Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 28 maart 2014
gepubliceerd op 13 mei 2014

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

bron
federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
numac
2014018138
pub.
13/05/2014
prom.
28/03/2014
ELI
eli/besluit/2014/03/28/2014018138/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

28 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Sedert 1 april 2011 werd het takenpakket van de nieuwe FSMA, naast haar traditionele opdracht om toe te zien op de goede werking, de transparantie en de integriteit van de financiële markten, en om bij te dragen aan de bescherming van het publiek tegen het onrechtmatig aanbieden of leveren van financiële producten en diensten, toegespitst op het toezicht op de regels die een loyale, billijke en professionele behandeling beogen van de afnemers van financiële producten en diensten.

De krachtlijnen voor de financiering van de FSMA werden bepaald en uitvoerig beschreven in het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA. Zij blijven onverminderd van toepassing.

Recent werden de bevoegdheden van de FSMA aanzienlijk uitgebreid. Zo werden de MiFID-regels uitgebreid naar de verzekeringssector en werd de slagkracht van de FSMA in haar toezicht aanzienlijk versterkt (ondermeer door de invoering van mystery shopping en de toegang tot voor cliënten voorbehouden delen van websites) door de Twin Peaks II-wetten (de wetten van 30 en 31 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen). Daarnaast werden nog verscheidene andere wettelijke initiatieven genomen ter versterking van de bescherming van de consument, die extra taken aan de FSMA opdragen. Deze initiatieven worden verder in dit verslag opgesomd.

Deze nieuwe bevoegdheden nopen tot een herziening van de middelen waarop de FSMA beroep kan doen voor de uitoefening van de haar toevertrouwde taken.

Een eerste wijziging die wordt aangebracht in het koninklijk besluit van 17 mei 2012 is dan ook het stapsgewijs optrekken van het maximumaantal personeelsleden van 311 voltijds equivalenten naar 399 voltijds equivalenten over een periode van 4 jaar.

De volgende wijzigingen houden enerzijds in dat voor de nieuwe sectoren die worden onderworpen aan het toezicht van de FSMA een bijdrageplicht wordt ingevoerd, en anderzijds dat voor alle sectoren die reeds onder haar toezicht staan het percentage wordt aangepast dat hun aandeel in de financiering van de FSMA bepaalt. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het aandeel van de verschillende sectoren in de financiering van de werkingskosten van de FSMA is uitgedrukt als een percentage van haar jaarlijks budget. Hieruit vloeit voort dat, aanpassingen van deze percentages buiten beschouwing gelaten, elke wijziging van het FSMA-budget verhoudingsgewijs en zonder enig onderscheid voor alle sectoren een weerslag heeft op hun bijdragen.

Nu is het zo dat de nieuw toegekende bevoegdheden die een aanpassing van de financiering van de FSMA rechtvaardigen, niet zonder enig onderscheid betrekking hebben op alle sectoren die door de FSMA worden gecontroleerd.

Zo is de sector die onder de noemer "genoteerde vennootschappen" valt in geen enkel opzicht betrokken bij de doelstelling van de nieuwe bevoegdheden, waardoor er voor de genoteerde vennootschappen geen enkele objectieve reden is om bij te dragen aan de nodige financiering voor het uitoefenen van deze nieuwe bevoegdheden. Onder voor het overige gelijke omstandigheden zou het bedrag van hun bijdrage niet mogen worden beïnvloed door de verhoging van het budget van de FSMA ingevolge een uitbreiding van haar bevoegdheden. Als het budget vergroot, zou hun bijdrage bijgevolg percentsgewijs moeten worden verminderd.

Dit geldt voor alle ondernemingen of verrichtingen waarop de FSMA toeziet en waarop de uitbreiding van de bevoegdheden van de FSMA géén betrekking heeft.

