Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 mei 2004
gepubliceerd op 16 juli 2004

Koninklijk besluit betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties. - Addendum

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2004014137
pub.
16/07/2004
prom.
27/05/2004
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER


27 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de omzetting van Brussels International Airport Company (B.I.A.C.) in een naamloze vennootschap van privaatrecht en betreffende de luchthaveninstallaties. - Addendum


De tekst hieronder dient te worden gevoegd bij bovenbedoeld koninklijk besluit, bekendgemaakt op blz. 51750 van het Belgisch Staatsblad van 24 juni 2004.

VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit waarvan wij de eer hebben het aan Uwe Majesteit ter ondertekening voor te leggen is genomen krachtens de artikelen 157, 158 evenals krachtens de artikelen 160, 163 en 164 van de programmawet van 30 december 2001, en waarvan de werking is verlengd is 30 december 2003 door artikel 39 van de programmawet van 5 augustus 2003.

Deze bepalingen machtigen de Koning om maatregelen te treffen die nodig zijn om het juridisch statuut van de naamloze vennootschap van publiek recht « Brussels International Airport Company » (hierna « B.I.A.C. ») te wijzigen, teneinde het behoud van de rechten van alle personeelsleden die op het ogenblik van deze wijziging in dienst zijn te verzekeren en de exploitatie te regelen van de luchthaveninstallaties waarvan de bevoegdheid om de uitrusting en de exploitatie te regelen tot de federale Staat behoort.

Zoals de wetgever eraan heeft herinnerd, impliceert een aandelenoperatie waarna de Staat of de overheid niet langer een meerderheidsparticipatie in B.I.A.C. zou bezitten, precies om deze reden, de omzetting van B.I.A.C. in naamloze vennootschap van privaatrecht (Ontwerp programmawet, Memorie van toelichting, Parl.

St., Kamer, gew. zitting 2001-2002, nr. 1503/001, p. 65). De Regering heeft beslist om nu reeds over te gaan tot de omzetting van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht. Deze omzetting zal op termijn de realisatie van dergelijke aandelenoperatie vergemakkelijken.

Het bepalend gedeelte dat voorziet in de realisatie van de omzettingsoperatie, spitst zich toe op drie hoofdpunten : de omzetting op zich met begeleidingsmaatregelen, het behoud van de rechten van het statutair personeel van B.I.A.C. en de inrichting van een wettelijk kader voor de exploitatie van luchthaveninstallaties onder federale bevoegdheid.

De bepalingen die in de omzetting voorzien, onttrekken B.I.A.C. aan het toepassingsgebied van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. B.I.A.C. zal integraal worden onderworpen aan de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen van toepassing op de naamloze vennootschappen. De opheffing van de bepalingen betreffende B.I.A.C. in de wet van 21 maart 1991 impliceert inzonderheid de opheffing van de opdrachten van openbare dienst die B.I.A.C. zijn toevertrouwd door de artikelen 179 en 180 van deze wet en door het beheerscontract dat in uitvoering van deze wet op 14 augustus 1998 tussen de Staat en B.I.A.C. werd gesloten. Daaruit volgt dat de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal niet langer een openbare dienst zal zijn.

De omzetting zal gebeuren met behoud van de rechten van alle personeelsleden van B.I.A.C., zowel de statutaire als de contractuele.

Voor de statutaire personeelsleden richt het tweede luik van dit besluit een sui generis stelsel van privaatrecht in dat vanaf de datum van omzetting het statuut van publiek recht zal vervangen. Dit stelsel is afgestemd op het statuut van publiek recht en waarborgt de continuïteit van de rechten van de statutaire personeelsleden op het gebied van vastheid van betrekking, geldelijk statuut en pensioenen volgens de « grandfathering » techniek.

Het derde luik van dit besluit stelt een juridisch kader vast dat een permanente controle door de Staat op de exploitatie van luchthaveninstallaties onder federale bevoegdheid inricht om zo goed mogelijk de belangen van alle gebruikers en het algemeen belang te behartigen. De exploitatie van een luchthaven met internationale omvang zoals de luchthaven Brussel-Nationaal is inderdaad een economische bedrijvigheid die van het grootste belang is voor de Belgische economie en de ontvangst van talrijke internationale organisaties in Brussel.

De exploitatie van deze installaties zal in de toekomst onderworpen zijn aan de voorafgaande toekenning van een individuele vergunning van onbepaalde duur, « exploitatielicentie » genoemd, die welbepaalde verplichtingen inhoudt en sancties die kunnen gaan tot de intrekking van de exploitatielicentie. De verplichtingen zullen inzonderheid betrekking hebben op de kwaliteit van de gepresteerde diensten, het onderhoud, de ontwikkeling en de capaciteit van de luchthaveninstallaties en de bescherming van het milieu.

De exploitatielicentie zal worden toegekend onverminderd de verplichting van de exploitant de luchtvaartwetgeving en -reglementering na te leven, waarvan de controle zal worden waargenomen door het Directoraat generaal Luchtvaart, en de milieunormen ter beperking van de hinder als gevolg van de exploitatie van luchthaveninstallaties. Zo ook zal de exploitatielicentie uiteraard worden toegekend onverminderd de toelatings- of vergunningssystemen die de Gewesten zouden kunnen opleggen in het kader van hun bevoegdheden, inzonderheid inzake de bescherming van het milieu en de ruimtelijke ordening.

In het belang van de gebruikers en de passagiers, en teneinde een harmonieuze ontwikkeling van de luchthaveninstallaties te waarborgen, wordt voorgesteld om de evolutie van alle of een deel van de inkomsten die een houder van een exploitatielicentie kan ontvangen voor de exploitatie van luchthaveninstallaties te beperken door middel van een controleformule. Dit systeem van economische regeling is ingegeven door vergelijkbare mechanismen ingericht door andere Lidstaten van de Europese Unie, zoals het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Denemarken, teneinde de exploitatie van luchthavens te reglementeren.

Daarentegen stelt de houder van de exploitatielicentie vrij zijn tarificatiemethode vast voor de verschillende diensten die hij verleent in het kader van de exploitatie van de luchthaveninstallaties, met inachtneming van de parameters vastgesteld in de formule voor de controle van de inkomsten en de grondbeginselen inzake tarificatie zoals gedefinieerd in dit besluit.

