Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 april 2007
gepubliceerd op 23 mei 2007

Koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2007003239
pub.
23/05/2007
prom.
27/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/27/2007003239/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, beoogt op de eerste plaats de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen uit te voeren.

Het is aangewezen eraan te herinneren dat voormelde wet de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2004/25/EG betreffende het openbaar overnamebod bewerkstelligt (hierna ook als « de OBA-richtlijn » aangemerkt). Het voorliggend besluit vervolledigt de omzetting van vermelde Richtlijn.

Op de tweede plaats beoogt dit besluit een modernisering van het regelgevend kader, toepasselijk op de openbare overnamebiedingen, door te voeren. Met dit oogmerk werden onder meer een aantal bepalingen van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen herschreven en werden een aantal nieuwe regels ingevoegd.

De Regering wenst Uw aandacht te trekken op het feit dat, in het kader van de benadering die wordt gevolgd in het zogenaamde Lamfalussyverslag, voor de opstelling van dit besluit een aantal beroepsfederaties, financiële tussenpersonen en specialisten in de materie van de openbare overnamebiedingen werden geconsulteerd.

Alvorens over te gaan tot een artikelsgewijze bespreking, past het te vermelden dat dit besluit in vier hoofdstukken is ingedeeld. Hoofdstuk I herneemt een aantal definities. Hoofdstuk II bepaalt de regels die toepasselijk zijn op een vrijwillig openbaar overnamebod, waarbij een verder onderscheid wordt gemaakt in functie van de specifieke aard van de verrichting of de effecten waarop het bod slaat. Hoofdstuk III regelt het verplicht bod. Tot slot heeft Hoofdstuk IV betrekking op de inwerkingtreding en bevat het overgangs- en opheffingsbepalingen.

Artikelsgewijze bespreking HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Artikel 1 bevestigt dat het besluit onder meer strekt tot de gedeeltelijke omzetting van de OBA-richtlijn en herneemt een aantal definities voor de toepassing van dit besluit. Op te merken valt dat ook de definities, bepaald in artikel 3 van de wet op de openbare overnamebiedingen, gelden voor de toepassing van dit besluit.

Uit de definitie van kredietinstelling en beursvennootschap volgt de vereiste van vestiging in België. Aldus dient de bieder voor de ontvangst van de acceptaties en de uitbetaling van de prijs een kredietinstelling of beursvennootschap, die in België is gevestigd, aan te duiden.

De vereiste van vestiging speelt tevens voor de kredietinstelling die de beschikbaarheid van de middelen in het kader van een openbaar bod tegen geld attesteert. De vereiste van vestiging in België in hoofde van deze kredietinstelling wordt verantwoord op grond van overwegingen van algemeen belang en inzonderheid de noodzaak om, met het oog op de transparantie en de goede werking van de markt, de kennisgeving van een bod zo snel mogelijk bekend te maken. In deze optiek is het primordiaal dat de CBFA de geldigheid van de attestatie zo snel mogelijk kan beoordelen, een taak die aanzienlijk wordt vergemakkelijkt door de vestiging in België van de attesterende kredietinstelling. Ook het feit dat de gelden in België beschikbaar zijn, kan van belang zijn om de daadwerkelijke uitbetaling van de biedprijs te bekomen wanneer dienaangaande enige betwisting zou rijzen, wat de bescherming van de effectenhouders in België bevordert.

Wat de opmerking van de Raad van State inzake de financiering van het bod betreft, kan worden opgemerkt dat de beoordeling van de geldigheid van het attest over de beschikbaarheid van de middelen, voor wat de toepassing van de OBA-regulering betreft, los staat van de achterliggende financiering van het bod en de tussenkomst van buitenlandse kredietinstellingen in dit verband.

Inzake in onderling overleg handelende personen wordt, analoog aan artikel 3, § 2, van de wet, de precisering opgenomen dat verbonden personen worden vermoed om een akkoord van onderling overleg te hebben gesloten of om in onderling overleg te handelen. Op te merken valt dat een aantal bepalingen van het besluit verwijzen naar de specifieke categorie van verbonden personen.

Voor wat de omschrijving van de rechtsvorm van de houdsteronderneming betreft, kan men verwijzen naar de gelijkaardige formulering bepaald in artikel 74, § § 1 en 2, van de wet. Uit de lectuur van artikel 74, § 9, van de wet volgt inzonderheid dat een « gelijkaardige constructie » onder meer betrekking heeft op het vermogen van een trust. Overigens is het moeilijk om deze notie precies te omschrijven omdat zij een restcategorie betreft en juist wordt gebruikt om een sluitende regeling te bewerkstelligen.

Inzake de beoordeling of de deelneming in houdsteronderneming meer dan de helft van haar netto-actief vertegenwoordigt, wordt de waarde van de deelneming in de doelvennootschap gewaardeerd tegen marktprijs.

Partijen kunnen evenwel op hun beurt, op grond van de volledige herwaardering van de activa van de houdsteronderneming, aantonen dat de deelneming in de doelvennootschap minder dan de helft van het geherwaardeerde netto-actief van de houdsteronderneming vertegenwoordigt. HOOFDSTUK II. - Vrijwillig openbaar overnamebod Afdeling I. - Vrijwillig openbaar overnamebod op effecten met

stemrecht of die toegang geven tot stemrecht

Art. 2.Artikel 2 omschrijft het toepassingsgebied van Afdeling I van Hoofdstuk I. De bepalingen van deze Afdeling zijn toepasselijk op een vrijwillig bod op de effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht van een doelvennootschap.

Onderafdeling I. - Biedingsvereisten

Art. 3.De biedingsvereisten, bepaald in artikel 3 van het besluit, zijn in belangrijke mate analoog aan de biedingsvereisten, bepaald in artikel 3 van het koninklijk besluit van 8 november 1989. Niettemin dringen zich een aantal preciseringen op.

Het bod dient te slaan op alle effecten met daadwerkelijk of potentieel stemrecht uitgegeven door de vennootschap. Deze regel doet uiteraard geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de bieder om het bod bijvoorbeeld uit te breiden tot obligaties met warrants met betrekking tot effecten met stemrecht van de doelvennootschap, door een dochtervennootschap uitgegeven met toepassing van artikel 498 W.Venn.

Evenzo kan de bieder zijn bod uitbreiden tot aankoopopties, uitgegeven door de doelvennootschap of een verbonden vennootschap en die slaan op bestaande effecten met stemrecht van de doelvennootschap.

Onder categorieën van effecten, worden eveneens de soorten effecten, bedoeld in artikel 560 W.Venn., verstaan.

Het vereiste dat het bod, evenals zijn voorwaarden en modaliteiten, moeten beantwoorden aan de bepalingen van dit besluit, moet toelaten dat de CBFA, in het kader van de kennisgeving, prima facie onderzoekt of het bod regelmatig is. Zo vormt een tegenbod, met een prijs die geen 5% hoger ligt dan de laatste biedprijs, geen regelmatig bod. Ook zal worden geoordeeld dat een bod niet beantwoordt aan het besluit wanneer het wordt uitgebracht door een bieder, die met toepassing van artikel 8, § 2, van het besluit niet heeft bevestigd dat hij een bod zal uitbrengen op de effecten met stemrecht van de doelvennootschap, tenzij de biederaantoont dat de omstandigheden, de situatie van de doelvennootschap of het aandeelhouderschap van de betrokken personen ingrijpend zijn gewijzigd.

Art. 4.Wanneer het bod overeenkomstig de regulering inzake concentratiecontrole moet worden aangemeld, kan de bieder zijn bod op dit punt enkel onderwerpen aan de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie of de bevoegde nationale mededingingsautoriteiten een gunstige beslissing treffen in de zin van artikel 6, lid 1, a) of b), van de EG-concentratieverordening of een gelijkaardige nationale bepaling. Zoals de Raad van State heeft opgemerkt, zal men, wanneer Belgische wetgeving toepassing vindt, de bepalingen van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006 moeten naleven. Deze regeling is voornamelijk geïnspireerd op artikel 231-11 van het Règlement Général van de Franse AMF. Op te merken valt dat het bod uiteraard doorgang kan vinden indien de bieder afstand doet van de voorwaarde bedoeld in artikel 4. In een dergelijk geval loopt de bieder het eventuele risico indien de mededingingsautoriteiten zogenaamde « remedies » in het kader van een onderzoek in tweede fase zouden opleggen.

De bieder die zich op deze voorwaarde wenst te beroepen, maakt een kopie van de verrichte aanmeldingen over aan de CBFA en houdt haar op de hoogte van het verloop van de procedure. Indien nog geen aanmelding werd verricht, kan de bieder deze uiteraard niet overmaken. Aangezien de bieder de CBFA op de hoogte moet houden van het verder verloop van de procedure, zullen de na de kennisgeving verrichte aanmeldingen ook worden overgemaakt.

Onderafdeling II. - Kennisgeving van het bod en openbaarmaking ervan Art. 5 tot 7. De regelen inzake de kennisgeving van het bod op initiatief van de bieder en de openbaarmaking van deze kennisgeving sluiten aan bij de artikelen 4 tot 6 van het koninklijk besluit van 8 november 1989.

Inzake de praktische modaliteiten van de publicatie van de kennisgeving van het bod verkiest de Regering om deze modaliteiten niet nader te regelen in het besluit. Een dergelijke soepele benadering laat toe om rekening te houden met de ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie.

Volgens de huidige praktijk van de CBFA wordt de kennisgeving van het bod de dag van de ontvangst of de dag erna meegedeeld aan persagentschap, hernomen op de website van de CBFA en zo snel mogelijk bekend gemaakt in twee dagbladen. Indien het nuttig is deze praktijk aan te passen, zal de CBFA erop dienen toe te zien dat de informatie snel en op niet-discriminerende basis toegankelijk is en een zo groot mogelijk publiek kan bereiken. In dit kader zal de CBFA gebruik maken van media waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij voor een doeltreffende verspreiding van de informatie kunnen zorgen.

Rekening houdend met een bemerking van de Raad van State werd de verwijziging in artikel 7 naar de markexploitant vervangen door een verwijzing naar de marktonderneming, een notie die overigens in artikel 2, 7°, van de wet van 2 augustus 2002 is gedefinieerd.

Art. 8.Artikel 8 van het ontwerp van koninklijk besluit handelt over de aangelegenheid van de aankondiging van een bod, zonder dat een formele kennisgeving werd verricht. Deze regeling strekt ertoe de integriteit van de markt en de gelijke behandeling van houders van effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht te garanderen.

Zoals in het koninklijk besluit van 8 november 1989 reeds wordt gestipuleerd, kan de CBFA een persoon die betrokken zou kunnen zijn bij een mogelijk openbaar overnamebod, verzoeken om een mededeling te publiceren en, zoniet, hiertoe zelf overgaan (artikel 8, § 1, van het besluit). Een dergelijke mededeling kan de aanvang inluiden van de biedperiode, gedefinieerd in artikel 3, § 1, 29°, van de wet.

Nieuw is dat de CBFA mogelijk meer nauwkeurige informatie van een mogelijke bieder kan uitlokken (artikel 8, § 2, van het besluit). In het verleden werd men bijvoorbeeld immers geconfronteerd met vijandige overnamebiedingen, die op de markt aanleiding gaven tot speculaties over de vraag of een « witte ridder » een tegenbod zou lanceren. Men heeft ook moeten vaststellen dat geruchten omtrent een nakend bod de ronde deden. Teneinde een herhaling van dergelijke situaties te vermijden, wordt voorzien in een regeling waarbij een persoon, die zelf of via een tussenpersoon, verklaringen heeft afgelegd die bij de markt vragen oproepen over zijn voornemen om een bod uit te brengen, een mededeling over zijn intenties betreffende een eventueel bod moet bekend maken, zo de CBFA hierom verzoekt. De toepassing van de regel leidt ertoe dat informatie aangaande een bod bekend wordt gemaakt aan alle houders van effecten van de doelvennootschap.

In de mate dat loutere geruchten op de markt circuleren, doch dat geen verklaringen werden afgelegd die bij het publiek vragen oproepen over een mogelijk bod of tegenbod en die men rechtstreeks of onrechtstreeks kan toeschrijven aan een bepaalde persoon, zal artikel 8, § 2, van het besluit geen toepassing vinden.

De hoger vermelde regel impliceert dat een potentiële bieder, bij de voorbereiding van zijn bod, intern en ten aanzien van eventuele externe adviseurs, de noodzakelijke maatregelen dient te nemen tot geheimhouding van zijn overnameplannen. Een gelijkaardige regeling bestaat overigens in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.

Anderzijds zal de CBFA, bij toepassing van de regel, erop toezien dat zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan het legitieme belang van een mogelijke bieder om op weloverwogen wijze te beslissen over het uitbrengen van een bod. Men kan ervan uitgaan dat de CBFA bijvoorbeeld zal tussenkomen indien de verhandelingsprijzen van de effecten van doelvennootschap grote variaties vertonen of wanneer ongewone volumes worden verhandeld.

Indien de ondervraagde persoon te kennen geeft dat hij zich voorneemt om een bod uit te brengen, zal hij hiertoe de nodige stappen moeten ondernemen. De vraag rijst welke sanctie geldt indien een persoon, na de aankondiging van zijn intentie om een bod uit te brengen, uiteindelijk geen bod lanceert. Gelet op het feit dat de regel het domein van de informatieverstrekking betreft en gelet op het ontbreken van een formele kennisgeving, zal de CBFA in een dergelijk geval geen aanmaning kunnen uitvaardigen om een bod te lanceren. Wel kan, indien de constitutieve elementen hiertoe verenigd zijn, een dergelijke situatie aanleiding geven tot administratieve sanctionering door de CBFA op grond van artikel 37 van de wet of op grond van artikel 25, § 1, 4°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. Naast de reputatieschade waartoe een dergelijke mededeling bij het uitblijven van het bod leidt, valt anderzijds niet uit te sluiten dat de betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld, wat kan leiden tot burgerlijke aansprakelijkheid indien een derde de geleden schade en het causaal verband tussen de onzorgvuldig opgestelde mededeling en de geleden schade zou kunnen aantonen.

Indien de betrokkene, in antwoord op de vraag van de CBFA, niet te kennen heeft gegeven dat hij de intentie heeft om een bod uit te brengen, kan hij gedurende 6 maanden geen bod op de betrokken vennootschap lanceren (zie de bespreking van artikel 3 van dit besluit). Een dergelijk bod kan wel worden uitgebracht indien de betrokkene aantoont dat de omstandigheden, de situatie van de doelvennootschap of het aandeelhouderschap van de personen betrokken bij een mogelijk bod, belangrijke wijzigingen hebben ondergaan.

Artikel 8, § 3, van het besluit bevestigt het principe dat niemand, voor de publicatie van de kennisgeving van het bod, het bod mag aankondigen. Uiteraard vormen de publicaties bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2, van het besluit een uitzondering op de regel.

Onderafdeling III. - Verplichtingen tijdens de biedperiode A. Algemeen

Art. 9.Artikel 9 van het besluit bepaalt het toepassingsgebied ratione temporis van de bepalingen van deze Onderafdeling. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de bieder en personen uit zijn kring enerzijds en de andere partijen bij het bod anderzijds. Als uitgangspunt geldt dat de verplichtingen gelden tijdens de biedperiode; voor de bieder en de personen die in onderling overleg met de bieder handelen, gelden de verplichtingen in normale omstandigheden vanaf het ogenblik van de kennisgeving van het bod.

Art. 10.Artikel 10 van het ontwerp stelt dat de partijen bij een bod zich dienen te onthouden van het (laten) bekendmaken van onjuiste of misleidende verklaringen, mededelingen of stukken die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met een bod, tegenbod of hoger bod. Deze bepaling sluit aan bij artikel 23 van het koninklijk besluit van 8 november 1989.

Art. 11.Op vraag van de CBFA maken de partijen bij het bod onverwijld elk akkoord, dat mogelijk een wezenlijke invloed kan hebben voor de beoordeling van het bod, zijn verloop en afloop, over aan de CBFA. Bedoeld worden onder meer: verbintenissen tot inbreng in het bod, een akkoord waarin preferentiële rechten tot overdracht of overname van effecten met stemrecht van de doelvennootschap worden bepaald, akkoorden waarin aan een partij rechten worden toegekend om de creatie van nieuwe aandelen te vereisen. Op te merken valt dat deze informatie in het verlengde ligt van de informatie die moet worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 10, lid 1, f) en g), van de OBA-richtlijn.

Teneinde meer transparantie op de markt te creëren, kan de CBFA vereisen dat de geviseerde personen de pertinente clausules van dergelijke akkoorden publiceren.

Art. 12 en 13. Artikel 12 van het ontwerp sluit aan bij artikel 11 van het koninklijk besluit van 8 november 1989, met dien verstande dat de regeling werd uitgebreid tot effectenleningen en de afwikkeling voor termijn van effectenleningen. Voor de omschrijving van het begrip « meest liquide markt » kan worden verwezen naar de uitvoeringswerkzaamheden van Richtlijn 2004/39/EG (de zogenaamde MiFID).

Het overmaken van de gegevens bedoeld in het besluit aan de CBFA is toereikend, terzake dienend en niet overmatig, uitgaande van de gerechtvaardigde doelstellingen waarvoor de CBFA deze gegevens verzamelt en inzonderheid het toezicht op het correcte verloop van een bod en de gelijke behandeling van de houders van effecten van de doelvennootschap in dit verband.

Nieuw is dat deze gegevens, met het oog op de verwezenlijking van meer transparantie op de markt, bekend gemaakt zullen worden op de website van de CBFA. Hierbij zullen uiteraard de voorschriften van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens worden nageleefd.

B. Bijzondere verplichtingen in hoofde van de bieder

Art. 14.Met het oog op de omzetting van artikel 8, lid 2, van de OBA-richtlijn bepaalt artikel 14 van het besluit specifieke informatieverplichtingen voor het geval waar de effecten van de doelvennootschap zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat dan België.

Art. 15.Tijdens de biedperiode kan de bieder zijn bod niet intrekken en wordt het bod niet meer gewijzigd, tenzij in gunstiger zin voor de effectenhouders van de doelvennootschap. Bovendien wordt de biedprijs verhoogd wanneer, tijdens de biedperiode, de bieder of personen die in overleg met hem handelen, buiten het bod effecten van de doelvennootschap verwerven tegen een hogere prijs dan de biedprijs of zich hiertoe verbinden.

Art. 16 en 17. De artikelen 16 en 17 van het besluit sluiten aan bij de artikelen 12 en 13 van het koninklijk besluit van 8 november 1989.

Wel werd de regeling inzake de uitgifte van bijkomende effecten met stemrecht door de doelvennootschap beperkt tot « betekenisvolle » uitgiften.

Anderzijds werd de regeling inzake de reactie op verdedigingsmaatregelen, ingesteld door de doelvennootschap, uitgebreid tot alle beslissingen en verrichtingen die een aanzienlijke wijziging in de samenstelling van de activa of de passiva van de doelvennootschap tot gevolg hebben of kunnen hebben, of van zonder werkelijke tegenprestatie aangegane verplichtingen. Deze laatste formulering sluit aan bij artikel 557, eerste lid, W.Venn., zij het dat de bedoelde beslissingen, verrichtingen of verplichtingen worden geviseerd onafhankelijk van het feit of de doelvennootschap een Belgische naamloze vennootschap is en artikel 557 W.Venn. daadwerkelijk toepassing vindt. Immers, artikel 8, tweede lid, 1°, van de wet laat toe dat de Koning de verplichtingen bepaalt in hoofde van de partijen bij een openbaar bod en inzonderheid de doelvennootschap.

De toelating van de CBFA om een bod in te trekken of te wijzigen is overigens ingegeven door het feit dat in voorkomend geval inzonderheid moet worden nagegaan of artikel 16, eerste lid, daadwerkelijk toepassing vindt en of, bij een wijziging van een bod, ook het gewijzigde bod aan de voorwaarden van artikel 3 voldoet. Immers, ook het gewijzigde bod dient aan de voorwaarden van artikel 3 te voldoen, dat onder meer bepaalt dat de voorwaarden van het bod de bieder normaal in staat om het beoogde resultaat te behalen.

Op te merken valt dat in bepaalde gevallen het gebrek aan een noodzakelijke administratieve toelating om de effecten te verwerven, waarop het bod slaat, een bod onmogelijk kan maken. Bij wijze van voorbeeld kan men verwijzen naar de situatie waar de bieder geen toestemming krijgt van de bevoegde prudentiële controleautoriteit verkrijgt om de effecten met stemrecht van een kredietinstelling te verwerven (cf artikel 24 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen).

