd aangevoerd, wordt het resultaat van de tweede verificatie ten gronde bevestigd. De in dit lid bedoelde uitgaven kunnen niet meer heringediend worden.

Ingeval de herindiening van de gegevensbestanden of van de verantwoordingsstukken, bedoeld in het tweede lid geschiedt buiten de vastgestelde termijnen, wordt het resultaat van de tweede verificatie ten gronde bevestigd. Deze uitgaven kunnen niet heringediend worden. § 7. De Rijksdienst voert op de opnieuw heringediende uitgaven, niet bedoeld in § 6, vierde lid, een derde en definitieve verificatie ten gronde uit. Hij houdt hierbij tevens rekening met de eventuele aanvullende geïndividualiseerde verantwoordingsstukken en met de motivering van de uitbetalingsinstelling.

Vooraleer een nieuwe beslissing tot verwerping te nemen of een voorstel tot bijpassing te bevestigen, nodigt de Rijksdienst de uitbetalingsinstelling uit voor een bespreking van de betwiste uitgaven. Tijdens de bespreking kunnen de voorstellen tot bijpassing, rekening houdend met de bepaling van § 8, eerste lid, nader onderzocht worden en individueel bevestigd worden.

De uitgaven of gedeelten van uitgaven die opnieuw werden ingediend, kunnen geheel of gedeeltelijk het voorwerp uitmaken van een goedkeuring of een verwerping. De Rijksdienst kan eveneens een bijpassing voorstellen.

De uitgaven of gedeelten van uitgaven die bij de derde verificatie verworpen worden, zijn definitief verworpen en kunnen niet meer heringediend worden.

De resultaten van de derde en definitieve verificatie ten gronde en hun motivering worden aan de uitbetalingsinstelling ter kennis gebracht de laatste kalenderdag van de dertiende kalendermaand volgend op de indieningsmaand. Gebeurt de kennisgeving voordien, dan wordt zij toch geacht gebeurd te zijn op deze laatste kalenderdag. De kennisgeving geschiedt door het overmaken van nieuwe gegevensbestanden C 13 en C 14 en borderellen C 15. Bij ontstentenis van tijdige kennisgeving worden deze uitgaven beschouwd als globaal en definitief goedgekeurd. § 8. Het in dit artikel bedoelde voorstel tot bijpassing vervalt indien de voorgestelde bijpassing intussen reeds werd verricht. Het voorstel stelt de uitbetalingsinstelling niet vrij van het nazicht of de voorgestelde bijpassing, rekening houdend met de aanduidingen vermeld op de uitkeringskaart bedoeld in artikel 146 en met de wettelijke en reglementaire bepalingen, aan de werknemer toekomt. Het voorstel stelt de uitbetalingsinstelling slechts vrij van het nazicht indien het, op vraag van de uitbetalingsinstelling, door het werkloosheidsbureau tijdens de bespreking bedoeld in § 5, tweede lid, of in § 7, tweede lid, zonodig op zicht van de vereiste toegevoegde geïndividualiseerde verantwoordingsstukken, individueel werd bevestigd. De individuele bevestiging wordt geattesteerd op een geschrift dat aan de uitbetalingsinstelling wordt overgemaakt.

De Minister bepaalt, na advies van het beheerscomité, of de gegevensoverdrachten, de mededelingen en de kennisgevingen van de uitbetalingsinstelling naar de Rijksdienst en omgekeerd, bedoeld in onderhavig artikel, gebeuren via papieren drager, via elektronische drager of via elektronische weg.

