Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 mei 2004
gepubliceerd op 28 mei 2004

Koninklijk besluit tot wijziging op het vlak van de solvabiliteitsmargevereisten van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2004011251
pub.
28/05/2004
prom.
26/05/2004
ELI
eli/besluit/2004/05/26/2004011251/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 MEI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging op het vlak van de solvabiliteitsmargevereisten van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het koninklijk besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, zet de richtlijnen 2002/12 en 2002/13 tot wijziging van respectievelijk de richtlijnen 79/267 en 73/239 op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor levensverzekeringsondernemingen en schadeverzekeringsondernemingen (P.B. van 20 maart 2002) om in het uitvoeringsbesluit van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, namelijk het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen.

Het is immers zo dat een aantal aspecten van de solvabiliteitsvereisten in dit algemeen reglement worden geregeld. Het gaat voornamelijk om de berekeningswijze van de vereiste marge en om de bepalingen omtrent het minimum vereiste waarborgfonds.

Dit besluit moet dan ook worden gezien in samenhang met het koninklijk besluit dat de omzetting van de richtlijnen in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen regelt.

Algemeen is het zeker nodig, gezien de inflatie en ook de verhoogde schadeclaims en kosten, het minimumwaarborgfonds te verhogen.

Op deze situatie heeft België echter wel reeds grotendeels geanticipeerd, door een aanpassing van artikel 19 van het algemeen reglement van 22 februari 1991 via het koninklijk besluit van 26 november 1999.

Naar de toekomst toe wordt dit minimumbedrag ook automatisch aangepast aan het Europese indexcijfer van de consumptiegoederen.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel heft artikel 17, § 1 van het uitvoeringsbesluit op omdat de regeling van deze paragraaf, omwille van de samenhang, in de wet wordt opgenomen.

Artikel 2 Dit artikel vervangt volledig artikel 18 A en B van het uitvoeringsbesluit dat de berekening van de samen te stellen solvabiliteitsmarge regelt. De basisprincipes worden grotendeels behouden.

Voor de activiteit van de takken niet-leven zijn volgende punten wel nieuw : -voor de takken 11, 12 en 13 wordt voor de berekening van de vereiste solvabiliteitsmarge zowel het premie-incasso als de schadelast met 50 % verhoogd; - de basisbedragen waarop het grootste percentage wordt berekend wordt opgetrokken tot 50 miljoen euro voor de premies en tot 35 miljoen euro voor de schaden (momenteel 10 miljoen en 7 miljoen euro); - de vereiste solvabiliteitsmarge mag niet meer dalen tegenover het vorige boekjaar dan verhoudingsgewijs met de evolutie van de technische voorzieningen voor te betalen schaden.

Voor de activiteit levensverzekeringen kan als nieuw worden aangemerkt dat ook voor producten verbonden met beleggingsfondsen een beperkte vereiste solvabiliteitsmarge moet worden samengesteld wanneer de beheerskosten binnen een periode van vijf jaar of minder kunnen worden aangepast.

Artikel 3 Dit artikel past in artikel 19 van het algemeen reglement de absolute minima van het waarborgfonds aan de nieuwe vereisten van de richtlijnen aan.

Gezien de reeds vermelde anticipatie door de Belgische wetgever, zal de weerslag van de nieuwe bedragen voor de bestaande ondernemingen eerder beperkt zijn.

Enkel voor tak 17, rechtsbijstand, is de verhoging belangrijk te noemen, namelijk van 625.000 euro tot 2 miljoen euro.

In § 3 wordt tevens een nieuwe bepaling toegevoegd die de minima koppelt aan het indexcijfer van de Europese consumptieprijzen.

Artikel 4 Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit.

Dit artikel last hiertoe in het algemeen reglement een artikel 39ter in dat tevens de overgangsregeling bevat.