Inzake de publiciteit van de intrekking of een eventuele wijziging van het bod, geldt ook hier dat de informatie- en communicatietechnologie aan ontwikkeling onderhevig is. Anderzijds lijkt het aangewezen dat een intrekking of een wijziging van een bod wordt gepubliceerd overeenkomstig dezelfde modaliteiten als een kennisgeving van een bod.

Art. 18.Wanneer de bieder een opschortende voorwaarde met betrekking tot de tussenkomst van de kartelautoriteiten heeft bedongen en de bieder deze voorwaarde handhaaft, vervalt het bod wanneer de Europese Commissie of de bevoegde nationale mededingingsautoriteiten de procedure aanvatten bedoeld bij artikel 6, lid 1, c), van de EG-concentratieverordening of een gelijkaardige nationale bepaling (zie ook artikel 231-11 van het Règlement Général van de Franse AMF).

Deze regeling beantwoordt aan de doelstelling om de werking van de doelvennootschap niet langer te paralyseren dan strikt noodzakelijk is.

C. Bijzondere verplichtingen in hoofde van de doelvennootschap

Art. 19.De doelvennootschap brengt de CBFA en de bieder onverwijld op de hoogte van elke beslissing die ertoe strekt of van aard kan zijn om het bod te doen mislukken. Inzonderheid dient de doelvennootschap kennis te geven van elke beslissing tot uitgifte van effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht. In dit verband kan men opmerken dat de doelvennootschap, ook tijdens de biedperiode, de regeling tot bekendmaking van bevoorrechte informatie dient na te leven.

Naar aanleiding van een bemerking van de Raad van State, moet worden gepreciseerd dat de verweermaatregelen die een doelvennootschap kan treffen in het kader van het bod, mogelijk ruimer zijn dan deze geviseerd in artikel 16, eerste lid, van het besluit. De verweermaatregelen kunnen bijvoorbeeld omwille van de bijzondere positie van de bieder van aard zijn om het bod te doen mislukken, terwijl zij niet noodzakelijk door artikel 16, eerste lid, worden geviseerd. Overigens wordt in artikel 9, lid 2, van de OBA-richtlijn ook de gelijkaardige notie van actie « die het bod zou kunnen dwarsbomen » gebruikt.

D. Bijzondere verplichtingen in geval van een overnamebod door een bieder die de doelvennootschap controleert Art. 20 tot 23. De artikelen 20 tot 23 gelden indien een openbaar overnamebod op de effecten met stemrecht van een Belgische vennootschap wordt uitgebracht door een bieder die, op het ogenblik van de kennisgeving van zijn voornemen om een bod uit te brengen, de controle over de doelvennootschap uitoefent. In dit verband past het erop te wijzen dat de omschrijving van controle in artikel 5 W.Venn. ook betrekking heeft op gevallen van feitelijke controle en gezamenlijke controle.

De regeling is ingegeven door de bezorgdheid dat, in geval van een openbaar overnamebod door de controlerende aandeelhouder, de disciplinerende werking van een mogelijk tegenbod afwezig is. Immers, de competitie of zelfs de potentiële competitie tussen een bieder en een eventuele tegenbieder waarborgt in beginsel een marktconforme prijszetting. Dergelijke concurrentiële prijszetting is niet verzekerd wanneer een openbaar overnamebod wordt uitgebracht door een persoon die reeds de controle over de doelvennootschap bezit, omdat de kans op een tegenbod zeer klein tot uitgesloten is.

In geval van een bod door een controlerende aandeelhouder, stelt de bieder één of verschillende experten aan.

Het is cruciaal dat deze experten onafhankelijk zijn ten aanzien van de bieder en de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen. De expert verantwoordt aan de CBFA zijn onafhankelijkheid ten aanzien van de bieder, de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen; zijn verslag bevat terzake een passende verantwoording. De verantwoording van de onafhankelijkheid van de expert ten aanzien van de CBFA dient omstandig en volledig te zijn. Deze informatie moet de CBFA overigens toelaten om te controleren of het verslag dienaangaande een passende verantwoording bevat. Aldus is het bijvoorbeeld aanvaardbaar dat deze verantwoording in het verslag, voor zover de goede informatieverstrekking van het publiek hierdoor niet in het gedrang komt, geen melding maakt van bepaalde gegevens waarvan de publicatie een concurrentieel nadeel aan de expert zou kunnen berokkenen.

Voor een aantal personen, opgesomd in artikel 22, § 1, van het besluit, gaat de regelgever ervan uit dat zij niet kunnen optreden als onafhankelijk expert: de commissaris of de accountant van de bieder of de doelvennootschap; de persoon met wie de commissaris of de accountant van de bieder of de doelvennootschap een band heeft in de zin van artikel 133, § 4, van het Wetboek van vennootschappen; de persoon, die voor een andere opdracht in het kader van de verrichting wordt vergoed door de bieder of de doelvennootschap. Voor de toepassing van de regel worden de met de bieder of de vennootschap verbonden vennootschappen ook in aanmerking genomen.

In een aantal andere gevallen, opgesomd in artikel 22, § 2, van het besluit, wordt vermoed dat de expert zich bevindt in een situatie van afhankelijkheid of belangenconflict, zoals bijvoorbeeld wanneer een juridische band of een kapitaalband bestaat tussen de expert en de bieder of de doelvennootschap. In een dergelijk geval dient de expert die zich in een zodanige situatie van afhankelijkheid of belangenconflict bevindt, de opdracht te weigeren, tenzij hij in zijn verslag de betrokken omstandigheden uitvoerig beschrijft en op pertinente wijze aantoont dat zijn onafhankelijkheid niet in het gedrang komt.

Bij het opstellen van deze regels heeft de Regering zich onder meer laten inspireren door de conclusies van een Franse werkgroep onder leiding van de heer Jean-Michel Naulot, Pour un renforcement de l'évaluation indépendante dans le cadre des offres publiques et des rapprochements d'entreprises cotées (te consulteren op de website van de Franse Autorité des Marchés Financiers). Aldus kan de expert in het geval omschreven in artikel 5, § 2, 1°, van het besluit bijvoorbeeld aantonen dat, ondanks de band van expert met de bieder of de doelvennootschap, hun verbonden vennootschappen of hun raadgevers, de expert toch zijn verslag in volle onafhankelijkheid zal kunnen opstellen, gelet op het feit dat de band niet betekenisvol is of gelet op de passende organisatie van de expert.

De expert stelt als professionele en onafhankelijke partij een verslag op. De expert gaat over tot een eigen waardering en toetst zijn bevindingen aan deze van de bieder, zoals onder meer opgenomen in het ontwerpprospectus. Het verslag van de expert wordt door de bieder bekend gemaakt.

Onderafdeling IV. - Prospectus Art. 24 en 25. Onverminderd de toepassing van artikel 13, § 1, van de wet, bevat het prospectus de gegevens opgenomen in schema I bij dit besluit. Dit schema sluit aan bij het schema voor het prospectus voor openbare overnamebiedingen, opgenomen als bijlage bij het koninklijk besluit van 8 november 1989 en herneemt ook de gegevens vermeld in artikel 6, lid 3, van de OBA-richtlijn.

In het verlengde van de regel die de herroepbaarheid van de aanvaarding in het kader van een bod invoert, kan worden bevestigd dat de afdwingbaarheid van verbintenissen die bepaalde effectenhouders voor het bod hebben aangegaan, wordt beheerst door de regels van het verbintenissenrecht. In antwoord op een opmerking van de Raad van State, is de Regering overigens van oordeel dat deze bevestiging niet normatief van aard is.

Onderafdeling V. - Memorie van antwoord van het bestuursorgaan van de doelvennootschap Art. 26 en 27. De artikelen 26 en 27 van het besluit sluiten in grote mate aan bij artikel 14, eerste zin, en artikel 15, § 1, van het koninklijk besluit van 8 november 1989, met dien verstande dat de memorie van antwoord van het bestuursorgaan wordt opgesteld op grond van het goedgekeurde prospectus.

Art. 28.Het standpunt van de doelvennootschap over het bod, dat een belangrijk onderdeel vormt van de memorie van antwoord, bevat een met redenen omklede toelichting van de gevolgen van de uitvoering van het bod indien het slaagt. Verwacht wordt dat het bestuursorgaan een eigen standpunt uitwerkt en niet louter het advies van experten weergeeft.

Hierbij wordt rekening houdend met het geheel van de belangen van de vennootschap, van de effectenhouders, van de schuldeisers en van de werknemers met inbegrip van de werkgelegenheid (waarbij onder meer het aantal werkposten van bijzonder belang is). Ook gaat het standpunt in op de strategische plannen van de bieder voor de doelvennootschap en hun vermoedelijke gevolgen voor haar resultaten, en voor de werkgelegenheid en de vestigingsplaatsen (cfr. artikel 9, lid 5, van de OBA-richtlijn).

Het standpunt vermeldt - analoog aan wat artikel 15, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 8 november 1989 vereist - hoeveel effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht in het bezit zijn van de leden van het bestuursorgaan of van de personen die zij in feite vertegenwoordigen. Het standpunt geeft aan of de leden van het bestuursorgaan, in hun hoedanigheid van effectenhouders, de effecten in hun bezit aan de bieder in het kader van het bod zullen overdragen.

De leden van het bestuursorgaan verstrekken dezelfde gegevens voor de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen. Nadere gegevens over de diverse posities moeten worden verstrekt, wanneer de leden van het bestuursorgaan of de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen, geen eensgezinde stelling innemen.

Op te merken valt dat deze regeling reeds in het koninklijk besluit van 8 november 1989 was opgenomen. De publicatie van de verstrekte gegevens vormt een belangrijke gegeven informatie voor de minderheidseffectenhouders, wanneer zij moeten beslissen of zij al dan niet op het bod zullen ingaan. De verwerking van persoonlijke gegevens die daar eventueel zal uit voortvloeien, is dus toereikend, ter zake dienend en niet overmatig uitgaande van de gerechtvaardigde doelstellingen. Overigens zullen deze gegevens vaak moeten worden gemeld en gepubliceerd in het kader van de toepassing van het koninklijk besluit van 6 maart 2006 op het marktmisbruik. Met andere woorden, in de meeste gevallen anticipeert de wetgever slechts het moment van een publicatie die door een andere wettekst al wordt voorzien.

Ook de notie « effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen » vindt men reeds terug in het koninklijk besluit van 8 november 1989 en heeft in de praktijk geen aanleiding gegeven tot noemenswaardige betwistingen. De notie strekt ertoe de feitelijke realiteit te vatten dat bestuurders vaak de emanatie zijn van (een bepaalde groep van) de meerderheid van de houders van effecten met stemrecht, zelfs zonder dat deze aandeelhouders formeel beschikken over enig voordrachtsrecht van bestuurders.

Rekening houdend met een opmerking van de Raad van State wordt bepaald dat indien de bestuurders of de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen hun voornemen herzien om al dan niet op het bod in te gaan, zij dit dienen te melden aan het bestuursorgaan met het oog op de opstelling en goedkeuring van een aanvulling bij de memorie van antwoord. Op dergelijke wijze kunnen ook deze personen terugkomen op hun eventuele (aangekondigde) aanvaarding van het bod. Wel blijft de regel gelden dat de betrokkenen moeten handelen in overeenstemming met de aanwijzingen die zij hebben verstrekt in de eventueel aangevulde memorie van antwoord.

Indien de statuten van de doelvennootschap goedkeuringsclausules of rechten van voorkoop bevatten, dient het bestuurorgaan aan te geven of het goedkeuring zal verlenen of weigeren en of het de toepassing van de rechten van voorkoop zal vragen. Het orgaan kan dienaangaande zijn rechten voorbehouden. Doch, voorafgaand dient het bestuursorgaan standpunt in te nemen over de vraag of deze clausules en rechten gelden ten aanzien van de bieder, gelet op eventuele statutaire bepalingen die de doelvennootschap, met toepassing van de artikelen 46 en 47 van de wet, zou hebben vastgesteld.

Art. 29.Artikel 29 van het besluit is analoog aan artikel 16 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 en verwijst in dit verband naar de artikelen 511 en 512 van het Wetboek van vennootschappen.

Onderafdeling VI. - Aanvaardingsperiode van een bod en de afsluiting ervan

Art. 30.De aanvaardingsperiode van een bod bedraagt, overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de OBA-richtlijn, niet minder dan 2 weken en niet meer dan 10 weken De regeling inzake de aanvang van de aanvaardingsperiode betracht op de eerste plaats de behoorlijke informatieverstrekking van de effectenhouders te verwezenlijken. In normale omstandigheden zullen de effectenhouders immers tijdens de aanvaardingsperiode over de memorie van antwoord beschikken.

Anderzijds werden garanties ingebouwd opdat de bieder niet afhangt van de doelvennootschap om zijn bod te laten doorgaan. Teneinde in het kader van een vijandig bod vertragingsmanoeuvers inzake de indiening en het doorlopen van de goedkeuringsprocedure van de memorie van antwoord te vermijden, werd bepaald dat het bod kan beginnen vijf dagen na de goedkeuring van het prospectus.

Overigens kan men opmerken dat artikel 27 van het besluit bepaalt dat het bestuursorgaan van de doelvennootschap binnen een termijn van vijf dagen een memorie van antwoord ter goedkeuring aan de CBFA dient voor te leggen. Indien het bestuursorgaan dit nalaat, kan de CBFA het bestuursorgaan aanmanen om de memorie van antwoord ter goedkeuring aan de CBFA over te maken en kan zij, overeenkomstig de artikelen 36, § 4, en 37 van de wet, een dwangsom opleggen en een administratieve sanctie uitspreken.

Art. 31.Artikel 31 van het besluit behandelt twee gevallen waarin de aanvaardingsperiode van een bod wordt verlengd. Een eerste geval betreft het samenroepen van een algemene vergadering van de doelvennootschap, met het oog op de beraadslaging over het bod en inzonderheid over een actie die het bod zou kunnen dwarsbomen. Een tweede geval heeft betrekking op een verwerving, tijdens de biedperiode doch buiten het bod om, van effecten waarop het bod slaat, tegen een hogere prijs dan de biedprijs - of de verbintenis hiertoe - door de bieder of een persoon die met hem in onderling overleg handelt. De verlenging van het bod komt ten goede van de effectenhouders die het bod nog niet hebben aanvaard. Voor de effectenhouders die het bod reeds hebben aanvaard, geldt de regel dat zij overeenkomstig de artikelen 15, § 2, en 25, 2°, automatisch van de prijsverhoging zullen genieten.

Art. 32 tot 34. De artikelen 32 en 33 van het besluit betreffen, zoals de artikelen 27 tot 29 van het koninklijk besluit van 8 november 1989, de publicatie van de resultaten van het bod, rekening houdend met de voorwaarden ervan. Artikel 34 van het besluit betreft de tijdspanne voor de betaling van de prijs door de bieder.

Voor wat de publicatie van de resultaten en de vervulling van de voorwaarden van het bod betreft, geldt de reeds hoger geformuleerde bemerking inzake de mogelijke ontwikkelingen in de informatie- en communicatietechnologie. In de meeste gevallen publiceert de bieder de resultaten van het bod en het al dan niet vervuld zijn van de voorwaarden van het bod minstens in twee landelijk verspreide dagbladen.

Art. 35 en 36. Artikel 35 van het besluit omschrijft drie gevallen waarin het bod wordt heropend; artikel 36 van het besluit bepaalt de modaliteiten van een heropening van een bod.

Onderafdeling VII. - Tegenbod en hoger bod Art. 37 tot 41. De artikelen 37 tot 41 van het besluit regelen het tegenbod en het hoger bod; deze artikelen sluiten aan bij de artikelen 33 tot 37 van het koninklijk besluit van 8 november 1989.

Teneinde tegenbiedingen niet te bemoeilijken, kan een tegenbieder of hogere bieder zijn bod, tegenbod of hoger bod toch onderwerpen aan de opschortende voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 4.

Voorts wordt de bestaande regeling inzake de bekendmaking van de kennisgeving van een tegenbod of hoger bod nagenoeg ongewijzigd behouden.

Belangrijk is eveneens dat, in geval van een tegenbod, de aanvaardingsperiode van het bod wordt verlengd tot het ogenblik van de afsluiting van de aanvaardingsperiode van het tegenbod, tenzij in geval van een regelmatige intrekking van het bod.

Onderafdeling VIII. - Bod tot uitkoop en recht tot verkoop na een vrijwillig bod Art. 42 tot 44. De artikelen 42 tot 44 van het besluit zetten de artikelen 15 en 16 van de OBA-richtlijn om.

De verwijzing in de artikelen 42 en 44 naar de graad van succes van het bod - meer bepaald de voorwaarde dat bieder, door de aanvaarding van het bod, effecten heeft verworven die ten minste 90% vertegenwoordigen van het door het bod bestreken kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden - strekt tot omzetting van de artikelen 15, lid 5, tweede alinea, en 16, lid 3, van de OBA-richtlijn.

Ook het koninklijk besluit van 8 november 1989 bevatte de vereiste dat het bod een bepaalde, zij het lagere graad van respons moest hebben alvorens de bieder kon overgaan tot de uitkoop van de overblijvende effectenhouders van de doelvennootschap; anderzijds kon onder de vroegere regeling de uitkoop van de resterende effectenhouders enkel plaats vinden in het verlengde van een openbaar bod in geld. Op te merken valt dat artikel 15, lid 5, van de OBA-richtlijn is geschreven in de veronderstelling dat de effecten van de doelvennootschap bij een ruim publiek zijn verspreid. De nieuwe regeling zal er in de praktijk toe leiden dat het voor een bieder, die reeds een belangrijke participatie in de doelvennootschap heeft opgebouwd, minder voor de hand ligt om in het verlengde van een openbaar bod over te gaan tot een bod tot uitkoop.

Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel kan men er van uitgaan, op grond van het vermoeden bepaald in artikel 3, § 2, van de wet en rekening houdend met de strekking van de notie van onderling overleg, dat verbonden personen worden beschouwd als personen die in onderling overleg handelen overeenkomstig artikel 513, § 1, laatste lid, a) of b), W.Venn.

Onderafdeling IX. - Verbodsbepalingen na de biedperiode

Art. 45.Teneinde te vermijden, dat op onrechtmatige wijze afbreuk wordt gedaan aan de gelijke behandeling van effectenhouders, dienen de bieder en de met hem in onderling overleg handelende personen gedurende een jaar na de biedperiode zich te onthouden van de verwerving van effecten waarop het openbaar bod betrekking had, tegen gunstiger voorwaarden dan deze bepaald in het openbaar bod. Afdeling II. - Openbaar overnamebod op vastgoedcertificaten

Art. 46.Omdat vastgoedcertificaten geen vennootschappelijke zeggenschapsrechten verlenen, vallen als dusdanig niet onder het toepassingsgebied van hoofdstuk II van het voornoemd koninklijk besluit van 8 november 1989. Anderzijds vallen zij wel onder de wet van 22 april 2003, zijnde de algemene prospectuswetgeving voor OBA's.

Nochtans wordt het ook opportuun geacht om de openbare overnamebiedingen op vastgoedcertificaten op meer omstandige wijze te omkaderen, met het oog op de rechtszekerheid en de bescherming van de belangen van de beleggers. In tegenstelling tot openbare overnamebiedingen op ander schuldinstrumenten, komt dit soort operaties in de praktijk immers regelmatig voor. Bovendien verschaffen de uitgiftevoorwaarden aan vastgoedcertificaten vaak op conventionele wijze een (zij het niet vennootschapsrechtelijk) stemrecht. In het verleden werd deze omkadering gerealiseerd door een pragmatische benadering van de ex-CBF. De rechtszekerheid van die omkadering is echter niet gegarandeerd, wat recentelijk nog door een gerechtelijke uitspraak in de verf werd gezet. Het besluit heeft tot doel om hierover rechtszekerheid te scheppen.

Artikel 46 van dit besluit verklaart de bepalingen van Afdeling I van dit besluit van toepassing op openbare overnamebiedingen op vastgoedcertificaten, mits een aantal uitzonderingen en preciseringen.

Op deze manier wordt beoogd om in het kader van een openbaar overnamebod aan de houders van vastgoedcertificaten een gelijkaardige bescherming te geven als deze waarvan de houders van stemrechtverlenende effecten genieten. Een heel aantal regels betreffende openbare overnamebiedingen op stemrechtverlenende effecten kunnen immers ook relevant zijn in het kader van een openbaar overnamebod op vastgoedcertificaten, in het bijzonder met het oog op de bescherming van de belangen van de houders van de vastgoedcertificaten. Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op: de verplichting dat het openbaar overnamebod op alle effecten moet slaan; de verplichting dat alle voor de verwezenlijking van het bod noodzakelijke fondsen beschikbaar moeten zijn; de verplichtingen betreffende transacties in de effecten waarop het bod slaat na de kennisgeving of openbaarmaking van het voornemen van een openbaar overnamebod; het advies van het bestuursorgaan van de emittent; de bescherming van de effectenhouders bij tegenbod of hoger bod; ...