Dit besluit richt geen onafhankelijk regulerend orgaan op, maar houdt enkel rekening met de mogelijkheid dat zulk orgaan door de wetgever wordt gecreëerd voor het uitoefenen van het toezicht op de naleving van de voorwaarden van de exploitatielicentie, inzonderheid inzake de economische regulering. Intussen zal deze controlemissie worden toevertrouwd aan de minister die het vervoer binnen zijn bevoegdheid heeft.

Artikelsgewijze commentaar Artikel 1 houdt definities in en behoeft geen verdere commentaar.

Artikels 2 en 3 betreffen de omzettingsprocedure van B.I.A.C. in naamloze vennootschap van privaatrecht.

Artikel 4 waarborgt de continuïteit van de lopende overeenkomsten gesloten door B.I.A.C. Het gaat erom te vermijden dat de beoogde omzetting medecontractanten van B.I.A.C. toelaat deze overeenkomsten unilateraal te verbreken of te wijzigen.

De omzetting van B.I.A.C. in een N.V. van privaatrecht heeft geen invloed op de juridische kwalificatie van de exploitatieovereenkomsten die door B.I.A.C. afgesloten werden of zullen afgesloten worden.

De wet van 30 april 1951 betreffende de handelshuur is inderdaad niet van toepassing op deze exploitatieovereenkomsten. Zowel de voorbereidende werken, als de rechtsleer en rechtspraak erkennen dat deze wet enkel van toepassing is onder de strikte voorwaarde dat de kleinhandelaar of de ambachtsman rechtstreeks in contact staat met het publiek in het algemeen, dat aan zijn exploitatie gehecht is. De kopers in de luchthaven zijn uiteraard geen regelmatige klanten die de gewoonte zouden hebben aangekweekt om zich naar een winkel van de luchthaven te begeven omwille van hun tevredenheid over de geleverde dienst. Deze potentiële kopers zijn daarentegen hoofdzakelijk de passagiers in het bezit van een inschepingskaart of de personen die passagiers komen brengen of ophalen.

Daar de occasionele bezoeken van het cliënteel geenszins ingegeven zijn door het verlangen om aankopen te doen, zouden de exploitatieovereenkomsten niet onder de wet van 1951 kunnen vallen, die als doel heeft voor een kleinhandelaar of ambachtsman de mogelijkheid te garanderen om verder plaatsen uit te baten waarmee het publiek in het algemeen zijn handel heeft kunnen associëren.

Deze oplossing, reeds naar voor gebracht in het kader van de voorbereidende werken van de wet van 1951 wat betreft de concessiecontracten van de krantenkiosken en buffetten van de stations (Annalen, Senaat, zitting van 21 december 1949, p. 110) werd bevestigd door de rechtspraak in zeer uiteenlopende gevallen zoals dat van een restaurant in een attractiepark of in een zoo (Cass., 2 maart 1989, Pas., 1989, I, p. 682; Burg. Tongeren, 30 maart 1987, J.J.P., 1988, p. 46) of dat van de cafetaria van een kliniek (Burg.Brussel, 27 februari 1987, J.T., 1988, p. 13).

De goede gang van zaken en de veiligheid van de luchthaven eisen bovendien dat de luchthavenbeheerder zou beschikken over de vereiste juridische soepelheid om over te gaan tot de aanpassingen van de inrichtingen en oppervlakten van de luchthaven die van hem zouden geëist worden ingevolge een eventuele wijziging van de nationale en internationale reglementeringen of een plotse wijziging van de omstandigheden.

De artikelen 5 tot en met 7 moeten worden samen gelezen met de artikelen 58 tot en met 61.

Artikel 5, 7 en 60 bepalen dat de collectieve arbeidsrelaties tussen B.I.A.C. en haar personeel zullen geregeld worden overeenkomstig het privaatrecht. Bijgevolg zijn de bepalingen die voortvloeien uit de nationale collectieve overeenkomsten of van beslissingen genomen in de NAR zonder restrictie van toepassing op het contractueel personeel en worden uitgebreid tot het personeel in de zin van artikel 1, 15° voor zover zij voordeliger lijken dan zijn eigen situatie.

Artikel 5 voorziet verder in de uitbreiding van de bevoegdheid van het paritair comité voor de handelsluchtvaart en de oprichting van een subcomité binnen het paritair comité voor de handelsluchtvaart. Om de oprichting op 1 juni 2008 te kunnen garanderen wordt voorzien dat de Koning vóór deze datum de nodige maatregelen mag treffen om de uitbreiding van de bevoegdheid respectievelijk de installatie van dit paritair subcomité voor te bereiden. § 4 bepaalt de wijze waarop de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten binnen het paritair comité voor de handelsluchtvaart van toepassing zullen worden gemaakt op B.I.A.C. Vanaf haar omvorming in een naamloze vennootschap van privaatrecht, ressorteert B.I.A.C. onder het toepassingsgebied van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. De sociale verkiezingen zullen evenwel niet worden georganiseerd vóór 2008.

Artikel 6 bepaalt dat de eerste ondernemingsraad en het eerste comité voor de preventie en bescherming op het werk bijgevolg pas opgericht zullen worden, na de sociale verkiezingen, die plaats zullen hebben in 2008.

Dit houdt in dat B.I.A.C. vanaf de aankondiging van de sociale verkiezingen alle nodige maatregelen neemt met het oog op het houden van de verkiezingen en het creëren van de raden en comités die eruit voortvloeien.

Artikel 7 bepaalt dat vanaf de omvorming van B.I.A.C. tot een naamloze vennootschap van privaatrecht de individuele arbeidsrelaties tussen B.I.A.C. en haar personeelsleden in de zin van artikel 1, 15° geregeld zullen worden overeenkomstig het privaatrecht, behoudens afwijkingen in dit besluit en in het personeelsreglement die voordeliger zijn voor de personeelsleden in de zin van artikel 1, 15°. Voor de contractuele personeelsleden geldt het privaatrecht onverkort.

