Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 26 oktober 2004
gepubliceerd op 10 november 2004

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2004014234
pub.
10/11/2004
prom.
26/10/2004
ELI
eli/besluit/2004/10/26/2004014234/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

26 OKTOBER 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 juni 1972 op de veiligheid der schepen, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de wet van 3 mei 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003;

Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 2, eerste lid, van richtlijn 2003/75/EG van de Commissie van 29 juli 2003 tot wijziging van bijlage I bij richtlijn 98/18/EG van de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen, bepaalt dat de lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen doen in werking treden om uiterlijk op 30 januari 2004 aan de richtlijn te voldoen;

Overwegende dat België met brief van 19 maart 2004 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen in gebreke werd gesteld wegens niet tijdige omzetting van de richtlijn; dat België bijgevolg onverwijld de richtlijn moet omzetten in nationaal recht;

Gelet op advies 37.474/4 van de Raad van State, gegeven op 30 juni 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reis maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « Ministerie van Verkeer en Infrastructuur » worden telkens vervangen door de woorden « Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer »;2° de woorden « Bestuur van Maritieme Zaken en Scheepvaart » worden telkens vervangen door de woorden « Directoraat-generaal Maritiem Vervoer ».

Art. 2.In artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de eerste zin worden de woorden « Voor de toepassing van dit besluit ter omzetting van richtlijn 98/18/EG van de Raad van de Euro- pese Unie van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen, gewijzigd door richtlijn 2002/25/EG van 5 maart 2002 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verstaan onder » vervangen door de woorden « Voor de toepassing van dit besluit ter omzetting van richtlijn 98/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 17 maart 1998 inzake veiligheidsvoorschriften en - normen voor passagiersschepen, gewijzigd bij richtlijn 2002/25/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 2002 en bij richtlijn 2003/75/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 2003 worden verstaan onder : »;2° punt 23° wordt vervangen als volgt : « 23° « erkende organisatie »: een organisatie die is erkend overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 februari 2004 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;»; 3° het volgende punt 31° wordt toegevoegd na punt 30° : « 31° "LSA-code » : de « Internationale code betreffende de reddingsmiddelen » zoals vervat in resolutie (MSC) 48 (66) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie van 4 juni 1996.»

Art. 3.In artikel 7, § 6, van hetzelfde besluit worden de woorden « van het koninklijk besluit van 19 augustus 1998 betreffende de machtiging van erkende organisaties ter uitvoering van de reglementaire diensten die verbonden zijn aan de afgifte van certificaten aan de in België geregistreerde schepen » vervangen door de woorden « van het koninklijk besluit van 29 februari 2004 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement ».

Art. 4.In bijlage I bij hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 maart 2003, wordt hoofdstuk III, punt 5-l, vervangen door de tekst in de bijlage bij dit besluit.

Art. 5.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 6.Onze Minister van Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 26 oktober 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

Bijlage « 5.1. Eisen met betrekking tot ro-ro-passagiersschepen (26) Vóór 1 januari 2003 gebouwde ro-ro-schepen van de klassen B, C en D : .1 Vóór 1 januari 2003 gebouwde ro-ro-passagiersschepen moeten uiterlijk op de datum van het eerste periodieke onderzoek na 1 januari 2006 voldoen aan de eisen van de punten .6.2, .6.3, .6.4, .7, .8 en .9.

Vóór die datum zijn de punten .2, .3, .4 en .5 van toepassing op vóór 1 januari 2003 gebouwde ro-ro schepen.

Onverminderd het bovenstaande, wanneer reddingsmiddelen of -voorzieningen op deze schepen worden vervangen of wanneer deze schepen ingrijpende reparaties, verbouwingen of veranderingen ondergaan, die gepaard gaan met vervanging of aanvulling van de reeds aanwezige reddingsmiddelen of -voorzieningen, moeten deze reddingsmiddelen of -voorzieningen voldoen aan de desbetreffende eisen van de punten. 6,.7,.8 en.9. .2 Reddingsvlotten. .1. De reddingsvlotten van ro-ro-passagiersschepen moeten worden bediend door systemen voor evacuatie op zee die voldoen aan Solas-voorschrift III/48.5, zoals van kracht op 17 maart 1998, of tewaterlatingsmiddelen die voldoen aan Solas voorschrift III/48.6, zoals van kracht op 17 maart 1998, en gelijk verdeeld zijn over de bak- en stuurboordzijde van het schip.