Bovendien wordt een bijzonder prospectusschema ingevoerd voor de openbare overnamebiedingen op vastgoedcertificaten. Dit schema schrijft de minimuminhoud van het prospectus voor, en is gebaseerd op het schema voor het prospectus voor openbare overnamebiedingen op effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht.

Vastgoedcertificaten worden in de praktijk uitgegeven binnen uiteenlopende vennootschapsstructuren, waarbij de emittent van de vastgoedcertificaten niet steeds tevens de eigenaar is van het onroerend goed of de onroerende goederen op de inkomsten, opbrengsten en realisatiewaarde waarvan de vastgoedcertificaten betrekking hebben.

Zo wordt bijvoorbeeld soms gewerkt met een structuur waarbij de emittent van de vastgoedcertificaten een andere vennootschap is dan de juridische eigenaar van het desbetreffende vastgoed, waarbij beide vennootschappen een stille handelsvennootschap vormen. Omdat zowel de emittent als de eigenaar in het bezit kunnen zijn van informatie die toelaat om te beoordelen of het door de bieder opgemaakte ontwerpprospectus leemten vertoont dan wel gegevens bevat die de houders van de vastgoedcertificaten kunnen misleiden, wordt in dergelijke gevallen naast het advies van de emittent ook het advies van de eigenaar vereist.

Art. 47.Artikel 47 regelt het openbaar overnamebod op andere schuldinstrumenten dan vastgoedcertificaten. Afdeling III. - Openbaar bod tot inkoop van effecten met stemrecht

Art. 48.Gelet op de ruime definitie in de wet van « overnamebod » valt ook een openbaar bod tot inkoop, dat een Belgische naamloze vennootschap bijvoorbeeld doorvoert met toepassing van artikel 620 W.Venn., onder de toepassing van de OBA-regulering.

In het verleden heeft de CBFA de nodige soepelheid aan de dag gelegd om een werkbaar juridisch kader voor dergelijke verrichtingen te bewerkstelligen (zie Jaarverslag CBF, 1998-1999, 123-124). In het kader van een dergelijke verrichting stond de CBFA veelal afwijkingen toe op een aantal regels: de verplichting dat het bod slaat op alle geviseerde effecten die zijn uitgegeven door de vennootschap en nog niet in het bezit zijn van de bieder(s); het inwinnen van het advies van de raad van bestuur van de doelvennootschap; de aanvaardingsperiode van het bod om aan de effectenhouders voldoende bedenktijd te geven.

Deze administratieve praktijk wordt nu hernomen in het besluit. In verband met de looptijd van een bod kan men wel opmerken dat, in overeenstemming met de bepalingen van de OBA-richtlijn, de aanvaardingsperiode tot 10 weken kan bedragen, zodat de houders van de effecten, waarop het bod slaat, voldoende bedenktijd hebben. HOOFDSTUK III. - Verplicht bod

Art. 49.Artikel 49 van het besluit bepaalt het personeel toepassingsgebied van hoofdstuk III van het besluit. De regeling van het verplicht bod is toepasselijk op een doelvennootschap met statutaire zetel in België, voor zover minstens een gedeelte van haar effecten met stemrecht zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of tot de markten in financiële instrumenten Alternext en Vrije Markt, georganiseerd door Euronext Brussels.

Art. 50.Artikel 50 van het besluit regelt de biedplicht naar aanleiding van de overschrijding van de drempel van 30% van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap, ten gevolge van een effectenverwerving. Het uitgangspunt van de regeling van het verplicht bod ligt erin de andere effectenhouders te beschermen bij de overgang van de zeggenschap naar een derde. Men kan ervan uitgaan dat het voor de andere effectenhouders niet relevant is op welke wijze de overgang van de zeggenschap wordt georganiseerd; in een dergelijke optiek worden de verwervingen die aanleiding geven tot de biedplicht, ruim ingevuld.

De eerste paragraaf van vermeld artikel 50 behandelt vooreerst de situatie van een persoon die, in voorkomend geval samen met de verbonden personen en personen die als tussenpersoon optreden, de drempel overschrijdt. De tweede en de derde paragraaf van hetzelfde artikel bepalen welke effecten men in aanmerking dient te nemen voor de beoordeling van de overschrijding van de drempel (zonder dat in dit kader een onderscheid wordt gemaakt of de betrokken effecten al dan niet werden onderworpen aan het onderling overleg) en welke effectenverwervingen kunnen leiden tot de drempeloverschrijding.

De paragrafen 4 tot 6 van artikel 50 van het besluit zijn analoog aan de paragrafen 1 tot 3 van hetzelfde artikel, zij het dat eerst genoemde bepalingen betrekking hebben op in onderling overleg handelende personen.

Belangrijk is dat, als de drempel van 30 % overeenkomstig §§ 1 tot 3 van vermeld artikel 50 wordt overschreden door één van de personen die in onderling overleg handelen, enkel deze persoon gehouden is om een overnamebod uit te brengen. Dus, zelfs indien een persoon in onderling overleg handelt, leidt de verwerving van meer dan 30% van de effecten met stemrecht tot biedplicht.

Artikel 50, § 7, van het besluit bepaalt specifieke regels voor de personen die in onderling overleg handelen. Deze regels gelden onder zojuist geformuleerde voorbehoud van de situatie waar één persoon - samen met de verbonden personen en personen die als tussenpersoon optreden - meer dan 30 % van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap verwerft.

De eerste regel betreft het sluiten van een akkoord van onderling overleg en inzonderheid het geval waar de betrokken partijen gezamenlijk meer dan 30 %van de effecten met stemrecht houden, terwijl geen van de betrokkenen voordien meer dan 30% van de effecten met stemrecht hield. In een dergelijk geval ontstaat een biedplicht op het ogenblik van de eerste verwerving, binnen een tijdspanne van drie jaar nà het sluiten van het akkoord van onderling overleg, van effecten met stemrecht van de doelvennootschap van een derde.

Met verwijzing naar het advies van de Raad van State, laat de Regering opmerken dat deze regel de bescherming van de minderheidseffectenhouders versterkt. Immers, de OBA-richtlijn bevat geen aanwijzingen over de behandeling van situaties waarin verschillende partijen een onderling overleg sluiten en samen de vastgestelde drempel van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap overschrijden. Met het oog op de juridische zekerheid geeft de hoger bedoelde regel nadere invulling indien zich een dergelijke situatie voordoet. De regel beoogt inzonderheid om, binnen redelijke grenzen, partijen die samen meer dan 30% van de stemrechten houden en dan een akkoord van onderling overleg sluiten en bijkomend effecten verwerven, aan de biedplicht te onderwerpen.

De tweede regel betreft de toetreding door een derde tot een bestaand onderling overleg. Een dergelijke toetreding stelt geen probleem zolang de oorspronkelijke partijen - of hun toegelaten plaatsvervangers - 30 % blijven houden. M.a.w. indien de effecten met stemrecht die de toetreder overneemt, noodzakelijk zijn om aan de drempel van 30% van de effecten met stemrecht te komen, ontstaat in principe de biedplicht. De regel doelt aldus op het geval dat de personen bij een onderling overleg een deel van hun effecten hebben gecedeerd aan een derde, waardoor zij onder de 30 % drempel zijn komen te vallen. Indien zij later de drempel opnieuw overschrijden, doordat de derde tot het overleg toetreedt, treedt de biedplicht in, gezien er drempeloverschrijding en effectenverwerving is door de toetredende derde. Om wetsontduiking te voorkomen wordt geen rekening gehouden met het precieze sequens van verwerving en toetreding tot het akkoord.

Gelet op het feit dat de overige partijen de toetreder moeten toelaten tot het onderling overleg, geldt de biedplicht in een dergelijk geval niet alleen voor de toetredende partijen. Voor de toepassing van de regel verstaat men onder « oorspronkelijk onderling overleg » hetzij het conform artikel 74 van de wet aangemeld en meegedeeld onderling overleg, hetzij het onderling overleg dat de in dit artikel bedoelde verplichting heeft doen ontstaan om een overnamebod uit te brengen, hetzij het onderling overleg waarvan alle partijen meer dan drie jaar lid zijn, onafhankelijk van de vraag of overeenkomstig artikel 52 van het besluit een afwijking op de biedplicht gold.

Inzake de tweede regel kan men opmerken dat de OBA-richtlijn geen aanwijzigingen bevat over de behandeling van situaties waarin bepaalde personen toetreden tot onderling overleg en anderen dit onderling overleg verlaten, eens de biedplicht is ontstaan. De Regering is evenwel van oordeel dat het aangewezen is om, met het oog op de juridische zekerheid, terzake nadere regels uit te werken.

Art. 51.Artikel 51 van het besluit herneemt mutatis mutandis de regeling van voormeld artikel 50 in het geval waar een persoon, alleen of in onderling overleg, respectievelijk de controle over, dan wel meer dan 50 % van de effecten met stemrecht van een zogenaamde onderneming verwerft. Vermeld artikel wordt vastgesteld in uitvoering van artikel 8, tweede lid, 4°, van de wet.

Een « houdsteronderneming » is de vennootschap, rechtspersoon of gelijkaardige constructie die meer dan 30 % van de effecten met stemrecht van een doelvennootschap houdt (zie artikel 1, § 2, 6°).

Tenzij een dergelijke onderneming kan genieten van overgangsregelen, is de biedplicht in haar hoofde in het verleden reeds ontstaan. Op te merken valt dat, in uitvoering van artikel 5, lid 3, van de OBA-richtlijn, werd vastgesteld dat het percentage waarmee de controle wordt verkregen 30 % van de stemrechten bedraagt. Bijgevolg leidt de controleverwerving over de houdsteronderneming tot de indirecte controleverwerving over de doelvennootschap. Binnen de grenzen van de hoger vermelde machtiging aan de Koning, regelt artikel 51 het specifieke geval van de indirecte controle over de doelvennootschap via een houdsteronderneming.

De §§ 1 tot 3 betreffen de situatie waar een persoon, rechtstreeks of onrechtstreeks, de controle verwerft over de houdster. Op grond van de definitie van controle, bepaald in artikel 5 W.Venn., worden in dit kader, naast de verwerving van de controle in rechte, eveneens situaties van verwerving van feitelijke controle en gezamenlijke controle geviseerd. Anderzijds zal geen biedplicht ontstaan indien een partij de feitelijke controle uitoefent en hij de controle in rechte over de houdster verwerft. Evenmin zal biedplicht ontstaan indien een partij bij een gezamenlijke controle ten gevolge van een effectenverwerving de exclusieve controle over de houdster verwerft, omdat de betrokkene op grond van de definitie van het begrip controle, reeds de controle uitoefende. Zo de overige voorwaarden hiertoe vervuld zijn, zal de toetreding van een derde tot de gezamenlijke controle wel aanleiding geven tot biedplicht, omdat de derde controle verwerft. Afdeling II. - Afwijkingen op de biedplicht

Art. 52.Een belangrijk aantal verwervingen van effecten, geviseerd door de artikelen 50 en 51 van het besluit, moeten geen aanleiding geven tot biedplicht. Ook in de overnamereglementering van de omringende lidstaten worden gevallen omschreven die, ofschoon zij formeel leiden tot de overschrijding van de drempel, toch geen aanleiding geven tot een verplicht bod.

Artikel 52 vormt een uitvoering van artikel 8, tweede lid, 4°, van de wet, dat aan de Koning toelaat om, voor wat de verplichte biedingen betreft, eventuele afwijkingen op de biedplicht te bepalen.

Overigens laat ook de OBA-richtlijn toe dat dergelijke afwijkingen worden ingevoerd. Zo bepaalt artikel 5, lid 2, van de OBA-richtlijn dat geen biedplicht geldt indien een vrijwillig bod werd uitgebracht dat tot alle houders van effecten was gericht en op al hun effecten betrekking had. Daarnaast lijkt artikel 5, leden 1 en 4, van de OBA-richtlijn te zijn opgesteld in de veronderstelling dat een verwerving ten bezwarende titel plaats heeft en wordt een bijstelling van de prijs onder meer aanvaardbaar geacht om de redding van een onderneming in moeilijkheden mogelijk te maken. Tot slot kunnen de nationale voorschriften, overeenkomstig artikel 4, lid 5, van de OBA-richtlijn, afwijkingen bevatten om rekening te houden met omstandigheden die op nationaal niveau worden vastgesteld.

Ruw geschetst betreffen de afwijkingen, bepaald in artikel 52, de gevallen waar reeds een vrijwillig bod werd uitgebracht, geen wezenlijke controlewijziging doorgang vindt (bijvoorbeeld de verwerving door een andere vennootschap van de groep, door natuurlijke personen die genieten van een huwelijksvermogensrechtelijke of erfrechtelijke regeling of een schenking onder levenden, door een stichting van openbaar nut, door een « transparante » stichting,...), een andere persoon reeds de controle over de doelvennootschap heeft en deze blijft uitoefenen, andere mechanismen ter bescherming van de effectenhouders spelen, de verwerver bij veronderstelling niet de doelstelling heeft de controle over de doelvennootschap te blijven uitoefenen (vaste overnemer of de persoon die een financiële zekerheid uitoefent) of die het gevolg zijn van een onoplettendheid.

Op te merken valt dat artikel 52, § 1, 1°, dat stelt dat de biedplicht niet geldt bij een verwerving « in het kader van een regelmatig vrijwillig openbaar overnamebod » zowel betrekking heeft op een situatie waar de bieder de drempel overschrijdt, als op de situatie waar een effectenhouder, in het kader van een omruilbod, 30 % van de effecten met stremrecht verwerft van de vennootschap, waarvan de effecten als tegenprestatie worden aangeboden.

De persoon die een dergelijke verwerving heeft verricht, verantwoordt ten aanzien van de CBFA dat hij niet onderworpen is aan de biedplicht als bedoeld in de artikelen 50 en 51 van het besluit. Anderzijds zal de biedplicht in een aantal gevallen opnieuw ontstaan, bijvoorbeeld wanneer de voorwaarden tot vervreemding, bepaald in de vrijstellingsregel, niet werden nageleefd.

Gelet op de definitie van onderling overleg, wordt tenslotte bepaald dat indien de doelvennootschap partij is bij een dergelijk akkoord, de eventuele biedplicht in hoofde van de in onderling overleg handelende personen, niet op haar zal rusten. Afdeling III. - Prijs van het verplicht bod

Art. 53 en 54. De minimale prijs van het verplicht bod is hetzij de hoogste prijs, over een periode van 12 maanden vóór de aankondiging van het bod betaald voor de betrokken effecten door de bieder of een in onderling overleg handelende persoon, hetzij het gewogen gemiddelde van de verhandelingsprijzen op de meest liquide markt voor de betrokken effecten over de dertig laatste kalenderdagen.

Overeenkomstig de bestaande marktpraktijk zullen in dit kader in principe de slotkoersen op de betrokken markt worden gehanteerd. De prijs van het bod kan bestaan uit speciën, effecten of een combinatie van beiden.

Met verwijzing naar het advies van de Raad van State laat de Regering opmerken dat artikel 53 een correcte omzetting van de OBA-richtlijn vormt. Men kan opmerken dat de regeling van de minimale prijs van het bod verder gaat dan wat de OBA-richtlijn terzake voorschrijft. In de mate dat de prijs van de effectentransacties, over de laatste 12 maanden betaald door de bieder of een met hem in onderling overleg handelende persoon, lager zou liggen dan de gemiddelde verhandelingsprijzen op de markt, zal deze laatste prijs als biedprijs gelden. Aldus neemt de kans af dat een verplicht bod wordt uitgebracht aan een prijs beneden de beurskoers. Gelet op het feit dat de hoogste van de bedoelde bedragen wordt weerhouden, blijft de minimale bescherming van de effectenhouder, zoals bepaald in artikel 5, lid 4, van de OBA-richtlijn, gevrijwaard. Anderzijds bevestigt de OBA-richtlijn uitdrukkelijk dat aan de effectenhouders van de doelvennootschap bijkomende bescherming mag worden geboden (artikel 3, lid 2, b), en 5, lid 6, van de OBA-richtlijn).

Art. 55.Analoog aan de situaties bedoeld in artikel 41, § 2, van het koninklijk besluit van 8 november 1989 kan de CBFA in bepaalde omstandigheden een wijziging van de prijs toestaan of vereisen.

Men kan opmerken dat bij een plotse beursval een prijsaanpassing van het verplicht bod mogelijk zal zijn, voor zover de overnemer een voorwaarde in deze zin heeft opgenomen in de overeenkomst tot overdracht van de effecten van de doelvennootschap die tot de biedplicht heeft geleid. Afdeling IV. - Verwezenlijking van de biedplicht

Art. 56 en 57. De artikelen 56 en 57 van het besluit regelen de kennisgeving van een verplicht bod, de aankondiging evenals de termijn en de voorwaarden van verwezenlijking. In dit kader is het merendeel van de bepalingen van Hoofdtuk II, Afdeling I, toepasselijk. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding; overgangs- en opheffingsbepalingen

Art. 58.De artikelen 58 en 59 van het besluit regelen de inwerkingtreding van de bepalingen van de wet en dit besluit, de opheffing van de bestaande regulering en de overgangsregeling voor dossiers die hangend zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet en dit besluit.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

ADVIES 42.525/2 VAN 16 MAART 2007 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 16 maart 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « op de openbare overnamebiedingen », heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1/, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Aanhef In het eerste lid dient de vermelding van richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod te vervallen, aangezien die richtlijn geen rechtsgrond oplevert voor het ontworpen besluit.

Daarentegen dient het ontwerp te worden aangevuld met een nieuw artikel 1, waarin moet worden vermeld dat die richtlijn bij het ontwerp gedeeltelijk wordt omgezet.

Dispositief Artikel 1 1. In onderdeel 2/ van artikel 1 wordt de « kredietinstelling » gedefinieerd en wordt geëist dat die in België gevestigd is.Die eis kan ingegeven zijn door praktische redenen zoals inzake de ontvangst van de acceptaties en de betaling van de prijs (artikel 3, 7/). Die eis doet evenwel problemen rijzen voor zover het gaat om de financiering van het openbaar bod tot aankoop (artikel 3, 2/), voor welke financiering een in het buitenland gevestigde kredietinstelling kan zorgen. Bovendien gaat de verwijzing naar een vestiging in België in tegen het beginsel van het vrij verrichten van bankdiensten, zoals zulks geregeld is bij artikel 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, gewijzigd bij de wet van 19 november 2004.

Een soortgelijke opmerking geldt voor onderdeel 3/. 2. In onderdeel 4/ van artikel 1 wordt verwezen naar de« EG-concentratieverordening » van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen. Doordat verderop in het ontwerp eveneens verwezen wordt naar de « gelijkaardige nationale bepaling(en) » (zie artikel 4), zou in artikel 1 op zijn minst moeten worden aangegeven welke Belgische wetgeving bedoeld wordt, namelijk de wet van 10 juni 2006 tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006. 3. In onderdeel 6/ wordt een definitie gegeven van de « houdsteronderneming » waarin verwezen wordt naar de « vennootschap, de andere rechtspersoon dan een vennootschap of een gelijkaardige constructie die meer dan 30 % van de effecten met stemrecht van een doelvennootschap houdt ».Met het oog op de rechtszekerheid zou de steller van de tekst in het verslag aan de Koning aan de hand van voorbeelden moeten preciseren wat onder « gelijkaardige constructie » moet worden verstaan.

Artikel 7 1. In de tweede zin van het eerste lid wordt bepaald dat de kennisgeving openbaar gemaakt wordt « op de door de CBFA bepaalde wijze », terwijl het beter zou zijn die wijze in het ontworpen besluit te bepalen. 2. Wanneer de CBFA een kennisgeving van het uitbrengen van een openbaar overnamebod ontvangt, meldt ze volgens artikel 7 de openbaarmaking ervan aan inzonderheid « 1/ de betrokken marktexploitant (...) ».

De steller van de tekst zou een nadere omschrijving moeten geven van dit begrip, dat niet voorkomt in het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen, waarin sprake is van « marktautoriteit » (artikel 6), noch in de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarin wordt verwezen naar de « marktonderneming » (artikel 2, 7/). Het voornoemde begrip wordt evenmin gedefinieerd in de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen.

Artikel 8 1. Krachtens artikel 8, paragraaf 2, kan de CBFA een persoon die « zelf of via een tussenpersoon » verklaringen heeft afgelegd die bij het publiek vragen oproepen, verzoeken om zijn voornemens betreffende het uitbrengen van een bod te verduidelijken. In de Franse tekst zijn de woorden « par voie interposée » vaag en een bron van rechtsonzekerheid. Ze stemmen overigens niet perfect overeen met « via een tussenpersoon », de woorden die in de Nederlandse tekst gebezigd worden.