Hierbij werd geoordeeld dat de in de richtlijnen opgenomen maximumtermijnen, namelijk 5 jaar met mogelijkheid van een nog bijkomende verlenging met twee jaar, omwille van de verbruikersbescherming te lang uitvallen.

Daarom werd voorzien dat voor nieuwe ondernemingen het besluit onmiddellijk van toepassing wordt op datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Voor de reeds toegelaten ondernemingen is de datum van 31 december 2005 opgenomen, met een mogelijke verlenging van 2 jaar onder bepaalde voorwaarden.

Voor enkele specifieke punten werd wel de termijn van vijf jaar overgenomen, mits echter een progressieve procentuele aanpassing per jaar wordt doorgevoerd.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

26 MEI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging op het vlak van de solvabiliteitsmargevereisten van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 15, § 1, derde lid, vervangen bij koninklijk besluit van 12 augustus 1994;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, zoals tot op heden gewijzigd;

Gelet op de richtlijn 2002/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002, tot wijziging van richtlijn 79/267/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor levensverzekeringsondernemingen.

Gelet op de richtlijn 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002, tot wijziging van richtlijn 73/239/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen;

Gelet op het advies van de Commissie voor Verzekeringen van 30 juni 2003;

Gelet op het advies van de Controledienst voor de Verzekeringen van 4 september 2003;

Gelet op het advies 36.814/1 van de Raad van State, gegeven op 6 april 2004;

Op de voordracht van Onze Minister van Economie, en op advies van Onze in raad vergaderende Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 17 van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekerings-ondernemingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 november 1994 en 26 november 1999, wordt § 1 opgeheven.

Art. 2.In artikel 18 van hetzelfde besluit worden punt A gewijzigd bij koninklijk besluit van 26 november 1999 en punt B, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 maart 1995 en 26 november 1999 vervangen als volgt : « A. Verzekeringen vermeld onder de nummers 1 tot 18 van Bijlage I van dit besluit : § 1. De vereiste solvabiliteitsmarge wordt zowel bepaald ten opzichte van het jaarlijks totaal van premies of bijdragen, als ten opzichte van de gemiddelde schadelast van de laatste drie boekjaren.

Wanneer de ondernemingen hoofdzakelijk slechts één of meer van de risico's van krediet, storm, hagel of vorst dekken, wordt voor de referentieperiode voor de gemiddelde schadelast rekening gehouden met de laatste zeven boekjaren.

Onverminderd artikel 19 van dit besluit moet het bedrag van de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk zijn aan de hoogste uitkomst van de volgende twee voor het geheel der takken gemaakte berekeningen.

Eerste berekening (ten opzichte van de premies).

Voor de berekening ten opzichte van de premies of bijdragen wordt uitgegaan van hetzij het bedrag van de uitgegeven brutopremies of -bijdragen, zoals hieronder berekend, hetzij het bedrag van de verdiende brutopremies of -bijdragen, naargelang welke van beide bedragen het hoogst is.

De premies of bijdragen die verband houden met de verrichtingen van de takken 11, 12 en 13 zoals bedoeld in de Bijlage I van dit besluit, worden met 50 % verhoogd.

De premies of bijdragen die in het kader van het directe verzekeringsbedrijf gedurende het laatste boekjaar zijn uitgegeven, met inbegrip van bijkomende kosten, worden samengeteld.

Daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de premies die gedurende het laatste boekjaar uit hoofde van herverzekering werden aangenomen.

Daarvan wordt afgetrokken het totaalbedrag van de gedurende het laatste boekjaar vernietigde premies of bijdragen, alsook het totaalbedrag van de belastingen, taksen en andere toeslagen geïnd voor rekening van derden op de samengetelde premies of bijdragen.

Nadat het aldus verkregen bedrag in twee gedeelten is gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van 50.000.000 eur en een tweede gedeelte dat het overschot omvat, wordt van deze gedeelten respectievelijk 18 % en 16 % genomen en vervolgens opgeteld.

