Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 27 september 2009
gepubliceerd op 01 oktober 2009

Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2009003375
pub.
01/10/2009
prom.
27/09/2009
ELI
eli/besluit/2009/09/27/2009003375/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 SEPTEMBER 2009. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 338bis, § 2, ingevoegd bij de wet van 17 mei 2004 en gewijzigd bij de wet van 20 juni 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 10 juli 2009;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting d.d. 14 juli 2009;

Gelet op het advies 47.076/2/V van de Raad van State, gegeven op 17 augustus 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling.

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van artikel 338bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt verstaan onder : 1° uiteindelijk gerechtigde : elke natuurlijke persoon die een interestbetaling ontvangt, of ten gunste van wie een interestbetaling wordt bewerkstelligd, tenzij deze aantoont dat de interestbetaling niet te zijner gunste is ontvangen of bewerkstelligd;2° uitbetalende instantie : elke marktdeelnemer die interesten uitbetaalt of een interestbetaling bewerkstelligt ten onmiddellijke gunste van de uiteindelijk gerechtigde, ongeacht of deze marktdeelnemer de debiteur is van het interestdragende schuldinstrument of de marktdeelnemer die door de debiteur of de uiteindelijk gerechtigde is belast met het uitbetalen van de interest of het bewerkstelligen van de interestbetaling. Een in een lidstaat gevestigde entiteit waaraan interesten worden uitbetaald of een interestbetaling wordt bewerkstelligd ten gunste van de uiteindelijk gerechtigde, wordt op het tijdstip van het verrichten of bewerkstelligen van die interestbetaling als uitbetalende instantie aangemerkt behalve indien de marktdeelnemer op basis van door de entiteit overgelegde officiële bewijsstukken redenen heeft om aan te nemen dat de entiteit : a) een rechtspersoon is, met uitzondering van de in artikel 4, lid 5, van de Richtlijn vermelde rechtspersonen, of b) volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen winstbelasting moet afdragen, of c) een instelling voor collectieve belegging in effecten is.3° interestbetaling : a) interesten, uitbetaald of bijgeschreven op een rekening, die zijn terug te voeren op enigerlei schuldvordering, al dan niet gedekt door hypotheek of voorzien van een winstdelingsclausule, en met name de opbrengsten van overheidspapier en obligatieleningen, inclusief daaraan gehechte premies en prijzen;boete voor te late betaling wordt niet als interest aangemerkt; b) interest die is aangegroeid of gekapitaliseerd op het moment van de verkoop, terugbetaling of aflossing van de onder a) bedoelde schuldvorderingen;c) inkomsten uit interestbetalingen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een in 2°, tweede lid, en § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, uitgekeerd door : - instellingen voor collectieve belegging in effecten; - entiteiten die gebruik mogen maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, en - instellingen voor collectieve belegging die buiten het grondgebied zijn gevestigd waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is; d) inkomsten die zijn gerealiseerd bij de verkoop, terugbetaling of inkoop van aandelen of bewijzen van deelneming in de volgende instellingen en entiteiten, indien deze rechtstreeks of middellijk via andere hierna bedoelde instellingen voor collectieve belegging of entiteiten meer dan 40 pct.van hun vermogen beleggen in de onder a) bedoelde schuldvorderingen : - instellingen voor collectieve belegging in effecten; - entiteiten die gebruik mogen maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, en - instellingen voor collectieve belegging die buiten het grondgebied zijn gevestigd waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap krachtens zijn artikel 299 van toepassing is. 4° Richtlijn : de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling;5° lidstaat : elke lidstaat van de Europese Unie die is bedoeld in artikel 299 van het Verdrag betreffende de Europese Unie;6° instelling voor collectieve belegging in effecten : elke instelling voor collectieve belegging in effecten waaraan vergunning is verleend overeenkomstig de richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten;7° overgangsperiode : de periode die begint op 1 januari 2010 en eindigt aan het einde van het eerste volledige belastingjaar volgend op wat het laatst in datum is : - de laatste datum van inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap, bij een met eenparigheid van stemmen genomen besluit van de Raad, en respectievelijk de Zwitserse Confederatie, het Prinsdom Liechtenstein, de Republiek San Marino, het Prinsdom Monaco en het Prinsdom Andorra, die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens (hierna de OESO-modelovereenkomst genoemd) met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de Richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de Richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden als bedoeld in artikel 11, lid 1 van de Richtlijn; - de datum waarop de Raad van de Europese Unie het er unaniem over eens is dat de Verenigde Staten van Amerika zich heeft verplicht tot de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de OESO-modelovereenkomst met betrekking tot de rentebetalingen als omschreven in de Richtlijn die door een op zijn grondgebied gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door de Richtlijn wordt bestreken. § 2. Het in § 1, 1°, bedoelde bewijs wordt geleverd, wanneer een natuurlijke persoon aantoont : a) dat hij handelt als uitbetalende instantie in de zin van § 1, 2°, of b) dat hij handelt namens een rechtspersoon, een entiteit waarvan de winst wordt belast volgens de algemene belastingregels voor ondernemingen, een instelling voor collectieve belegging in effecten of een in § 1, 2°, tweede lid, en § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, en dat hij, in het laatstgenoemde geval, aan de marktdeelnemer die de interestbetaling verricht de naam en het adres van die entiteit bekendmaakt en bedoelde marktdeelnemer deze informatie op zijn beurt doorgeeft aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen, of c) dat hij handelt namens een andere natuurlijke persoon die de uiteindelijk gerechtigde is en hij aan de uitbetalende instantie overeenkomstig artikel 3 de identiteit van die uiteindelijk gerechtigde bekendmaakt. Indien de uitbetalende instantie beschikt over gegevens die doen vermoeden dat de natuurlijke persoon die een interestbetaling ontvangt of ten gunste van wie een interestbetaling wordt bewerkstelligd, niet de uiteindelijk gerechtigde is, en die persoon noch onder a) noch onder b) van het eerste lid valt, moet zij redelijke maatregelen nemen om de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast te stellen volgens de regels vastgelegd in toepassing van artikel 3. Indien de uitbetalende instantie de uiteindelijk gerechtigde niet kan identificeren, behandelt zij de natuurlijke persoon in kwestie als de uiteindelijk gerechtigde. § 3. Een in België gevestigde marktdeelnemer die een interestbetaling verricht of bewerkstelligt voor een in een andere lidstaat gevestigde entiteit als bedoeld in § 1, 2°, tweede lid, die op grond van dat tweede lid als uitbetalende instantie wordt aangemerkt, deelt aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen de naam en het adres van de entiteit mee alsmede het totale bedrag van de interestbetaling gedaan of bewerkstelligd voor die entiteit. Die administratie geeft deze gegevens vervolgens door aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de entiteit is gevestigd.

