Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 november 2001
gepubliceerd op 05 december 2001

Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 12, tweede en vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging

bron
ministerie van binnenlandse zaken
numac
2001001173
pub.
05/12/2001
prom.
26/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/26/2001001173/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 12, tweede en vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Artikel 12 van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, gewijzigd bij de wet van 20 september 1998, voorziet dat een balseming, voorafgaandelijk aan de kisting, in de door de Koning bepaalde gevallen kan toegelaten worden. Deze bepaling geeft aan de Koning eveneens de bevoegdheid om de in het derde lid van dit artikel bedoelde voorwerpen en procédés, alsook de voorwaarden waaraan een doodkist dient te beantwoorden, te definiëren.

Het ontwerp van koninklijk besluit, dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen, strekt er toe om uitvoering aan deze bepaling te geven.

Krachtens artikel 1 kan de burgemeester, op eensluidend advies van de gezondheidsinspecteur die ressorteert onder de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu, de balseming in uitzonderlijke gevallen, zoals voor internationaal lijkenvervoer en in sommige rampsituaties, toestaan.

Het balsemen kan in sommige landen of continenten verplicht zijn voor internationaal lijkenvervoer naar gebleken is bij de ramp met de « Herald of Free Enterprise » in Zeebrugge op 6 maart 1987, waar het balsemen van de lijken het mogelijk heeft gemaakt om de drenkelingen door hun familieleden te laten identificeren. Een ploeg Britse specialisten is daar tot de balseming van de slachtoffers overgegaan.

Artikel 2 bevat de voorschriften waaraan een doodkist dient te voldoen. Er weze aan herinnerd dat luidens het voormelde artikel 12 van de wet van 20 juli 1971, de doodkist de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet mag beletten. Daarom wordt voorzien dat doodkisten uit massief hout of andere materialen moeten bestaan die de natuurlijke of normale ontbinding van het lijk of de crematie niet mogen beletten. Het gebruik van kartonnen doodkisten is verboden.

De lijmen, vernissen en andere afdeklagen die bij doodkisten worden gebruikt, mogen uiteraard de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten.

Kunststoffen of metalen die worden gebruikt voor handvatten, sierstukken en verbindingselementen als spijkers, schroeven, nieten, klemmen en metalen voeglatten zijn toegestaan.

Doodkisten dienen op zulke wijze gefabriceerd te worden dat, behalve de houten handgrepen, alle andere handgrepen, sierschroeven en andere sierstukken van buitenaf verwijderd kunnen worden.

De binnenafwerking van de doodkisten mag enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen.

De voorwaarden waaraan de doodkist moet voldoen en die vervat zijn in artikel 2, zijn niet toepasselijk op doodkisten bestemd voor internationaal lijkenvervoer.

Luidens artikel 3 mogen de lijkzakken eveneens enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen en materialen.

Vermits het besluit in artikel 2 de voorwaarden regelt waaraan een doodkist dient te voldoen, heft artikel 4 artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, dat in voorwaarden voor doodkisten voor crematie voorzag, op.

Het ontworpen besluit werd aangepast aan de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies van 3 oktober 2001.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET ADVIES 31.592/2 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 27 april 2001 door de Minister van Binnenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot uitvoering van artikel 12, tweede en vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging", heeft op 3 oktober 2001 het volgende advies gegeven : Algemene opmerkingen 1. De steller van het ontwerp wordt erop gewezen dat de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen de bevoegdheid om, wat de ondergeschikte besturen betreft, de aangelegenheid van "de begraafplaatsen en de lijkbezorging" (artikel 6, § 1, VIII, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, ingevoegd bij de wet van 13 juli 2001) te regelen, overgedragen heeft aan de gewesten. In de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 13 juli 2001 wordt nauwelijks enige precisering gegeven omtrent die overdracht van bevoegdheden. We kunnen er alleen in lezen dat die overdracht gewettigd wordt door de omstandigheid dat de wetgeving op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, net zoals de wetgeving inzake de agglomeraties en de federaties van gemeenten of inzake de kerkfabrieken, beschouwd wordt als een wetgeving die "aanverwant" is aan de wetgeving betreffende de organisatie van de provincies en de gemeenten (1), en dat ze "rechtstreeks verband houd(t) met de lokale overheden" (2).

Daaruit kan worden afgeleid dat al wat thans geregeld wordt bij de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, te rekenen van 1 januari 2002 tot de bevoegdheid van de gewesten zal behoren.

Van die datum af zal het ontworpen besluit dus niet meer tot de bevoegdheid van de Koning behoren.

