Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 april 2007
gepubliceerd op 10 augustus 2007

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de instellingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2007201344
pub.
10/08/2007
prom.
27/04/2007
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 APRIL 2007. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de instellingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000, gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, betreffende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de instellingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota's (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Koninklijk besluit van 5 februari 1997, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1997.

Bijlage Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen Collectieve arbeidsovereenkomst van 21 maart 2000 Maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de instellingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Overeenkomst geregistreerd op 12 april 2000 onder het nummer 54659/CO/319) HOOFDSTUK I. - Juridisch kader

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités en het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector en het koninklijk besluit van 16 april 1998.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is gesloten gelet op de dringende noodzakelijkheid om de door het ministerieel besluit van 6 juli 1999 (1) en de door het ministerieel besluit van 10 januari 2000 (2) toegekende dotaties van bijdrageverminderingen om te zetten in bijkomende tewerkstelling in de sector door middel van deze collectieve arbeidsovereenkomst en door de oprichting van een fonds zoals vereist door het ministerieel besluit. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en de werknemers van de instellingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK III. - Omschrijvingen

Art. 4.Onder "werknemers" wordt verstaan : het mannelijk en vrouwelijk werklieden- en bediendepersoneel.

Onder "partijen" wordt verstaan : de werkgevers- en werknemersorganisaties die deze collectieve arbeidsovereenkomst hebben gesloten en de werkgevers en de werknemers die door de algemeen verbindend verklaring ervan zullen gebonden zijn.

Onder "sector" wordt verstaan : de sector als bedoeld in artikel 2 van deze overeenkomst.

Onder "koninklijk besluit" wordt verstaan : het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector en het koninklijk besluit van 16 april 1998.

Onder "bevoegde Ministers" wordt verstaan : de federale Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de federale Minister van Sociale Zaken en de Minister van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd voor de instellingen en diensten die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen en die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

Onder "aanvragende instelling" wordt verstaan : de instelling welke bij het Maribelfonds een aanvraagdossier indient om middelen te verwerven met het oog op de bevordering van de tewerkstelling zoals voorzien in deze collectieve arbeidsovereenkomst.

Onder "Maribelfonds" wordt verstaan : het "Fonds Sociale Maribel voor de instellingen en diensten behorend tot de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die ressorteren onder het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen".

Dit fonds wordt opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen in uitvoering van de wet van 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid. HOOFDSTUK IV. - Patronale R.S.Z.-bijdrageverminderingen

Art. 5.Overeenkomstig het koninklijk besluit en conform de beschikkingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst kan de sector genieten van een forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid.

Art. 6.De globale opbrengst van de bijdragevermindering vermeld onder artikel 4 wordt als volgt berekend : Op 1 juli 1999 : 165 werknemers x 9 750 BEF = 1 608 750 BEF per kwartaal. HOOFDSTUK V. - Aantal gesubsidieerde /niet-gesubsidieerde werknemers

Art. 7.De werkgevers die behoren tot het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst stellen in principe geen werknemers tewerk waarvoor zij geen subsidiering ontvangen voor de personeelskosten. HOOFDSTUK VI. - Verbintenis inzake tewerkstelling

Art. 8.De sector verbindt er zich toe de opbrengsten van de forfaitaire vermindering van de werkgeversbijdragen als bedoeld onder artikel 4 en 5 van deze overeenkomst uitsluitend aan te wenden voor netto-aangroei van het totaal arbeidsvolume en van de reguliere tewerkstelling.

Art. 9.In uitvoering van artikel 7 zal een netto-bijkomende tewerkstelling gerealiseerd worden aan een maximale bruto-loonkost van 1 272 000 BEF (dit bedrag wordt automatisch aangepast indien het wijzigt bij koninklijk besluit); als bruto-loonkost wordt verstaan de bruto-lonen overeenstemmend met de sectorale conventionele baremieke loonschalen en loonvoorwaarden voor de uitgeoefende functies, verhoogd met de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid.

Art. 10.De netto-aangroei van de tewerkstelling, alsmede de toename van het arbeidsvolume dienen gerealiseerd te worden op het vlak van de instellingen en diensten die erkend en/of gesubsidieerd zijn door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Elke onderneming of groepering van ondernemingen verbindt er zich toe de ter beschikking gestelde middelen integraal om te zetten in bijkomende tewerkstelling.

Art. 11.De werknemers bedoeld in artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit worden niet beschouwd als nieuw aangeworven werknemers. HOOFDSTUK VII. - Specifieke bepaling

Art. 12.Het Maribelfonds ontvangt via de R.S.Z. de opbrengsten van de bijdrageverminderingen. Het Maribelfonds wordt belast met de toewijzing van de bijkomende arbeidsplaatsen volgens de modaliteiten bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst in het bevoegd paritair comité en volgens de uitvoeringsmodaliteiten beslist door het fonds. HOOFDSTUK VIII Waarborgen voor de aanwending van de R.S.Z.-bijdragevermindering ten voordele van de tewerkstelling

Art. 13.In uitvoering van het koninklijk besluit zal elke werkgever om de zes maanden een verslag bezorgen aan het Maribelfonds.

Het Maribelfonds zal een model van verslag opstellen aan de hand van nader vast te stellen reglementering en modaliteiten. Het Maribelfonds kan bijkomende informatie opvragen.

