Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 april 2007
gepubliceerd op 12 juli 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisvereisten waaraan de nieuw geplaatste openbare telefoons moeten voldoen teneinde het gebruik te vergemakkelijken voor mensen met een handicap

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2007011247
pub.
12/07/2007
prom.
27/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/27/2007011247/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisvereisten waaraan de nieuw geplaatste openbare telefoons moeten voldoen teneinde het gebruik te vergemakkelijken voor mensen met een handicap


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie stelt een aantal basisverrichtingen vast in het kader van de universele dienst inzake elektronische communicatie, waaronder de beschikbaarstelling van openbare telefoons, zoals bedoeld in artikel 75 van die wet.

De normen die voor die openbare telefoons gelden, zijn voor het grootste deel vastgesteld in de bijlage bij die wet.

Artikel 27 van dezelfde bijlage bepaalt echter dat er een koninklijk besluit moet worden aangenomen om de basisvereisten vast te stellen waaraan nieuwe openbare telefoons moeten voldoen om het gebruik te vergemakkelijken voor gebruikers met een handicap.

Het onderhavige ontwerpbesluit heeft tot doel artikel 27 van de bijlage bij de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie ten uitvoer te leggen.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN Artikel een bevat een aantal definities, waarbij de definitie van "openbare telefoon" speciale aandacht verdient. Daarin wordt bepaald dat het onderhavige besluit van toepassing is op de toestellen die na de inwerkingtreding van het besluit in werking worden gesteld en op die manier wordt voldaan aan de eis van artikel 27 van de bijlage bij de wet, die luidt : "Voormeld besluit zal bepalen wat onder nieuw geplaatste openbare telefoons moet worden verstaan".

De artikelen 2 tot 4 bevatten de specifieke normen wat betreft het algemene uiterlijk, het voorkomen en de cel van de openbare telefoons.

Artikel 2 slaat op de algemene toegankelijkheid en het comfort van de openbare telefoons, met name in termen van helderheid, ruimte en veiligheid.

Artikel 3 geeft voorschriften in verband met de plaatsing van het eindtoestel dat aan de gebruikers beschikbaar wordt gesteld binnen de ruimte die door de telefoon wordt gevormd.

Artikel 4 stelt dan weer een referentienorm vast voor de uitwerking van het numerieke toetsenbord en de functietoetsen. Die norm wordt aangevuld door andere bepalingen van het besluit met betrekking tot de numerieke toetsen en functietoetsen, met name de artikelen 5 tot 7.

De artikelen 5 tot 8 vormen de tweede onderafdeling die in de specifieke normen vervat is, en hebben in het bijzonder betrekking op de maatregelen die bestemd zijn om de zintuiglijke waarneming door de gehandicapte gebruikers te vergemakkelijken.

Artikel 5 bevat de voorschriften in verband met de versterking van de geluidsontvangst in het oorstuk van de hoorn.

Artikel 6 formuleert de normen die van toepassing zijn op de numerieke toetsen en functietoetsen in termen van fysieke vorm, druk en feedback ten behoeve van de gebruikers.

Artikel 7 vult de normen van artikel 6 aan wat betreft de toets met nummer 5, die voorzien moet zijn van een specifiek tastbaar punt waardoor slechtzienden gemakkelijker de positie van de nummers kunnen herkennen. Bovendien wordt een standaard kleurencode geëist voor de annuleer-, bevestigings- en correctiefunctie.

Artikel 8 betreft het weergavescherm waarmee elke openbare telefoon in de zin van het onderhavige besluit moet zijn uitgerust. De maatregelen die in dat artikel zijn opgenomen hebben allemaal tot doel te zorgen voor een maximale leesbaarheid van de vermeldingen die op het weergavescherm verschijnen.

Artikel 9 is erop gericht om aan de gebruikers een hoger luistercomfort te bieden, door ervoor te zorgen dat het ooroppervlak zoveel mogelijk door het oorstuk van de hoorn wordt bedekt, zodat geluid en lawaai van buitenaf voldoende worden geweerd.