Artikel 8 verleent aan elk statutair personeelslid het individuele recht te opteren voor een arbeidscontract dat volledig wordt beheerst door het arbeidsrecht. Door het uitoefenen van deze optie zullen met andere woorden de regels inzake grandfathering voorzien in dit koninklijk besluit niet langer op het betrokken personeelslid van toepassing zijn. Het is duidelijk dat de rechten op verloning en op pensioen worden afgesloten op de datum van het uitoefenen van deze optie. Ze blijven gegarandeerd voor het verleden.

Artikel 10 bepaalt dat het personeelsreglement de individuele arbeidsrelaties tussen B.I.A.C. en de gewezen leden van het statutair personeel regelt. Volgens dit artikel omvat het personeelsreglement het personeelsstatuut en het geldelijk statuut evenals hun bijlagen, zoals aangenomen door B.I.A.C. op 1 februari 2002. De basisprincipes van dit personeelsreglement worden beschouwd als een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. De andere bepalingen worden beschouwd als deel uitmakend van het arbeidsreglement.

De artikelen 11 tot 14 verklaren de verworven rechten van de statutaire personeelsleden van B.I.A.C. Artikel 11 definieert het begrip « vastheid van betrekking ».

Artikel 12 voorziet dat de gewezen leden van het statutair personeel in ieder geval genieten van de gunstigste bezoldiging indien de jaarlijkse bezoldiging voor een jaar van effectieve prestaties niet overeenstemt met de referentiebezoldiging.

Artikel 13 bepaalt de minimum geldelijke voordelen van de gewezen leden van het statutair personeel.

De gewezen statutaire personeelsleden zullen blijven genieten van het rust- of overlevingspensioen zoals bepaald in de vigerende wetgeving rekening houdend met de bepalingen van artikel 26. Het baremiek loon zoals vastgesteld in het personeelsreglement dient als basis voor de pensioenberekening.

Zoals de Raad van State terecht opmerkt worden, doordat in artikel 14 melding wordt gemaakt van de wijzigingen die het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, heeft ondergaan, de rechten van de personeelsleden bedoeld in artikel 1, 15°, inzake rust- en overlevingspensioenen vastgelegd en zijn de eventuele latere wijzigingen die in dat koninklijk besluit nr. 117 zouden worden aangebracht, niet meer op die personeelsleden van toepassing. Het ligt in de bedoeling van de regelgever om, conform artikel 157, 2°, a, van de programmawet van 31 december 2001 de continuïteit te waarborgen van de rechten die deze personeelsleden inzake pensioenen genieten op het ogenblik van de omvorming van het juridisch statuut.

Artikel 15 heeft als doel aan B.I.A.C., naamloze vennootschap van privaatrecht, een zekere soepelheid te geven in haar personeelsbeheer.

Het systeem van de sui generis contracten met betrekking tot zekere promoties laat toe een zekere homogeniteit te bereiken tussen het contractuele personeel en de gewezen leden van het statutair personeel. Alzo kunnen maandelijkse premies aan deze laatsten worden toegekend in geval van promotie. Voor de duidelijkheid wordt voorzien dat inzake sociale zekerheid deze premies dezelfde regels qua bijdragen zullen volgen als de baremieke lonen. De gewezen leden van het statutair personeel zullen recht hebben op een aanvullende pensioen berekend op basis van de in het eerste lid bedoelde premies.

De premies die betrekking hebben op dit aanvullend pensioen zijn onderworpen aan de sociale bijdragen van toepassing in de privé sector. §§ 2 en 3 van artikel 15 regelen de wijze waarop een eind kan worden gesteld aan de sui generis contracten. De reserves verworven in het kader van het aanvullend pensioen blijven verworven in geval het individueel contract zou worden beëindigd. Niettegenstaande de beëindiging van het sui generis contract, blijven de gewezen statutaire personeelsleden genieten van de verworven rechten bedoeld in het huidig besluit.

De artikelen 16 tot 19 regelen de hypothese van de overdracht van onderneming die te wijten zou zijn aan een wijziging van werkgever alsook de stopzetting van de activiteit voor wat de werknemers in de zin van artikel 1, 15° betreft. Voor de contractuele personeelsleden is de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32bis van 7 juni 1985 betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge van de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement van toepassing. De bepalingen voor de werknemers in de zin van artikel 1, 15° in artikel 16 tot 19 zijn geïnspireerd door de Europese richtlijn 2001/23 van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen en door de collectieve arbeidsovereenkomst nr.32bis van 7 juni 1985 betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge van de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa na faillissement. De gevolgde benadering is gekoppeld aan de specifieke toestand van de luchthaven Brussel-Nationaal waarvan de uitbating aan een exploitatielicentie zou worden verbonden. Aldus zijn de rechten van het statutair personeel verbonden aan de licentie en volgen zij deze bij elke overdracht van het bedrijf. Zij worden dus, indien een overdracht van het bedrijf zich voordoet, met de toekenning van de exploitatielicentie overgedragen aan de nieuwe houder van de vergunning.

Hetzelfde geldt in het geval van faillissement ten aanzien van de rechter-commissaris, de curator en de rechtbank van koophandel. Hoewel het niet de bedoeling is om de faillissementsprocedure uit te sluiten, wordt eenieder die bij de exploitatie van de luchthaven wordt betrokken gehouden om alle nuttige maatregelen te nemen, met inbegrip van deze die verband houden met het personeel, ten einde de continuïteit van deze diensten te verzekeren. Vervolgens komt het aan de Koning toe, om bij de intrekking van de licentie, de nodige overgangsmaatregelen te voorzien. Deze bevoegdheid wordt in artikel 40 toegevoegd, om in zulk geval de vereiste ingebrekestellingen voorzien in artikelen 41 tot 43 te vermijden.