De steller van de tekst zou het gehanteerde begrip moeten verduidelijken, temeer daar eveneens rekening moet worden gehouden met het geval dat de oorsprong van de geruchten niet kan worden achterhaald. 2. Wanneer de persoon in kwestie niet binnen de door de CBFA bepaalde termijn heeft geantwoord of wanneer hij te kennen heeft gegeven dat hij geen openbaar bod wil uitbrengen, mag hij zulks gedurende een periode van zes maanden niet doen, tenzij hij aantoont dat « (...) de omstandigheden, de situatie van de doelvennootschap of het aandeelhouderschap van de betrokken personen ingrijpend zijn gewijzigd ».

Met het oog op de rechtszekerheid zou gepreciseerd moeten worden dat dit bewijs bij de CBFA moet worden geleverd. De tekst dient dan ook als volgt te worden geredigeerd : « (...) of het verstrijken van de door de CBFA toegekende termijn, tenzij zij haar het bewijs leveren dat de omstandigheden (voorts als in het ontwerp) ». 3. Ten slotte is in artikel 8, § 2, sprake van de bevestiging van het voornemen om « binnen een redelijke termijn » een bod uit te brengen. Ook hier rijst een probleem van rechtsonzekerheid. Hoewel het raadzaam is enige soepelheid aan de dag te leggen, gelet op de veelheid aan situaties die zich kunnen voordoen, rijst niettemin de vraag of er geen maximumtermijn moet worden bepaald voor het uitbrengen van zo'n bod.

Artikel 10 Krachtens artikel 10 dienen de « partijen bij een bod » zich van bepaalde zaken te onthouden. Dit artikel sluit volgens het verslag aan de Koning rechtstreeks aan bij artikel 23 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 november 1989.

De laatstgenoemde bepaling is duidelijker. Daarin is immers geen sprake van de « partijen bij een bod » maar van « de bieder, de doelvennootschap en de personen die in onderling overleg met hen optreden ». De bevattelijkheid van de tekst zou vergroten als rechtstreeks naar artikel 3, § 1, 7/, van de wet zou worden verwezen.

Artikel 11 In artikel 11, 1/, van het ontworpen besluit wordt bepaald dat op verzoek van de CBFA aan haar een kopie moeten worden toegezonden van « alle overeenkomsten (...) die mogelijk een wezenlijke invloed kunnen hebben voor de beoordeling van het bod, zijn verloop en afloop ».

Daarenboven dienen krachtens artikel 11, 2/, « de pertinente clausules van een overeenkomst die mogelijk een wezenlijke invloed kan hebben voor de beoordeling van het bod, zijn verloop en afloop » bekendgemaakt te worden op de wijze bepaald door de CBFA. In het verslag aan de Koning wordt gepreciseerd dat de pertinente clausules die gepubliceerd moeten worden, die zijn welke voorkomen in de overeenkomsten die haar zijn bezorgd. Dat verband tussen toezending en publicatie blijkt niet duidelijk uit de bewoordingen van artikel 11. Voorgesteld wordt dan ook om onderdeel 2/ als volgt te redigeren : « 2/ publiceren de partijen bij een bod, op de wijze bepaald door de CBFA, de pertinente clausules van een overeenkomst die haar overeenkomstig onderdeel 1/ is toegezonden en die een wezenlijke invloed kan hebben op de beoordeling van het bod, het verloop en de afloop ervan ». Artikelen 12 en 13 1. De verplichting tot kennisgeving waarin artikel 12 van het ontwerp voorziet, kan aanleiding geven tot de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levensfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens. Bijgevolg geldt hetzelfde voor artikel 13 van het ontwerp, dat als volgt luidt : « De CBFA publiceert dagelijks op haar website de verrichtingen waarvan zij overeenkomstig artikel 12 in kennis werd gesteld ».

In het verslag aan de Koning zou moeten worden aangegeven hoe de waarborgen gesteld in de voornoemde wet van 8 december 1992 geboden worden. 2. De kennisgeving waarvan sprake is in artikel 12, § 1, dient te geschieden elke werkdag « na de sluiting van de meest liquide markt van de betrokken effecten ». De steller van de tekst zou moeten aangegeven hoe « de meest liquide markt » wordt bepaald.

Aangezien het bod eveneens betrekking kan hebben op effecten die op geen enkele markt genoteerd zijn, zou het overigens juister zijn te schrijven : « in voorkomend geval, na de sluiting van de meest liquide markt van de betrokken effecten ».

Artikelen 16, 17 en 19 1. Artikel 16, eerste lid, 2/, steunt op de bewoordingen van artikel 557, eerste lid, van het Wetboek van Vennootschappen, welke bepaling betrekking heeft op de naamloze vennootschap.Krachtens het derde lid van dat artikel 557 worden de in dat artikel bedoelde beslissingen of verrichtingen door de raad van bestuur onmiddellijk ter kennis van de bieder gebracht.

Het is de Raad van State niet duidelijk vanwaar deze verplichting tot kennisgeving aan de bieder komt, terwijl artikel 557 van het Wetboek van Vennootschappen niet van toepassing is op de doelvennootschap.

Moeten in dit geval de beslissingen of verrichtingen waarvan sprake is in artikel 16, eerste lid, 2/, van het ontwerp noodzakelijkerwijs worden beschouwd als beslissingen of verrichtingen « die ertoe (strekken) of van (een) aard (kunnen) zijn om het bod te doen mislukken » in de zin van artikel 19 van het ontwerp. In het algemeen moet overigens worden verduidelijkt wat in dit artikel wordt bedoeld met de bewoordingen « elke andere beslissing die ertoe strekt of van (een) aard kan zijn om het bod te doen mislukken ».

Evenzo moet worden verduidelijkt wat in artikel 17, eerste lid, 2/, moet worden verstaan onder de bewoordingen « bestuursrechtelijke toelating om de effecten te verwerven waarop het bod slaat, voor zover het niet gaat om een bestuursrechtelijke toelating als bedoeld in artikel 4 ». Er moet inzonderheid duidelijk worden aangegeven of dit laatste voorbehoud eveneens van toepassing is wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid waarin dat artikel 4 voorziet; in dit geval immers is artikel 18 van het ontwerp evenmin van toepassing.

Ten slotte bepaalt het tweede lid van de artikelen 16 en 17 dat de wijziging of intrekking van het bod openbaar wordt gemaakt « volgens de modaliteiten bepaald door de CBFA ». De opmerking over artikel 7, eerste lid, van het ontwerp geldt ook voor deze twee bepalingen : ze moeten dus in het ontworpen besluit zelf worden bepaald. 2. Artikel 16 bepaalt dat « mits de gemotiveerde toelating van de CBFA, (...) de bieder zijn bod (mag) wijzigen of intrekken », inzonderheid in geval van « beslissingen of verrichtingen die een aanzienlijke wijziging in de samenstelling van de activa of de passiva van de doelvennootschap tot gevolg hebben of kunnen hebben, of van zonder werkelijke tegenprestatie aangegane verplichtingen ». Luidens artikel 557 van het Wetboek van Vennootschappen mogen deze beslissingen of verrichtingen alleen worden genomen of uitgevoerd door een bijzondere algemene vergadering, behalve in de gevallen waarin ze reeds « voldoende zijn gevorderd », door de raad van bestuur.

De steller van het ontwerp moet de strekking van de gemotiveerde toestemming van de CBFA in een dergelijk geval verduidelijken. Het is immers niet denkbaar dat bij « aanzienlijke (wijziging) van de activa of de passiva van de doelvennootschap » de CBFA wijziging of intrekking van het oorspronkelijk bod kan weigeren.

Artikel 20 Artikel 20 betreft het geval van een openbaar overnamebod dat op een vennootschap wordt uitgebracht door een bieder die er reeds de controle over heeft.

In het verslag aan de Koning staat dat de controle overeenkomstig artikel 5 van het Wetboek van Vennootschappen moet worden beoordeeld.

Deze verduidelijking zou moeten worden aangebracht in de tekst zelf van het eerste lid van artikel 20, zoals in het tweede lid van dit artikel uitdrukkelijk wordt verwezen naar artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen voor de definitie van « personen die met de bieder verbonden zijn ».

Artikel 21 Het tweede lid van artikel 21 bepaalt dat de expert aan de CBFA zijn onafhankelijkheid ten aanzien van de bieder moet verantwoorden en dat het verslag dat hij moet opstellen in dat opzicht een « passende » verantwoording moet bevatten.

Hieruit moet worden afgeleid dat de verantwoording die in het verslag wordt gegeven niet noodzakelijkerwijze die is welke aan de CBFA wordt gegeven.

In het verslag aan de Koning staat dat de verantwoording ten aanzien van de CBFA « omstandig en volledig » dient te zijn, terwijl die welke in het verslag staat « passend » moet zijn.

Omwille van de rechtszekerheid zou de steller van de tekst deze verschillende begrippen moeten verduidelijken, al was het aan de hand van voorbeelden uit de praktijk die in het verslag aan de Koning zouden worden gegeven.

Artikel 22 Paragraaf 2 van artikel 22 bevat een aantal begrippen die zoveel mogelijk aan de hand van voorbeelden moeten worden verduidelijkt om latere betwistingen te voorkomen. Dit is inzonderheid het geval wanneer de expert wordt verzocht « op pertinente wijze » aan te tonen dat zijn onafhankelijkheid niet in het gedrang komt (eerste lid, in fine) of wanneer vermoed wordt dat er een situatie van afhankelijkheid of een belangenconflict ontstaat door het bestaan van een « juridische band » (tweede lid, 1/), een « geldelijk belang » (tweede lid, 2/) of « een economische afhankelijkheid » doordat wat de expert betreft een vordering of een schuld bestaat (tweede lid, 4/).

De gevraagde verduidelijkingen zijn niet van die aard dat ze aan de tekst de soepelheid kunnen ontnemen die de steller ervan wenst.

Artikel 25 In het ontwerp staat dat « een effectenhouder, die in het kader van het bod heeft aanvaard, zijn aanvaarding steeds kan intrekken tijdens de aanvaardingsperiode ».

In het verslag aan de Koning staat dat deze herroepbaarheid van een aanvaarding in het kader van een bod geen afbreuk doet aan de afdwingbaarheid van verbintenissen die bepaalde effectenhouders voor het bod hebben aangegaan, daar deze verbintenissen worden geregeld door de bepalingen van het verbintenissenrecht.

Deze verduidelijking zou in het dispositief moeten worden opgenomen.

Artikel 28 Over de tweede paragraaf moeten soortgelijke opmerkingen worden gemaakt als die welke over de artikelen 12 en 13 zijn gemaakt.

Bovendien moet de steller van het ontwerp erop toezien dat wat betreft het bepaalde in paragraaf 2, de effectenhouders die lid zijn van het bestuursorgaan dezelfde rechten genieten als die welke aan de andere effectenhouders worden toegekend, inzonderheid het recht bepaald in artikel 25, 1/, van het ontwerp om zijn aanvaarding in te trekken tijdens de aanvaardingsperiode of nog, meer algemeen, het recht gewaarborgd door artikel 3, lid 1, b), van de voormelde richtlijn 2004/25/EG en door artikel 9, 2/, van de voornoemde wet van 1 april 2007, namelijk dat « houders van effecten van een doelvennootschap (...) over voldoende tijd en inlichtingen (moeten) beschikken om met kennis van zaken over het bod te kunnen beslissen ».

Ten slotte moet de steller van het ontwerp aangeven wat moet worden verstaan onder « effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen ».

Artikel 30 Volgens artikel 30 kan de periode voor de aanvaarding van het bod aanvangen vijf dagen na de goedkeuring van het prospectus, dit wil zeggen op een ogenblik dat de memorie van antwoord van de doelvennootschap nog niet noodzakelijkerwijs door de CBFA is goedgekeurd.

In het verslag aan de Koning staat : « In normale omstandigheden zullen de effectenhouders (...) tijdens de aanvaardingsperiode over de memorie van antwoord beschikken. » In het verslag wordt weliswaar opgemerkt dat bepaaldelijk bij een vijandig bod vertragingsmaneuvers moeten worden vermeden wat de memorie van antwoord betreft, maar dit neemt niet weg dat het standpunt van de doelvennootschap belangrijk is om de effectenhouders perfect in kennis te stellen inzake de houding die ze tegenover het bod moeten aannemen. Er zouden derhalve systemen moeten worden ingesteld die de doelvennootschap verplichten haar memorie van antwoord op te stellen binnen een dwingende termijn.

Artikel 31 Artikel 31, tweede lid, voorziet in een verlenging van de periode voor aanvaarding van het bod in geval van verwerving door de bieder of een persoon die met hem in onderling overleg handelt tijdens de biedperiode voor effecten waarop het bod betrekking heeft, tegen een prijs hoger dan de biedprijs. Volgens deze tekst komt deze verlenging van de aanvaardingsperiode voor het bod ten goede aan « effectenhouders die het bod nog niet hebben aanvaard ».

Voor effectenhouders die het bod reeds hebben aanvaard, moet ervan worden uitgegaan dat ze met toepassing van de artikelen 15, § 2, en 25, 2/, van het ontwerpbesluit automatisch de hogere prijs krijgen. Om alle onzekerheid in dit verband te voorkomen, moet dit in het verslag aan de Koning worden gepreciseerd.

Artikelen 32 en 33 In deze artikelen moet de vereiste vorm van openbaarmaking worden medegedeeld.

Artikel 39 Dit artikel bepaalt : « Tussen de publicatie van de kennisgeving van het voornemen om een tegenbod of hoger bod uit te brengen en de dag waarop de aanvaardingsperiode verstrijkt van het bod, waarop de prijsverhoging bedoeld in artikel 37 wordt toegepast, verloopt ten minste één werkdag. » Deze aldus geformuleerde bepaling geeft niet duidelijk aan of de openbaarmaking van de kennisgeving van het tegenbod moet voorafgaan aan het verstrijken van de periode voor aanvaarding van het bod, of omgekeerd, wat onlogisch zou zijn. In de eerste plaats omdat, indien dit het geval was, er niet echt « concurrerende openbare biedingen » zouden zijn in de zin van artikel 8, tweede lid, 2/, van de voormelde wet van 1 april 2007, maar veeleer een opeenvolging. Vervolgens, omdat bij de huidige stand van artikel 34 van het voornoemde koninklijk besluit van 8 november 1989 wordt bepaald dat « de kennisgeving van het tegenbod of van het hoger bod (...) ten minste twee dagen vóór de afsluiting van het laatste bod, tegenbod of hoogste bod (moet) worden bekendgemaakt », dus tijdens de periode van aanvaarding ervan, en niet erna. Ten slotte, omdat niet duidelijk is hoe deze aanvaardingsperiode zou worden « verlengd », overeenkomstig artikel 40, § 1, tweede lid, 4/, indien de kennisgeving van het tegenbod pas openbaar kan worden gemaakt na het verstrijken van deze aanvaardingsperiode.

De redactie van dit artikel moet dus in dit opzicht worden verduidelijkt, bijvoorbeeld door slechts van de redactie van het voornoemde artikel 34 af te wijken in zoverre deze regel moet worden aangepast.

Artikelen 42 en 44 Volgens het verslag aan de Koning zetten de artikelen 42 tot 44 van het ontwerp de artikelen 15 en 16 van de OBA-richtlijn om.

Artikel 15, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten in één van de volgende twee gevallen voorzien in een uitstotingsrecht : a) « wanneer de bieder een hoeveelheid effecten bezit die ten minste 90 % van het kapitaal met stemrechten en 90 % van de stemrechten van de doelvennootschap vertegenwoordigen » (welk getal van 90 % kan worden verhoogd tot 95 %), of b) « wanneer hij na aanvaarding van het bod effecten die ten minste 90 % van het kapitaal van de doelvennootschap waaraan stemrechten zijn verbonden en 90 % van de stemrechten die deel uitmaken van het bod heeft verworven of contractueel heeft toegezegd deze te verwerven ». Artikel 42 voorziet slechts in een gedeeltelijke omzetting van dat artikel 15 in zoverre het de twee voornoemde situaties door elkaar haalt. De steller van het ontwerp heeft kennelijk gekozen voor de mogelijkheid omschreven in artikel 15, lid 2, a), waarbij hij de drempel van 90 % weliswaar heeft verhoogd tot 95 %. Bijgevolg moeten aan het eind van artikel 42, eerste lid, de woorden « , op voorwaarde dat hij, door de aanvaarding van het bod, effecten heeft verworven die ten minste 90 % vertegenwoordigen van het door het bod bestreken kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden » vervallen.

Ook artikel 44, § 1, eerste lid, moet dienovereenkomstig worden herzien.

Artikel 44 In de tweede paragraaf moet, in plaats van een « termijn van 90 werkdagen », dezelfde « termijn van drie maanden » worden gesteld die artikel 43, eerste lid, van het ontwerp voorschrijft, overeenkomstig de artikelen 15, lid 4, en 16, lid 3, van de voornoemde richtlijn 2004/25/EG. Artikel 46 Omtrent paragraaf 3, eerste lid, 3/, c) en d), alsmede nopens het tweede lid van dezelfde paragraaf moeten dezelfde opmerkingen worden gemaakt als die welke zijn geformuleerd onder artikel 28.

Artikel 50 Het is de Raad van State niet duidelijk - en in de commentaar op die bepalingen in het verslag aan de Koning wordt niet uitgelegd - hoe de beperkingen die de paragrafen 7 en 8 aanbrengen in de biedplicht, terwijl de drempel van 30 % wordt overschreden, beschouwd kunnen worden als bestaanbaar met de bescherming van de minderheidsaandeelhouders voorgeschreven bij artikel 5 van de voornoemde richtlijn 2004/25/EG. Artikel 51 Artikel 51 lijkt gegrond te zijn op artikel 8, tweede lid, 4/, van de voornoemde wet van 1 april 2007, dat de Koning machtigt om « nadere regels uit te werken voor de biedplicht die ontstaat naar aanleiding van een indirecte verwerving van controle over de doelvennootschap », terwijl het veeleer de directe of indirecte verwerving betreft van de controle over een « houdsteronderneming » in de zin van artikel 1, 6/, van het ontwerp, naar luid waarvan deze laatste meer dan 30 % van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap houdt.

Vermits de drempel gesteld in artikel 5 van de voornoemde wet van 1 april 2007 dus overschreden is, begrijpt de Raad van State niet waarom het bod niet verplicht is voor de « houdsteronderneming », maar wel voor diegenen die effecten verwerven waarvan de deelneming in die « onderneming » als gevolg van die verwerving op meer dan 50 % komt te liggen van de effecten met stemrecht.

De steller van het ontwerp dient de rechtsgrond van artikel 51 van het ontwerp te preciseren en zich ervan vergewissen dat de regels die de tekst beoogt in te voeren coherent zijn in het licht van het wetgevend dispositief in zijn geheel. Bovendien moet de redactie van de bepalingen van dit artikel worden herzien, gelet op de ingewikkeldheid van de omschreven situaties, welke bijvoorbeeld blijkt uit de definitie van de « houdsteronderneming » als vennootschap, een rechtspersoon verschillend van een vennootschap of een « gelijkaardige constructie », alsmede op de daaruit voortvloeiende moeilijkheden die de uitvoering van deze bepalingen kan meebrengen.

Artikel 52 1. De steller van het ontwerp moet in het verslag aan de Koning de rechtsgrond van artikel 52 vermelden en tevens aangeven dat ze in overeenstemming is met de voornoemde richtlijn 2004/25/EG en de voornoemde wet van 1 april 2007. Het is onder dit voorbehoud dat de volgende opmerkingen worden gemaakt. 2. Paragraaf 1, 2/, voorziet in een afwijking van de biedplicht wanneer de verwerving geschiedt tussen verbonden vennootschappen en ze « niet als doel of als gevolg heeft dat het beleid van de doelvennootschap wezenlijk wordt gewijzigd ». Deze voorwaarde gesteld met betrekking tot die afwijking moet nader worden bepaald, daar ze een bron van rechtsonzekerheid vormt. In het kader van de herstructurering van een groep gaat de verwerving van effecten van een vennootschap door een andere, immers vaak gepaard met een herziening van de wijze van beheer van de desbetreffende vennootschappen. 3. Paragraaf 1, 5/, brengt de afwijking in verband met de omstandigheid dat « de persoon die, alleen of in onderling overleg, meer dan 30 % van de stemrechten van deze vennootschap verwerft, niet het merendeel van de stemmen heeft uitgebracht bij de stemming over deze beslissing tot kapitaalverhoging ». De steller van het ontwerp dient nadere uitleg te verstrekken omtrent deze beperking, in zoverre het in het beschouwde geval een kapitaalverhoging met voorkeurrecht betreft. Daaruit volgt dat indien alle aandeelhouders met inachtneming van het voorkeurrecht inschrijven op de kapitaalverhoging, de bestaande evenwichten behouden blijven, zodat de minderheidsaandeelhouders hun relatieve positie behouden.