Vanuit hetzelfde oogpunt wordt ook gepreciseerd dat, voor ondernemingen waarop de uitbreiding van de bevoegdheden van de FSMA géén betrekking heeft, de indexatie van de vaste bedragen, bedoeld in artikel 3, § 2, de komende jaren, geen rekening houdt met de stijging van het aantal personeelsleden maar enkel met de evolutie van de consumptieprijsindex Voor de andere sectoren is het gewicht van de controles die ingevolge de nieuwe bevoegdheden worden verricht niet identiek zodat het ook voor hen verantwoord is om een afwijkende benadering te volgen.

De methodologie die gevolgd wordt om per sector de nieuwe percentages vast te stellen voor hun bijdrage in de financiering van de werkingskosten van de FSMA is gebaseerd op het beginsel dat elke sector de kosten vergoedt voor het toezicht dat op hem wordt uitgeoefend, rekening houdend met zijn bijdragecapaciteit.

De toepassing van dit beginsel heeft tot gevolg dat niet enkel de percentages van elke sector anderszins evolueren, maar dat ook het tempo van deze evolutie in de loop van de komende jaren sectorgebonden zal zijn.

Tot slot wordt er opnieuw voorzien dat de historisch hoge bijdragen van de instellingen voor collectieve beleggingen geleidelijk worden afgebouwd.

NIEUWE BEVOEGDHEDEN EN TAKEN Bij de nieuwe bevoegdheden en taken van de FSMA kan een onderscheid worden gemaakt naargelang ze al dan niet betrekking hebben op de reeds bestaande toezichtsdomeinen. De uitbreiding van de bevoegdheden van de FSMA slaat dus zowel op het ontstaan van nieuwe toezichtsdomeinen, als op de uitbreiding van de reeds bestaande toezichtsdomeinen. 1° Uitbreiding van bevoegdheden binnen de bestaande toezichtsdomeinen De belangrijkste wettelijke initiatieven, die de bevoegdheden van de FSMA in de bestaande toezichtsdomeinen versterken of uitbreiden, zijn de volgende : - de Twin Peaks II-wetten (de wetten van 30 en 31 juli 2013 tot versterking van de bescherming van de afnemers van financiële producten en diensten alsook van de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten en houdende diverse bepalingen); - de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen; - de wet van 26 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake de thematische volksleningen, inzonderheid artikel 17 en volgende; - de wet van 21 december 2013 houdende invoeging van boek VI "Marktpraktijken en consumentenbescherming" in het Wetboek van economische recht en houdende invoeging van de definities eigen aan boek VI, en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek VI, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht; - het wetsontwerp betreffende de verzekeringen.

Daarnaast werden er ook bijkomende taken toegekend aan de FSMA die een loyale, billijke en professionele behandeling van de spaarders beogen via de volgende regelgeving : - artikel 28ter, §§ 2 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; - het koninklijk besluit van 21 september 2013 tot wijziging van het KB/WIB 92 met betrekking tot de voorwaarden tot vrijstelling van de spaardeposito's beoogd in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en de voorwaarden van het aanbod van tarieven op deze laatste; - het koninklijk besluit van 18 juni 2013 waarbij bepaalde informatieverplichtingen worden opgelegd bij de commercialisering van gereglementeerde spaarrekeningen, in uitvoering van artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming;

Tot slot zijn er op korte termijn nog verdere uitbreidingen van de toezichtsopdrachten van de FSMA te verwachten.

Deze vloeien vooreerst voort uit Europese ontwikkelingen die zich binnen het huidige takenpakket van de FSMA situeren, of in het verlengde daarvan liggen, alsook uit de verdere uitwerking van bepalingen in toepassing van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten : - het ontwerp van wet tot aanwijzing van de bevoegde autoriteit in het kader van de EMIR-verordening nr. 648/2012; - het ontwerp van koninklijk besluit betreffende bepaalde informatieverplichtingen bij de commercialisering van financiële producten bij niet-professionele cliënten; - het ontwerp van reglement van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten betreffende de technische vereisten van het risicolabel; - het ontwerp van reglement van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten betreffende het commercialiseringsverbod van bepaalde financiële producten aan niet-professionele cliënten. 2° Nieuwe toezichtsdomeinen Voor de nieuwe toezichtsdomeinen zullen er nieuwe sectorenveloppes worden toegevoegd of worden de bestaande sectorenveloppes uitgebreid. Zo zullen de onafhankelijke financiële planners en de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging aan de enveloppe van artikel 6 worden toegevoegd en zullen de alternatieve instellingen voor collectieve belegging aan de enveloppe van artikel 5 worden toegevoegd.