De Rijksdienst bepaalt in zijn onderrichtingen, inzonderheid rekening houdend met de artikelen 160 tot 163, 1° hoe de indiening en de herindiening van de uitgaven en het opmaken van de gegevensbestanden en borderellen bedoeld in onderhavig artikel, in concreto geschiedt, alsmede de modellen van de ontvangstbewijzen;2° de modaliteiten inzake de transmissie van de in het tweede lid bedoelde gegevensoverdrachten, mededelingen en kennisgevingen;3° de termijnen waarbinnen de preliminaire verificatie, bedoeld in § 2, vierde lid en in § 4, vijfde lid geschiedt, indien het materieel mogelijk is deze verificatie uit te voeren;4° welke geïndividualiseerde verantwoordingsstukken ingediend moeten worden;5° de redenen waarom een uitgave uitgeschakeld, en dus niet aanvaard wordt en de wijze waarop de motivering van deze beslissing wordt opgesteld en aan de uitbetalingsinstelling wordt meegedeeld;6° de redenen waarom een uitgave verworpen, en dus niet goedgekeurd wordt en de wijze waarop de motivering van deze beslissing wordt opgesteld en aan de uitbetalingsinstelling wordt meegedeeld;7° de gevallen waarin een voorstel tot bijpassing wordt gedaan;8° de wijze en het tijdstip waarop de in § 5, tweede lid, en in § 7, tweede lid, voorziene eventuele bespreking met de uitbetalingsinstelling wordt georganiseerd;9° in welke gevallen de originele geïndividualiseerde verantwoordingsstukken die betrekking hebben op de betwiste uitgaven, dan wel een kopie ervan, in toepassing van § 3, vijfde lid en van § 5, zesde lid, aan de uitbetalingsinstelling worden bezorgd;10° de gevallen waarin en de wijze waarop de werkloze in kennis wordt gesteld van een voorstel tot bijpassing.».

Art. 2.Artikel 165 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1998, wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 165.Het bedrag van de definitief uitgeschakelde uitgaven bedoeld in artikel 164, § 3, eerste lid, in § 4, derde en vierde lid en in § 5, derde lid, wordt geacht beschikbaar te zijn op de financiële rekening van de uitbetalingsinstelling uiterlijk op het einde van de twaalfde kalendermaand volgend op de datum van de kennisgeving van de resultaten van de eerste verificatie ten gronde.

Het bedrag van de definitief verworpen uitgaven bedoeld in artikel 164, § 4, derde en vierde lid, § 6, derde en vierde lid, en § 7, vierde lid, wordt geacht beschikbaar te zijn op de financiële rekening van de uitbetalingsinstelling uiterlijk op het einde van de dertigste kalendermaand volgend op de datum van de kennisgeving van de resultaten van de eerste verificatie ten gronde.

De beschikbaarheid op de financiële rekening van de uitbetalingsinstelling beduidt dat de bedragen die niet werden ingevorderd bij de werkloze en evenmin uit de rekeningen werden geschrapt in toepassing van artikel 168, derde lid, via overschrijving van een externe financiële rekening of van een financiële rekening betreffende de werkingskosten, naar de financiële rekening van de uitbetalingsinstelling, dienstig voor de betalingen van de uitkeringen, beschikbaar worden gesteld.

De bedragen die in strijd met het derde lid, niet beschikbaar worden gesteld op de financiële rekening dienstig voor de betalingen van de uitkeringen, worden voor de toepassing van artikel 168bis, § 4, tweede lid, gelijkgesteld met financieel beschikbare middelen en aldus in rekening gebracht voor vergelijking met de door het beheerscomité vastgestelde liquiditeitsmarge.

De uitbetalingsinstellingen zijn ertoe gehouden trimesterieel de geconsolideerde toestand van hun schuldpositie ingevolge definitieve uitschakelingen en definitieve verwerpingen aan de Rijksdienst mee te delen op de wijze bepaald in de boekhoudkundige onderrichtingen van de Rijksdienst. ».

Art. 3.Artikel 166 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «

Art. 166.De artikelen 144 tot 146 zijn niet van toepassing op de beslissingen bedoeld in artikel 164. ».

Art. 4.In artikel 170 van hetzelfde besluit wordt het laatste lid vervangen door de volgende leden : « Onder inhouding van de eventuele kosten worden de door het voornoemde bestuur ingevorderde bedragen overgemaakt aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst, of, indien het een schuld betreft bedoeld in het vierde lid, aan de betreffende uitbetalingsinstelling.