Artikel 10 stelt een zeker aantal verplichtingen vast in verband met de vorm van het gedeelte van het eindtoestel dat bestemd is voor het gebruik van een kaart als betaalmiddel. Het doel is hier voornamelijk om personen met verminderde spierkracht in staat te stellen om hun betaalkaart gemakkelijk in te steken en terug te nemen.

Artikel 11 voorziet in een dubbele weergave (audiovisueel) van alle essentiële berichten ten behoeve van de gebruiker wat de werking van het eindtoestel betreft. Daarbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan alle berichten die de gebruiker melden dat zijn betaalkaart is geweigerd.

Artikel 12 is erop gericht een goede hanteerbaarheid van de telefoonhoorn mogelijk te maken.

Artikel 13 wil personen met motorische problemen, of personen met een verminderd fysiek of mentaal vermogen voldoende tijd geven om in het eindtoestel alle gegevens in te voeren die nodig zijn om een gesprek tot stand te brengen, in het bijzonder het nummer van de persoon die wordt opgebeld.

Artikel 14 voorziet in een specifieke vermelding voor het geval waarin de gespreksduur die volgens het gebruikte betaalmiddel beschikbaar is, ten einde loopt. Die vermelding moet duidelijk, zichtbaar en hoorbaar zijn.

Artikel 15 voorziet een procedure voor de voorafgaande kennisgeving van alle plannen om een openbare telefoon in de zin van het onderhavige besluit te installeren.

Het artikelen 16 behoeft geen commentaar.

Het advies van de Raad van State met nr. 42.666/4 van 24 april 2007 werd gedeeltelijk gevolgd.

De opmerking van de Raad van State over het feit dat er geen ontwerpbesluit is overgezonden aan de Europese Commissie overeenkomstig Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften is niet gevolgd. De normen die in het onderhavige besluit worden vastgesteld, hebben immers geen betrekking op een product dat industrieel wordt vervaardigd in de zin van de voormelde richtlijn, omdat ze uitsluitend slaan op de telefoontoestellen die beschikbaar worden gesteld door de aanbieder van het betrokken element van de universele dienst, die specifiek daartoe is aangewezen. Aangezien die normen van toepassing zijn op slechts één speler op de markt voor openbare telefoons, vormen ze bovendien geen belemmering voor het vrije verkeer van producten in hoofde van andere operatoren.

De opmerking van de Raad van State over de definitie van "openbare betaaltelefoon" is niet gevolgd, omdat die definitie de uitvoering is van de opdracht die specifiek aan de Koning is toevertrouwd door artikel 24 van de bijlage bij de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, om te preciseren wat moet worden verstaan onder "de nieuw geplaatste openbare telefoons", en vormt geen enkel probleem qua wetgevingstechniek noch qua bevoegdheid.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

Advies 42.666/4 van 24 april 2007 van de afdeling wetgeving van de Raad van State De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 30 maart 2007 door de Vice-Eerste Minister en Minister van Consumentenzaken verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot vaststelling van de basisvereisten waaraan de nieuw geplaatste openbare telefoons moeten voldoen teneinde het gebruik tot vergemakkelijken voor mensen met een handicap", heeft het volgende advies gegeven : Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Voorafgaande vormvereisten 1. Zoals de Inspecteur van Financiën aangeeft, heeft het onderzochte ontwerp geen budgettaire weerslag.De vermelding van het advies van de Inspecteur van Financiën en van de akkoordbevinding van de Minister van Begroting moet derhalve wegvallen uit de aanhef. 2. Het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie (BIPT) is vereist krachtens artikel 27 van de bijlage bij de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie. Het Instituut heeft op 29 maart 2007 een gunstig advies verstrekt. Dit advies vermeldt dat het betrekking heeft op een versie van de ontwerptekst die dateert van 20 september 2006. Indien blijkt dat deze versie gewijzigd is nadat ze aan het BIPT is gezonden, dient de steller van het ontwerp het Instituut te verzoeken om een nieuw advies over de wijzigingen aangebracht in het ontwerpbesluit. 3. Uit het dossier blijkt niet dat het ontwerpbesluit aan de Europese Commissie is voorgelegd krachtens Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij. Volgens artikel 8 van deze richtlijn moeten de lidstaten normalerwijs de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een "technisch voorschrift" meedelen, teneinde deze en de overige lidstaten de gelegenheid te bieden om in voorkomend geval te reageren volgens de regels vastgelegd in artikel 9.