De hypotheekondernemingen waren weliswaar reeds onderworpen aan het toezicht van de FSMA. Toch vond een grondige herziening plaats van hun statuut alsook van de reikwijdte van het toezicht dat de FSMA op hen uitoefent. Daarnaast werd het toezicht van de FSMA ook uitgebreid tot de kredietgevers en bemiddelaars inzake consumentenkrediet die voorheen onder het toezicht van de FOD Economie waren geplaatst, en tot de bemiddelaars inzake hypothecair krediet die tot dusver aan geen enkel gereglementeerd statuut waren onderworpen.

Voor de kredietgevers inzake hypothecair krediet, de kredietgevers inzake consumentenkrediet, de bemiddelaars inzake hypothecair krediet en de bemiddelaars inzake consumentenkrediet worden vier nieuwe categorieën (enveloppes) gecreëerd aangezien zij op grond van de aard van hun onderneming, activiteit of cliënteel, te weinig verwantschap vertonen met de bestaande enveloppes om hieraan te worden toegevoegd. a. Kredietgevers en kredietbemiddelaars Het nieuwe statuut van de kredietgevers en bemiddelaars inzake hypothecair krediet en consumentenkrediet is vastgesteld in het ontwerp van wet tot invoeging van een Boek VII "Betalings- en kredietdiensten" in het Wetboek van economisch recht, tot invoeging van de definities eigen aan boek VII en de straffen voor de inbreuken op boek VII, in de boeken I en XV van het Wetboek van economisch recht, en houdende diverse andere bepalingen.Hun statuut wordt hoofdzakelijk geregeld door de artikelen VII.158 en volgende van Boek VII van het Wetboek van economisch recht, die gebundeld zijn in hoofdstuk 4 van titel 4 van dit Boek.

Tot het ogenblik waarop de voormelde bepalingen in werking treden, zijn enkel de kredietgevers inzake hypothecair krediet - voorheen de "hypotheekondernemingen" - onderworpen aan het toezicht van de FSMA conform de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet (artikel 9 van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 dat hernummerd is tot artikel 9/2).

Zodra de bepalingen van Boek VII, titel 4, hoofdstuk 4 van het Wetboek van economisch recht in werking zijn getreden, dienen de kredietgevers inzake hypothecair krediet en de kredietgevers inzake consumentenkrediet bij de FSMA een vergunning aan te vragen.

Ook de bemiddelaars inzake hypothecair krediet en de bemiddelaars inzake consumentenkrediet zullen aan het toezicht van de FSMA worden onderworpen en hun activiteiten bijgevolg slechts kunnen uitoefenen na in het door de FSMA bijgehouden register te zijn ingeschreven.

De regels voor de bijdragen van de hypotheekondernemingen in de werkingskosten van de FSMA (het artikel 9 dat hernummerd is tot artikel 9/2 van het koninklijk besluit van 17 mei 2012) blijven van toepassing tot de voormelde bepalingen in werking treden. Op dat ogenblik zullen de hypotheekondernemingen die zijn ingeschreven bij de FSMA een voorlopige vergunning krijgen als kredietgever inzake hypothecair krediet. Zodra hen deze voorlopige vergunning is verstrekt, zijn deze kredietgevers onderworpen aan artikel 9 van het voormelde koninklijk besluit.

Dit geldt eveneens voor de kredietgevers inzake consumentenkrediet, voorheen met vergunning van de minister van Economie, die onderworpen zullen zijn aan artikel 9/1 van het koninklijk besluit zodra zij van de FSMA een voorlopige vergunning hebben gekregen.

