Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 april 2007
gepubliceerd op 20 juni 2007

Koninklijk besluit betreffende het gebruik en het verhandelen van sommige dierlijke bijproducten bestemd voor het voederen van dieren niet bestemd voor humane voeding

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2007022822
pub.
20/06/2007
prom.
27/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/27/2007022822/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit betreffende het gebruik en het verhandelen van sommige dierlijke bijproducten bestemd voor het voederen van dieren niet bestemd voor humane voeding


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, inzonderheid op artikel 13, gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007 en artikel 18bis ingevoegd bij de wet van 29 december 1990 en gewijzigd bij de wet van 1 maart 2007;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 juni 2004 betreffende het gebruik en het verhandelen van sommige dierlijke bijproducten voor de dierenvoeding, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 mei 2006;

Overwegende de verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, inzonderheid op artikel 23, punten 2 en 4;

Overwegende dat de lidstaten overeenkomstig artikel 23, punt 2, van verordening (EG) nr. 1774/2002 toestemming kunnen geven voor het gebruik van bepaalde niet-verwerkte dierlijke bijproducten van categorie 2 en categorie 3 voor het voederen van bepaalde dieren die niet bestemd zijn voor de productie van voedingsmiddelen;

Overwegende de Overeenkomst van 28 oktober 2005 tussen de Federale Staat en de Gewesten inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten;

Gelet op het advies nr. 41.624/3 van de Raad van State, gegeven op 13 december 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.§ 1. Voor dit besluit zijn de definities van verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, van toepassing. § 2. Naast de definities van verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt verstaan onder : 1° operator : de natuurlijke persoon, de onderneming in de zin van artikel 4 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, of de vereniging, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie, verwerking en distributie van een product;2° verzamelcentrum : iedere operator die niet-verwerkte dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 3, § 2, aanbiedt aan derden voor het voederen van dieren;3° verzamelcentrum van de producent : verzamelcentrum dat behoort tot een inrichting die erkend of geregistreerd is door of een toelating heeft verkregen van het Agentschap, in het bijzonder een slachthuis, uitsnijderij, vleeswinkel, pluimveehouderij, broeierij, vismijn of visverwerkend bedrijf, dat aan derden slechts dierlijke bijproducten aanbiedt die afkomstig zijn van deze inrichting;4° inrichting : een plaats die geografisch gezien kan geïdentificeerd worden door een adres, waar ten minste een activiteit wordt uitgeoefend of van waaruit deze wordt uitgeoefend;5° beroepsgebruiker : iedere operator die niet-verwerkte dierlijke bijproducten aanschaft voor het voederen van dieren die gehouden worden uit beroepsmatig oogpunt, met inbegrip van : zoo's, circussen, larven- en madenkwekerijen, erkende hondenkwekerijen en -asielen of erkende jachthondenmeutes, dierenhandels en pelsdierenkwekerijen;6° DG Dier, Plant en Voeding : het Directoraat-generaal Dier, Plant en Voeding van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;7° Agentschap : Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV).

Art. 2.Dit besluit is van toepassing op de niet-verwerkte dierlijke bijproducten bedoeld in artikel 3, § 2, met uitzondering van : 1° rauw voeder voor gezelschapsdieren dat afkomstig is uit winkels of lokalen die grenzen aan verkooppunten, waar het voeder uitsluitend wordt gesneden en opgeslagen om het ter plaatse rechtstreeks aan de consument af te staan;2° melk en biest onder vloeibare vorm die op de boerderij van oorsprong worden gebruikt;3° rauw voeder voor de gezelschapsdieren ter plaatse, dat afkomstig is van dieren die zijn geslacht ten huize van een particulier, uitsluitend om in de behoeften van zijn gezin te voorzien. HOOFDSTUK II. - In de handel brengen en gebruik van sommige bijproducten van dierlijke oorsprong

Art. 3.§ 1. De onder § 2 genoemde dierlijke bijproducten mogen worden gebruikt voor het rechtstreeks voederen van de onder § 3 genoemde dieren. § 2. De onder § 1 bedoelde dierlijke bijproducten zijn : a) het categorie-2-materiaal zoals gedefinieerd in artikel 5, 1, onder punten d) en e), van verordening (EG) nr.1774/2002, dat afkomstig is van dieren die niet zijn gedood of gestorven in verband met de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van een op mens of dier overdraagbare ziekte; b) het categorie-3-materiaal genoemd in artikel 6, 1, onder a) tot en met j), van verordening (EG) nr.1774/2002. § 3. De onder § 1 bedoelde dieren zijn : a) dieren in dierentuinen, b) circusdieren, c) andere reptielen en roofvogels dan dieren in dierentuinen of circussen, d) pelsdieren, e) wilde dieren waarvan het vlees niet voor menselijke consumptie bestemd is, f) honden in erkende hondenkwekerijen en -asielen of die deel uitmaken van erkende jachthondenmeutes, g) maden en larven voor gebruik als visaas. HOOFDSTUK III. - Identificatie en traceerbaarheid