Wat de producten betreft, omschrijft artikel 1, 11), van de voornoemde Richtlijn 98/34/EG het begrip "technisch voorschrift" als een "technische specificatie" of een "andere eis". Volgens artikel 1, 3), is de "technische specificatie" een "specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen [...]".

Volgens artikel 1, 4), betekenen de woorden "andere eis" "een eis die, zonder een technische specificatie te zijn, ter bescherming van met name de consument of het milieu wordt opgelegd en betrekking heeft op de levenscyclus van het product nadat dit in de handel is gebracht, zoals voorwaarden voor gebruik, recycling, hergebruik of verwijdering van het product, wanneer deze voorwaarden op significante wijze de samenstelling, de aard of de verhandeling van het product kunnen beïnvloeden".

Het ontwerpbesluit stelt een aantal normen vast waaraan de nieuwe openbare telefoons moeten voldoen. Bij wijze van voorbeeld legt het ontwerpbesluit onder meer een minimaal niveau van helderheid (artikel 2) op, bepaalde afmetingen met betrekking tot het eindtoestel (artikel 3), een systeem voor de versterking van de geluidsontvangst waarmee het vermogensniveau met 20 dB kan worden verhoogd (artikel 5), de inrichting en de vorm van de klaviertoetsen (artikelen 4 en 5), alsmede technische voorschriften van ergonomische aard (artikel 10). Zulke normen stemmen overeen met het begrip "technische voorschriften" in de zin van de voornoemde Richtlijn 98/34/EG. Kortom, het ontwerpbesluit moet aan de Europese Commissie worden meegedeeld voordat het wordt aangenomen, zodat de goedkeuring ervan dient te worden uitgesteld gedurende de in artikel 9 van de voornoemde Richtlijn 98/34/EG bepaalde termijn.

Rechtsgrond Dispositief Artikel 1 Artikel 1, 3°, definieert het begrip "openbare telefoon", terwijl het reeds gedefinieerd is in artikel 2, 50°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie.

Met die definitie beoogt de steller van het ontwerp overeenkomstig de machtiging die artikel 27 van de bijlage bij de voornoemde wet aan de Koning verleent, blijkbaar echter te preciseren wat moet worden verstaan onder "nieuw geplaatste" telefoons.

Het zou derhalve beter zijn de definitie vervat in artikel 1, 3°, te schrappen en in een nieuw artikel te preciseren dat het ontwerpbesluit toepasselijk is op de telefoons die in werking worden gesteld na de inwerkingtreding van het ontwerpbesluit.

Artikel 2, d) Overeenkomstig artikel 7, § 1, van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen en tot vaststelling van de wettelijke meeteenheden en van de standaarden en regels ter reproductie van deze eenheden, moeten de wettelijke meeteenheden gebruikt worden in de akten uitgaande van de overheid.

Krachtens artikel 5 van de voornoemde wet stelt de Koning de tabel vast die, door hun benaming, hun definitie en hun symbool, de wettelijke eenheden bepaalt.

Overeenkomstig nr. 29 van hoofdstuk I van de tabel tot vaststelling van de wettelijke meeteenheden en van hun veelvouden en delen, gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 september 1970 houdende gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, meetstandaarden en meetwerktuigen en tot vaststelling van de wettelijke meeteenheden van de standaarden en regels ter reproductie van deze eenheden, is de eenheid van verlichtingssterkte de lux (lx). De naam van de eenheid of het symbool ervan moet dus met kleine letters worden geschreven.