Om de bijdragen te berekenen die de kredietgevers verschuldigd zijn, wordt een onderscheid gemaakt tussen, enerzijds, de kredietgevers naar Belgisch of buitenlands recht die onderworpen zijn aan alle vergunnings- en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden, en anderzijds, de kredietgevers voor wie een bijzondere regeling geldt omdat zij, hetzij over een Europees paspoort beschikken, hetzij reeds onder toezicht staan omdat zij een ander reglementair statuut hebben. Aangezien op de kredietgevers die tot deze laatste groep behoren een beperkter toezicht wordt uitgeoefend, zal hun bijdrage berekend worden op slechts 1/3 van het nog verschuldigd blijvend saldo in omloop terwijl voor de eerste groep hiervoor het integrale bedrag van het nog verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking wordt genomen.

De bijdrage van de kredietbemiddelaars wordt berekend volgens dezelfde logica als de reeds bestaande bijdrage voor de verzekeringstussenpersonen en de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten (artikel 15 van het besluit van 17 mei 2012).

Nieuw is evenwel dat de kredietgevers die optreden als bemiddelaar, namelijk de ondernemingen die aan directe distributie van hun producten doen via hun personeel, ook zullen moeten bijdragen aan de werkingskosten van de FSMA in functie van het aantal verantwoordelijken voor de distributie en personen in contact met het publiek die zij aanduiden. Deze regel geldt niet alleen voor de kredietgevers maar ook voor de verzekeringsondernemingen, de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen die aan directe distributie doen.

Ten tijde van de CBFA zat deze bijdrage vervat in de bijdrage die de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de verzekeringsondernemingen voor de prudentiële controle betaalden.

Aangezien dit vandaag niet langer het geval is, werd een toevoeging in artikel 15 noodzakelijk.

Naar analogie met de collectieve inschrijving, wordt deze bijdrage geplafonneerd. b. Onafhankelijke financiële planners Het nieuwe statuut wordt geregeld in het ontwerp van wet inzake het statuut van en het toezicht op de onafhankelijk financieel planners en inzake het verstrekken van raad over financiële planning door gereglementeerde ondernemingen. Om onder het nieuwe statuut van onafhankelijke financiële planners te vallen, dient een vergunning te worden aangevraagd bij de FSMA. Voor de jaarlijkse bijdrage in de werkingskosten worden de onafhankelijke financiële planners opgenomen in de enveloppe van artikel 6.

Daarnaast ziet de FSMA tevens toe op gedragsregels, niet alleen voor de onafhankelijke financiële planners, maar tevens voor de gereglementeerde ondernemingen die raad over financiële planning verstrekken. c. Alternatieve instellingen voor collectieve belegging en gereglementeerde vastgoedvennootschappen Het ontwerp van wet betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders beoogt de omzetting van de AIFM-richtlijn (Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van Verordeningen (EG) nr.1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010).

Voortaan zal de FSMA dus niet enkel toezicht houden op de beheervennootschappen van openbare instellingen voor collectieve belegging en op de openbare instellingen voor collectieve belegging zelf, maar ook op de beheerders van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die niet bij het publiek worden gecommercialiseerd.

Aangezien hierdoor voortaan ook niet-openbare instellingen voor collectieve belegging onder het toezicht van de FSMA vallen, werd voor de werkingskosten een onderscheid gemaakt tussen het toezicht op het beheer van een (zelfbeheerde) ICB, ook indien zij niet-openbaar is (de nieuwe paragraaf 1/1 van artikel 5 van het besluit van 17 mei 2012), en het toezicht op het openbaar bod van de openbare ICB's (de bestaande paragrafen 2 tot en met 5 van artikel 5 alsook artikel 29).