Het stellen van diezelfde voorwaarden, in paragraaf 1, 6/, in het kader van een fusieverrichting is daarentegen verantwoord in zoverre de minderheidsaandeelhouders in dat geval niet beschermd worden door een voorkeurrecht. 4. Paragraaf 1, 10/, voorziet in een afwijking van de biedplicht door een « stichting » als gevolg van een verwerving om niet.De steller van het ontwerp moet aangeven of hij de afwijking wenst te beperken tot de private stichtingen of de stichtingen van openbaar nut onderworpen aan de wet van 27 juni 1921, gewijzigd bij de wet van 2 mei 2002, in welk geval zulks moet worden gepreciseerd in het dispositief, dan wel of hij ze wenst uit te breiden tot andere, gelijksoortige juridische constructies.

Artikel 53 1. Artikel 53 voorziet in twee methodes voor het bepalen van de prijs van het verplichte bod. Zulks stemt niet overeen met de voornoemde richtlijn 2004/25/EG van 21 april 2004 : volgens artikel 5, lid 4, ervan is de enige methode voor de vaststelling van de prijs « de hoogste prijs die tijdens een door de lidstaten te bepalen periode van niet minder dan zes en niet meer dan twaalf maanden vóór het (verplichte) bod (...) door de bieder of door in onderling overleg met hem handelende personen voor dezelfde effecten is betaald ».

Het verplichte bod moet dus in beginsel uitsluitend geschieden op basis van de hoogste prijs die voor de effectieve verwerving van de controle is betaald.

Weliswaar bepaalt artikel 5, lid 4, tweede alinea, van de richtlijn : « (...) mogen de lidstaten de toezichthoudende autoriteiten ertoe machtigen om onder welomlijnde omstandigheden en op grond van duidelijk omschreven criteria de (...) prijs te wijzigen (...) ».

Bovendien bepaalt de derde alinea het volgende : « Elk besluit van de toezichthoudende autoriteit tot wijziging van de billijke prijs moet met redenen worden omkleed en openbaar worden gemaakt. » Dit betekent dat de toezichthoudende autoriteit, in casu de CBFA, kan afwijken van de regel van de hoogste prijs, doch uitsluitend in bijzondere, behoorlijk met redenen omklede gevallen.

Artikel 53, § 1, 2/, dat voor de vaststelling van de prijs van het verplichte bod steevast teruggrijpt naar « het gewogen gemiddelde van de verhandelingsprijzen op de meest liquide markt voor de betrokken effecten over de dertig laatste kalenderdagen voor het ontstaan van de biedplicht », is derhalve niet conform de richtlijn.

Bijgevolg moet artikel 52, § 1, 2/, vervallen, ofwel moet het worden herzien, waarbij de CBFA de bevoegdheid wordt verleend om in bijzondere gevallen en op grond van duidelijk omschreven criteria af te wijken van de hoogste prijs. De steller van het ontwerp moet in dat verband onderzoeken of artikel 55 in voorkomend geval dient te worden aangevuld in zoverre het nu reeds voorziet in drie gevallen waarin de CBFA een prijswijziging kan toestaan of eisen. 2. Wat het tweede lid van artikel 53 van het ontwerp betreft, moet worden verwezen naar de opmerkingen gemaakt onder artikel 51. Artikel 56 Het tweede lid, tweede zin, bepaalt : « Het bod door de personen, op wie de biedplicht rust, kan worden vervangen door een bod uitgebracht door een derde, indien het voor het publiek tegen gelijkwaardige voorwaarden en garanties geschiedt. » De steller van het ontwerp dient in het verslag aan de Koning de rechtsgrond van deze bepaling te preciseren en tevens aan te geven dat ze in overeenstemming is met de voornoemde richtlijn 2004/25/EG en de voornoemde wet van 1 april 2007.

Artikel 59 Aan het eind van het eerste lid schrijve men « ... opgeheven op 1 september 2007 ».

De kamer was samengesteld uit De heren Y. KREINS, kamervoorzitter, P. VANDERNOOT, Mevr. M. BAGUET, staatsraden, de heer G. KEUTGEN, assessor van de afdeling wetgeving, Mevr. A.-C. VAN GEERSDAELE, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de H. J.-L. PAQUET, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. VANDERNOOT. De griffier, A.-C. VAN GEERSDAELE De voorzitter, Y. KREINS

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen, inzonderheid op de artikelen 4, § 1, 2°, 5, eerste lid, 8, 14, 19, § 7, 22, 24, § 2, 75 en 77;

Gelet op het advies van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, gegeven op 13 maart 2007;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 april 2007;

Gelet op het advies 42.525/2 van de Raad van State, gegeven op 16 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.§ 1. Dit besluit strekt inzonderheid tot de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod. § 2. Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder: 1° « de wet »: de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen;2° « kredietinstelling »: een in België gevestigde kredietinstelling in de zin van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;3° « beursvennootschap » : een in België gevestigde beursvennootschap in de zin van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;4° « EG-concentratieverordening »: Verordening (EG) nr.139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen of elke in vervanging of aanvulling genomen verordening. 5° « akkoord van onderling overleg » of « onderling overleg » : een akkoord als bedoeld in artikel 3, § 1, 5°, a) of b), van de wet, met dien verstande dat verbonden personen worden vermoed om een akkoord van onderling overleg te hebben gesloten of in onderling overleg te handelen.Een dergelijk akkoord of onderling overleg betreft, in het geval bedoeld in artikel 51, eveneens elk akkoord tussen de houders van effecten met stemrecht van de houdsteronderneming of van de persoon die haar controleert, aangaande de onderling afgestemde uitoefening van hun stemrechten, om een duurzaam gemeenschappelijk beleid ten aanzien van de houdsteronderneming of van de persoon die haar controleert, te voeren; 6° « houdsteronderneming »: de vennootschap, de andere rechtspersoon dan een vennootschap of een gelijkaardige constructie die meer dan 30 % van de effecten met stemrecht van een doelvennootschap houdt, voor zover zijn deelneming in de doelvennootschap in zijn laatst neergelegde statutaire jaarrekening meer vertegenwoordigt dan hetzij de helft van zijn netto-actief hetzij de helft van zijn gemiddelde nettoresultaten over de laatste drie boekjaren.Voor de berekening van de netto-actiefwaarde, wordt in ieder geval de waarde van de deelneming in de doelvennootschap gewaardeerd tegen marktprijs op basis van de toegepaste gewogen gemiddelde verhandelingsprijzen over de laatste dertig kalenderdagen vóór de verwerving bedoeld in artikel 51. HOOFDSTUK II. - Vrijwillig openbaar overnamebod Afdeling I. - Vrijwillig openbaar overnamebod op effecten met

stemrecht of die toegang geven tot stemrecht

Art. 2.De bepalingen van deze Afdeling regelen het vrijwillig openbaar overnamebod op effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht.

Onderafdeling I. - Biedingsvereisten

Art. 3.Een openbaar overnamebod voldoet aan de volgende vereisten: 1° het bod slaat op alle effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht, uitgegeven door de doelvennootschap, die nog niet in bezit zijn van de bieder of met de bieder verbonden personen;2° in geval van een openbaar bod tot aankoop zijn de voor de verwezenlijking van het bod noodzakelijke middelen beschikbaar, hetzij op een rekening bij een kredietinstelling, hetzij in de vorm van een onherroepelijk en onvoorwaardelijk krediet dat een kredietinstelling voor de bieder heeft geopend;deze middelen worden geblokkeerd om de betaling te waarborgen van de prijs voor het aankopen van de effecten die in het kader van het bod zijn verworven of worden uitsluitend daartoe aangewend; 3° bij een openbaar bod tot ruil beschikt de bieder hetzij over de als tegenprestatie aan te bieden effecten, hetzij over de bevoegdheid om ze uit te geven of te verwerven in voldoende aantal en binnen de voor de betaling voorgeschreven termijn en, zo hij niet bevoegd is om ze uit te geven, is hij in rechte of in feite bij machte om ervoor te zorgen dat de betrokken rechtspersoon de effecten uitgeeft;4° het bod, evenals de voorwaarden en regels ervan, zijn in overeenstemming met de bepalingen van de wet en dit besluit;bovendien stellen de voorwaarden van het bod, inzonderheid wat de prijs betreft, de bieder normaal in staat om het beoogde resultaat te behalen; 5° indien het bod slaat op effecten van verschillende categorieën, mogen de voor elk van die categorieën geboden prijzen geen andere verschillen bevatten dan de verschillen die voortvloeien uit de respectieve kenmerken van elke categorie;6° de bieder verbindt er zich toe om, wat hem betreft, het bod tot het einde door te zetten;7° een kredietinstelling of een beursvennootschap zorgt voor de ontvangst van de acceptaties en de betaling van de prijs.

Art. 4.Wanneer het bod onder het toepassingsgebied van een mededingingsrechtelijk regime inzake concentratiecontrole valt, kan de bieder zijn bod op dit punt enkel onderwerpen aan de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie of de bevoegde nationale mededingingsautoriteiten een beslissing treffen in de zin van artikel 6, lid 1, a) of b) , van de EG-concentratieverordening of een gelijkaardige nationale bepaling.

De bieder die deze voorwaarde aan zijn bod verbindt, maakt een kopie van de verrichte aanmeldingen over aan de CBFA, zodra die bij de bevoegde autoriteiten zijn ingediend, en houdt haar op de hoogte van het verloop van de procedure.

Onderafdeling II. - Kennisgeving van het bod en openbaarmaking ervan

Art. 5.Wie zich voorneemt een openbaar overnameaanbod uit te brengen, brengt dit vooraf ter kennis van de CBFA. De kennisgeving bevat gegevens waaruit blijkt dat aan de vereisten van artikel 3 is voldaan. De kennisgeving bevat inzonderheid de prijs en de voorwaarden van het bod.

De kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief of wordt, gedurende een werkdag tussen 8 en 18 uur, tegen ontvangstbewijs overhandigd op de zetel van de CBFA.

Art. 6.Bij de in artikel 5 bedoelde kennisgeving wordt een dossier gevoegd dat is opgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de CBFA. Dit dossier bevat inzonderheid het ontwerpprospectus, opgemaakt overeenkomstig artikel 24, evenals het ontwerp van de in artikel 31, § 1, van de wet bedoelde stukken bevat.

Indien een openbaar overnamebod op de effecten met stemrecht van een Belgische vennootschap wordt uitgebracht door een persoon die de controle over de doelvennootschap uitoefent, zoals bedoeld in de artikelen 20 en volgende, bevat de kennisgeving het verslag van de expert, bedoeld in artikel 23.

Art. 7.Wanneer de CBFA een kennisgeving overeenkomstig artikel 5 heeft ontvangen, maakt zij deze kennisgeving uiterlijk de werkdag na ontvangst openbaar. Deze openbaarmaking gebeurt op de door de CBFA bepaalde wijze, op kosten van de bieder.

Dezelfde werkdag meldt de CBFA deze openbaarmaking aan: 1° de betrokken marktonderneming, indien effecten van de doelvennootschap zijn toegelaten tot de handel op een Belgische gereglementeerde markt;2° de doelvennootschap;3° de bieder.

Art. 8.§ 1. Wanneer de goede werking van de markt dit vereist, kan de CBFA een persoon die betrokken zou kunnen zijn bij een mogelijk openbaar overnameaanbod, verzoeken om onverwijld een mededeling te publiceren en, zoniet, hiertoe zelf overgaan. § 2. Indien een persoon, zelf of via een tussenpersoon, verklaringen heeft afgelegd die bij het publiek vragen oproepen over zijn voornemen om een bod uit te brengen, kan de CBFA deze persoon verzoeken om een mededeling te publiceren waarin hij zijn voornemens verduidelijkt. De CBFA kan een termijn van ten hoogste 10 werkdagen toekennen voor het publiceren van deze mededeling.

Behoudens de toepassing van artikel 39, gaat de persoon die, overeenkomstig het eerste lid, zijn voornemen heeft bevestigd om een bod uit te brengen, over tot kennisgeving overeenkomstig artikel 5 binnen de door de CBFA vastgestelde termijn.

De persoon die het voornemen om binnen een redelijke termijn een bod uit te brengen, niet binnen de door de CBFA opgelegde termijn bevestigt, evenals de personen die met hem in onderling overleg handelen, mogen geen bod uitbrengen op de effecten van de betrokken doelvennootschap gedurende een periode van 6 maanden te rekenen vanaf de publicatie van deze mededeling of het verstrijken van de door de CBFA toegekende termijn, tenzij zij haar aantonen dat de omstandigheden, de situatie van de doelvennootschap of het aandeelhouderschap van de betrokken personen ingrijpend zijn gewijzigd. § 3. Behoudens in de gevallen, bedoeld in §§ 1 en 2, mag niemand, vóór de in artikel 7 bedoelde openbaarmaking, in om het even welke vorm het uitbrengen van een bod aankondigen.

Onderafdeling III. - Verplichtingen tijdens de biedperiode A. Algemeen

Art. 9.De bepalingen van deze onderafdeling gelden voor alle partijen bij het bod voor de ganse duur van de biedperiode, met dien verstande dat zij voor de bieder en de personen die met hem in onderling overleg handelen reeds gelden vanaf het ogenblik van de kennisgeving van het bod of, in voorkomend geval, vanaf het ogenblik van de mededeling bedoeld bij artikel 8.

Art. 10.De partijen bij een bod, zoals bepaald in artikel 3, § 1, 7°, van de wet, onthouden zich van het (laten) bekendmaken van onjuiste of misleidende verklaringen, mededelingen of stukken die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met een bod, tegenbod of hoger bod.

Art. 11.Op vraag van de CBFA 1° maken de partijen bij het bod haar onverwijld alle akkoorden over die mogelijk een wezenlijke invloed kunnen hebben voor de beoordeling van het bod, zijn verloop en afloop;2° publiceren de partijen bij een bod, volgens de modaliteiten bepaald door de CBFA, de pertinente clausules van een akkoord dat zij haar overeenkomstig het 1° hebben overgemaakt en die mogelijk een wezenlijke invloed kan hebben voor de beoordeling van het bod, zijn verloop en afloop.

Art. 12.§ 1. Tijdens de biedperiode geven de personen, bedoeld in § 2, elke werkdag, in voorkomend geval na de sluiting van de meest liquide markt van de betrokken effecten, kennis aan de CBFA van de volgende verrichtingen: 1° de verwerving of vervreemding van effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht, uitgegeven door de doelvennootschap, de bieder of de vennootschap waarvan de effecten als tegenprestatie worden aangeboden;2° de effectenlening of de afwikkeling voor termijn van een effectenlening met betrekking tot effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht van de doelvennootschap, de bieder of de vennootschap waarvan de effecten als tegenprestatie worden aangeboden. §. 2. De kennisgevingsplicht, bepaald in § 1, geldt voor de volgende personen: 1° de bieder;2° de doelvennootschap;3° de leden van het bestuursorgaan of van het orgaan waaraan het bestuursorgaan een gedeelte van zijn bevoegdheden heeft overgedragen of gedelegeerd van de bieder of de doelvennootschap;4° de personen die met de bieder of de doelvennootschap in onderling overleg handelen;5° de personen die rechtstreeks of onrechtstreeks minstens 1% houden van de effecten met stemrecht van de bieder of van de doelvennootschap. § 3. Deze kennisgevingen bevatten de volgende gegevens : 1° naam en hoedanigheid van de persoon die tot kennisgeving is verplicht;2° datum van de verrichting(en);3° aantal verworven of overgedragen effecten en betaalde prijs;4° aantal effecten in het bezit na de verrichting.

Art. 13.De CBFA publiceert dagelijks op haar website de verrichtingen waarvan zij overeenkomstig artikel 12 in kennis werd gesteld. Indien de kennisgeving werd verricht door een natuurlijke persoon, die wordt bedoeld in artikel 12, § 2, 5°, gebeurt deze publicatie op niet-nominatieve wijze.

B. Bijzondere verplichtingen in hoofde van de bieder

Art. 14.Indien de effecten met stemrecht van de doelvennootschap zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat, maakt de bieder de openbaarmaking van de kennisgeving van het bod evenals het prospectus in deze lidstaat openbaar overeenkomstig de in de betrokken lidstaat geldende regeling, zodat deze inlichtingen en bescheiden er gemakkelijk en onmiddellijk beschikbaar zijn voor de effectenhouders.

Art. 15.§ 1. Tijdens de biedperiode kan de bieder zijn bod niet intrekken of wijzigen, tenzij in gunstiger zin voor de effectenhouders van de doelvennootschap. § 2. Wanneer, tijdens de biedperiode, de bieder of personen die in overleg met hem handelen, buiten het bod effecten van de doelvennootschap verwerven tegen een hogere prijs dan de biedprijs, of zich hiertoe hebben verbonden, dan wordt de biedprijs aan die hogere prijs aangepast.

Art. 16.In afwijking op artikel 15 en mits de toelating van de CBFA, mag de bieder zijn bod wijzigen of intrekken binnen vijf werkdagen na de kennisgeving door de doelvennootschap van: 1° de uitgifte van nieuwe effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht, tenzij deze uitgifte minder bedraagt dan 1% van het totaal van de uitgegeven effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht en voortvloeit uit verbintenissen die waren aangegaan voor de biedperiode;2° beslissingen of verrichtingen die een aanzienlijke wijziging in de samenstelling van de activa of de passiva van de doelvennootschap tot gevolg hebben of kunnen hebben, of van zonder werkelijke tegenprestatie aangegane verplichtingen. De bieder brengt zijn beslissing ter kennis van de CBFA. Uiterlijk de werkdag na de ontvangst van die kennisgeving, wordt de eventuele wijziging of intrekking van het bod openbaar gemaakt volgens de modaliteiten bepaald door de CBFA. Een gewijzigd bod beantwoordt aan de vereisten van artikel 3.

In geval van uitgifte door de doelvennootschap van effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht, zoals bedoeld in het eerste lid 1°, breidt de bieder, indien hij zijn bod niet intrekt, het bod uit tot de nieuw uitgegeven effecten, eventueel aan gewijzigde voorwaarden.

Art. 17.Vanaf de in artikel 7 bedoelde openbaarmaking mag het bod slechts worden ingetrokken in de in artikel 16 bedoelde gevallen alsook in volgende gevallen: 1° bij een tegenbod of een hoger bod;2° bij gebrek aan een noodzakelijke bestuursrechtelijke toelating om de effecten te verwerven waarop het bod slaat, voor zover het niet gaat om een bestuursrechtelijke toelating als bedoeld in artikel 4;3° wanneer, buiten de wil van de bieder, niet is voldaan aan een door de CBFA toegelaten voorwaarde van het bod, die in de in artikel 5 bedoelde kennisgeving voorkomt;4° met de gemotiveerde toelating van de CBFA, in uitzonderlijke omstandigheden die de verwezenlijking van het bod verhinderen, op objectieve gronden en buiten de wil van de bieder. De intrekking van het bod wordt aan de CBFA ter kennis gebracht.

Uiterlijk de werkdag na de ontvangst van die kennisgeving wordt de intrekking openbaar gemaakt volgens modaliteiten bepaald door de CBFA.

Art. 18.Indien de bieder zijn bod heeft onderworpen aan de voorwaarde, toegelaten overeenkomstig artikel 4, en voor zover de bieder niet aan deze voorwaarde verzaakt, vervalt het bod wanneer de Europese Commissie of de bevoegde nationale mededingingsautoriteiten de procedure aanvatten bedoeld bij artikel 6, lid 1, c), van de EG-concentratieverordening of een gelijkaardige nationale bepaling.

C. Bijzondere verplichtingen in hoofde van de doelvennootschap

Art. 19.De doelvennootschap brengt de CBFA en de bieder onverwijld op de hoogte van elke beslissing tot uitgifte van effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht, en van elke andere beslissing die ertoe strekt of van aard kan zijn om het bod te doen mislukken, behalve het zoeken naar alternatieve biedingen.

D. Bijzondere verplichtingen in geval van een overnamebod door een bieder die de doelvennootschap controleert

Art. 20.De artikelen 20 tot 23 gelden indien een openbaar overnamebod op de effecten met stemrecht van een Belgische vennootschap wordt uitgebracht door een bieder die op het ogenblik van de kennisgeving van zijn voornemen om een bod uit te brengen, de controle in de zin van artikel 5 W.Venn. over de doelvennootschap uitoefent.

Voor de beoordeling van het bestaan van de controle worden de deelnemingen, gehouden door personen die in de zin van artikel 11 van het W. Venn. met de bieder verbonden zijn, meegerekend.