De aldus verkregen uitkomst wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven, en het bedrag van de brutoschaden, dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %.

Tweede berekening (ten opzichte van de schadegevallen).

Voor de takken 11, 12 en 13 worden de schaden, voorzieningen en uitgeoefend verhaal verhoogd met 50 %.

Vervolgens worden de bedragen van de gemiddelde schaden die gedurende de laatste drie boekjaren in het kader van het directe verzekeringsbedrijf zijn betaald, opgeteld zonder aftrek van de schaden ten laste van de herverzekeraars.

Daaraan wordt toegevoegd het bedrag van de schaden die gedurende dezelfde perioden uit hoofde van aangenomen herverzekeringen of retrocessies zijn betaald, en het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het einde van het laatste boekjaar voor zowel het directe verzekeringsbedrijf als aangenomen herverzekeringen zijn gevormd.

Daarvan worden de gedurende de in leden 1 en 2 van deze paragraaf bedoelde perioden voor het uitoefenen van verhaalsrecht ontvangen bedragen afgetrokken.

Van deze uitkomst wordt eveneens afgetrokken het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het begin van het tweede boekjaar voorafgaande aan het laatste afgesloten boekjaar voor zowel het directe verzekeringsbedrijf als aangenomen herverzekeringen zijn gevormd.

Indien de overeenkomstig lid 2 van deze paragraaf in aanmerking genomen referentieperiode gelijk is aan zeven jaar, wordt het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden die aan het begin van het zesde boekjaar voorafgaande aan het laatst afgesloten boekjaar zijn gevormd, afgetrokken Nadat, al naar gelang de overeenkomstig leden 1 en 2 van deze paragraaf in aanmerking genomen referentieperiode, een derde, respectievelijk een zevende van het aldus verkregen bedrag in twee gedeelten is gesplitst, namelijk een eerste gedeelte ten belope van 35 miljoen eur, en een tweede gedeelte dat het overschot omvat, wordt van deze gedeelten respectievelijk 26 % en 23 % genomen en vervolgens opgeteld.

De aldus verkregen uitkomst wordt vermenigvuldigd met het getal dat de voor de som van de laatste drie boekjaren bestaande verhouding aangeeft tussen het bedrag van de schaden die na aftrek van de uit hoofde van herverzekering invorderbare bedragen ten laste van de onderneming blijven, en het bedrag van de brutoschaden; dit verhoudingsgetal mag in geen geval lager zijn dan 50 %. § 2. In het geval van de risico's die behoren tot tak 18, zoals bedoeld in Bijlage I van dit besluit, dient het bedrag van de betaalde schaden, waarvan bij de berekening ten opzichte van de schaden moet worden uitgegaan, overeen te komen met de voor de onderneming uit de verleende bijstand voortvloeiende kosten. § 3. De percentages die moeten worden toegepast overeenkomstig punt A, § 1, 10e lid en 19e lid van dit artikel worden tot één derde verminderd voor de ziekteverzekering die op een gelijkaardige wijze als de levensverzekering wordt beheerd, onder voorwaarde dat : a) de premies worden berekend volgens verzekeringswiskundige methoden aan de hand van ziektetafels;b) een ouderdomsvoorziening wordt gevormd;c) een aanvullende premie wordt geheven om een passende veiligheidsmarge te vormen;d) de verzekeringsonderneming de overeenkomst uiterlijk voor het einde van het derde verzekeringsjaar kan opzeggen;e) in de overeenkomst de mogelijkheid is vastgesteld om ook voor lopende overeenkomsten de premies te verhogen of de uitkeringen te verminderen. § 4. Indien de vereiste solvabiliteitsmarge lager is dan de vereiste solvabiliteitsmarge van het voorgaande jaar, moet de vereiste solvabiliteitsmarge ten minste gelijk zijn aan de vereiste solvabiliteitsmarge van het voorgaande jaar, vermenigvuldigd met het verhoudingsgetal van het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden aan het einde van het laatste boekjaar en het bedrag van de voorzieningen voor te betalen schaden aan het begin van het laatste boekjaar. Bij deze berekeningen worden de technische voorzieningen berekend verminderd met de herverzekering, maar het quotiënt mag in geen geval meer dan 1 bedragen.