Daaruit volgt dat het niet meer aan de federale overheid zal staan om die aangelegenheid te regelen, noch, a fortiori, om vóór die datum vastgestelde bepalingen in werking te doen treden, zoals het geval is in artikel 7 van het ontwerp (3).

Dit advies wordt verstrekt onder dat voorbehoud. 2. In de gehele tekst moet het woord "lichaam" vervangen worden door het woord "lijk". Bijzondere opmerkingen Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. Het zou beter zijn in het eerste lid te schrijven : « Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, inzonderheid op artikel 12, gewijzigd bij de wet van 20 september 1998;". 2. Het tweede lid moet worden aangevuld met de woorden ", inzonderheid op artikel 1;". 3. In het derde lid schrijve men : « Gelet op advies 31.592/2 van de Raad van State, gegeven op 3 oktober 2001;". 4. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het ontworpen besluit, moet ook de Minister van Volksgezondheid het ontworpen besluit voordragen. Zo ook moet diezelfde minister het ontworpen besluit mede ondertekenen en uitvoeren. Het ontworpen artikel 8 moet in die zin worden aangevuld.

Dispositief Wegens het beperkte aantal artikelen is het niet verantwoord het besluit te verdelen in hoofdstukken. De verdeling in hoofdstukken moet vervallen.

Artikel 1 De definitie van balseming wijkt niet af van de gebruikelijke betekenis van dat woord en is derhalve overbodig.

Het woord "prothese" wordt alleen gebruikt in artikel 5. Deze bepaling moet echter vervallen om de reden opgegeven in de opmerking die hieronder in verband met artikel 5 wordt gemaakt.

Artikel 1 moet dan ook vervallen en de nummering van het vervolg van het ontwerp moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Artikel 2 Deze bepaling moet worden aangepast, rekening houdend met het koninklijk besluit van 23 mei 2001 houdende oprichting van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu.

Artikel 3 1. Het derde lid, tweede zin, bepaalt het volgende : « Zinken, loden of kunststoffen binnenkisten zijn in de bij de Internationale Overeenkomsten, die door de Wetgever geratificeerd werden, voorgeschreven gevallen eveneens toegelaten.» In dat verband staat in het verslag aan de Koning het volgende te lezen : « Bepaalde regelgevingen inzake internationaal lijkenvervoer vereisen zinken, loden of kunststoffen binnenkisten. Zo schrijven de internationale schikking betreffende het lijkenvervoer, ondertekend te Berlijn op 10 februari 1937 en goedgekeurd bij de wet van 26 augustus 1938, de Overeenkomst inzake het vervoer van lijken, en van de Bijlage, opgemaakt te Straatsburg op 26 oktober 1973 en goedgekeurd bij de wet van 20 augustus 1981, en het besluit van de Regent van 20 juni 1947 betreffende het transport van lijken in respectievelijk de artikelen 3 en 8, 6, eerste lid, en 3, tweede en derde lid, het gebruik van metalen kisten voor. » Op te merken valt dat geen enkele geciteerde bepaling voorziet in het gebruik van loden kisten.

Bovendien zou het besluit van de Regent van 20 juli 1947 niet bedoeld worden in de onderzochte bepaling, aangezien het klaarblijkelijk geen internationale overeenkomst is.

Een fundamentelere opmerking is dat de internationale overeenkomsten waarnaar verwezen wordt in het verslag aan de Koning en waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaraan een lijkkist moet voldoen voor het internationale vervoer van lijken, bepaaldelijk tot doel hebben de regelgeving eenvormig te maken teneinde "de bezwaren te vermijden welke voortvloeien uit de verschillen in de reglementen betreffende het vervoer van lijken" (4).

Artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst inzake het vervoer van lijken, gedaan te Straatsburg, bepaalt het volgende : « De bepalingen van deze Overeenkomst vormen de maximale voorwaarden welke mogen worden gesteld voor de verzending van lijken, alsmede voor de doorvoer of de toelating daarvan op het grondgebied van een der Overeenkomstsluitende Partijen. » Artikel 3, tweede en derde lid, van het voornoemde besluit van de Regent daarentegen neemt het bepaalde over van artikel 3 van de Internationale Schikking betreffende het lijkenvervoer, ondertekend te Berlijn op 10 februari 1937.