Art. 4.Los van de voorschriften voor identificatie, bepaald in artikelen 5 en 6 en de voorschriften voor traceerbaarheid, bepaald in artikelen 7 en 8 van verordening (EG) nr. 1774/2002, gelden de volgende specifieke voorschriften voor het in artikel 3 bedoelde categorie-2- of categorie-3-materiaal : 1° van materiaal dat wordt aangeboden als karkassen, halve karkassen, kwartieren of andere delen, draagt elk stuk het merk dat bevestigt dat het vlees niet geschikt is voor menselijke consumptie alsook een etiket dat ten minste het identificatienummer van het dier, het slachthuis van herkomst, en de slachtdatum vermeldt.Het categorie 3-materiaal bevat de vermelding « Categorie 3 - Niet voor menselijke consumptie » en het categorie 2-materiaal de vermelding « Categorie 2 - Voeder voor ... », aangevuld met de naam van de specifieke diersoort(en) waarvoor het materiaal bestemd is.

Als het gaat om ander categorie-2- of categorie-3-materiaal, wordt dit verpakt en wordt elke verpakking voorzien van een etiket waarop dezelfde vermeldingen voorkomen; 2° het materiaal is tijdens het vervoer vergezeld van : - het handelsdocument voor de traceerbaarheid waarvan het model voorkomt in de bijlage bij dit besluit indien de afzender en de bestemmeling op het Belgisch grondgebied gevestigd zijn; - het handelsdocument, waarvan het model voorkomt in bijlage II, hoofdstuk X van verordening (EG) nr. 1774/2002 indien de afzender of de bestemmeling in een andere lidstaat gevestigd is.

Dit document is opgemaakt in de taal of de talen van het taalgebied van de bestemmeling. Voor materiaal dat bestemd is voor een andere Lidstaat van de Europese Unie moet het handelsdocument opgesteld zijn in de taal van het taalgebied van de verzender of indien de Lidstaat van bestemming dit oplegt, de officiële taal van de Lidstaat van bestemming. 3° De dierenarts van het Agentschap bepaalt welke van de in artikel 3, § 2, a), bedoelde dierlijke bijproducten een bestemming zoals vermeld in artikel 3, § 3, mogen krijgen.Hij vult daartoe rubriek « 3.

Diergeneeskundig attest » van het handelsdocument voor de traceerbaarheid in en ondertekent het. HOOFDSTUK IV. - Toelating van verzamelcentra

Art. 5.Een verzamelcentrum, ander dan een verzamelcentrum van de producent, mag slechts de in artikel 3, § 2, bedoelde niet-verwerkte dierlijke bijproducten aanbieden aan derden voor het rechtstreeks voederen van dieren mits het vooraf een toelating heeft verkregen van het DG Dier, Plant en Voeding.

Art. 6.Voor elke inrichting dient het verzamelcentrum een aanvraag tot toelating in bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Deze aanvraag kan geschieden via brief, fax of elektronische weg aan de hand van het formulier verkrijgbaar bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Art. 7.Het DG Dier, Plant en Voeding voert binnen de dertig werkdagen na ontvangst van deze aanvraag, in zoverre ze volledig is, een administratief en/of technisch onderzoek uit.

De toelating wordt, voor zover het verzamelcentrum voldoet aan de bepalingen van artikel 16, afgeleverd voor een verlengbare periode van maximum vijf jaar.

Art. 8.§ 1. Het DG Dier, Plant en Voeding kan zich beperken tot het toekennen van een voorlopige toelating indien de inrichting de voorschriften betreffende infrastructuur en uitrusting naleeft. Deze voorlopige toelating is slechts geldig voor een periode van drie maanden vanaf de dag van de toekenning. § 2. In voornoemd geval gaat het DG Dier, Plant en Voeding in de loop van de drie maanden volgend op de aflevering van de voorlopige toelating, op vraag van de operator, over tot een nieuw onderzoek, teneinde na te gaan of de inrichting voldoet aan alle voorwaarden.

Art. 9.§ 1. Het DG Dier, Plant en Voeding kan de toelating schorsen of aan bijzondere beperkingen onderwerpen wanneer het onregelmatigheden vaststelt die niet binnen een redelijke termijn kunnen worden opgelost. § 2. Vanaf de datum van de schorsing van de toelating mag de operator de betreffende activiteit niet meer uitoefenen in of vanuit deze inrichting. § 3. Na regularisatie door de operator en na gunstig onderzoek door het DG Dier, Plant en Voeding, op verzoek van de operator, wordt een einde gesteld aan de schorsing of de bijzondere beperkingen.