De in § 1, 2°, tweede lid, en in het eerste lid bedoelde entiteit heeft echter de mogelijkheid om te kiezen voor een behandeling als instelling voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in § 1, 2°, tweede lid, c. Die keuze wordt bevestigd door een verklaring waarvan het model in bijlage is opgenomen. Die verklaring wordt afgegeven door de leidinggevende ambtenaar van de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de belastingen of door de door hem gedelegeerde ambtenaar. De verklaring is geldig gedurende drie jaar vanaf de datum van afgifte, tenzij de entiteit aan de genomen keuze verzaakt. De entiteit moet onmiddellijk de dienst die de verklaring heeft afgegeven, en elke marktdeelnemer waarvan ze een interestbetaling ontvangt, op de hoogte brengen van deze verzaking.

Onze Minister bevoegd voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit lid.

Wanneer de marktdeelnemer en de in § 1, 2°, tweede lid, en in het eerste lid bedoelde entiteit in België zijn gevestigd, moet de entiteit de bepalingen van dit besluit naleven wanneer deze als uitbetalende instantie handelt. § 4. Indien interest als omschreven in § 1, 3°, wordt uitbetaald aan, of bijgeschreven op een rekening op naam van een in § 1, 2°, tweede lid, en in § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, en deze entiteit geen gebruik mag maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, wordt die interest aangemerkt als een door deze entiteit verrichte interestbetaling.

In afwijking van § 1, 3°, c) worden de in die bepalingen bedoelde inkomsten die afkomstig zijn van in België gevestigde instellingen of entiteiten, van de definitie van interestbetaling uitgesloten wanneer beleggingen in schuldvorderingen als bedoeld in § 1, 3°, a) niet meer dan 15 pct. van hun vermogen uitmaken. Evenzeer wordt, in afwijking van het eerste lid, van de definitie van interestbetaling in § 1, 3°, uitgesloten de interest die is uitbetaald aan, of bijgeschreven op een rekening van een in § 1, 2°, tweede lid, en § 3, eerste lid, bedoelde entiteit, die geen gebruik mag maken van de in § 3, tweede lid, bedoelde keuzemogelijkheid, en die in België is gevestigd, wanneer de beleggingen van deze entiteiten in schuldvorderingen als bedoeld in § 1, 3°, a) niet meer dan 15 pct. van hun vermogen uitmaken.

Wat de in § 1, 3°, c) en d) bedoelde inkomsten betreft, wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het deel van de inkomsten dat uit interest bestaat, het volledige bedrag aan inkomsten als interest aangemerkt.