De wetgever heeft de vastheid van betrekking wensen te verzekeren ten voordele van de leden van het statutaire personeel van B.I.A.C., en dit niet in het kader van een bepaalde juridische entiteit, maar abstractie makend van de entiteit waarbinnen het statutaire personeel zou worden tewerkgesteld. De overdracht van het statutair personeel van de Regie der Luchtwegen naar B.I.A.C. is immers door artikel 2 van de wet van 19 december 1997 tot rationalisering van het beheer van de luchthaven Brussel-Nationaal gekoppeld aan « het behoud van de bestaande rechten van de betrokken personeelsleden en de perfecte continuïteit van hun statuut te waarborgen ». Aldus werd dit personeel de garantie gegeven zijn loopbaan te kunnen vervolgen en voltooien, alsof het bij de Regie der Luchtwegen, een gepersonaliseerd bestuur van de Staat, zou zijn gebleven.

Naast deze legistieke context, is het behoud van de vastheid van betrekking ten voordele van de statutaire personeelsleden van B.I.A.C. in geval van faillissement na de omvorming in een naamloze vennootschap van privaatrecht gerechtvaardigd door meerdere overwegingen die de statutaire personeelsleden van B.I.A.C. onderscheiden.

Vooreerst, is de luchthavenactiviteit waaraan het statutaire personeel van B.I.A.C. is verbonden een activiteit die, zeker, rendabele bestanddelen bevat, maar er zijn er andere die minder of helemaal niet rendabel zijn. (brandweerdienst, cultus, enz.) (Parl. Doc., Kamer, gewone zitting., 1996-1997, nr. 1097/7, p.14). Hieruit volgt niettemin dat al deze activiteiten onverbrekelijk de een met andere verbonden zijn, zodat zij een ondeelbaar geheel vormen. Het personeel verbonden aan deze ondeelbare activiteiten kan slechts onderworpen zijn aan dezelfde ondeelbaarheid en het ondeelbare lot volgen van deze activiteiten. Hieruit volgt dat in geval van de overname van de volledige ondeelbare activiteit van de gefailleerde onderneming, de overnemer niet anders kan dan het geheel van het personeel verbonden aan deze activiteiten over te nemen. Het betreft hier een natuurlijk gegeven, inherent aan het specifiek karakter van de luchthavenactiviteiten. Men heeft het in dit besluit niettemin willen verheffen tot een rechtsregel, want het conditioneert ook de continuïteit van de luchthavenactiviteiten.

Vervolgens moet rekening worden gehouden met de demografische en functionele structuur van dit personeel. In het kader van voormelde ondeelbaarheid is 80 % van de 570 statutaire personeelsleden tewerkgesteld in luchthaven-specifieke functies waarvoor er geen gelijk-waardige functies zijn op de arbeidsmarkt. Anderzijds, had de Regie der Luchtwegen, reeds meer dan tien jaar, alle rekruteringen stopgezet behoudens wat betreft gespecialiseerde functies (zoals ingenieurs) en de veiligheidsfuncties verbonden aan de internationale verplichtingen van een luchthaven. Sinds 1 oktober 1998 heeft B.I.A.C. enkel brandweerlieden en luchthaveninspecteurs aangeworven als statutaire personeelsleden, categorieën waarvoor omwille van hun specialisatie geen equivalent bestaat in België. De gemiddelde leeftijd, alle categorieën samengenomen, is vandaag 48 jaar. De enige jonge statutaire personeelsleden (jonger dan 35 jaar) zijn brandweerlieden of luchthaveninspecteurs die in ieder geval moeten worden overgenomen, aangezien de overnemer zich anders blootstelt aan een eventueel direct exploitatieverbod krachtens de luchtvaartwet-geving. Gelet op het niveau van dit personeel en zijn zeldzaamheid, is het, met het oog op de zorg van de continuïteit, een illusie te hopen hen te vervangen door personeel dat van elders komt.

De artikelen 20 en 21 regelen overeenkomstig artikel 157, 2° b), van de programmawet van 2003, in het kader van de grandfathering, de toepassing van de wetten inzake sociale zekerheid op de gewezen leden van het statutair personeel van B.I.A.C.. Het sociale zekerheidsregime van toepassing op de statutaire personeelsleden, vóór de omvorming van B.I.A.C. tot een naamloze vennootschap van privaatrecht, blijft als enig systeem van toepassing na haar omvorming. Om dit te verwezenlijken wordt de toepassing van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders beperkt, voor wat de voornoemde personeelsleden betreft, tot de regeling inzake verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit - sector van de geneeskundige verzorging. Bovendien wordt het toepassingsgebied van de regelgevingen betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector alsook inzake de regeling kinderbijslag aangepast. Tenslotte wordt bevestigd dat de regeling met betrekking tot het aantal dagen jaarlijks verlof van die personeelsleden bepaald wordt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, zoals bij bestond bij de afkondiging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 tot vaststelling van de voordelen bedoeld in artikel 25, § 1, lid 2, van het koninklijk besluit van 2 april 1998 tot hervorming van de beheersstructuren van de luchthaven Brussel-Nationaal Artikel 22 bepaalt dat hoofdstuk 2 van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen van toepassing is op de gewezen leden van het statutair personeel indien de arbeidsverhouding met B.I.A.C. een einde neemt omdat zij wordt verbroken door B.I.A.C. Rekening houdend met de vastheid van betrekking die de gewezen leden van het statutair personeel genieten, zal dit artikel slechts in uitzonderlijke omstandigheden van toepassing zijn. Zij beoogt evenwel de gewezen leden van het statutair personeel ook in deze uitzonderlijke omstandigheden te beschermen.

Volgens artikel 23 draagt B.I.A.C. de kosten van de rust- en overlevingspensioenen evenals de begrafeniskosten van de gewezen leden van het statutair personeel en hun rechtverkrijgenden. De rustpensioenen worden gefinancierd door het pensioenfonds van B.I.A.C., dat werd opgericht overeenkomstig artikel 191 van voornoemde wet van 21 maart 1991. De overlevingspensioenen en de begrafeniskosten worden evenwel gefinancierd door inhoudingen ten laste van de gewezen leden van het statutair personeel, met name 7,5 p.c. op de bezoldiging en 0,5 p.c. op de rustpensioenen. Mits inachtneming van de terzake geldende regelgeving, kan B.I.A.C. deze inhoudingen storten in haar pensioenfonds.