Art. 21.De onafhankelijke bestuurders van de doelvennootschap, bedoeld in artikel 524, § 2, W.Venn. stellen, op kosten van de bieder, één of verschillende experten aan, die onafhankelijk zijn ten aanzien van de bieder en de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen.

Indien de doelvennootschap geen onafhankelijke bestuurders heeft aangesteld zoals bedoeld in artikel 524, § 2, W.Venn. of niet genoteerd is, stelt het bestuursorgaan van de doelvennootschap deze expert(en) aan, mits akkoord van de CBFA. De expert verantwoordt aan de CBFA zijn onafhankelijkheid ten aanzien van de bieder, de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen.

Het verslag, bedoeld in artikel 23, bevat terzake een passende verantwoording.

Indien de bescherming van de rechten van de effectenhouders dit vereist, kan de CBFA de bieder verzoeken om, op zijn kosten, een bijkomende expert aan te stellen.

Art. 22.§ 1. Kunnen niet optreden als onafhankelijk expert: 1° de commissaris of de accountant van de bieder, de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen; 2° de persoon met wie de commissaris of de accountant van de bieder, de doelvennootschap en hun verbonden vennootschappen, een band heeft in de zin van artikel 133, § 4, W.Venn.; 3° de persoon, die voor een andere opdracht in het kader van de verrichting wordt vergoed door de bieder, de doelvennootschap of de ermee verbonden vennootschappen. § 2. Onverminderd de toepassing van § 1, dient de expert die zich in een situatie van afhankelijkheid of belangenconflict bevindt, de opdracht te weigeren, tenzij hij in zijn verslag de betrokken omstandigheden uitvoerig beschrijft en op pertinente wijze aantoont dat zijn onafhankelijkheid niet in het gedrang komt.

De hierna volgende omstandigheden worden vermoed om een situatie van afhankelijkheid of belangenconflict te doen ontstaan: 1° een juridische band of een kapitaalband van de expert met de bieder of de doelvennootschap, hun verbonden vennootschappen of hun raadgevers;2° een geldelijk belang van de expert, ander dan ingevolge de opdracht, bij het welslagen van de verrichting;3° de verwezenlijking, in de loop van twee jaar voor de kennisgeving van het bod, van een andere opdracht voor de bieder, de doelvennootschap of hun verbonden vennootschappen;4° het bestaan, in hoofde van de expert, van een vordering op of een schuld ten aanzien van de bieder, de doelvennootschap of hun verbonden vennootschappen, voor zover deze van aard is een economische afhankelijkheid te creëren.

Art. 23.§ 1. De expert stelt als professionele en onafhankelijke partij een verslag op.

De expert waardeert, op omstandig becijferde wijze, de effecten waarop het bod slaat en, in voorkomend geval, de effecten die in ruil worden aangeboden. Hij gebruikt hierbij methodes die, gelet op de aard en de activiteit van de betrokken vennootschappen, relevant zijn en gaat hierbij uit van passende feitelijke elementen en hypothesen. De expert vermeldt de toegepaste waarderingsmethodes, de feitelijke elementen en hypothesen die werden aangewend, de gebruikte bronnen en het bekomen resultaat op grond van de gebruikte waarderingsmethodes.

Het verslag bevat een analyse van de waarderingswerkzaamheden verricht door de bieder.

Het verslag bevat de vergoeding van de expert, evenals de opgave van de ingezette middelen in personeel en tijd, een beschrijving van de verrichte werkzaamheden en de vermelding van de gecontacteerde personen. § 2. De bieder maakt het verslag van de expert bekend als bijlage bij het prospectus. § 3. In het kader van een bod tot ruil biedt de bieder als alternatief een overeenstemmende prijs in geld indien: 1° de prijs niet bestaat uit liquide effecten toegelaten tot de handel van een gereglementeerde markt;of 2° de bieder of een met hem in onderling overleg handelende persoon tijdens de periode van 12 maanden vóór de aankondiging van het bod of tijdens de biedperiode tegen betaling in geld effecten heeft verworven die meer dan 1% van het totaal van de effecten met stemrecht vertegenwoordigen of zich hiertoe heeft verbonden. Onderafdeling IV. - Prospectus

Art. 24.Onverminderd de toepassing van artikel 13, § 1, van de wet, bevat het prospectus ten minste de gegevens opgenomen in schema I, opgenomen als bijlage bij dit besluit.

Wanneer sommige door het eerste lid voorgeschreven gegevens niet blijken aan te sluiten bij het bedrijf of de rechtsvorm van de bieder of de doelvennootschap, worden gelijkwaardige gegevens verstrekt.

Art. 25.De voorwaarden van het bod bepalen dat: 1° een effectenhouder, die in het kader van het bod heeft aanvaard, zijn aanvaarding steeds kan intrekken tijdens de aanvaardingsperiode;2° een verhoging van de biedprijs ook geldt voor effectenhouders die het bod reeds hebben aanvaard. Onderafdeling V. - Memorie van antwoord van het bestuursorgaan van de doelvennootschap

Art. 26.Bij de openbaarmaking van de kennisgeving van het bod zoals bedoeld in artikel 7, maakt de CBFA het in artikel 6 bedoelde ontwerpprospectus over aan het bestuursorgaan van de doelvennootschap.

Indien het bestuursorgaan van oordeel is dat het ontwerpprospectus leemten vertoont dan wel gegevens bevat die de effectenhouders van de doelvennootschap kunnen misleiden, maakt het hiervan melding aan de CBFA en aan de bieder binnen een termijn van vijf werkdagen, te rekenen vanaf de ontvangst van het ontwerpprospectus.

Art. 27.Na de goedkeuring ervan, maakt de CBFA het prospectus over aan de doelvennootschap.

Binnen vijf werkdagen na de overmaking van het prospectus, legt het bestuursorgaan van de doelvennootschap een ontwerp van memorie van antwoord ter goedkeuring voor aan de CBFA.

Art. 28.§ 1. Het standpunt van de doelvennootschap over het bod, bedoeld in artikel 24, § 1, 3°, van de wet, bevat een met redenen omklede toelichting van: 1° de gevolgen van de uitvoering van het bod rekening houdend met het geheel van de belangen van de vennootschap, van de effectenhouders, van de schuldeisers en van de werknemers met inbegrip van de werkgelegenheid;2° de visie van het bestuursorgaan op de strategische plannen van de bieder voor de doelvennootschap en hun vermoedelijke gevolgen voor haar resultaten, en voor de werkgelegenheid en de vestigingsplaatsen zoals deze in het prospectus zijn vermeld. § 2. Het standpunt vermeldt hoeveel effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht in het bezit zijn van de leden van het bestuursorgaan of van de personen die zij in feite vertegenwoordigen.

Het standpunt geeft aan of de leden van het bestuursorgaan, in hun hoedanigheid van effectenhouders, de effecten in hun bezit aan de bieder in het kader van het bod zullen overdragen. De leden van het bestuursorgaan verstrekken dezelfde gegevens voor de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen; deze effectenhouders verstrekken de gegevens op eenvoudig verzoek van het lid van het bestuursorgaan dat hen in feite vertegenwoordigt.

Wanneer de leden van het bestuursorgaan of de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen, geen eensgezinde stelling innemen omtrent hun voornemen om de effecten in hun bezit al dan niet over te dragen in het kader van het bod, vermeldt het standpunt de verschillende stellingnames van de leden, met aanduiding van de leden die als onafhankelijke bestuurders worden beschouwd en van de leden die in feite bepaalde effectenhouders vertegenwoordigen.

Indien, na de goedkeuring van de memorie van antwoord, de in het eerste lid bedoelde personen hun voornemen wijzigen om de effecten in hun bezit al dan niet aan de bieder in het kader van het bod over te dragen, dienen zij dit mee te delen aan het bestuursorgaan van de doelvennootschap. Het bestuursorgaan stelt dienaangaande een aanvulling bij de memorie van antwoord op en legt deze ter goedkeuring voor aan de CBFA. De leden van het bestuursorgaan en de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen moeten handelen overeenkomstig de aanwijzingen die ze hebben verstrekt in de goedgekeurde memorie van antwoord of aanvulling van dit document. § 3. Indien de statuten van de doelvennootschap goedkeuringsclausules of rechten van voorkoop bevatten, geeft het bestuursorgaan aan: 1° of deze clausules en rechten gelden ten aanzien van de bieder, gelet op de statutaire bepalingen die de doelvennootschap in voorkomend geval, met toepassing van de artikelen 46 en 47 van de wet, heeft vastgesteld;2° zo deze clausules of rechten gelden ten aanzien van de bieder, of het bestuursorgaan goedkeuring zal verlenen of weigeren en of het de toepassing van de rechten van voorkoop zal vragen.Het bestuursorgaan kan zich ook de mogelijkheid voorbehouden goedkeuring te weigeren dan wel de rechten van voorkoop toe te passen.

Art. 29.Indien het bestuursorgaan overeenkomstig artikel 28, § 3, 2°, aangeeft dat het goedkeuring zal weigeren of toepassing van de rechten van voorkoop zal vragen, dan wel dat het zich de mogelijkheid voorbehoudt goedkeuring te weigeren of rechten van voorkoop toe te passen, mogen de effectenhouders niettemin op het bod ingaan, onder de ontbindende voorwaarde dat artikel 511 W.Venn. wordt nageleefd.

Het eerste lid is niet van toepassing op goedkeuringsclausules die aan artikel 512 W.Venn. beantwoorden.

Onderafdeling VI. - Aanvaardingsperiode van een bod en het verstrijken ervan

Art. 30.De aanvaardingsperiode van een bod bedraagt niet minder dan 2 weken en niet meer dan 10 weken.

De aanvaardingsperiode van het bod start ten vroegste hetzij vijf werkdagen na de goedkeuring van het prospectus, hetzij na de goedkeuring van de memorie van antwoord van de doelvennootschap, indien deze datum vroeger valt.

Art. 31.Indien een algemene vergadering van de doelvennootschap wordt samengeroepen om te beraadslagen over het bod en inzonderheid over een actie die het bod zou kunnen dwarsbomen, wordt de aanvaardingsperiode van het bod verlengd tot 2 weken na de dag van voornoemde vergadering.

In geval van een verwerving, bedoeld in artikel 15, § 2, of het aangaan van een verbintenis hiertoe door de bieder of een persoon die met hem in onderling overleg handelt, wordt, in voorkomend geval, de aanvaardingsperiode van het bod verlengd zodat effectenhouders die het bod nog niet hebben aanvaard, over 5 werkdagen beschikken om het, na de publicatie van de verhoging van de biedprijs, te aanvaarden.

Art. 32.De bieder publiceert binnen vijf werkdagen na het verstrijken van de aanvaardingsperiode de resultaten van het bod en hoeveel effecten hij bezit na het bod.

Art. 33.Indien het bod is onderworpen aan voorwaarden, deelt de bieder, binnen vijf werkdagen na het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het bod, aan het publiek mee of deze voorwaarden vervuld zijn en, zo niet, of hij er al dan niet afstand van doet.

Art. 34.In geval van een succesvol bod, betaalt de bieder de prijs binnen de tien werkdagen na de publicatie van de resultaten van het bod.

Art. 35.Het bod wordt heropend indien: 1° de bieder en de met hem verbonden personen, na het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het bod, 90 % of meer van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap bezitten;2° de bieder, binnen drie maanden na het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het bod, de schrapping vraagt van de toelating van de effecten van de doelvennootschap tot de handel op een gereglementeerde markt of MTF;3° de bieder, voordat de biedperiode is verstreken, zich heeft verbonden om effecten van de doelvennootschap te verwerven tegen een hogere prijs dan die van het bod, voor zover artikel 31, tweede lid, niet werd toegepast.

Art. 36.Een heropening van het bod vindt plaats binnen tien werkdagen na de publicatie van de resultaten of de vaststelling van het feit dat tot heropening aanleiding geeft. De aanvaardingsperiode van het heropende bod bedraagt minimaal vijf en maximaal vijftien werkdagen.

In het geval, bedoeld in artikel 35, 3°, heropent de bieder zijn bod tegen de hogere prijs en betaalt hij het prijsverschil uit aan de effectenhouders die op het vorige bod of tegenbod zijn ingegaan.

Onderafdeling VII. - Tegenbod en hoger bod

Art. 37.De prijs van een tegenbod of hoger bod is ten minste 5 % hoger dan de prijs van het (laatste) bod, tegenbod of hoger bod.

Art. 38.Onverminderd de toepassing van de artikelen 16 en 17 zijn de voorwaarden die voor een tegenbod of hoger bod gelden, niet meer beperkend dan de voorwaarden van het (laatste) bod, tegenbod of hoger bod.

Het eerste lid verhindert niet dat een tegenbieder zijn tegenbod onderwerpt aan de opschortende voorwaarde, zoals bedoeld in artikel 4.

Art. 39.De kennisgeving van het voornemen om een tegenbod of hoger bod uit te brengen wordt ten minste twee dagen voor het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het laatste bod, tegenbod of hoger bod bekendgemaakt.

Art. 40.§ 1. De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing in geval van een tegenbod en hoger bod.

Bovendien, 1° wordt het door de tegenbieder opgestelde ontwerpprospectus door de CBFA ook aan de bieder meegedeeld;indien de CBFA het prospectus van de bieder nog niet heeft goedgekeurd, laat zij de tegenbieder het ontwerpprospectus als bedoeld in artikel 6 toekomen; 2° maakt het bestuursorgaan van de doelvennootschap in zijn standpunt een vergelijking tussen bod en tegenbod.Wanneer hij een voorkeur laat blijken voor het bod of het tegenbod, dan moet hij dit doen rekening houdend met het geheel van de belangen van de vennootschap, van de effectenhouders, van de schuldeisers en van de werknemers met inbegrip van de werkgelegenheid; 3° indien de bieder of een persoon die met hem in onderling overleg optreedt tijdens de biedperiode een prijs heeft betaald die hoger is dan de prijs van het bod, wordt de biedprijs verhoogd, overeenkomstig artikel 15, § 2, zodat de biedprijs ten minste 5 % hoger ligt dan de prijs van het tegenbod;4° wordt de aanvaardingsperiode van het bod verlengd tot het ogenblik waarop de aanvaardingsperiode van het tegenbod verstrijkt, tenzij in geval van een regelmatige intrekking van het bod overeenkomstig de artikelen 16 of 17. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing in geval van hoger bod. Indien op het ogenblik van de kennisgeving van een tegenbod reeds andere tegenbiedingen werden uitgebracht, dan worden de personen van wie deze andere tegenbiedingen uitgaan, voor de toepassing van het tweede lid als bieders beschouwd. § 2. Inzake informatieverstrekking door de doelvennootschap worden een bieder, tegenbieder en hogere bieder op voet van gelijkheid geplaatst.

Art. 41.Een hogere bieder wiens bod, tegenbod of hoger bod reeds in een door de CBFA goedgekeurd prospectus is uiteengezet, stelt, overeenkomstig artikel 17, § 1, van de wet, een aanvulling bij het prospectus op.

Onderafdeling VIII. - Bod tot uitkoop en recht tot verkoop na een vrijwillig bod

Art. 42.Indien de bieder, overeenkomstig artikel 513, § 1, eerste lid, W. Venn., ingevolge een openbaar bod of de heropening ervan, 95 % bezit van het kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden en 95 % van de effecten met stemrecht, kan hij van alle overige houders van effecten met stemrecht of effecten die toegang geven tot stemrecht, eisen dat zij hem hun effecten tegen de biedprijs overdragen, op voorwaarde dat hij, door de aanvaarding van het bod, effecten heeft verworven die ten minste 90% vertegenwoordigen van het door het bod bestreken kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de effecten in het bezit van de personen die in onderling overleg met de bieder handelen in de zin van artikel 513, § 1, vierde lid, W.Venn., gelijkgesteld met de effecten die door de bieder zelf worden gehouden.

Art. 43.In geval van toepassing van artikel 42, heropent de bieder zijn bod binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het bod. Deze heropening gebeurt tegen dezelfde voorwaarden als deze van het bod; de aanvaardingsperiode van het heropende bod bedraagt ten minste vijftien werkdagen.

Deze heropening geldt als een uitkoopbod in de zin van artikel 513 W.Venn., waarop het koninklijk besluit op de openbare uitkoopbiedingen niet van toepassing is.

De effecten die bij het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het aldus heropende bod niet zijn aangeboden, worden geacht van rechtswege aan de bieder te zijn overgedragen. De noodzakelijke middelen of effecten voor de betaling van de prijs van de aldus overgedragen effecten worden in bewaring gegeven bij de Deposito- en Consignatiekas ten gunste van hun vroegere eigenaars.

Art. 44.§ 1. Indien de bieder, overeenkomstig artikel 513, § 1, eerste lid, W. Venn., ingevolge een openbaar bod of de heropening ervan, 95% bezit van het kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden en 95 % van de effecten met stemrecht, heeft elke effectenhouder het recht dat de bieder zijn effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht tegen de biedprijs overneemt, op voorwaarde dat de bieder, door de aanvaarding van het bod, effecten heeft verworven die ten minste 90 % vertegenwoordigen van het door het bod bestreken kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden.

Voor de toepassing van het eerste lid worden de effecten in het bezit van de personen die in onderling overleg met de bieder handelen in de zin van artikel 513, § 1, vierde lid, W.Venn., gelijkgesteld met de effecten die door de bieder zelf worden gehouden. § 2. In geval van toepassing van § 1, geven de betrokken effectenhouders kennis van hun verzoek aan de bieder of de door hem aangeduide persoon binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van de aanvaardingsperiode van het bod, onder de vorm van een aangetekende brief met ontvangstbewijs. De CBFA wordt door de bieder ingelicht over de ingediende verzoeken, evenals de aankopen en de gehanteerde prijs.

Onderafdeling IX. - Verbodsbepalingen na de biedperiode

Art. 45.Het is de bieder en de met hem in onderling overleg handelende personen niet toegestaan gedurende een jaar na het einde van de biedperiode rechtstreeks of onrechtstreeks effecten te verwerven waarop het openbaar bod betrekking had, tegen voor de overdragers gunstiger voorwaarden dan deze bepaald in het openbaar bod, tenzij mits toekenning van het prijsverschil aan alle effectenhouders die op het bod zijn ingegaan. Afdeling II. - Openbaar overnamebod op vastgoedcertificaten en andere

schuldinstrumenten

Art. 46.§ 1. De bepalingen van Afdeling I zijn toepasselijk op een openbaar overnamebod op vastgoedcertificaten. § 2. In afwijking van § 1 zijn de artikelen 3, 1°, 16, 19 tot 23, 24, eerste lid, 28, §§ 1 en 3, 29, 31, 42 tot 44, niet van toepassing op een openbaar overnamebod op vastgoedcertificaten. § 3. Bovendien, in geval van een openbaar overnamebod op vastgoedcertificaten: 1° slaat het bod op alle vastgoedcertificaten van dezelfde categorie uitgegeven door de doelvennootschap, die nog niet in bezit zijn van de bieder;2° bevat het prospectus, onverminderd de toepassing van artikel 13, § 1, van de wet, ten minste de gegevens opgenomen in schema II, opgenomen als bijlage bij dit besluit;3° bevat de memorie van antwoord, onverminderd de toepassing van de artikelen 22 tot 30 van de wet, minstens : a) de eventuele bemerkingen van de doelvennootschap bij het prospectus;b) het met redenen omklede standpunt over het bod over de gevolgen van de uitvoering van het bod, waarbij het bestuursorgaan de belangen van alle houders van vastgoedcertificaten betracht;c) hoeveel vastgoedcertificaten in het bezit zijn van de leden van het bestuursorgaan of van de personen die zij in feite vertegenwoordigen, alsmede of zij al dan niet voornemens zijn het bod te aanvaarden;d) wanneer de leden van het bestuursorgaan of de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen, geen eensgezinde stelling innemen omtrent hun voornemen om de effecten in hun bezit al dan niet over te dragen in het kader van het bod, vermelding van de verschillende stellingnames van de leden, met aanduiding van de leden die als onafhankelijke bestuurders worden beschouwd en van de leden die in feite bepaalde effectenhouders vertegenwoordigen.4° moet het bestuursorgaan van de doelvennootschap dat, overeenkomstig artikel 40, 2°, een voorkeur laat blijken voor het bod of het tegenbod, rekening houden met de belangen van alle houders van vastgoedcertificaten. De leden van het bestuursorgaan en de effectenhouders die zij in feite vertegenwoordigen moeten handelen overeenkomstig de gegevens die ze hebben verstrekt. § 3. In geval de doelvennootschap niet de eigenaar is van het goed of de goederen op de inkomsten, opbrengsten en realisatiewaarde waarvan de vastgoedcertificaten betrekking hebben, deelt het bestuursorgaan van de doelvennootschap het in artikel 6, bedoelde ontwerpprospectus mee aan de eigenaar, uiterlijk de dag na de ontvangst ervan overeenkomstig artikel 26. In dat geval stelt de eigenaar eveneens een memorie van antwoord op, overeenkomstig artikel 46, § 3, 3° en 4°.