Derhalve moet worden voorgeschreven dat de voorwaarden waaraan de lijkkist moet voldoen en die vervat zijn in artikel 3 van het ontwerp, niet toepasselijk zijn op lijkkisten bestemd voor internationaal lijkenvervoer. 2. Het zesde lid bepaalt : « Geen ander voorwerp mag zich in de kist bevinden.» Dit lid strekt er niet toe een voorwaarde vast te stellen waaraan de lijkkist moet voldoen, noch een voorwerp te bepalen waarvan het gebruik verboden is omdat het de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie zou beletten.

Deze bepaling kan dus niet haar rechtsgrond ontlenen aan artikel 12, vierde lid, van de wet. Ze moet bijgevolg vervallen.

Artikel 5 Tenzij beschouwd wordt dat hartstimulatoren en onderhuidse prothesen producten zijn waarvan het gebruik verboden is bij artikel 12, derde lid, van de wet van 20 juli 1971, wat niet de bedoeling van de wetgever kon zijn, kan de Koning de rechtsgrond voor een bepaling die voorschrijft dat die voorwerpen uit het stoffelijk overschot moeten worden verwijderd, niet ontlenen aan artikel 12, vierde lid, van diezelfde wet.

Die bepaling moet derhalve vervallen.

Slotopmerkingen van taalkundige aard De Nederlandse tekst van sommige bepalingen van het ontwerp zou op een aantal punten verbeterd moeten worden. Onder voorbehoud van de hiervoren gemaakte inhoudelijke opmerkingen worden in dat verband de volgende tekstvoorstellen gedaan : Artikel 2 Men schrijve : "die ressorteert onder", niet : "die afhangt van", alsook "toestaan" in plaats van "toelaten". De laatste opmerking is van overeenkomstige toepassing op artikel 3, derde lid.

Artikel 7 Men schrijve : "... na de bekendmaking ervan... ».

Artikel 8 Men schrijve : "... is belast met... ». _______ Nota (1) Gedr.St. Senaat, nr. 2-709/1, zitting 2000-2001, blz. 4. (2) Gedr.St. Senaat, nr. 2-709/7, zitting 2000-2001, blz. 11; Kamer nr. 50-1280/003, blz. 12. (3) Zie in dezelfde zin advies 32.153/VR/2V/1V van de afdeling wetgeving van de Raad van State, gegeven op 4 september 2001 over een voorstel van wet "betreffende de uitbreiding van het gemeentelijk stemrecht en het recht om verkozen te worden tot de niet-Europese onderdanen die in België verblijven", blz. 14, punt 3. (4) Preambule van de Internationale Schikking betreffende het lijkenvervoer, ondertekend te Berlijn op 10 februari 1937. De kamer was samengesteld uit Mevr. M.-L. Willot-Thomas, kamervoorzitter, voorzitter.

De heer Y. Kreins, kamervoorzitter, en de heer P. Liénardy, Staatsraad, en de heer F. Delpérée, assessor van de afdeling wetgeving.

Mevr. B. Vigneron, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. L. Detroux, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. L. Jans, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Liénardy.

26 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 12, tweede en vierde lid, van de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 20 juli 1971 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, inzonderheid op artikel 12, gewijzigd bij de wet van 20 september 1998;

Gelet op het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, inzonderheid op artikel 1;

Gelet op advies 31.592/2 van de Raad van State, gegeven op 3 oktober 2001;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Op eensluidend advies van de gezondheidsinspecteur, die ressorteert onder de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid Voedselketen en Leefmilieu, kan de burgemeester de balseming in uitzonderlijke gevallen, zoals voor internationaal lijkenvervoer en in sommige rampsituaties, toestaan.

Art. 2.Doodkisten moeten uit massief hout of andere materialen, die de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten, worden vervaardigd. Het gebruik van kartonnen doodkisten is verboden.

Lijmen, vernissen en andere afdeklagen mogen de natuurlijke en normale ontbinding van het lijk of de crematie niet beletten.

Kunststoffen of metalen die worden gebruikt voor handvatten, sierstukken en verbindingselementen als spijkers, schroeven, nieten, klemmen en metalen voeglatten zijn toegestaan.

Behalve de houten handgrepen moeten de andere handgrepen, sierschroeven en andere sierstukken van buitenaf verwijderd kunnen worden.

De binnenafwerking mag enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen.

De voorwaarden waaraan de doodkist moet voldoen en die vervat zijn in dit artikel zijn niet toepasselijk op doodkisten bestemd voor het internationaal lijkenvervoer.

Art. 3.Lijkzakken mogen enkel bestaan uit natuurlijke, afbreekbare stoffen en materialen.

Art. 4.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 19 januari 1973 betreffende de lijkverbranding, wordt opgeheven.

Art. 5.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET

^