De communicatie tussen de inschepingsplaats en het platform moet gewaarborgd zijn. .2. Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten voorzien zijn van een voorziening voor vrij opdrijven die voldoet aan de eisen van Solasvoorschrift III/23, zoals van kracht op 17 maart 1998. .3. Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten van een type zijn dat voorzien is van een inklimsteun die voldoet aan de eisen van Solasvoorschrift III/39.4.1 of Solas-voorschrift III/40.4.1, zoals van kracht op 17 maart 1998, naargelang van toepassing. .4. Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten ofwel zelfrichtend zijn ofwel omkeerbare overdekte reddingsvlotten, die stabiel zijn bij zeegang en veilig gebruikt kunnen worden ongeacht welke kant bovendrijft. Open omkeerbare reddingsvlotten mogen worden toegestaan, indien de aangestelde ambtenaren dat, gezien de beschutte aard van de reis, de gunstige klimatologische omstandigheden in het gebied en de periode waarin wordt gevaren, gepast achten en op voorwaarde dat deze reddingsvlotten geheel voldoen aan de eisen van bijlage 10 van de HSC-code.

Een andere mogelijkheid is dat het schip, naast het normale aantal reddingsvlotten, zelfrichtende reddingsvlotten of omkeerbare overdekte reddingsvlotten aan boord moet hebben, waarvan de totale capaciteit voldoende moet zijn om plaats te bieden aan 50 % van de personen voor wie geen plaats is in de reddingsboten. De extra capaciteit van de reddingsvlotten wordt bepaald op basis van het verschil tussen het totale aantal personen aan boord en het aantal personen voor wie plaats is in de reddingsboten. Ieder reddingsvlot moet worden goedgekeurd door de aangestelde ambtenaren, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ. 809. .3 Snelle hulpverleningsboten. .1 Ten minste één van de hulpverleningsboten aan boord van een ro-ropassagiersschip moet een snelle hulpverleningsboot zijn die door de aangestelde ambtenaren is goedgekeurd, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ. 809. .2 Iedere snelle hulpverleningsboot moet worden bediend door een geschikt tewaterlatingsmiddel dat is goedgekeurd door de aangestelde ambtenaren. Bij de goedkeuring van deze middelen moeten de aangestelde ambtenaren er rekening mee houden dat de snelle hulpverleningsboot ook onder zeer ongunstige weersomstandigheden te water gelaten en teruggezet moet kunnen worden, terwijl zij zich ook moeten richten naar de door de IMO aangenomen aanbevelingen. .3 Er moeten voor iedere snelle hulpverleningsboot ten minste twee bemanningen worden opgeleid en regelmatig geoefend, gelet op hoofdstuk A-VI/2, tabel-VI/2-2, van de "Specification of the minimum standard of competence in fast rescue boats" van de Seafarers Training, Certification and Watchkeeping (STCW) Code en de door IMO-resolutie A.771 (18), zoals gewijzigd, aangenomen aanbevelingen. De opleiding en de oefeningen moeten alle aspecten omvatten van hulpverlening, het omgaan en manoeuvreren met en besturen van deze vaartuigen in uiteenlopende omstandigheden, alsmede het oprichten na omslaan. .4 Indien de inrichting of grootte van een bestaand ro-ro-passagiersschip zodanig is dat plaatsing van een snelle hulpverleningsboot, zoals vereist volgens punt .3.1, niet mogelijk is, mag de snelle hulpverleningsboot worden opgesteld op de plaats van een bestaande reddingsboot die aanvaard wordt als hulpverleningsboot of boot voor noodgevallen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : .1 de geplaatste snelle hulpverleningsboot wordt bediend door een tewaterlatingsmiddel dat voldoet aan de bepalingen van punt .3.2; .2 de door bovengenoemde vervanging van het groepsreddingsmiddel verloren gegane capaciteit wordt gecompenseerd door plaatsing van reddingsvlotten die ten minste evenveel personen kunnen bevatten als de vervangen reddingsboot, en .3 de reddingsvlotten worden bediend door de bestaande tewaterlatingsmiddelen of de systemen voor evacuatie op zee. .4 Hulpverleningsmiddelen. .1 Ieder ro-ro-passagiersschip moet zijn uitgerust met doeltreffende middelen waarmee er overlevenden snel uit het water kunnen worden gehaald en vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingsmiddelen aan boord van het schip kunnen worden genomen. .2 De middelen om overlevenden aan boord van het schip te brengen, mogen deel uitmaken van een evacuatie- of hulpverleningssysteem.