Art. 14.Het verslag moet ten laatste op 15 februari en 15 september van elk jaar worden bezorgd aan het Maribelfonds. Het dient geattesteerd door de werkgever en alle leden van de ondernemingsraad, of bij ontstentenis door de leden van de syndicale afvaardiging. De leden ontvangen minstens 14 dagen voor de attestatie een exemplaar van het verslag.

Art. 15.Het Maribelfonds stelt zesmaandelijks een globaal verslag op dat aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen wordt bezorgd. De voorzitter bezorgt het aan de federale Minister van Tewerkstelling en Arbeid, de federale Minister van Sociale Zaken en de bevoegde Minister van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK IX. - Voltijds en deeltijds personeel

Art. 16.Wat de indeling van voltijds en deeltijds tewerkgestelde werknemers betreft heeft de sector voldaan aan de verplichtingen gezien deze gemiddeld meer dan 40 pct. deeltijdse werknemers telt. HOOFDSTUK X. - Kalender voor de verwezenlijking van de bijkomende tewerkstelling

Art. 17.De sector verbindt er zich toe 50 pct. van de netto-bijkomende tewerkstelling te realiseren op 31 december 1999 en 100 pct. op 30 juni 2000.

De kalender kan aangepast worden door het Maribelfonds indien het Maribelfonds niet op tijd over de nodige financiële middelen beschikt. HOOFDSTUK XI. - Modaliteiten van toewijzing van de netto-bijkomende tewerkstelling

Art. 18.Bij de aanwervingen zal voorrang gegeven worden aan functies die gericht zijn op de verbetering van de arbeidsdruk en van de dienstverlening.

Art. 19.De functies die in aanmerking komen voor de bijkomende aanwervingen, vergoed volgens de vigerende baremieke loonschalen en voorwaarden, behoren, met uitzondering van het directiepersoneel, tot de functiecategorieën zoals bepaald in de geldende collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de loonvoorwaarden.

Art. 20.Het paritair comité zal de criteria en de modaliteiten ontwikkelen op basis waarvan de opbrengsten van de R.S.Z.-verminderingen zullen worden toegekend ter bevordering van de bijkomende werkgelegenheid. HOOFDSTUK XII. - Aanvraagmodaliteiten

Art. 21.De instellingen en diensten moeten aan het Maribelfonds een toetredingsakte en een aanvraagdossier overmaken, en ook kopie toezenden aan de regionale vakbondssecretarissen van alle organisaties, uiterlijk tegen de door het fonds gestelde datum. Het Maribelfonds stelt hiertoe een model-aanvraagdossier op.

Art. 22.Er wordt een overleg op instellingsniveau gevoerd in de ondernemingsraad, of bij ontstentenis met de syndicale afvaardiging, om te bepalen in welke diensten en functies de arbeidsdruk het hoogst is. Dit overleg moet vaststellen in welke diensten en functies de bijkomende tewerkstelling moet ingevuld worden en onder welke arbeidsvoorwaarden dit zal gebeuren.

Indien deze bespreking niet leidt tot een akkoord, kan door de werknemersvertegenwoordigers beroep gedaan worden op de regionale vakbondssecretarissen. Het dossier moet vergezeld zijn van een kopie van het verslag van voornoemde bespreking.

Art. 23.Bij vaststelling van gebreke aan akkoord zal het Maribelfonds de toewijzing van de ter beschikking staande middelen bepalen.

Het Maribelfonds zal een procedure uitwerken om eventuele niet-naleving van akkoorden te corrigeren. Indien gelden zouden ontvangen zijn waar geen tewerkstelling tegenover staat overeenkomstig de toekenning zullen de gelden teruggevorderd worden of in mindering gebracht worden van te ontvangen middelen. HOOFDSTUK XIII. - Bepaling van het bedrag van de R.S.Z.-bijdrageverminderingen

Art. 24.Voor het toekennen van de financiële middelen voor de realisatie van de bijkomende tewerkstelling zal het Maribelfonds voor de periode vanaf haar inwerkingtreding rekening houden met de toegekende dotaties van de Rijksdienst voor de Sociale Zekerheid zoals op dit ogenblik gekend, zijnde : 2 145 000 BEF voor het eerste semester van 1999; 3 217 500 BEF voor het tweede semester van 1999; 3 250 300 BEF voor het eerste semester van 2000. (ministerieel besluit van 6 juli 1999; ministerieel besluit van 10 januari 2000). HOOFDSTUK XIV. - Inwerkingtreding en duurtijd

Art. 25.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en is gesloten voor onbepaalde duur. Zij kan worden opgezegd door elk van de partijen mits een opzegging van zes maanden betekend bij aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de opvoedings- en huisvestingsinrichtingen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 27 april 2007.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

(1) Ministerieel besluit van 6 juli 1999 van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, betreffende sommige opvoedings- en huisvestingsinrichtingen, van artikel 3, § 8, van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector en tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1999 tot bepaling van de modaliteiten van de storting van de forfaitaire vermindering, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, aan de sectorale fondsen van de privé non-profitsector (Belgisch Staatsblad van 20 juli 1999). (2) Ministerieel besluit van 10 januari 2000 van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, tot wijziging van het ministerieel besluit van 4 mei 1999 tot bepaling van de modaliteiten van de storting van de forfaitaire vermindering, bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector, aan de sectorale fondsen van de privé non-profitsector.

^