Dit artikel bepaalt eveneens een fiscale en parafiscale vrijstelling op de stortingen van B.I.A.C. in haar pensioenfonds. Deze vrijstelling is verantwoord aangezien deze stortingen noodzakelijk zijn om de wettelijke pensioenen van de gewezen leden van het statutair personeel te spijzen. Inderdaad, de inhoudingen bedoeld in artikel 25 zijn noch in de publieke noch in de private sector van toepassing op de wettelijke pensioenen.

Artikel 24 voorziet, ten einde B.I.A.C. op voet van gelijkheid te plaatsen met de andere ondernemingen uit de private sector, dat de pensioenvoordelen uitbetaald na de omvorming in een naamloze vennootschap van privaatrecht aan de gewezen statutaire en contractuele personeelsleden niet onderworpen zullen worden aan de bepalingen van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen ongeacht artikel 38, lid 1 van deze wet. Deze wet is evenmin van toepassing op de als pensioengeldende voordelen betaald vóór de omvorming van B.I.A.C. in een naamloze vennootschap van privaatrecht aan de personeelsleden die nog in dienst zijn bij B.I.A.C. na voormelde omvorming. Met « als pensioengeldende voordelen » wordt bedoeld wettelijke pensioenen en extralegale pensioenen, pensioenaanvullingen, renten, toelagen en andere als rust- en overlevingspensioen geldende voordelen die betrekking hebben op de loopbaan van het personeelslid van B.I.A.C. en van de Regie der Luchtwegen. Rekening houdend met de structuur van de maatschappij wordt met het woord « personeelsleden » eveneens bedoeld de leden van de beheers-, bestuurs- en directieorganen. De overlevingspensioenen uitbetaald na de omvorming van B.I.A.C. tot een naamloze vennootschap van privaatrecht, ten gevolge van het overlijden van de begunstigde van het rustpensioen, toegekend vóór de datum van deze omvorming en de voordelen uitbetaald aan de gewezen personeelsleden van B.I.A.C. die na de omvorming van B.I.A.C. tot een naamloze vennootschap van privaatrecht geen beroepsactiviteit meer hebben uitgeoefend, blijven onderworpen aan de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.

Artikel 25 definieert het toepassingsgebied van hoofdstuk IV van dit besluit dat betrekking heeft op de exploitatie van luchthaveninstallaties. Krachtens artikel 6, § 1, X, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 betreffende institutionele hervormingen, valt de exploitatie van de luchthaven Brussel-Nationaal onder de exclusieve bevoegdheid van de federale Staat. Het controlestelsel ingericht door de artikelen 27 en volgende, is van toepassing op alle luchthaveninstallaties die onder de bevoegdheid van de federale Staat vallen, te weten de installaties van de luchthaven Brussel-Nationaal gevestigd te Zaventem, Steenokkerzeel en Machelen en alle installaties die het gevolg zijn van een latere herstructurering van deze luchthaven.

Artikel 26 onderwerpt de exploitatie van luchthaveninstallaties aan een exploitatielicentie die door de Koning voor onbeperkte duur zal worden toegekend.

De artikelen 27 tot 29 regelen de criteria en de procedure voor de toekenning van de exploitatielicenties. Artikel 27 somt meer bepaald een aantal objectieve criteria op ter evaluatie van de capaciteit van de aanvrager om te beantwoorden aan de noden van het Belgisch luchtverkeer en aan de exploitatie van de installaties op een kwaliteits- en productiviteitsniveau dat minstens vergelijkbaar is met dat van de voornaamste luchthavens van de Europese Economische Ruimte en van Zwitserland.

Artikel 30 somt de verplichtingen op die de belangrijkste voorwaarden uitmaken van de exploitatielicentie. Deze voorwaarden zullen nader worden bepaald in het koninklijk besluit tot toekenning van een exploitatielicentie.

Momenteel worden de gebruiksvoorwaarden van de luchthaven Brussel-Nationaal bepaald door de exploitant, te weten de naamloze vennootschap van publiek recht B.I.A.C., in reglementen aangenomen op basis van artikel 194 van voornoemde wet van 21 maart 1991 en onderworpen aan de goedkeuring van de Minister die het vervoer binnen zijn bevoegdheid heeft. Na de omzetting zal het aannemen van dergelijke reglementen onverenigbaar zijn met het statuut van de naamloze vennootschap van privaatrecht van B.I.A.C. In artikel 31 wordt voorgesteld dat de gebruiksvoorwaarden van luchthaveninstallaties, alsook de toepasselijke tarieven, voortaan van contractuele aard zijn. Voor zover B.I.A.C. in het algemeen geen geschreven overeenkomsten sluit met de gebruikers van haar luchthaveninstallaties, zal de tegenstelbaarheid van deze voorwaarden aan deze gebruikers (luchtvaartmaatschappijen, passagiers, enz.) gewaarborgd zijn door de bekendmaking ervan. Deze gebruikers zullen verondersteld worden tot deze voorwaarden toe te treden door het gebruik van de luchthaveninstallaties. De vaststelling van de nadere bepalingen inzake bekendmaking van deze voorwaarden wordt overgelaten aan de overheid belast met de controle op de naleving van de voorwaarden van de exploitatielicentie.

Artikel 32 laat de bepaling van kwaliteitsnormen over aan de houder van de exploitatielicentie, onder toezicht van de bevoegde overheid, in plaats van te bepalen dat de Koning het kwaliteitsniveau van de diensten aan de gebruikers en de passagiers in de exploitatielicentie vaststelt. Zo bepaalt artikel 32 dat de bevoegde overheid kan weigeren het kwaliteitscharter dat haar door de houder van de exploitatielicentie wordt overgemaakt, goed te keuren of, anderzijds, wijzigingen aan dit charter kan eisen indien zij oordeelt dat niet aan de vereisten van artikel 32, § 3, is voldaan. Het doel van deze vereisten is naast de eerbiediging van de wettelijke bepalingen terzake, kwaliteitsniveaus aan te bieden die minstens vergelijkbaar zijn met deze van de luchthavens van de Lidstaten van de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. Bovendien kan de bevoegde overheid, indien zij vaststelt dat na de goedkeuring van het kwaliteitscharter niet langer aan deze eisen wordt voldaan, de exploitant ambtshalve verplichten zijn charter te wijzigen.