De in § 1, 3°, d) bedoelde inkomsten kunnen slechts als interest worden aangemerkt voorzover deze inkomsten rechtstreeks of middellijk afkomstig zijn van interesten in de zin van § 1, 3°, a) en b).

Wat § 1, 3°, d) betreft, wordt, indien een uitbetalende instantie geen informatie heeft over het percentage van het vermogen dat is belegd in schuldvorderingen of in aandelen of bewijzen van deelneming als omschreven onder dat punt, dat percentage geacht meer dan 40 pct. te bedragen. Indien zij het bedrag van de door de uiteindelijk gerechtigde gerealiseerde inkomsten niet kan bepalen, worden de inkomsten geacht de opbrengst van de verkoop, aflossing of terugbetaling van de aandelen of bewijzen van deelneming te zijn.

Vanaf 1 januari 2011 wordt het percentage bedoeld in § 1, 3°, d) en in het vijfde lid 25 pct.

De in § 1, 3°, d) en in het tweede lid bedoelde percentages worden bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instellingen of entiteiten is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instellingen of entiteiten. § 5. Gedurende de in § 1, 7° bedoelde overgangsperiode, maar uiterlijk tot 31 december 2010 worden binnenlandse en internationale obligaties en andere verhandelbare schuldinstrumenten die voor het eerst zijn uitgegeven vóór 1 maart 2001 of waarvan het oorspronkelijke emissieprospectus vóór die datum is goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten in de zin van Richtlijn 80/390/EEG van de Raad of door de verantwoordelijke autoriteiten in derde landen, niet aangemerkt als schuldvorderingen in de zin van § 1, 3, a), op voorwaarde dat op of na 1 maart 2002 geen aanvullende emissies van dergelijke verhandelbare schuldinstrumenten plaatsvinden.

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van één van de bovenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten die zijn uitgegeven door een overheid of een gelijkgestelde entiteit, zoals die is opgenomen in de bijlage bij de Richtlijn, die als overheidsinstantie optreedt of waarvan de rol erkend is bij internationaal verdrag, als omschreven in de bijlage, wordt de gehele emissie van dit schuldinstrument, bestaande uit oorspronkelijke emissie en vervolgemissies, aangemerkt als een schuldvordering in de zin van § 1, 3°, a).

Indien op of na 1 maart 2002 een vervolgemissie plaatsvindt van een van de bovenvermelde verhandelbare schuldinstrumenten, uitgegeven door een andere emittent die niet valt onder het bepaalde in het vorige lid, wordt deze nieuwe emissie aangemerkt als een schuldvordering in de zin van § 1, 3°, a).

Art. 3.§ 1. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een andere lidstaat dan België, verstrekt de in België gevestigde uitbetalende instantie de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen minimaal de volgende gegevens : a) de identiteit en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde zoals die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 zijn vastgesteld;b) de naam en het adres van de uitbetalende instantie;c) het rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis daarvan, een eenduidige omschrijving van de interestdragende schuldvordering;d) gegevens over de interestbetaling overeenkomstig het bepaalde in § 2. § 2. De minimale inhoud van de gegevens die de uitbetalende instantie of de marktdeelnemer, naargelang het geval, gehouden is over de interestbetaling te verstrekken, moet de interest specificeren naar de navolgende categorieën en vermelden : a) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 2, § 1, 3°, a) : het bedrag van de uitbetaalde of bijgeschreven interest;b) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 2, § 1, 3°, b) of d) : het bedrag van de onder die punten bedoelde interest of inkomsten, of het totaalbedrag van de opbrengst van de verkoop, terugbetaling of aflossing;c) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 2, § 1, 3°, c) : het bedrag van de onder dat punt bedoelde inkomsten of het totaalbedrag van de uitkering;d) in het geval van een interestbetaling in de zin van artikel 2, § 4, eerste lid : het bedrag van de interestbetaling dat toevalt aan elk van de leden van de in artikel 2, § 3, eerste lid, bedoelde entiteit die natuurlijke personen zijn en hun fiscale woonplaats in een andere lidstaat hebben en die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, § 1, eerste lid, 1°, en § 2, eerste lid.

Art. 4.§ 1. De uitbetalende instantie stelt de identiteit van de uiteindelijk gerechtigde vast aan de hand van zijn naam en voornaam en bepaalt zijn woonplaats aan de hand van zijn vast adres.

Die elementen worden vastgesteld op basis van het paspoort of de officiële identiteitskaart die de uiteindelijk gerechtigde overlegt.

