Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 november 2001
gepubliceerd op 19 december 2001

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, betreffende het bijkomend pensioen

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2001013156
pub.
19/12/2001
prom.
27/11/2001
ELI
eli/besluit/2001/11/27/2001013156/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

27 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, betreffende het bijkomend pensioen (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van Paritair Comité voor de binnenscheepvaart;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997, gesloten in het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart, betreffende het bijkomend pensioen.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 november 2001.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de binnenscheepvaart Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997 Bijkomend pensioen (Overeenkomst geregistreerd op 26 september 1997 onder het nummer 45379/CO/139)

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden en werksters van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart ressorteren.

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde werklieden en werksters die met rustpensioen gaan, hebben jaarlijks, ten laste van het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart, recht op een bijkomend pensioen indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden : - het bewijs leveren dat zij gedurende de twaalf maanden die de dag van de pensionering voorafgaan, ten minste 185 gewerkte- en/of gelijkgestelde dagen tellen in dienst van een in artikel 1 bedoelde werkgever, behoudens indien dit onmogelijk was om redenen onafhankelijk van de wil van de werkman of werkster; - op de dag van de pensionering, te rekenen vanaf 1 januari 1947, gedurende ten minste 15 dienstjaren tewerkgesteld zijn geweest bij een in artikel 1 bedoelde werkgever; - behoudens de wettelijk toegelaten gelegenheidsarbeid, alle beroepsactiviteit hebben gestaakt.

Onder « dienstjaar » wordt verstaan : een normale en hoofdzakelijke tewerkstelling van 185 dagen per kalenderjaar.

Onder « normale en hoofdzakelijke tewerkstelling » wordt verstaan : de werkelijk gewerkte dagen en de daarmee gelijkgestelde dagen zoals bepaald voor het stelsel van de sociale zekerheid.

Het bewijs van tewerkstelling moet worden geleverd door elk rechtsmiddel.

Art. 3.De werklieden en werksters die op het bijkomend pensioen aanspraak maken, moeten een aanvraag, ten vroegste zes maanden vóór de oppensioenstelling door middel van een daartoe bestemd formulier, indienen bij het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart.

Het recht op het bijkomend pensioen gaat in op de eerste dag van de maand welke volgt op deze tijdens welke de aanvraag werd ingediend en ten vroegste op de dag van de pensionering.

Art. 4.Het jaarlijks bedrag van het bijkomend pensioen wordt vastgesteld op 1 000 BEF per in artikel 2 bedoeld dienstjaar, te rekenen vanaf 1 januari 1947, met een maximum van vierentwintig dienstjaren, hetzij 24 000 BEF. Voor de werklieden en werksters die een vervroegd rustpensioen genieten, wordt het bedrag van het bijkomend pensioen met hetzelfde percentage verminderd als het percentage dat voor de berekening van het vervroegd rustpensioen wordt toegepast.

Art. 5.Het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart betaalt elk kwartaal en na vervallen termijn de in artikel 4 bedoelde uitkering.

Het bedrag van het bijkomend pensioen, bestemd voor een rechthebbende die overleden is gedurende het voorbije kwartaal, wordt aan de overlevende echtgenoot of echtgenote uitgekeerd, of bij ontstentenis van een echtgenoot of echtgenote, aan de persoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten heeft betaald.

Art. 6.Het voordeel dat bij deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt toegekend, mag niet worden gecumuleerd met reeds in de onderscheiden ondernemingen bestaande gelijkwaardige pensioenstelsels.

Bij gelijkwaardigheid, door de raad van bestuur van het « Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart » vastgesteld, mag de werkgever zijn aandeel in het pensioenstelsel dat in zijn onderneming bestaat verminderen tot ten hoogste het niveau van het bij deze collectieve arbeidsovereenkomst toegekende voordeel. Het gunstigere gedeelte blijft alleszins behouden.

Art. 7.Ter financiering van dit bijkomend pensioen zijn de in artikel 1 bedoelde werkgevers een bijdrage van 29 BEF per gewerkte of hiermee gelijkgestelde dag en per in artikel 1 bedoelde werkman en/of werkster verschuldigd aan het Fonds voor de Rijn- en binnenscheepvaart.

Voor de werkgevers die hun loonsaangiften bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid volgens het stelsel van de vijfdagenweek indienen, wordt het aantal opgegeven dagen verhoogd met de breuk 6/5e begrensd tot een maximum van 25 dagen per maand en per werknemer.

De werkgevers aangesloten bij de Dienst der Maatschappelijke Zekerheid Binnenscheepvaart, waargenomen door de Bijzondere Verrekenkas voor Gezinsvergoedingen der Ondernemingen voor Binnenscheepvaart, Arenbergstraat 24, te 2000 Antwerpen, vallen onder dezelfde toepasssing.

Voor de werkgevers die hun loonsaangiften opstellen in het stelsel van de zesdagenweek blijft het aantal opgegeven dagen gehandhaafd zonder dat dit aantal een maximum van 25 dagen per maand en per werknemer overschrijdt.

Alle bepalingen inzake wijze en tijdstip van betaling en alle maatregelen in geval van wanbetaling, zoals voorzien bij artikel 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 april 1997, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten, zijn van kracht.

Art. 8.Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997 en is gesloten voor onbepaalde tijd.

Elk van de ondertekenende partijen kan ze opzeggen mits een opzeggingstermijn van zes maanden in acht wordt genomen. Deze opzegging wordt bij een ter post aangetekende brief aan de voorzitter van het Paritair Comité voor de binnenscheepvaart en aan elk van de ondertekenende partijen betekend en heeft uitwerking de derde werkdag na de datum van verzending.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 27 november 2001.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^