B. Verzekeringen vermeld onder de nummers 21 tot 29 van Bijlage I van dit besluit. a) Voor de activiteiten van de takken 21, 22, 28, 29 en van de tak 23, wanneer de onderneming het beleggingsrisico draagt, dit met uitzondering van de aanvullende verzekeringen, is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van de volgende twee berekeningen : Eerste berekening : Een gedeelte dat gelijk is aan 4 % van de voorziening voor verzekering leven die betrekking heeft op de rechtstreekse zaken en de in herverzekering aangenomen zaken zonder aftrek van de herverzekering, vermenigvuldigd met de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding tussen het bedrag van de voorziening voor verzekering leven met aftrek van de in herverzekering afgestane zaken en het brutobedrag van deze voorziening;deze verhouding mag in geen geval kleiner zijn dan 85 %.

Tweede berekening : Een gedeelte dat gelijk is aan 0,3 % van de niet-negatieve risicokapitalen, ten laste van de onderneming, vermenigvuldigd met de voor het laatste boekjaar bestaande verhouding tussen het bedrag van de risicokapitalen, ten laste van de onderneming na cessie en retrocessie in herverzekering, en het bedrag van de risicokapitalen zonder aftrek van de herverzekering; deze verhouding mag in geen geval kleiner zijn dan 50 %.

Wat betreft de tijdelijke verzekeringen bij overlijden die niet hernieuwd kunnen worden door stilzwijgende verlenging en die een maximale looptijd van drie jaar hebben, wordt echter het hierboven vermelde gedeelte tot 0,1 % herleid; voor deze met een looptijd van meer dan drie jaren en minder dan vijf jaren, wordt dit gedeelte tot 0,15 % herleid. b) Voor de aanvullende verzekeringen van de takken 21, 22 en 23 dient de samen te stellen solvabiliteitsmarge gelijk te zijn aan de uitkomst van de berekening zoals ze in punt A, § 1 van dit artikel beschreven werd onder de rubriek « eerste berekening » voor de activiteitengroep niet-leven.c) Voor de activiteiten van tak 23, voorzover de onderneming geen beleggingsrisico draagt en het bedrag ter dekking van de beheerskosten vast is voor een periode van meer dan vijf jaar, bedraagt de vereiste solvabiliteitsmarge 1 % van de technische voorzieningen. Wanneer het bedrag ter dekking van de beheerskosten vast is voor een periode van vijf jaar of minder bedraagt de vereiste solvabiliteitsmarge 25 % van de nettobeheerskosten voor deze verrichtingen van het vorige boekjaar.

Voorzover de onderneming ook een overlijdensrisico dekt, wordt de vereiste solvabiliteitsmarge verhoogd met een gedeelte van 0,3 % van het risicokapitaal, berekend volgens punt a), tweede berekening van deze afdeling. d) Voor de activiteiten van tak 27 wordt de vereiste solvabiliteitsmarge op dezelfde manier bepaald zoals voor tak 23, waarbij de « technische voorzieningen » vervangen werden door « beheerde kapitalen ».e) Voor de activiteiten van tak 24 is de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk aan de som van de volgende twee elementen : a) een gedeelte van 4 % van de technische voorzieningen berekend overeenkomstig punt B, a), eerste berekening, van dit artikel;de vereiste solvabiliteitsmarge voor ondernemingen die de activiteitengroep niet-leven uitoefenen, b) zoals vastgesteld in § 3 van punt A van dit artikel, met uitzondering van de bepalingen betreffende het minimumwaarborgfonds zoals opgenomen in artikel 19 van dit besluit.f) Voor de activiteiten van tak 25 dient de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk te zijn aan 1 % van het vermogen van de deelgenootschappen.g) Voor de activiteiten van tak 26 dient de vereiste solvabiliteitsmarge gelijk te zijn aan 4 % van de wiskundige voorzieningen zoals bedoeld in punt B, a), eerste berekening, van dit artikel die op deze activiteiten betrekking hebben.»