Een soortgelijke opmerking geldt voor artikel 6, tweede lid, van het ontwerp, waarin het gram, eenheid van massa (1), gebruikt wordt om de druk op een toetsenbord aan te geven die nodig is om het te doen werken.

Artikel 15 Het eerste lid beperkt zich ertoe te herinneren aan een bevoegdheid die het Instituut reeds bezit op basis van artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector.

Het komt de Koning echter niet toe in een verordenend besluit een regel op te nemen die reeds vervat is in een bepaling van wetgevende aard. Een dergelijke werkwijze kan immers aanleiding geven tot verwarring wat betreft de aard van de betrokken regel. Daardoor wordt overigens de indruk gewekt dat de Koning bevoegd is om deze regel te wijzigen, terwijl deze bevoegdheid alleen aan de wetgever toekomt.

Derhalve moet het eerste lid vervallen.

De kamer was samengesteld uit : de heren : Ph. HANSE, kamervoorzitter;

P. LIENARDY, J. JAUMOTTE, staatsraden;

Mevr. C. GIGOT, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. L. VANCRAYEBECK, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. LIENARDY. De griffier, C. GIGOT. De voorzitter, Ph. HANSE. _______ Nota (1) Het gram wordt, benevens het kilogram, krachtens nr.10, b), van de tabel gevoegd bij het voornoemde koninklijk besluit van 14 september 1970, eveneens erkend als eenheid van massa.

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de basisvereisten waaraan de nieuw geplaatste openbare telefoons moeten voldoen teneinde het gebruik te vergemakkelijken voor mensen met een handicap ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie, inzonderheid op artikel 27 van de bijlage bij die wet;

Gelet op het advies van het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie, gegeven op 29 maart 2007;

Gelet op advies 42.666/4 van de Raad van State, gegeven op 24 april 2007;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken en van Onze Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « Wet » : de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;2° « Instituut » : het Belgisch Instituut voor postdiensten en telecommunicatie zoals bedoeld in artikel 13 van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector;3° « Openbare telefoon » : een openbare telefoon, als bedoeld in artikel 75 van de wet, die in werking wordt gesteld na de inwerkingtreding van dit besluit. Afdeling 2. - Specifieke normen

Onderafdeling 1. - Algemene inrichting, voorkomen en cel van de openbare telefoons

Art. 2.Alle openbare telefoons worden op zo'n manier ontworpen en ingericht dat : a) ze een gepaste zichtbaarheid bieden, met name door middel van visuele herkenningssignalen die voldoende groot en contrastrijk zijn;b) ze een maximale veiligheid aan de gebruiker bieden en hem een voldoende niveau van bescherming van de privacy garanderen;c) ze een voldoende bescherming bieden tegen slechte weersomstandigheden en gemakkelijk toegang verlenen voor personen met een beperkte mobiliteit;d) ze een werkzone bieden die voldoende verlicht is, namelijk ten minste 200 lx, met een achtergrondverlichting van ten minste 50 lx.

Art. 3.In alle openbare telefoons wordt de onderkant van het eindtoestel geplaatst op een hoogte van ten minste 70 centimeter vanaf de grond.

De bedieningstoetsen worden geplaatst op een hoogte van minder dan 120 centimeter vanaf de grond en blijven tenminste 30 centimeter verwijderd van de muur waarop het eindtoestel is bevestigd.

Art. 4.Het numerieke toetsenbord en de toetsen die voor specifieke functies bestemd zijn voldoen aan aanbeveling E161 (3/96) van de ITU-T. Bovendien zijn de toetsen zo geschikt dat er op de tast een onderscheid kan worden gemaakt tussen de numerieke toetsen en de toetsen die met andere functies overeenstemmen.

