Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 juni 2002
gepubliceerd op 29 juni 2002

Koninklijk besluit betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht

bron
ministerie van binnenlandse zaken en ministerie van justitie
numac
2002009610
pub.
29/06/2002
prom.
26/06/2002
ELI
eli/besluit/2002/06/26/2002009610/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 JUNI 2002. - Koninklijk besluit betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, inzonderheid op artikel 22, tweede en derde lid, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1991;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (I), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 oktober 1991, 29 oktober 1993, 31 maart 1995, 16 april 1998 en 3 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 september 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (II);

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 21 januari 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 29 januari 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad van 30 januari 2002 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 33.056/2 van de Raad van State, gegeven op 27 mei 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet, voor wat betreft artikel 1, 13° en artikel 2, 6e lid, op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat deze bepalingen een dringend karakter hebben in het kader van de toepassing van het Frans-Belgisch akkoord inzake politie- en douanesamenwerking van 5 maart 2001, wat de gemengde patrouilles betreft;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De uitzondering bepaald bij artikel 22, tweede lid, van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, gewijzigd bij de wet van 30 januari 1991, is van toepassing op de agenten die deel uitmaken van de volgende diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht : 1° de krijgsmacht;2° het operationeel kader van de politiediensten; 3°de militairen van het administratief en logistiek kader van de politiediensten alsook de militairen die daarnaar zijn overgegaan, die belast zijn met het toezicht op de installaties en het materiaal van de politiediensten; 4° de politieambtenaren van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;5° de hoofden en de leden van de Diensten Enquêtes van de Vaste Comités van toezicht op de politiediensten en op de inlichtingendiensten;6° de agenten van de Administratie van douane en accijnzen;7° de buitendiensten van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen;8° de buitendiensten van het Bestuur Veiligheid van de Staat;9° de aangestelden, houtvesters en woudmeesters van het bosbeheer die ressorteren onder de administratie "Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer" van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;10° de ambtenaren en aangestelden van het bosbeheer van de "Division de la Nature et des Forêts" van het Ministerie van het Waalse Gewest;11° de boswachters van de Dienst Groene Ruimten - Waters en Bossen van het Brussels Instituut voor Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;12° de inspecteurs van de Dienst Beveiliging van de Luchtvaart- en Luchthaveninspectie;13° de politiediensten van een lidstaat van de Europese Unie, overeenkomstig een bilateraal of multilateraal akkoord van politiesamenwerking of een maatregel die genomen is in het kader van titel VI van het Verdrag over de Europese Unie, waarin bepaald wordt dat deze politieambtenaren bepaalde politieopdrachten uitvoeren in België waarbij zij wapens dragen.

Art. 2.Artikel 1 is uitsluitend van toepassing op de diensten waarvoor de bevoegde overheid vooraf de wapens en de munitie heeft bepaald die behoren tot de reglementaire uitrusting, alsook de bepalingen heeft vastgelegd betreffende het verwerven, het voorhanden hebben, het bewaren, het dragen, het gebruiken en het vervreemden van die wapens en munitie.

Voor de dienst bedoeld onder 1° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister van Landsverdediging.

Voor de diensten bedoeld onder 2° tot 6° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze dienst onder zijn bevoegdheid heeft op gelijkluidend advies van de Minister van Justitie.

Voor de diensten bedoeld onder 9°, 10° en 11° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze diensten onder zijn bevoegdheid heeft, na advies van de Minister van Justitie.

Voor de dienst bedoeld onder 12° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze dienst onder zijn bevoegdheid heeft, na gelijkluidend advies van de Minister van Justitie en van de Minister van Binnenlandse Zaken. In geen geval wordt het gebruik van wapens door die dienst op de instapzones voor passagiers toegelaten.

Het gebruik van wapens wordt beperkt tot gevallen van wettige zelfverdediging bij de uitvoering van beveiligingsopdrachten op de luchthaven Brussel-Nationaal, die worden uitgevoerd, enerzijds, door het inzetten van permanente patrouilles op de perimeter van de luchthaven, en anderzijds, door toegangscontroles bij de overgangen « landside/airside ».

Voor de diensten bedoeld onder 13° van artikel 1 bepaalt de Minister van Binnenlandse Zaken vooraf in overleg met de bevoegde buitenlandse overheden de wapens en munitie van de reglementaire uitrusting die gedragen mogen worden tijdens opdrachten in België. Het gebruik van de wapens wordt beperkt tot de gevallen van wettige verdediging.

Art. 3.De voornaamste kenmerken van elk dienstvuurwapen worden voor elke dienst, bedoeld in artikel 1, 2° tot 12°, vermeld in het centraal wapenregister.

Art. 4.Het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (I), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 oktober 1991, 29 oktober 1993, 31 maart 1995, 16 april 1998 en 3 mei 1999, wordt opgeheven.

Het koninklijk besluit van 11 september 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (II) wordt opgeheven.

Art. 5.Niettegenstaande de opheffing van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (I) blijven van kracht : 1° artikel 1, 3°, tot aan de instelling van alle lokale politiekorpsen overeenkomstig artikel 248 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;2° de besluiten die genomen werden ter uitvoering van artikel 2 ervan, totdat ze vervangen worden met toepassing van artikel 2 van dit besluit. Niettegenstaande de opheffing van het koninklijk besluit van 11 september 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (II), blijven de besluiten die genomen werden ter uitvoering van artikel 2 ervan van kracht totdat ze vervangen worden met toepassing van artikel 2 van dit besluit.

Art. 6.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 juni 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

^