Wanneer de woonplaats niet op het paspoort of op de officiële identiteitskaart staat vermeld, wordt ze vastgesteld aan de hand van enigerlei ander bewijsdocument dat de uiteindelijk gerechtigde overlegt. § 2. De uiteindelijk gerechtigde die over een vast adres in België beschikt en die voor de toepassing van de Belgische fiscale wetgeving als spaarder-niet-inwoner wordt aangemerkt, moet zijn woonplaats in het buitenland aantonen aan de hand van bewijskrachtige documenten. § 3. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde bij het overleggen van een paspoort of een identiteitskaart afgeleverd door een lidstaat van de Europese Unie, verklaart dat hij in een derde land woont, wordt zijn woonplaats, in afwijking van paragraaf 1, vastgesteld aan de hand van een fiscale woonplaatsverklaring afgegeven door de bevoegde autoriteit van het derde land.

De verklaring is geldig voor een periode van drie jaar vanaf de datum waarop zij is afgegeven, behalve wanneer in de verklaring een kortere geldigheidsduur staat vermeld.

Wanneer de verklaring waarvan sprake is in het eerste lid, niet kan worden overgelegd, wordt aangenomen dat de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde zich bevindt op het grondgebied van de Staat die het paspoort of de officiële identiteitskaart heeft afgeleverd. § 4. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde zijn woonplaats heeft in een lidstaat, vormt zijn fiscaal identificatienummer, toegekend door de lidstaat, ook een onderdeel van de identificatie.

Wanneer er geen fiscaal identificatienummer bestaat of wanneer het niet staat vermeld op het paspoort, de officiële identiteitskaart of enigerlei ander bewijsdocument overgelegd door de uiteindelijk gerechtigde, wordt de identiteit aangevuld met de vermelding van de geboortedatum en -plaats vastgesteld aan de hand van het paspoort of de officiële identiteitskaart.

Onze Minister bevoegd voor Financiën bezorgt de uitbetalende instanties nauwkeurige informatie omtrent het gebruik van het fiscaal identificatienummer in de andere lidstaten. § 5. Voor de contractuele relaties die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan, gebeurt de identificatie aan de hand van de informatie die de uitbetalende instantie heeft verzameld op het ogenblik waarop de eerste contractuele relatie werd aangegaan. § 6. De uitbetalende instantie stelt een nieuwe identificatie op volgens de §§ 1 tot 4 bepaalde regels, als zij twijfels heeft omtrent de echtheid of juistheid van de door de uiteindelijk gerechtigde aangebrachte elementen.

Art. 5.De uitbetalende instantie krijgt een kopie van de in artikel 4 vermelde bewijsdocumenten en bewaart die totdat een periode van zeven jaar na het einde van de contractuele relatie is verstreken.

Art. 6.Wanneer de uiteindelijk gerechtigde woonachtig is in een andere lidstaat of in een van de afhankelijke of geassocieerde gebieden waarmee een wederkerigheidsverplichting bestaat, verstrekt de uitbetalende instantie, langs elektronische weg en uiterlijk op 31 maart volgend op het kalenderjaar waarin de interestbetaling werd gedaan of bewerkstelligd, de in artikel 3 vermelde gegevens aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen.

Art. 7.De overdracht van de in artikel 2 tot 6 bedoelde gegevens naar de FOD Financiën gebeurt volgens de technische standaard en de nadere specificaties die de FOD Financiën in overleg met Febelfin of andere organisaties betrokken bij de toepassing van de Richtlijn, vastlegt.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010.

Artikel 3 is van toepassing op de interestbetalingen gedaan of bewerkstelligd vanaf 1 januari 2010 en verlopen vanaf 1 juli 2005.

Art. 9.De Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 september 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

Bijlage bij het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 FEDERALE OVERHEIDSDIENST FINANCIEN BELASTINGEN EN INVORDERING Verklaring om te worden behandeld als een instelling voor collectieve belegging in effecten ("ICBE") in uitvoering van artikel 2, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

1. Identificatiegegevens en adres van de entiteit

1.1. a) volledige naam/benaming van de entiteit : 1.1. b) fiscaal identificatienummer (indien dit bestaat) : 1.2. volledig adres van de entiteit :

2. Verklaring

Ik bevestig dat de hierboven vermelde entiteit heeft geopteerd om te worden behandeld als een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) in uitvoering van artikel 2, § 3, tweede lid, van het koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het wetboek van de inkomstenbelastingen.

Getekend/Handtekening Datum Graad en functie Benaming en volledig adres van de dienst die deze verklaring afgeeft.

Stempel van de verantwoordelijke dienst Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van 3 jaar te rekenen vanaf zijn datum van afgifte, behoudens vervroegde verzaking.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2 van het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën, D. REYNDERS

^