Onderafdeling 2. - Inrichting van de openbare telefoons die de zintuiglijke waarneming door de gebruiker vergemakkelijken

Art. 5.Elke openbare telefoon is voorzien van een systeem voor de versterking van de geluidsontvangst waarmee het vermogensniveau met 20 dB kan worden verhoogd.

Die bediening is toegankelijk via toetsen die een tastbare indicatie geven tijdens het gebruik.

Na elk gesprek wordt het geluidsniveau automatisch op het oorspronkelijke niveau teruggezet.

Art. 6.De toetsen van het toetsenbord hebben een concave vorm of overschrijden het algemene vlak van het eindtoestel met minstens 3 millimeter.

De toetsen van het toetsenbord worden in werking gesteld na het uitoefenen van een druk tussen 90 en 170 gr en geven een activeringssignaal dat tegelijk tastbaar, hoorbaar en zichtbaar is via het weergavescherm.

Art. 7.Alleen de toets van het numerieke toetsenbord dat overeenstemt met nummer « 5 » is voorzien van een verhoogd punt dat voldoet aan de norm ETSI ES 201 381, 1998.

Het toetsenbord maakt gebruik van een lettertype met een open vorm en volgt de onderstaande kleurencode : a) rood voor de functie « annuleren »;b) geel voor de functie « klaar/corrigeren »;c) groen voor de functie « invoeren/uitvoeren ». De functietoetsen van het toetsenbord zijn gemarkeerd met duidelijke symbolen en hebben een andere vorm dan de numerieke toetsen.

Art. 8.Elke openbare telefoon is voorzien van een weergavescherm dat gebruikmaakt van een maximaal contrast tussen de karakters en de achtergrond.

Het scherm heeft een lichte achtergrond en de karakters zijn leesbaar tot een hoek van minstens 120°.

De karakters die op het scherm verschijnen zijn minstens acht millimeter hoog en hebben een lettertype met een open vorm.

Art. 9.Het oorstuk van de hoorn moet breed genoeg zijn en het oor van de gebruiker voldoende bedekken.

Onderafdeling 3. - Functionele en ergonomische bepalingen inzake openbare telefoons

Art. 10.Als het betaalsysteem van de openbare telefoon inhoudt dat een kaart fysiek wordt ingevoerd, dan steekt die minstens twee centimeter uit buiten de gleuf die hiervoor dient.

De invoergleuf voor de betaalkaart wordt duidelijk aangegeven en voldoet aan de normen ITU E136 en EN1332-2.

Art. 11.Ieder bericht dat essentieel is voor de goede werking van de eindapparatuur wordt meegedeeld door weergave op het scherm en met geluid, waarbij de stemuitgang een lage frequentie gebruikt.

Art. 12.De hoorn van de eindapparatuur moet zo worden ontworpen dat deze gemakkelijk van de haak kan worden genomen en worden opgehangen.

Het ergonomisch ontwerp van de hoorn moet maken dat die gemakkelijk kan worden vastgenomen en gehanteerd. Hij moet bovendien zo zijn ontworpen dat het oorstuk en de microfoon elkaar in evenwicht houden.

Art. 13.De eindapparatuur moet voldoende buffergeheugen hebben om een telefoonnummer volledig in te voeren en de oproep te activeren.

Art. 14.Het verstrijken van de beschikbare beltijd moet visueel en auditief duidelijk worden aangegeven. Afdeling 3. - Controle

Art. 15.De aanbieder van het element « openbare telefoons » van de universele dienst inzake elektronische communicatie deelt elk project voor het installeren van openbare telefoons mee, en beschrijft hierbij op gedetailleerde wijze hoe het bewuste project aan de bepalingen van dit besluit voldoet. Afdeling 4. - Slotbepalingen

Art. 16.Onze Minister tot wiens bevoegdheid de Elektronische Communicatie behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en van Consumentenzaken, Mevr. F. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid, M. VERWILGHEN

^