Art. 10.§ 1. Het DG Dier, Plant en Voeding kan de toelating intrekken indien : 1° de inrichting niet langer beantwoordt aan de vereisten inzake infrastructuur en uitrusting en waaraan niet binnen een redelijke termijn kan worden tegemoetgekomen;2° de exploitatievoorwaarden die van toepassing zijn op de inrichting niet meer worden nageleefd;3° een adequate controle wordt belemmerd, verhinderd of geweigerd;4° de veiligheid of de integriteit van de personeelsleden van het DG Dier, Plant en Voeding bedreigd of geschonden wordt;5° vanuit de inrichting producten werden verhandeld die een ernstig gevaar betekenen voor de volksgezondheid, de dierengezondheid of het milieu;6° de activiteiten meer dan eens werden geschorst, overeenkomstig artikel 9, in de loop van de twee laatste jaren;7° een fraude wordt vastgesteld in hoofde van de operator met betrekking tot de geschiktheid voor dierlijke consumptie, de oorsprong of de herkomst van het product vermeld op de documenten, of de gezondheids- of identificatiemerktekens;8° de operator het voorwerp heeft uitgemaakt van een gerechtelijke uitspraak tot faillissement;9° de voorwaarden van de schorsing van de toelating niet worden nageleefd. § 2. Vanaf de datum van de intrekking van de toelating mag de operator de betreffende activiteit niet meer uitoefenen in of vanuit deze inrichting.

Art. 11.§ 1. Indien het DG Dier, Plant en Voeding zich beroept op de bepalingen van de artikelen 9 of 10 deelt het de ingeroepen redenen samen met de voorgenomen maatregelen mee aan de operator bij een ter post aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs. § 2. De operator beschikt over een periode van vijftien dagen om per aangetekende brief zijn bezwaren aan het DG Dier, Plant en Voeding mee te delen en, in voorkomend geval, te verzoeken door deze gehoord te worden of verbeteringen voor te stellen teneinde tegemoet te komen aan de ingeroepen motieven. § 3. Het DG Dier, Plant en Voeding onderzoekt de bezwaren en de eventuele voorstellen. Indien het van oordeel is dat de inrichting nog steeds niet voldoet aan de eisen bevestigt het de voorgenomen maatregelen, bedoeld in § 1, met een ter post aangetekende brief of door afgifte tegen ontvangstbewijs. § 4. De operator beschikt over een periode van vijf dagen om tegen de voorgenomen maatregelen beroep aan te tekenen bij de Minister bevoegd voor Volksgezondheid. De Minister onderzoekt het met redenen omkleed beroep en de voorgestelde verbeteringen en hoort, in voorkomend geval, de betrokkene. § 5. De Minister of zijn afgevaardigde beschikt over vijfenveertig dagen vanaf de datum van ontvangst van de bezwaren, bedoeld in § 4, om een beslissing te nemen en deze bij een ter post aangetekende brief of afgeleverd tegen ontvangstbewijs aan de betrokkene mee te delen.

Art. 12.De operator meldt onmiddellijk per post, per fax of via elektronische weg aan het DG Dier, Plant en Voeding iedere wijziging van de overeenkomstig artikel 6 meegedeelde gegevens, voor zover deze gegevens niet opgenomen zijn in de Kruispuntbank voor Ondernemingen.

Hij deelt tevens onverwijld de stopzetting van de activiteit mee met vermelding van de datum van stopzetting ervan. HOOFDSTUK V. - Registratie van verzamelcentra van de producent

Art. 13.Een verzamelcentrum van de producent mag slechts de in artikel 3, § 2, bedoelde niet-verwerkte dierlijke bijproducten aanbieden aan derden voor het rechtstreeks voederen van dieren mits het vooraf geregistreerd is bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Daartoe vraagt het verzamelcentrum van de producent voor elke inrichting een registratie aan bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Deze aanvraag kan geschieden via brief, fax of elektronische weg aan de hand van het formulier verkrijgbaar bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Art. 14.Als de aanvraag volledig en ontvankelijk is, bevestigt het DG Dier, Plant en Voeding de registratie van het verzamelcentrum van de producent door de toekenning van een registratienummer.