Deze middelen moeten worden goedgekeurd door de aangestelde ambtenaren, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ. 810. .3 Indien een evacuatieglijbaan moet dienen als middel om overlevenden op het dek van het schip over te brengen, moet de glijbaan voorzien zijn van grijplijnen of ladders als hulpmiddelen bij het naar boven klimmen. .4 Reddingsvesten. .l Onverminderd de eisen van de Solas-voorschriften III/7.2 en III/22.2 moet er een voldoende aantal reddingsvesten worden bewaard in de nabijheid van de verzamelplaatsen zodat er geen passagiers naar hun hutten moeten teruggaan om hun reddingsvesten op te halen. .2 Op ro-ro-passagiersschepen moet elk reddingsvest voorzien zijn van een licht dat voldoet aan de eisen van Solas-voorschrift III/32.2, zoals van kracht op 17 maart 1998.

Na 1 januari 2003 gebouwde ro-ro schepen van de klassen B, C en D : .6 Reddingsvlotten. .1 De reddingsvlotten van ro-ro-passagiersschepen moeten worden bediend door systemen voor evacuatie op zee die voldoen aan hoofdstuk 6.2 van de LSA-code, of tewaterlatingsmiddelen die voldoen aan paragraaf 6.1.5 van de LSA-code, en gelijk verdeeld zijn over de bak- en stuurboordzijde van het schip.

De communicatie tussen de inschepingsplaats en het platform moet gewaarborgd zijn. .2 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten voorzien zijn van een voorziening voor vrij opdrijven die voldoet aan de eisen van Solas-voorschrift III/13.4. .3 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten van een type zijn dat voorzien is van een inklimsteun die voldoet aan de eisen van paragraaf 4.2.4.1 of 4.3.4.1 van de LSA-code, naargelang van de toepassing. .4 Alle reddingsvlotten aan boord van ro-ro-passagiersschepen moeten ofwel zelfrichtend zijn ofwel omkeerbare overdekte reddingsvlotten, die stabiel zijn bij zeegang en veilig gebruikt kunnen worden ongeacht welke kant bovendrijft. Open opblaasbare en omkeerbare reddingsvlotten mogen worden toegestaan, indien de aangestelde ambtenaren dat, gezien de beschutte aard van de reis, de gunstige klimatologische omstandigheden in het gebied en de periode waarin wordt gevaren, gepast achten en op voorwaarde dat deze reddingsvlotten geheel voldoen aan de eisen van bijlage 10 van de HSC-code.