Artikel 33 voorziet in een vergelijkbaar systeem voor het kwaliteitsniveau dat door de houder van de exploitatielicentie moet worden geëerbiedigd in zijn betrekkingen met de verleners van grondafhandelingsdiensten. Aangezien deze laatsten echter typische schriftelijke overeenkomsten met de houder van de exploitatielicentie sluiten, wordt bepaald dat deze kwaliteitsnormen worden vastgesteld in dienstverleningsovereenkomsten (« service-level agreements »).

Artikel 34 bepaalt de richtlijnen van de procedure die van toepassing is op de vaststelling van de controleformule van de inkomsten die de houder van een exploitatielicentie kan ontvangen voor de exploitatie van de luchthaveninstallaties. Deze formule wordt vastgesteld door de houder van de exploitatielicentie, onder toezicht van de bevoegde overheid, met als drievoudig doel dat de inkomsten van de houder van de exploitatielicentie de kosten weerspiegelen, dat deze inkomsten toelaten om op de geïnvesteerde kapitalen een marktrendement te waarborgen en dat de tarieven competitief zijn in vergelijking met een representatieve korf van vergelijkbare luchthavens. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de rol van de bevoegde overheid die ermee wordt belast om de vijf jaar de formule goed te keuren alsook elke wijziging van deze formule in de loop van een periode van vijf jaar.

Bij de goedkeuring van de formule zal de bevoegde overheid erop toezien dat aan de criteria bepaald in artikel 34, § 4, wordt voldaan.

Naast de eerbiediging van de wettelijke bepalingen zal de bevoegde overheid de mogelijkheid hebben om na te gaan of de voorgestelde formule van die aard is dat zij zowel de kwaliteitsniveaus die minstens vergelijkbaar zijn met deze aangeboden door de luchthavens waarnaar wordt verwezen, als de operationele leefbaarheid op lange termijn van de luchthaveninstallaties kan waarborgen.

Momenteel bepaalt B.I.A.C., overeenkomstig artikel 181 van voornoemde wet van 21 maart 1991, zelf haar luchthavenvergoedingen, met inachtneming van de grenzen en parameters voorgeschreven in het beheerscontract dat zij met de Staat heeft gesloten.

Artikel 35 bevestigt dat de bepaling van het tarief van de luchthavenvergoedingen de houder van de exploitatielicentie toekomt.

In de toekomst zal dit tarief niet langer de vorm aannemen van een reglement dat de Minister die het vervoer binnen zijn bevoegdheid heeft ter goedkeuring wordt voorgelegd, maar zal het opgenomen zijn in de gebruiksvoorwaarden waarvan sprake in artikel 30, 3°. De houder van de exploitatielicentie zal het tarief van zijn luchthavenvergoedingen moeten opstellen met inachtneming van de controleformule van de inkomsten, van een tarifair systeem dat onderworpen is aan de goedkeuring van de bevoegde overheid en van de grondbeginselen vermeld in artikel 35. De bevoegde overheid zal van dit tarief ter informatie in kennis worden gesteld. De bevoegde overheid zal aldus in staat zijn te verifiëren dat het tarief bepaald door de houder van de exploitatielicentie beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 35.

Artikel 36 betreft de boekhoudkundige aspecten. Het onderwerpt elke houder van een exploitatielicentie aan de regels die van toepassing zijn op de naamloze vennootschappen inzake jaarrekening, geconsolideerde rekening en de controle van deze rekening. Dit is het geval ongeacht de rechtsvorm van de onderneming. Bovendien verplicht artikel 36 elke houder van een exploitatielicentie om in de bijlage bij zijn jaarrekening alle significante operaties met verbonden of geassocieerde ondernemingen mee te delen. Tenslotte kan de bevoegde overheid de houders van een exploitatielicentie die naast de exploitatie van luchthaveninstallaties andere activiteiten uitoefenen, verplichten een analytische boekhouding te voeren met afzonderlijke rekeningen.

Artikel 37 machtigt de Koning ertoe de houders van de exploitatielicentie te verplichten investeringen te doen teneinde ernstige leemten of tekortkomingen aan de luchthaveninstallaties te verhelpen. Artikel 37 beperkt deze bevoegdheid tot de gevallen waarin investeringen onontbeerlijk zijn teneinde de operationele leefbaarheid van de luchthaveninstallaties op lange termijn te waarborgen of om de hinder die voortvloeit uit de exploitatie van luchthaveninstallaties op billijke wijze te spreiden.

Artikel 38 bepaalt dat de houder van een exploitatielicentie vooraf een avenant aan de vergunning moet bekomen wanneer hij aan de toegelaten luchthaveninstallaties wijzigingen overweegt die een verhoging van de meegedeelde capaciteit van deze installaties met zich meebrengen of die de wijziging van een uitdrukkelijke voorwaarde van de vergunning vereisen.

Artikel 39 vermeldt de redenen waarom de bevoegde overheid een herziening van de exploitatielicentie kan opleggen. Zo zal een herziening kunnen worden vereist in geval van (i) technische evoluties in de luchtvaart- en luchthavensector, (ii) evoluties in de wetgeving, (iii) evolutie van het luchtverkeer in België, (iv) uitzonderlijke economische omstandigheden die zich voordoen na de toekenning van de exploitatielicentie en (v) de niet-naleving van de bepalingen van dit besluit, de exploitatielicentie of het kwaliteitscharter voor de diensten die aan de passagiers worden aangeboden die, na een ingebrekestelling, niet door de houder van de exploitatielicentie is verholpen. Artikel 39 bepaalt eveneens dat de houder van de exploitatielicentie te allen tijde de herziening kan vragen van één of meer voorwaarden van de exploitatielicentie.

Artikel 40 vermeldt de gevallen waarin een exploitatielicentie kan worden ingetrokken, te weten (i) indien de houder van de exploitatielicentie niet begint met de uitoefening van de luchthavenactiviteiten die het voorwerp uitmaken van de licentie, (ii) in geval van gerechtelijk akkoord, (iii) in geval van faillissement of ontbinding en (iv) in geval van een grove en blijvende tekortkoming aan de bepalingen van dit besluit, de exploitatielicentie of de dwingende bepalingen van de luchtvaartreglementering.