Art. 15.Het verzamelcentrum van de producent meldt onmiddellijk per post, per fax of via elektronische weg aan het DG Dier, Plant en Voeding iedere wijziging van de overeenkomstig artikel 13 meegedeelde gegevens, voor zover deze gegevens niet opgenomen zijn in de Kruispuntbank voor Ondernemingen. Het deelt tevens onverwijld de stopzetting van de activiteit mee met vermelding van de datum van stopzetting ervan. HOOFDSTUK VI. - Verplichtingen van de verzamelcentra en de verzamelcentra van de producent

Art. 16.Ieder verzamelcentrum en ieder verzamelcentrum van de producent dient : 1° de voorwaarden vermeld in bijlage IX, punten 2 tot en met 5 van verordening (EG) nr.1774/2002 en in voorkomend geval de bijkomende voorwaarden vermeld in de toelating na te leven; 2° voor elk vervoer naar andere Lidstaten van in artikel 3, § 2, a), bedoelde dierlijke bijproducten, bestemd voor de in artikel 3, § 3, bedoelde dieren, vooraf een toelating te krijgen van het DG Dier, Plant en Voeding overeenkomstig artikel 8 van verordening (EG) nr. 1774/2002; 3° het DG Dier, Plant en Voeding in kennis te stellen van elke levering van in artikel 3, § 2, a), bedoelde dierlijke bijproducten, uit een andere Lidstaat door de toezending van een kopie van het handelsdocument, uiterlijk achtenveertig uur na ontvangst. HOOFDSTUK VII. - Registratie van beroepsgebruikers

Art. 17.Een beroepsgebruiker mag slechts de in artikel 3, § 2, bedoelde niet-verwerkte dierlijke bijproducten aanschaffen voor het rechtstreeks voederen van dieren mits hij vooraf geregistreerd is bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Daartoe doet de beroepsgebruiker voor elke inrichting een aanvraag bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Deze aanvraag kan geschieden via brief, fax of elektronische weg, aan de hand van het formulier verkrijgbaar bij het DG Dier, Plant en Voeding.

Art. 18.Als de aanvraag volledig en ontvankelijk is, bevestigt het DG Dier, Plant en Voeding de registratie van de beroepsgebruiker door de toekenning van een registratienummer.

Art. 19.De beroepsgebruiker meldt onmiddellijk per post, per fax of via elektronische weg aan het DG Dier, Plant en Voeding iedere wijziging van de overeenkomstig artikel 17 meegedeelde gegevens, voor zover deze gegevens niet opgenomen zijn in de Kruispuntbank voor Ondernemingen. Hij deelt tevens onverwijld de stopzetting van de activiteit mee met vermelding van de datum van stopzetting ervan. HOOFDSTUK VIII. - Verplichtingen van de beroepsgebruikers

Art. 20.§ 1. De beroepsgebruiker ziet er op toe dat elke levering niet-verwerkte dierlijke bijproducten vergezeld is van een handelsdocument bedoeld in artikel 4, 2°. Hij klasseert de handelsdocumenten per datum van ontvangst. § 2. De beroepsgebruiker stelt het DG Dier, Plant en Voeding in kennis van elke levering van in artikel 3, § 2, a), bedoelde dierlijke bijproducten uit een andere Lidstaat door de toezending van een kopie van het handelsdocument bedoeld in artikel 4, 2°, uiterlijk achtenveertig uur na ontvangst. § 3. De beroepsgebruiker dient het gebruik van de niet-verwerkte dierlijke bijproducten te verantwoorden in een register waarin hij de leveringsdatum en het referentienummer, vermeld op het handelsdocument bedoeld in artikel 4, 2°, invult, evenals dagelijks de hoeveelheid die is gebruikt, uitgedrukt in kilogram en de gebruiksdatum. § 4. Hij bewaart de in §§ 1 en 3 bedoelde gegevens gedurende een periode van minimum twee jaar te rekenen vanaf 1 januari na het jaar van het verkrijgen van de dierlijke bijproducten. HOOFDSTUK IX. - Bekendmaking

Art. 21.Het DG Dier, Plant en Voeding publiceert de geactualiseerde lijsten van de verzamelcentra die een toelating hebben verkregen, de geregistreerde verzamelcentra van de producent en de geregistreerde gebruikers op de website : www.health.fgov.be . HOOFDSTUK X. - Strafbepalingen

Art. 22.Overtredingen van de voorschriften van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld, vervolgd en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de dierengezondheidswet van 24 maart 1987. HOOFDSTUK XI. - Opheffings- en slotbepalingen

Art. 23.Het koninklijk besluit van 5 juni 2004 betreffende het gebruik en het verhandelen van sommige dierlijke bijproducten voor de dierenvoeding wordt opgeheven.

Art. 24.Onze minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 27 april 2007 betreffende het gebruik en het verhandelen van sommige dierlijke bijproducten bestemd voor het voederen van dieren niet bestemd voor humane voeding.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE

^