Art. 3.Artikel 19 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 november 1994 en 26 november 1999, wordt vervangen als volgt : « Art. 19, § 1. Het absolute minimum van het waarborgfonds wordt vastgelegd op : 1° 2.000.000 eur voor de takken 1 tot en met 9 en 16 tot en met 18 2° 3.000.000 eur voor te takken 10 tot en met 15 en 21 tot en met 29.

Indien de verzekeringsactiviteit, zowel in België als in het buitenland, betrekking heeft op meerdere takken van de groep van activiteiten « niet-leven », wordt voor de berekening van de marge van deze groep slechts rekening gehouden met de tak van de groep die het hoogste absolute minimum van het waarborgfonds vereist.

Voor onderlinge verzekeringsverenigingen die enkel contracten met variabele bijdragen aanbieden, wordt het absoluut minimum van het waarborgfonds met 1/4 verminderd. § 2. De solvabiliteitsmarge dient samengesteld te worden tot beloop van het waarborgfonds met een minimum zoals bepaald in § 1 van dit artikel door andere elementen dan die bedoeld in artikel 15bis, § 1, punten 8, 9, 10, 11 en 12 van de wet. § 3. De bedragen genoemd in punt A, § 1, eerste en tweede berekening, van artikel 18 en in § 1 van dit artikel worden jaarlijks en voor de eerste maal op 20 september 2003 aangepast aan de schommelingen in het door Eurostat bekendgemaakte Europese indexcijfer van de consumptieprijzen dat alle lidstaten bestrijkt.

Het bedrag wordt automatisch aangepast door het basisbedrag in euro te verhogen met de procentuele wijziging van het indexcijfer gedurende de periode tussen de inwerkingtreding van de richtlijnen 2002/12 en 2002/13 en de actualiseringdatum, en afgerond op een veelvoud van 100.000 eur Indien deze wijziging sinds de laatste aanpassing minder dan 5 % bedraagt, wordt de actualisering niet toegepast. »

Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een artikel 39ter ingevoegd, luidend als volgt : « Art. 39ter § 1. Dit koninklijk besluit treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. § 2. Voor de ondernemingen die op deze datum over de toelating bedoeld door artikel 4 van de wet beschikken, zijn de bepalingen van dit besluit voor de eerste maal van toepassing voor de boekjaren die op 1 januari 2005 of in de loop van dat kalenderjaar aanvangen.

Tot op die datum blijven de bepalingen zoals die in voege waren van toepassing. § 3. Voor de ondernemingen die op datum van inwerkingtreding van dit besluit, over de toelating bedoeld door artikel 4 van de wet beschikken en op 31 december 2005 niet aan de bepalingen van dit besluit voldoen, kan de C.B.F.A. een bijkomende termijn van maximum 2 jaar toestaan om hieraan te voldoen, mits hem een plan ter goedkeuring wordt voorgelegd waaruit blijkt dat binnen deze periode aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan.

Gedurende deze periode moeten de ondernemingen blijven beantwoorden aan de bepalingen van toepassing vóór de dag van inwerkingtreding van dit besluit. § 4. Voor de toepassing van de vereisten opgenomen onder artikel 18, punt A., § 1, eerste berekening, 2e lid en tweede berekening, 1e lid geldt een overgangstermijn van vijf jaren. Hierbij moet wel vanaf 31 december 2005 een verhoging van 10 % per jaar in aanmerking worden genomen. »

Art. 5.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Economische Zaken behoren, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Ponza, 26 mei 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie, Mevr. F. MOERMAN

^