De artikelen 41 tot 43 richten een intrekkingsprocedure van een exploitatielicentie bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit in in geval van een grove en blijvende tekortkoming aan de bepalingen van dit besluit, de exploitatielicentie of de luchtvaartreglementering, mits ingebrekestelling, wachttijd en, in voorkomend geval, benoeming van een bijzondere commissaris. Het systeem van benoeming van een bijzondere commissaris is ingegeven door de bevoegdheid van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen om een bijzondere commissaris te benoemen in de kredietinstellingen, ingericht door artikel 57 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.

Zowel in artikel 40 als in artikel 43 wordt voorzien dat de Koning, in geval van discontinuïteit, de overgangsmaatregelen neemt die van toepassing zijn in afwachting van de uitreiking van een nieuwe exploitatielicentie alsook de overdracht van goederen, rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de exploitatie van luchthaveninstallaties regelt. Ten aanzien van B.I.A.C. is dit laatste aspect reeds geregeld in het koninklijk besluit van 30 december 2001 waarbij de Staat wordt gemachtigd om onroerende goederen aan de naamloze vennootschap van publiek recht « Brussels International Airport Company » te verkopen.

Artikel 44 vervolledigt het dispositief van artikel 37 door te bepalen dat de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, mits een vergoeding, de exploitatielicentie zal kunnen intrekken van de houder die weigert over te gaan tot de uitbreidingen of herlokalisaties van luchthaveninstallaties die krachtens artikel 37 worden opgelegd.

Artikel 45 machtigt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, om een exploitatielicentie te schorsen in geval van oorlog.

De artikelen 46 en 47 bepalen wat er met de exploitatielicentie gebeurt in geval van overdracht van de exploitatie van luchthaveninstallaties door de houder van de exploitatielicentie, wijziging van de controle uitgeoefend op de houder van de exploitatielicentie en fusie of splitsing van de houder van de exploitatielicentie.

Artikel 46 bepaalt dat het akkoord van de Koning vooraf moet worden bekomen indien de houder van een exploitatielicentie zijn exploitatielicentie overdraagt. Een overdracht zoals bedoeld in artikel 46 moet worden verstaan in de brede zin van het woord, namelijk elke operatie waarna de exploitatie van de luchthaveninstallaties die het voorwerp uitmaken van de exploitatielicentie aan een derde wordt overgedragen. De vorm die deze overdracht aanneemt heeft geen belang. Vanuit een formeel standpunt zal de houder van de exploitatielicentie vóór de overdracht een aanvraag tot vernieuwing moeten indienen. Deze vernieuwing zal moeten worden aangevraagd overeenkomstig de procedure die van toepassing is in geval van toekenning van een nieuwe exploitatielicentie.

Artikel 47 voorziet, teneinde de nationale belangen op het vlak van het luchtverkeer te beschermen, in een controle door de Koning (i) op wijzigingen van de controle uitgeoefend op de houder van de exploitatielicentie, (ii) in geval van fusie of splitsing van de houder van de exploitatielicentie (met inbegrip van bepaalde daarmee geassimileerde operaties) en (iii) in geval van inbreng of overdracht om niet of onder bezwarende titel van een algemeenheid of van een bedrijfstak in de zin van de artikelen 678 en 680 van het Wetboek van vennootschappen die de regeling van overgang onder algemene titel genieten. Om het begrip controle te definiëren moet worden verwezen naar de artikelen 5 en volgende van het Wetboek van vennootschappen.

Artikel 47 opteert, naar het voorbeeld van artikel 46, voor een systeem van kennisgeving vóór de verrichtingen bedoeld in § 1. § 4 vermeldt, onder verwijzing naar artikel 27 dat de toekenningscriteria voor een exploitatielicentie bepaalt, de redenen waarom de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, het behoud van de exploitatielicentie kan weigeren in geval van controlewijziging of van overdracht ervan wat betreft de andere verrichtingen bedoeld in § 1.

Artikel 47 voorziet echter in een beperkter aantal criteria voor weigering in geval van controlewijziging wegens het feit dat de houder van de exploitatielicentie een controlewijziging overleeft en in het algemeen zijn activiteiten zou voortzetten.

Artikel 48 voorziet in de mogelijkheid tot strafrechtelijke sanctionering van degenen die luchthaveninstallaties exploiteren zonder vooraf een exploitatielicentie te hebben bekomen.

Artikel 49 voorziet in de mogelijkheid voor de bevoegde overheid om administratieve geldboeten op te leggen. Er wordt bepaald dat de bevoegde overheid de overtreder vooraf in gebreke moet stellen en hem de mogelijkheid moet geven om, in de mate van het mogelijke, de vastgestelde tekortkoming te verhelpen. Bovendien zal volgens de Regering een wetsontwerp houdende specifieke rechtsmiddelen tegen de beslissingen van de bevoegde overheid die administratieve geldboeten opleggen worden ingediend bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers teneinde rekening te houden met de opmerking geformuleerd door de afdeling wetgeving van de Raad van State met betrekking tot artikel 140 van het voorontwerp van programmawet dat heeft geresulteerd in het ontwerp van programmawet zoals ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers op 12 november 2001 (Ontwerp van programmawet, Memorie van toelichting, Parl St., Kamer, gew. zitting 2001-2002, nr. 1503/001, p. 68).

Artikel 50 vervolledigt het dispositief van artikel 49 met een mechanisme dat tot doel heeft elke cumulatie van administratieve geldboeten en strafboeten te vermijden in de veronderstelling dat dergelijke cumulatie zou bestaan.

Artikel 51 machtigt de Koning om bij een in Ministerraad overlegd besluit beschermingsmaatregelen te nemen in geval van een dreigende crisis of een plotselinge crisis op de markt van het luchtverkeer.

Artikel 52 behoeft geen verdere commentaar.