Een andere mogelijkheid is dat het schip, naast het normale aantal reddingsvlotten, zelfrichtende reddingsvlotten of omkeerbare overdekte reddingsvlotten aan boord moet hebben, waarvan de totale capaciteit voldoende moet zijn om plaats te bieden aan 50 % van de personen voor wie geen plaats is in de reddingsboten. De extra capaciteit van de reddingsvlotten wordt bepaald op basis van het verschil tussen het totale aantal personen aan boord en het aantal personen voor wie plaats is in de reddingsboten. Ieder reddingsvlot moet worden goedgekeurd door de aangestelde ambtenaren, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ. 809. .7 Snelle hulpverleningsboten. .1 Ten minste één van de hulpverleningsboten aan boord van een ro-ro-passagiersschip moet een snelle hulpverleningsboot zijn die door de aangestelde ambtenaren is goedgekeurd, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ. 809. .2 Iedere snelle hulpverleningsboot moet worden bediend door een geschikt tewaterlatingsmiddel dat is goedgekeurd door de aangestelde ambtenaren. Bij de goedkeuring van deze middelen moeten de aangestelde ambtenaren er rekening mee houden dat de snelle hulpverleningsboot ook onder zeer ongunstige weersomstandigheden te water gelaten en teruggezet moet kunnen worden, terwijl ze zich ook moeten richten naar de door de IMO aangenomen aanbevelingen. .3 Er moeten voor iedere snelle hulpverleningsboot ten minste twee bemanningen worden opgeleid en regelmatig geoefend, gelet op hoofdstuk A-VI/2, tabel A-VI/2-2, van de « Specificatie van de minimumnormen inzake bekwaamheid met een snelle hulpverleningsboot » van de code voor opleiding, vaarbevoegdheidsverlening en wachtdienst voor zeevarenden (STCW-code) en de door IMO-resolutie A.771(18), zoals gewijzigd, aangenomen aanbevelingen. De opleiding en de oefeningen moeten alle aspecten omvatten van hulpverlening, het omgaan en manoeuvreren met en besturen van deze vaartuigen in uiteenlopende omstandigheden, alsmede het oprichten na omslaan. .4 Indien de inrichting of grootte van een bestaand ro-ro-passagiersschip zodanig is dat plaatsing van een snelle hulpverleningsboot, zoals vereist volgens punt .3.1, niet mogelijk is, mag de snelle hulpverleningsboot worden opgesteld op de plaats van een bestaande reddingsboot die aanvaard wordt als hulpverleningsboot of boot voor noodgevallen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan : .1 de geplaatste snelle hulpverleningsboot wordt bediend door een tewaterlatingsmiddel dat voldoet aan de bepalingen van punt 3.2; .2 de door bovengenoemde vervanging van het groepsreddingsmiddel verloren gegane capaciteit wordt gecompenseerd door plaatsing van reddingsvlotten die ten minste evenveel personen kunnen bevatten als de vervangen reddingsboot, en .3 de reddingsvlotten worden bediend door de bestaande tewaterlatingsmiddelen of de systemen voor evacuatie op zee. .8 Hulpverleningsmiddelen. .1 Ieder ro-ro-passagiersschip moet zijn uitgerust met doeltreffende middelen waarmee er overlevenden snel uit het water kunnen worden gehaald en vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingsmiddelen aan boord van het schip kunnen worden genomen. .2 De middelen om overlevenden aan boord van het schip te brengen, mogen deel uitmaken van een evacuatie- of hulpverleningssysteem.

Deze middelen moeten worden goedgekeurd door de aangestelde ambtenaren, gelet op de door de IMO aangenomen aanbevelingen in MSC/Circ. 810. .3 Indien een evacuatieglijbaan moet dienen als middel om overlevenden op het dek van het schip over te brengen, moet de glijbaan voorzien zijn van grijplijnen of ladders als hulpmiddelen bij het naar boven klimmen. .9 Reddingsvesten. .1 Onverminderd de eisen van de Solas-voorschriften III/7.2 en III/22.2 moet er een voldoende aantal reddingsvesten worden bewaard in de nabijheid van de verzamelplaatsen, zodat er geen passagiers naar hun hutten moeten teruggaan om hun reddingsvesten op te halen. .2 Op ro-ro-passagiersschepen moet elk reddingsvest voorzien zijn van een licht dat voldoet aan de eisen van paragraaf 2.2.3 van de LSA-code. » Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 26 oktober 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 maart 2002 inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen die voor binnenlandse reizen worden gebruikt en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 november 1981 betreffende voorschriften voor passagiersschepen die geen internationale reizen maken en die uitsluitend in een beperkt vaargebied langs de kust varen en van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit, R. LANDUYT

^