Art. 47.Behoudens afwijking door de CBFA, is artikel 46, §§ 1 en 2, mutatis mutandis toepasselijk op een openbaar bod op effecten bedoeld in artikel 3, § 1, 8°, ii), van de wet, andere dan vastgoedcertificaten. Afdeling III. - Openbaar bod tot inkoop van effecten met stemrecht

Art. 48.De bepalingen van Afdeling I zijn toepasselijk op een openbaar bod tot inkoop van effecten met stemrecht.

In afwijking van het eerste lid zijn de artikelen 3, 1°, 11, 26 tot 29, 30, tweede lid, niet van toepassing. HOOFDSTUK III. - Verplicht bod

Art. 49.Dit hoofdstuk geldt voor een doelvennootschap met statutaire zetel in België, voor zover minstens een gedeelte van haar effecten met stemrecht zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of tot de markten in financiële instrumenten Alternext en Vrije Markt, georganiseerd door Euronext Brussels. Afdeling I. - Ontstaan van de biedplicht ten gevolge van

drempeloverschrijding

Art. 50.§ 1. Wanneer een persoon, ten gevolge van een verwerving van effecten met stemrecht van een doelvennootschap, de drempel van 30 % van de effecten met stemrecht van die vennootschap overschrijdt, dient hij een overnamebod uit te brengen op alle door de betrokken doelvennootschap uitgegeven effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht. § 2. Om te bepalen of een persoon de in § 1 bedoelde drempel van 30 % overschrijdt, worden aan zijn effecten de volgende effecten toegevoegd : 1° de effecten die worden gehouden door de met die persoon verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn.; 2° de effecten die worden gehouden door de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., voor die persoon en voor de sub 1° bedoelde personen. § 3. Om te bepalen of een verwerving heeft plaatsgevonden door een persoon in de zin van § 1, wordt ook rekening gehouden met de verwervingen door : 1° de met die persoon verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn.; 2° de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., voor die persoon en voor de sub 1° bedoelde personen. § 4. Wanneer de personen die in onderling overleg handelen, ten gevolge van een verwerving van effecten met stemrecht van een doelvennootschap door één van die personen, de drempel van 30 % van de effecten met stemrecht van die vennootschap overschrijden, zijn zij hoofdelijk gehouden een overnamebod uit te brengen op alle door de betrokken doelvennootschap uitgegeven effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht.

Als de drempel van 30 % echter overeenkomstig §§ 1 tot 3 wordt overschreden door één van de personen die in onderling overleg handelen, geldt de verplichting om een overnamebod uit te brengen, enkel voor die ene persoon. § 5. Om te bepalen of de personen die in onderling overleg handelen de in § 4, eerste lid, bedoelde drempel van 30 % overschrijden, worden aan hun effecten de volgende effecten toegevoegd: 1° de effecten die worden gehouden door de met die personen verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn.; 2° de effecten die worden gehouden door de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., voor die personen en voor de sub 1° bedoelde personen. § 6. Om te bepalen of een verwerving heeft plaatsgevonden door een persoon in de zin van § 4, eerste lid, wordt ook rekening gehouden met de verwervingen door : 1° de met die persoon verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn.; 2° de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., voor die persoon en voor de sub 1° bedoelde personen § 7. De volgende specifieke regels gelden bovendien voor personen die in onderling overleg handelen : 1° De personen die een akkoord van onderling overleg sluiten en samen meer dan 30 % van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap houden, zonder dat één van hen die drempel vooraf overschreed, zijn hoofdelijk gehouden om een verplicht bod uit te brengen, ter gelegenheid van de eerste verwerving, door één van die personen, van effecten als voormeld van een partij die niet bij het overleg is betrokken, en dit binnen de tijdspanne van drie jaar nà de sluiting van het akkoord.Indien echter één van de partijen bij het onderling overleg de drempel van 30 % overschrijdt, overeenkomstig §§ 1 tot 3, geldt de biedplicht enkel voor deze partij; 2° Wanneer verschillende personen die in onderling overleg handelen meer dan 30% van de effecten met stemrecht van een doelvennootschap houden en één van hen haar effecten rechtstreeks of via de markt overdraagt aan een derde die toetreedt tot het onderling overleg, zijn de partijen bij het nieuw onderling overleg hoofdelijk gehouden om een verplicht bod uit te brengen, tenzij de partijen bij het oorspronkelijk onderling overleg ononderbroken meer dan 30 % blijven houden van de effecten met stemrecht van de doelvennootschap.Indien echter één van de partijen bij het nieuw onderling overleg de drempel van 30 % overschrijdt, overeenkomstig §§ 1 tot 3, geldt de biedplicht enkel voor deze partij. 3° De §§ 5 en 6 zijn van toepassing op deze paragraaf. § 8. Wanneer een persoon, alleen of in onderling overleg, de in § 1 of § 4 bedoelde drempel overschrijdt ten gevolge van de vernietiging van effecten met stemrecht van de doelvennootschap die geen verbonden persoon is, ontstaat de biedplicht bij de eerste effectenverwerving, die plaats vindt binnen de drie jaar nà de drempeloverschrijding.

De berekening van de drempeloverschrijding, bedoeld in het eerste lid, gebeurt overeenkomstig § 2 of § 5. De beoordeling van de eerste effectenverwerving, bedoeld in het eerste lid, gebeurt overeenkomstig § 3 of § 6. § 9. Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder « oorspronkelijk onderling overleg » hetzij het conform artikel 74 van de wet aangemeld en meegedeeld onderling overleg, hetzij het onderling overleg dat de in dit artikel bedoelde verplichting heeft doen ontstaan om een overnamebod uit te brengen, hetzij het onderling overleg waarvan alle partijen meer dan drie jaar lid zijn..

Art. 51.§ 1. Wanneer een persoon, ten gevolge van een verwerving van effecten, rechtstreeks of onrechtstreeks de controle over een houdsteronderneming verwerft, dient hij een overnamebod uit te brengen op alle door de betrokken doelvennootschap uitgegeven effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht. § 2. Om te bepalen of een persoon overeenkomstig § 1 de controle verwerft, worden de volgende effecten eveneens in aanmerking genomen : 1° de effecten die worden gehouden door de met die persoon verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn.; 2° de effecten die worden gehouden door de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., voor die persoon en voor de sub 1° bedoelde personen. § 3. Om te bepalen of een verwerving heeft plaatsgevonden door een persoon in de zin van § 1, wordt ook rekening gehouden met de verwervingen door : 1° de met die persoon verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn.; 2° de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., voor die persoon en voor de sub 1° bedoelde personen. § 4. Wanneer de personen die in onderling overleg handelen, ten gevolge van een verwerving van effecten door één van die personen, de drempel van 50 % van de effecten met stemrecht van een houdsteronderneming overschrijden of in overleg meer dan 50 % van de effecten met stemrecht verwerven van een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks de controle in rechte uitoefent over de houdsteronderneming, zijn zij hoofdelijk gehouden om een overnamebod uit te brengen op alle door de betrokken doelvennootschap uitgegeven effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht.

Indien echter één van de personen die in onderling overleg handelen, de controle verwerft, geldt, overeenkomstig de §§ 1 tot 3, de verplichting om een overnamebod uit te brengen, enkel voor die ene persoon. § 5. Om te bepalen of de personen die in onderling overleg handelen de in § 4, eerste lid, bedoelde drempel van 50 % overschrijden, worden aan hun effecten de volgende effecten toegevoegd: 1° de effecten die worden gehouden door de met die personen verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn; 2° de effecten die worden gehouden door de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn, voor die personen en voor de sub 1° bedoelde personen. § 6. Om te bepalen of een verwerving heeft plaatsgevonden door een persoon in de zin van § 4, eerste lid, wordt ook rekening gehouden met de verwervingen door : 1° de met die persoon verbonden personen in de zin van artikel 11, 2°, W.Venn; 2° de personen die optreden als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn, voor die persoon en voor de sub 1° bedoelde personen § 7. De volgende specifieke regels gelden bovendien voor personen die in onderling overleg handelen: 1° De personen die een akkoord van onderling overleg sluiten en samen meer dan 50 % van de effecten met stemrecht houden van de houdsteronderneming of van een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks de controle in rechte uitoefent over een houdsteronderneming, zonder dat één van hen die drempel vooraf overschreed, zijn hoofdelijk gehouden om een verplicht bod uit te brengen op de effecten van de betrokken doelvennootschap, ter gelegenheid van de eerste verwerving, door één van die personen, van effecten als eerst vermeld van een partij die niet bij het overleg is betrokken, en dit binnen de tijdspanne van drie jaar nà de sluiting van het akkoord.Indien echter één van de partijen bij het onderling overleg de controle verwerft, overeenkomstig §§ 1 tot 3, geldt de biedplicht enkel voor deze partij; 2° Wanneer verschillende personen die in onderling overleg handelen meer dan 50 % houden van de effecten met stemrecht van een houdsteronderneming of van een persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks de controle in rechte uitoefent over een houdsteronderneming, en één van hen haar effecten rechtstreeks of via de markt overdraagt aan een derde die toetreedt het onderling overleg, zijn de partijen bij het nieuw onderling overleg hoofdelijk gehouden om een verplicht bod uit te brengen op de effecten van de betrokken doelvennootschap, tenzij de partijen bij het oorspronkelijk onderling overleg ononderbroken meer dan 50 % blijven houden van de effecten met stemrecht als eerst vermeld.Indien echter één van de partijen bij het nieuw onderling overleg de controle verwerft, overeenkomstig §§ 1 tot 3, geldt de biedplicht enkel voor deze partij 5° De §§ 5 en 6 zijn van toepassing op deze paragraaf. § 8. Voor de toepassing van dit artikel verstaat men onder « oorspronkelijk onderling overleg » hetzij het conform artikel 74 van de wet aangemeld en meegedeeld onderling overleg, hetzij het onderling overleg dat de in dit artikel bedoelde verplichting heeft doen ontstaan om een overnamebod uit te brengen, hetzij het onderling overleg waarvan alle partijen meer dan drie jaar lid zijn. Afdeling II. - Afwijkingen op de biedplicht

Art. 52.§ 1. De biedplicht, bepaald in Afdeling I, geldt niet in geval van een verwerving: 1° in het kader van een regelmatig vrijwillig openbaar overnamebod;2° tussen verbonden personen in de zin van art.11 W.Venn.; 3° wanneer wordt aangetoond dat een derde de controle over de vennootschap uitoefent of een grotere deelneming houdt dan de persoon die, alleen of in onderling overleg, 30 % van de stemrechten van de vennootschap houdt; 4° in het kader van een inschrijving op een kapitaalverhoging van een vennootschap in moeilijkheden, zoals bedoeld bij artikel 633 W.Venn, waartoe de algemene vergadering heeft beslist; 5° in het kader van een inschrijving op een kapitaalverhoging met voorkeurrecht van een vennootschap, waartoe de algemene vergadering heeft beslist;6° in het kader van een fusieverrichting, voor zover de persoon die, alleen of in onderling overleg, meer dan 30% van de stemrechten van verkrijgende of nieuw opgerichte vennootschap verwerft, niet het merendeel van de stemmen heeft uitgebracht bij de stemming over de beslissing tot fusie van de algemene vergadering van aandeelhouders van de te fuseren vennootschap, indien deze laatste beantwoordt aan het bepaalde in artikel 49;7° die leidt tot een tijdelijke overschrijding van de drempel met maximaal 2%, voor zover het excedentaire gedeelte van de deelneming binnen een periode van 12 maanden wordt vervreemd en de betrokken personen de stemrechten, verbonden aan het excedentaire gedeelte van de deelneming, niet uitoefenen;8° naar aanleiding van een verwerving ingevolge van overlijden, een huwelijkscontract of een wettelijk huwelijksvermogensstelsel, alsook een verdeling die voortvloeit uit een nalatenschap of de ontbinding van een huwelijk;9° naar aanleiding van een schenking onder de levenden;10° door een stichting van openbaar nut, onderworpen aan de wet van 27 juni 1921, zoals gewijzigd door de wet van 2 mei 2002, met een onbaatzuchtige doelstelling die een sociaal, cultureel, wetenschappelijk of artistiek oogmerk nastreeft, ingevolge een verwerving om niet;11° in het kader van een vaste overname van effecten door een financiële tussenpersoon of een uitoefening van een zekerheid, voor zover het excedentaire gedeelte van de deelneming binnen een periode van 12 maanden wordt vervreemd en de betrokken personen de stemrechten, verbonden aan het excedentaire gedeelte van de deelneming, niet uitoefenen;12° door een rechtspersoon met het oog op de uitgifte met medewerking van de vennootschap van certificaten met betrekking tot effecten met stemrecht en onder de verbintenis van de rechtspersoon om de opbrengst of de inkomsten voor te behouden aan de houder van deze certificaten, voor zover deze certificaten onder alle omstandigheden en onbeperkt kunnen worden omgewisseld tegen de betrokken effecten met stemrecht, en dit gedurende een periode van drie jaar na de verwerving. § 2. De persoon die de verwerving als vermeld in § 1 heeft verricht, verantwoordt ten aanzien van de CBFA dat hij niet onderworpen is aan de biedplicht als bedoeld in de artikelen 50 en 51. § 3. Indien, na het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, 7° of 9°, de drempel nog steeds is overschreden, geldt de biedplicht, omschreven in Afdeling I, opnieuw. Voor de toepassing van Afdeling III wordt de situatie, die oorspronkelijk aanleiding had gegeven tot het ontstaan van de biedplicht in aanmerking genomen. De prijs wordt bovendien verhoogd met de wettelijke intrest, te rekenen vanaf de verwerving die de biedplicht initieel heeft doen ontstaan ten minste tot op het ogenblik van het verstrijken van de termijn bedoeld in § 1, 7° of 9°. De CBFA kan niettemin toestaan dat de periode voor vervreemding van de effecten van de doelvennootschap wordt verlengd, zonder dat een overnamebod moet worden uitgebracht. § 4. In het geval bedoeld in § 1, 3°, geldt de biedplicht opnieuw indien de persoon, binnen een tijdspanne van 3 jaar te rekenen vanaf de verwerving die de biedplicht initieel heeft doen ontstaan, ten gevolge van een bijkomende verwerving de grootste participatie in de doelvennootschap houdt of de controle in rechte over de doelvennootschap verwerft.

In het geval bedoeld in § 1, 12°, geldt de biedplicht opnieuw indien, binnen een periode van 3 jaar te rekenen vanaf de verwerving die de biedplicht initieel heeft doen ontstaan, de uitgegeven certificaten niet langer onder alle omstandigheden en onbeperkt kunnen worden omgewisseld tegen de betrokken effecten met stemrecht. § 5. Indien de doelvennootschap partij is bij een akkoord van onderling overleg, rust de eventuele biedplicht in hoofde van de in onderling overleg handelende personen, niet op haar. Afdeling III. - Prijs van het verplicht bod

Art. 53.De prijs van het verplicht bod is minstens gelijk aan het hoogste van volgende twee bedragen: 1° de hoogste prijs, die over een periode van 12 maanden vóór de aankondiging van het bod werd betaald voor de betrokken effecten door de bieder of een in onderling overleg handelende persoon;2° het gewogen gemiddelde van de verhandelingsprijzen op de meest liquide markt voor de betrokken effecten over de dertig laatste kalenderdagen voor het ontstaan van de biedplicht. Bij toepassing van artikel 51 wordt voor de vaststelling van de hoogste prijs, bedoeld in het eerste lid, 1°, de impliciete prijs voor de participatie in de doelvennootschap, vervat in de prijs die betaald werd voor de verwerving van de effecten met stemrecht van de houdsteronderneming of van de persoon die haar controleert, in aanmerking genomen.

Art. 54.§ 1. De prijs van het bod kan bestaan uit geld, effecten of een combinatie van beiden. § 2. Indien de prijs niet bestaat uit liquide effecten toegelaten tot de handel van een gereglementeerde markt of indien de bieder of een in onderling overleg handelende persoon tijdens de periode van 12 maanden vóór de aankondiging van het bod of tijdens de biedperiode tegen betaling in geld effecten heeft verworven of zich hiertoe heeft verbonden, biedt de bieder, als alternatief, de op het ogenblik van de kennisgeving overeenstemmende prijs in geld.

Art. 55.De CBFA kan een wijziging van de prijs toestaan of vereisen indien: 1° bepaalde overdragers ten aanzien van de verwervers bijzondere verbintenissen hebben aangegaan met betrekking tot de activa of passiva van deze vennootschap, voor zover de tegenprestatie voor deze verbintenissen evenredig is aan hun draagwijdte;2° gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat, naast de tegenprestatie, bijzondere rechtstreekse of onrechtstreekse voordelen werden toegekend aan bepaalde overdragers van de betrokken effecten;3° er ernstige aanwijzingen zijn dat de verhandelingsprijzen van de effecten op de gereglementeerde markt of door de Koning aangeduide MTF niet betekenisvol zijn of dat informatie of geruchten werden verspreid, die onjuiste of misleidende signalen gaven of konden geven over deze effecten. De CBFA kan in het kader van haar beslissing tot wijziging van de prijs voorwaarden opleggen. De beslissing van de CBFA en, in voorkomend geval, de opgelegde voorwaarden worden gepubliceerd. Afdeling IV. - Verwezenlijking van de biedplicht

Art. 56.De persoon die de verwerving heeft verricht die de in Afdeling I bedoelde biedplicht doet ontstaan, geeft hiervan binnen de

twee werkdagen kennis aan de CBFA. Behoudens in geval van een afwijking op de biedplicht, gaan de personen, op wie de biedplicht rust, over tot een openbaar overnameaanbod op alle effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht uitgegeven door de doelvennootschap.

Dit bod wordt binnen drie werkdagen na het ontstaan van de biedplicht aangekondigd.

De aanvaardingsperiode van het bod start uiterlijk binnen 40 werkdagen na het feit dat heeft geleid tot het ontstaan van de biedplicht. In het geval dat het bod overeenkomstig een mededingingsrechtelijk regime inzake concentratiecontrole moet worden aangemeld, kan de CBFA toestaan dat de aanvaardingsperiode na de beslissing van de Europese Commissie of de bevoegde nationale mededingingsautoriteiten aanvangt.

Art. 57.De bepalingen van Hoofdstuk II, Afdeling I, met uitzondering van de artikelen 16 tot 18, 20 tot 23 en 33 zijn toepasselijk.

De artikelen 42 en 44 gelden onafhankelijk van het feit of de bieder, door de aanvaarding van het bod, effecten heeft verworven die ten minste 90% vertegenwoordigen van het door het bod bestreken kapitaal waaraan stemrechten zijn verbonden. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding; overgangs- en opheffingsbepalingen

Art. 58.Delen I en II en de artikelen 58, 60, 62 tot 77 van de wet evenals dit besluit treden in werking op 1 september 2007.

Art. 59.Met uitzondering van artikel 18bis, worden hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, zoals gewijzigd door de wet van 16 juni 1998, de wet van 10 maart 1999, het koninklijk besluit van 13 juli 2001, de wet van 2 augustus 2002 en de wet van 20 juli 2004, evenals het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen op de controle op vennootschappen, zoals gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 11 juni 1997, 21 april 1999 en 7 juli 1999, opgeheven met ingang van 1 september 2007.

Hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 en het koninklijk besluit van 8 november 1989 blijven niettemin gelden voor de biedingen waarvoor de CBFA, vóór de datum bedoeld in artikel 58, overeenkomstig artikel 6 van het hetzelfde koninklijk besluit van 8 november 1989, de kennisgeving heeft openbaar gemaakt en de eventuele tegenbiedingen en hogere biedingen naar aanleiding van deze biedingen.

Art. 60.Onze Minister, bevoegd voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

Bijlage I bij het koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen Schema voor het prospectus voor openbare overnamebiedingen op effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht Onverminderd de verplichting als bedoeld in artikel 13, § 1, van de wet, bevat het prospectus ten minste volgende vermeldingen en gegevens: 1. Goedkeuring van het prospectus door CBFA en verantwoordelijken voor het prospectus : 1.1. Vermelding dat het prospectus is goedgekeurd door de CBFA, maar dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van het bod, noch van de toestand van de persoon die het bod verwezenlijkt. 1.2. Naam en functie of, indien het rechtspersonen zijn, naam en statutaire zetel van de personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus; hun verklaring dat, voorzover hen bekend, de gegevens in het prospectus in overeenstemming zijn met de werkelijkheid en geen gegevens zijn weggelaten waarvan de vermelding de strekking van het prospectus zou wijzigen. 2. De bieder : 2.1. Een omstandige opgave van zijn identiteit of, indien de bieder een vennootschap is, de rechtsvorm, naam, hoofdzetel - en, indien verschillend van de hoofdzetel, de statutaire zetel - van deze vennootschap; een omstandige opgave van de structuur en samenstelling van zijn aandeelhouderskring, van het geheel van ondernemingen waartoe hij behoort, van zijn werkzaamheden en uitsplitsing hiervan en van de recente ontwikkeling; identiteit van de leiders. 2.2.1. De laatste jaarrekening en/of geconsolideerde jaarrekening alsmede een recentere staat indien zich sinds de afsluitingsdatum van deze jaarrekeningen belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan of meer dan negen maanden verstreken zijn.