Artikel 53 beoogt in artikel 38 van de wet van 27 juni 1937, de gebruiksvoorwaarden die B.I.A.C. zal bekendmaken overeenkomstig artikel 30, 3°, van dit besluit in de plaats te stellen van de reglementen genomen krachtens voornoemde wet van 21 maart 1991.

Artikel 54 brengt een wijziging van dezelfde orde aan in artikel 39 van voornoemde wet van 27 juni 1937, die de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, machtigt om de ambtenaren van de luchtvaartinspectie sommige van hun controlebevoegdheden toe te kennen aan personeelsleden van B.I.A.C. belast met de luchthaveninspectie.

Artikel 55 voorziet in de overgang voor B.I.A.C. van het actuele stelsel van voornoemde wet van 21 maart 1991 naar het nieuwe stelsel van exploitatielicentie. Het bepaalt dat de exploitatie van de luchthaveninstallaties van B.I.A.C. op de luchthaven Brussel-Nationaal wordt geacht te zijn vergund krachtens de nieuwe bepalingen, met dien verstande dat een exploitatielicentie haar door de Koning zal worden uitgereikt op de dag van haar omzetting in een naamloze vennootschap van privaatrecht. Op deze licentie zijn alle voorwaarden van toepassing die in dit besluit met betrekking tot het toekennen van exploitatielicenties zijn opgenomen, met uitzondering van de toekenningsprocedure voorzien in artikel 29. De vereiste van continuïteit van de huidige exploitatie verantwoordt deze afwijking.

Artikel 56 bepaalt dat de reglementen genomen door B.I.A.C. krachtens artikel 194 van voornoemde wet van 21 maart 1991 bij wijze van overgangsregeling verder van toepassing zullen blijven tot de bekendmaking van haar gebruiksvoorwaarden overeenkomstig artikel 30, 3°, van dit besluit.

Artikel 57 bevestigt dat de omzetting in een naamloze vennootschap van privaatrecht in wezen geen invloed heeft op de mandaten van de bestuurders en commissarissen van B.I.A.C. in functie. Op dit beginsel wordt een uitzondering gemaakt voor de leden van het college van commissarissen benoemd door het Rekenhof van wie het mandaat vervroegd zal worden beëindigd op de datum van de omzetting. Het betreft hier een logisch gevolg van de onttrekking van B.I.A.C. aan de controlemechanismen bepaald in voornoemde wet van 21 maart 1991.

Artikel 58 bepaalt dat het paritair comité, dat bij B.I.A.C. werd opgericht overeenkomstig voornoemde wet van 21 maart 1991, de functies zal uitoefenen van de ondernemingsraad zolang deze nog niet is opgericht. In de mate dat het paritair comité de functies uitoefent van de ondernemingsraad, is het gehouden door het geheel van bepalingen toepasselijk op de ondernemingsraad, met inbegrip van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende de ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden en het koninklijk besluit van 27 november 1973 houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden. Om diezelfde reden, zal het paritaire comité ingericht overeenkomstig de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, tot aan de sociale verkiezingen die normaliter plaats hebben in 2008, de bevoegdheden van het Comité voor de preventie en de bescherming op het werk overeenkomstig de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en haar uitvoeringsbesluiten uitoefenen.

Het paritair comité van B.I.A.C. blijft samengesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 30, §§ 3, 4, 5 en 7, van voormelde wet van 21 maart 1991.

Artikel 59 bepaalt, bij wijze van overgangsmaatregel, dat de collectieve arbeidsverhoudingen tussen B.I.A.C. en de vakorganisaties die het personeel van B.I.A.C. vertegenwoordigen geregeld worden door het syndicaal statuut.

Het eerste syndicaal statuut is het statuut aangenomen door B.I.A.C. op de vooravond van haar omvorming in een naamloze vennootschap van privaatrecht. Na de omvorming tot een naamloze vennootschap van privaatrecht zal dit syndicaal statuut slechts kunnen worden gewijzigd door een collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en paritaire comités. De bepalingen van het eerste syndicaal statuut blijven van toepassing zolang er geen collectieve arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen die hen wijzigt. Het syndicaal statuut kan, na de omvorming van B.I.A.C. tot een naamloze vennootschap van privaatrecht, afwijken van alle rechtsbronnen, voor zover dit noodzakelijk is voor de vrijwaring van het bijzonder statuut van de gewezen leden van het statutair personeel. In geen geval kan het syndicaal statuut afbreuk doen aan de verworven rechten van dit personeel zoals bepaald in dit besluit.

Artikel 60 bepaalt dat het paritair comité van B.I.A.C. eveneens als paritair subcomité zal fungeren in de zin van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités tot de inwerkingtreding van dit paritair subcomité. Buiten deze afwijking met betrekking tot het bevoegde paritair comité zijn de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van toepassing.

Artikel 61 voorziet de ontbinding van rechtswege van het paritair comité van B.I.A.C. wanneer het niet langer de functies moet vervullen voorzien in artikel 58 en 60 doordat zowel de ondernemingsraad als het paritair subcomité zijn opgericht.

Artikel 62 heft bepalingen op van voornoemde wet van 21 maart 1991 die specifiek voor B.I.A.C. gelden. Er wordt echter bepaald dat artikel 190 van deze wet dat B.I.A.C. onderwerpt aan het toepassingsgebied van het koninklijk besluit nr. 117 van 27 februari 1935 tot vaststelling van het statuut der pensioenen van het personeel der zelfstandige openbare inrichtingen en der regieën ingesteld door de Staat, en haar het pensioen van de leden en voormalige leden van haar statutair personeel ten laste legt, niet wordt opgeheven. Er wordt eveneens bepaald dat artikel 191 van deze wet dat B.I.A.C. toelaat om een pensioenfonds te creëren, niet wordt opgeheven. De juridische vorm van dit pensioenfonds blijft inderdaad onveranderd.

De artikel 63 en 64 behoeven geen nadere commentaar.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Overheidsbedrijven, J. VANDE LANOTTE De Minister van Mobiliteit, B. ANCIAUX De Minister van Werk en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Sociale Zaken, R. DEMOTTE De Minister van Ambtenarenzaken, Mevr. M. ARENA De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^