In geval de werkloze, na het overmaken van het dossier overeenkomstig het vierde lid, nog terugbetalingen verricht aan de uitbetalingsinstelling, brengt deze instelling het voornoemde bestuur ervan in kennis dat de schuld dienovereenkomstig wordt verminderd. ».

Art. 5.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 16 september 1991 tot vaststelling van de vergoedingen voor administratiekosten van de uitbetalingsinstellingen belast met de uitbetaling van werkloosheidsuitkeringen gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 april 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht : A. het tweede lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van onderhavig besluit wordt als een geval beschouwd, de uitgave van werkloosheidsuitkeringen voor een werkloosheidsmaand, aan een werkloze vermeld in de gegevensbestanden bedoeld in artikel 164, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, voor zover gelijktijdig voldaan is aan de volgende voorwaarden : 1° de uitgave wordt door het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening geheel of gedeeltelijk aanvaard;2° de uitgave heeft geen betrekking op een werkloosheidsmaand waarvoor door eenzelfde betalingsinstelling voor eenzelfde werkloze, reeds een geval in rekening werd gebracht;3° de uitgave wordt vermeld in de gegevensbestanden betreffende de maand die samenvalt met de refertemaand of met de zes daaropvolgende maanden.»;

B. het derde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van het tweede lid, 3°, wordt als refertemaand beschouwd, de maand tijdens dewelke het werkloosheidsbureau de uitkeringskaart aan het betalingsorganisme heeft bezorgd, 1° indien dit bureau de in artikel 145 van voormeld besluit van 25 november 1991 vermelde termijnen niet heeft nageleefd, 2° of indien de aflevering van de uitkeringskaart het gevolg is van een gerechtelijke beslissing, of van een beslissing van het beheerscomité van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening in toepassing van artikel 73 van voormeld besluit van 25 november 1991.»;

C. het vierde lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De voorwaarde vermeld in het tweede lid, 3°, is niet van toepassing op uitgaven die het voorwerp uitmaakten van een uitschakeling, voor zover zij heringediend worden binnen de termijn bedoeld in artikel 164, § 4, tweede lid, van het voormeld besluit van 25 november 1991, en geheel of gedeeltelijk worden aanvaard. ».

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999. De artikelen 1, 2, 3 en 5 zijn toepasselijk op de uitgaven behorende tot de indieningsmaand januari 1999 of tot een daarop volgende indieningsmaand.

Art. 7.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 januari 1999.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Besluitwet van 28 december 1944, Belgisch Staatsblad van 30 december 1944; Wet van 14 juli 1951, Belgisch Staatsblad van 16 december 1951;

Wet van 14 februari 1961, Belgisch Staatsblad van 15 februari 1961;

Wet van 16 april 1963, Belgisch Staatsblad van 23 april 1963;

Wet van 11 januari 1967, Belgisch Staatsblad van 14 januari 1967;

Wet van 10 oktober 1967, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1967;

Koninklijk besluit nr. 13 van 11 oktober 1978, Belgisch Staatsblad van 31 oktober 1978;

Koninklijk besluit nr. 28 van 24 maart 1982, Belgisch Staatsblad van 26 maart 1982;

Wet van 22 januari 1985, Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985;

Wet van 30 december 1988, Belgisch Staatsblad van 5 januari 1989;

Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992;

Wet van 30 maart 1994, Belgisch Staatsblad van 31 maart 1994;

Koninklijk besluit van 14 november 1996, Belgisch Staatsblad van 31 december 1996;

Wet van 13 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1997;

Wet van 13 februari 1998, Belgisch Staatsblad van 19 februari 1998;

Koninklijk besluit van 16 september 1991, Belgisch Staatsblad van 15 oktober 1991;

Koninklijk besluit van 25 november 1991, Belgisch Staatsblad van 31 december 1991;

Koninklijk besluit van 6 april 1995, Belgisch Staatsblad 30 mei 1995;

Koninklijk besluit van 26 maart 1996, Belgisch Staatsblad 6 april 1996;

Koninklijk besluit van 16 juli 1998, Belgisch Staatsblad 31 juli 1998.

^