Indien de gewone of de geconsolideerde jaarrekening niet strookt met de bepalingen van het Gemeenschapsrecht en geen getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de doelvennootschap moeten uitvoeriger en/of aanvullende inlichtingen worden verstrekt. 2.2.2. Commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen.

Naam en adres van de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen van de bieder gedurende het tijdvak dat door de historische financiële informatie wordt bestreken (met vermelding van hun lidmaatschap van een beroepsorganisatie).

Indien commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen tijdens het door de historische financiële informatie bestreken tijdvak ontslag hebben genomen, dan wel ontslagen of niet opnieuw benoemd zijn, moeten terzake nadere bijzonderheden worden verstrekt indien zulks van betekenis is. 2.3. Hoeveel effecten van de doelvennootschap de bieder bezit op de dag dat het prospectus wordt vastgesteld en het aantal effecten van de doelvennootschap dat hij heeft verworven tijdens de twaalf maanden vóór deze datum, alsook de vermelding van de markt waar deze verwervingen zijn geschied of van het feit dat deze verwervingen buiten de markt zijn geschied, de datum van deze verwervingen en de betaalde prijs (prijzen).

De in voorgaand lid bedoelde gegevens voor de effecten van de doelvennootschap in bezit van en verworven door met de bieder verbonden personen, personen die in onderling overleg met hem optreden en personen die als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., optreden. 2.4. Indien het bod uitgaat van verschillende bieders, indien het bod volledig of ten dele wordt gedaan voor rekening van een derde, indien de bieder zich ertoe verbonden heeft aan een derde alle of een deel van de effecten die hij na het bod in de doelvennootschap zou bezitten, over te dragen, of indien de bieder in onderling overleg met andere personen optreedt : - de identiteit van deze personen alsook, indien het om vennootschappen gaat, de rechtsvorm, de naam, de hoofdzetel - en, indien verschillend van de hoofdzetel, de statutaire zetel - en hun relatie tot de bieder en, indien mogelijk, tot de doelvennootschap; - de grootte en de modaliteiten van hun respectief aandeel in het bod. 3. De doelvennootschap: 3.1. Een omstandige opgave van zijn identiteit, van de structuur en samenstelling van zijn aandeelhouderskring, van het geheel van ondernemingen waartoe hij behoort, van zijn werkzaamheden en uitsplitsing hiervan en van de recente ontwikkeling; identiteit van de leiders. 3.2. Identiteitsgegevens van de personen die in onderling overleg met de doelvennootschap handelen, alsook, indien het om vennootschappen gaat, de rechtsvorm, de naam, de hoofdzetel, en indien verschillend van de hoofdzetel, de statutaire zetel en hun relatie tot de doelvennootschap en, indien mogelijk, tot de bieder; 3.3.1. De laatste jaarrekening en/of geconsolideerde jaarrekening alsmede een recentere staat indien zich sinds de afsluitingsdatum van deze jaarrekeningen belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan of meer dan negen maanden verstreken zijn.

Indien de gewone of de geconsolideerde jaarrekening niet strookt met de bepalingen van het Gemeenschapsrecht en geen getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de doelvennootschap moeten uitvoeriger en/of aanvullende inlichtingen worden verstrekt. 3.3.2. Commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen.

Naam en adres van de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen van de doelvennootschap gedurende het tijdvak dat door de historische financiële informatie wordt bestreken (met vermelding van hun lidmaatschap van een beroepsorganisatie).

Indien commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen tijdens het door de historische financiële informatie bestreken tijdvak ontslag hebben genomen, dan wel ontslagen of niet opnieuw benoemd zijn, moeten terzake nadere bijzonderheden worden verstrekt indien zulks van betekenis is. 3.4. Een gedetailleerde staat van het kapitaal en hoe dit is vertegenwoordigd, van de effecten met stemrecht in omloop die het kapitaal niet vertegenwoordigen, van de converteerbare obligaties en warrants in omloop met vermelding van de periode en de conversie- of inschrijvingsvoorwaarden. 3.5. De beslissingen waarbij de uitgifte wordt toegelaten van aandelen, converteerbare obligaties of warrants in het kader van het toegestaan kapitaal en opgave van de begunstigden van de conversierechten of warrants. 3.6. Hoeveel effecten de doelvennootschap zelf of haar dochters bezitten. 3.7. De evolutie tijdens ten minste de laatste twaalf maanden van de verhandelingsprijzen van de effecten van de doelvennootschap op de gereglementeerde markt of een MTF. 4. Het bod : 4.1. Kenmerken van het bod 4.1.1. Inhoud van het bod 4.1.2. Effecten of, in voorkomend geval, de categorie of categorieën effecten waarop het bod betrekking heeft; 4.1.3. De geboden vergoeding, in voorkomend geval per categorie van effecten, en de omstandig becijferde waarderingsgrondslag die werd toegepast voor de vaststelling van die vergoeding. 4.1.4. Vermelding of het bod voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is; indien het bod voorwaardelijk is, vermelding van de voorwaarden. 4.1.5. Als effecten van verschillende categorieën tegen verschillende prijzen zijn verworven, vermelding van deze prijzen en verantwoording van de prijsverschillen. 4.1.6. In geval van een bod tot omruiling, worden de gegevens die krachtens de artikelen 26 en 46 van de wet van 16 juni 2006 en de ter uitvoering ervan genomen besluiten moeten worden verstrekt, voor de als vergoeding aangeboden effecten vermeld. 4.1.7. Hoeveel en welke effecten de bieder voornemens is te verwerven.

Eventuele vermelding van de mogelijkheid om, overeenkomstig de artikelen 42 en 43 van het besluit, het bod te heropenen gedurende een periode van ten minste vijftien werkdagen, om een openbaar uitkoopbod uit te brengen in de zin van artikel 513 W.Venn. 4.1.8. Vermelding van het feit dat, wanneer de bieder en de met hem in onderling overleg optredende personen ingevolge het openbaar bod of de heropening ervan, 95% van de effecten met stemrecht bezitten, elke effectenhouder geniet van het recht tot overname door de bieder van zijn effecten met stemrecht of die toegang geven tot stemrecht tegen de biedprijs, op voorwaarde dat de bieder, door de aanvaarding van het bod, effecten heeft verworven die ten minste 90% vertegenwoordigen van de effecten waarop het bod slaat. In voorkomend geval geven de betrokken effectenhouders kennis van hun verzoek aan de bieder of de door hem aangeduide persoon binnen een termijn van 90 werkdagen na de afsluiting van de aanvaardingsperiode van het bod, onder de vorm van een aangetekende brief met ontvangstbewijs. 4.2. Doelstellingen van de bieder 4.2.1. De doelstellingen die de bieder nastreeft met het bod en zijn bedoelingen ten overstaan van de doelvennootschap als het bod slaagt, met name waar de bieder de doelvennootschap in zijn groep situeert, eventueel voorgenomen statutenwijziging van de doelvennootschap, eventuele initiatieven voor de opneming in de verhandeling van een gereglementeerde markt of MTF van de effecten van de doelvennootschap, het beleid inzake kapitaalvergoeding. 4.2.2. De voornemens van de bieder met betrekking tot het voortzetten van de activiteiten en/of het doorvoeren van eventuele herstructureringen bij de doelvennootschap en de met de doelvennootschap verbonden vennootschappen - en voor zover beïnvloed door het bod - bij de bieder en de met de bieder verbonden vennootschappen, alsmede ten aanzien van het in dienst houden van de werknemers, leiders en bestuurders van die vennootschappen, met inbegrip van elke belangrijke wijziging in de arbeidsvoorwaarden. Dit betreft met name de strategische plannen van de bieder voor die vennootschappen en de vermoedelijke gevolgen daarvan voor de werkgelegenheid en de vestigingsplaatsen. 4.2.3. De voordelen van de verrichting voor de betrokken vennootschappen en hun aandeelhouders; de beoogde synergieën, evenals, bij benadering, het bedrag en de datum van de verwachte economische winsten van de verrichting. 4.3. Regelmatigheid van het bod 4.3.1. Orgaan van de bieder dat heeft beslist om het bod uit te brengen; datum van de beslissing.

Verantwoording dat het gaat om het wettelijk en statutair bevoegd orgaan. 4.3.2. Bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 3 van het besluit is voldaan. 4.3.3. Vermelding welke toelatingen eventueel vereist zijn om het bod te kunnen uitbrengen. 4.4. Aanvaarding van het bod; betaling 4.4.1. Aanvaardingsperiode van het bod en eventuele verlenging of heropening van de aanvaardingsperiode het bod. 4.4.2. Plaatsen waar de acceptaties worden neergelegd. 4.4.3. Vermelding van de mogelijkheid voor de bieder om de aangeboden effecten te verwerven, zelfs als het aantal aangeboden effecten kleiner is dan het gewenste minimum.

Datum waarop de beslissing van de bieder om de aangeboden effecten toch te verwerven wordt openbaar gemaakt, zelfs als hun aantal kleiner is dan het gewenste minimum. 4.4.4. Vermelding dat de effectenhouders die het bod aanvaarden in geval van een regelmatig en gunstiger tegenbod van hun verbintenis worden ontheven; vermelding dat bij hoger bod door de bieder dit hoger bod geldt voor alle effectenhouders die het bod hebben aanvaard. 4.4.5. Data en modaliteiten van betaling. 4.4.6. Eventuele taksen en kosten die ten laste zijn van de effectenhouders of van de bieder. 4.5. Andere aspecten van het bod 4.5.1. Vermelding van de eventuele adviezen van financiële instellingen of experten over de voorwaarden van het bod; identificatie van deze natuurlijke en/of rechtspersonen. 4.5.2. Inlichtingen over de financieringsvoorwaarden van het bod en de impact ervan op het vermogen, de resultaten en de activiteiten van de betrokken ondernemingen. In geval van een bod tegen speciën, een schatting van de impact van de overname op het vermogen (balansposten) en de winst (resultatenrekening) van de bieder. 4.5.3. Nationaal recht dat op de uit het bod voortvloeiende overeenkomsten tussen de bieder en de houders van effecten van de doelvennootschap van toepassing zal zijn, alsook de bevoegde rechtsinstanties. 4.5.4. De eventueel geboden vergoeding voor rechten die niet kunnen worden uitgeoefend als gevolg van de doorbraakregel, bepaald overeenkomstig artikel 46, § 1, eerste lid, 5°, van de wet, of artikel 11, lid 4, van de Richtlijn 2004/25/EG met details betreffende de vorm waarin de vergoeding zal worden verstrekt en betreffende de methode ter bepaling van de omvang van die vergoeding. 4.6. De pertinente clausules van akkoorden waarbij de bieder, met de bieder verbonden personen, personen die in onderling overleg met hem optreden en personen die als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., optreden, partij zijn en die een wezenlijke impact kunnen hebben op de beoordeling, het verloop of de afloop van het bod. 5. Wanneer het prospectus uit verschillende delen bestaat, vindplaats van de andere delen.6. Opname van de memorie van antwoord als bijlage of vermelding van de vindplaats van dit document.7. Opname van het advies van de ondernemingsraad - of, bij gebrek aan unanimiteit, het standpunt van elke fractie - als bijlage of vermelding van de vindplaats van dit document.8. In het geval bedoeld in artikel 23, opname van het verslag van de expert als bijlage of vermelding van de vindplaats van dit document. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

Bijlage II bij het koninklijk besluit op de openbare overnamebiedingen Schema voor het prospectus voor openbare overnamebiedingen op vastgoedcertificaten Onverminderd de verplichting als bedoeld in artikel 13, § 1, van de wet, bevat het prospectus ten minste volgende vermeldingen en gegevens: 1. Goedkeuring van het prospectus door CBFA en verantwoordelijken voor het prospectus : 1.1. Vermelding dat het prospectus is goedgekeurd door de CBFA, maar dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van het bod, noch van de toestand van de persoon die het bod verwezenlijkt. 1.2. Naam en functie of, indien het rechtspersonen zijn, naam en statutaire zetel van de personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus; hun verklaring dat, voorzover hen bekend, de gegevens in het prospectus in overeenstemming zijn met de werkelijkheid en geen gegevens zijn weggelaten waarvan de vermelding de strekking van het prospectus zou wijzigen. 2. De bieder : 2.1. Een omstandige opgave van zijn identiteit of, indien de bieder een vennootschap is, de rechtsvorm, naam, hoofdzetel - en, indien verschillend van de hoofdzetel, de statutaire zetel - van deze vennootschap, de structuur en samenstelling van zijn aandeelhouderskring, het geheel van ondernemingen waartoe hij behoort, zijn werkzaamheden en uitsplitsing hiervan, recente ontwikkeling, identiteit van de leiders. 2.2.1. De laatste jaarrekening en/of geconsolideerde jaarrekening alsmede een recentere staat indien zich sinds de afsluitingsdatum van deze jaarrekeningen belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan of meer dan negen maanden verstreken zijn.

Indien de gewone of de geconsolideerde jaarrekening niet strookt met de bepalingen van het Gemeenschapsrecht en geen getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële positie en de resultaten van de doelvennootschap moeten uitvoeriger en/of aanvullende inlichtingen worden verstrekt. 2.2.2. Commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen.

Naam en adres van de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen van de bieder gedurende het tijdvak dat door de historische financiële informatie wordt bestreken (met vermelding van hun lidmaatschap van een beroepsorganisatie).

Indien commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen tijdens het door de historische financiële informatie bestreken tijdvak ontslag hebben genomen, dan wel ontslagen of niet opnieuw benoemd zijn, moeten terzake nadere bijzonderheden worden verstrekt indien zulks van betekenis is. 2.3. Hoeveel vastgoedcertificaten van de doelvennootschap de bieder bezit op de dag dat het prospectus wordt vastgesteld en het aantal vastgoedcertificaten van de doelvennootschap dat hij heeft verworven tijdens de twaalf maanden vóór deze datum, alsook de vermelding van de markt waar deze verwervingen zijn geschied of van het feit dat deze verwervingen buiten de markt zijn geschied, de datum van deze verwervingen en de betaalde prijs (prijzen).

De in voorgaand lid bedoelde gegevens voor de vastgoedcertificaten van de doelvennootschap in bezit van en verworven door met de bieder verbonden personen, personen die in onderling overleg met hem optreden en personen die als tussenpersoon, in de zin van artikel 7, § 2, W.Venn., optreden. 2.4. Indien het bod uitgaat van verschillende bieders, indien het bod volledig of ten dele wordt gedaan voor rekening van een derde, indien de bieder zich ertoe verbonden heeft aan een derde alle of een deel van de vastgoedcertificaten die hij na het bod in de doelvennootschap zou bezitten, over te dragen, of indien de bieder in onderling overleg met andere personen optreedt : - de identiteit van deze personen alsook, indien het om vennootschappen gaat, de rechtsvorm, de naam, de hoofdzetel - en, indien verschillend van de hoofdzetel, de statutaire zetel - en hun relatie tot de bieder en, indien mogelijk, tot de doelvennootschap; - de grootte en de modaliteiten van hun respectief aandeel in het bod. 3. De doelvennootschap: 3.1. Een omstandige opgave van zijn identiteit, de structuur en samenstelling van zijn aandeelhouderskring, het geheel van ondernemingen waartoe hij behoort, zijn werkzaamheden en uitsplitsing hiervan, recente ontwikkeling, identiteit van de leiders. 3.2. Identiteitsgegevens van de personen die in onderling overleg met de doelvennootschap handelen, alsook, indien het om vennootschappen gaat, de rechtsvorm, de naam, de hoofdzetel, en indien verschillend van de hoofdzetel, de statutaire zetel en hun relatie tot de doelvennootschap en, indien mogelijk, tot de bieder; 3.3.1. De laatste jaarrekening m.b.t. de exploitatie van het goed of de goederen waarop het vastgoedcertificaat slaat alsmede een recentere staat indien zich sinds de afsluitingsdatum van deze staat belangrijke wijzigingen hebben voorgedaan of meer dan negen maanden verstreken zijn. 3.3.2. Commissarissen of met de controle van de jaarrekeningen belaste personen.

Naam en adres van de commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen gedurende het tijdvak dat door de historische financiële informatie wordt bestreken (met vermelding van hun lidmaatschap van een beroepsorganisatie).

Indien commissarissen of de met de controle van de jaarrekeningen belaste personen tijdens het door de historische financiële informatie bestreken tijdvak ontslag hebben genomen, dan wel ontslagen of niet opnieuw benoemd zijn, moeten terzake nadere bijzonderheden worden verstrekt indien zulks van betekenis is. 3.4. Opgave van de uitgegeven vastgoedcertificaten. 3.6. Hoeveel vastgoedcertificaten de doelvennootschap zelf of haar dochters bezitten. 3.7. De evolutie tijdens ten minste de laatste twaalf maanden van de verhandelingsprijzen op de gereglementeerde markt of MTF van de vastgoedcertificaten. 4. Het bod : 4.1. Kenmerken van het bod 4.1.1. Inhoud van het bod 4.1.2. Vastgoedcertificaten of, in voorkomend geval, de categorie of categorieën vastgoedcertificaten waarop het bod betrekking heeft; 4.1.3. Vermelding of het bod voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is; indien het bod voorwaardelijk is, vermelding van de voorwaarden. 4.1.4. In geval van een bod tot aankoop, vermelding en omstandig becijferde verantwoording van de prijs. Als vastgoedcertificaten van verschillende categorieën tegen verschillende prijzen zijn verworven, vermelding van deze prijzen en verantwoording van de prijsverschillen. 4.1.5. In geval van een bod tot omruiling, worden de gegevens die krachtens de artikelen 26 en 46 van de wet van 16 juni 2006 en de ter uitvoering ervan genomen besluiten moeten worden verstrekt, voor de als vergoeding aangeboden effecten vermeld. 4.1.6. Hoeveel en welke vastgoedcertificaten de bieder voornemens is te verwerven. 4.2. Doelstellingen van de bieder De doelstellingen die de bieder nastreeft met het bod en zijn bedoelingen ten overstaan van de vastgoedcertificaten als het bod slaagt, met name eventuele initiatieven voor (de schrapping van) de toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt of een MTF van de vastgoedcertificaten of voor de wijziging of opheffing van de structuur waarin de vastgoedcertificaten werden uitgegeven. 4.3. Regelmatigheid van het bod 4.3.1. Orgaan van de bieder dat heeft beslist om het bod uit te brengen; datum van de beslissing.

Verantwoording dat het gaat om het wettelijk en statutair bevoegd orgaan. 4.3.2. Bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 3 van het besluit is voldaan. 4.4. Aanvaarding van het bod; betaling 4.4.1. Aanvaardingsperiode van het bod en eventuele verlenging of heropening van de aanvaardingsperiode het bod. 4.4.2. Plaatsen waar de acceptaties [en de vastgoedcertificaten] worden neergelegd. 4.4.3. Vermelding van de mogelijkheid voor de bieder om de aangeboden vastgoedcertificaten te verwerven, zelfs als het aantal aangeboden certificaten kleiner is dan het gewenste minimum.

Datum waarop de beslissing van de bieder om de aangeboden vastgoedcertificaten toch te verwerven wordt openbaar gemaakt, zelfs als hun aantal kleiner is dan het gewenste minimum. 4.4.4. Vermelding dat de houders van vastgoedcertificaten die het bod aanvaarden in geval van een regelmatig en gunstiger tegenbod van hun verbintenis worden ontheven; vermelding dat bij hoger bod door de bieder dit hoger bod geldt voor alle houders van vastgoedcertificaten die het bod hebben aanvaard. 4.4.5. Data en modaliteiten van betaling. 4.4.6. Eventuele taksen en kosten die ten laste zijn van de houders van de vastgoedcertificaten of van de bieder. 4.5. Andere aspecten van het bod 4.5.1. Vermelding van de eventuele adviezen van financiële instellingen of experten over de voorwaarden van het bod; identificatie van deze natuurlijke en/of rechtspersonen. 5. Opname van de memorie van antwoord als bijlage of vermelding van de vindplaats van dit document. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^