Daarnaast zal de FSMA, krachtens het wetsontwerp betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen, voortaan ook toezicht uitoefenen op de vennootschappen die voor dit statuut hebben geopteerd. 3° Andere wijzigingen aan het besluit van 17 mei 2012 Een eerste reeks wijzigingen heeft tot doel om bepaalde bijdragen nog beter af te stemmen op de werkelijke toezichtskosten, indien uit de recente inningspraktijk gebleken is dat er nog ruimte was voor verbetering, alsook om aan bepaalde noden van de sector te voldoen. Voor de ondernemingen bedoeld in artikelen 7 en 8 die niet langer over een vergunning beschikken, werd de bijdrage verlaagd. In artikel 19 wordt voortaan immers bepaald dat zij, zolang zij aan het toezicht van de FSMA zijn onderworpen, slechts de toepasselijke minimumbijdrage dienen te betalen, aangezien het toezicht van de FSMA op deze ondernemingen in run-off beperkter is.

In dezelfde lijn werden de minimumbijdragen voor kredietinstellingen die geen enkele beleggingsdienst verrichten in artikel 7, § 7 vervangen door forfaitaire bijdragen.

Daarentegen werden de minimumbijdragen voor de verzekeringsondernemingen verhoogd, in lijn met de minimumbijdragen die op kredietinstellingen van toepassing zijn. Dit gebeurde door de invoering van een nieuwe paragraaf 8 in artikel 8.

Voorts wordt de berekeningsbasis voor de bijkantoren in artikelen 6, 7 en 8 verhoogd naar respectievelijk 40 % en 65 %.

Tot slot werd er een extra barema voorzien voor een openbaar bod wanneer de waarde van de verrichting kleiner is dan 1 mio EUR. Een tweede wijziging bestaat in de vereenvoudiging van artikel 18.

Deze bestaat erin om enkel voor de herstructureringen waarbij het ganse vermogen van een bijdrageplichtige onderneming wordt overgenomen door een andere bijdrageplichtige onderneming met dezelfde berekeningsbasis, nog te voorzien in een onmiddellijke impact van de herstructurering op de verschuldigde bijdragen. Voor deze herstructureringen is deze onmiddellijke impact verantwoord omdat dit zonder grote administratieve moeilijkheden en kosten kan worden toegepast. Dit geldt niet voor de andere, meer complexe, herstructureringen. Voor die laatste is dan ook verantwoord dat de aanpassing van de bijdragen pas gebeurt op het moment waarop de impact van de herstructurering op de verschuldigde bijdragen voortvloeit uit de normale toepassing van de regels over de verschuldigde bijdragen.

Ook artikel 20 inzake de financiering van de zetel werd aangepast om het gewicht van de verschillende sectoren in aanmerking te nemen, inclusief de nieuwe sectoren onder toezicht. Voor de komende jaren wordt in een overgangsbepaling voorzien aangezien een andere verdeling moet worden toegepast zolang niet alle nieuwe toezichtsdomeinen in werking zijn getreden.

Tevens wordt een precisering aangebracht aan de bepaling over indexatie (artikel 3, § 2, van het besluit van 17 mei 2012), met name dat alleen de bedragen die bijdragen uitmaken, of het nu om een collectieve of individuele bijdragen gaat, worden geïndexeerd. Andere bedragen, zoals degenen die een percentage uitdrukken of drempelbedragen die toelaten om een categorie van ondernemingen te definiëren, worden daarentegen niet geïndexeerd. De barema's en liquiditeitsreserve worden ook geïndexeerd maar slechts in schijven van telkens tien percent.

Tot slot worden er ook nog enkele technische aanpassingen doorgevoerd, waaronder de uitdrukkelijke vermelding van de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen in artikel 14, de verbetering van het bedrag ter financiering van de zetel van de FSMA alsook de toevoeging van artikel 16 aan de artikelen 23 en 24.

De hierboven beschreven aanpassingen, vastgelegd in het wijzigingsbesluit, moeten de FSMA de nodige slagkracht geven om aan haar nieuwe toezichtstaken ten volle invulling te geven, zonder dat ondernemingen of verrichtingen waarop de FSMA toeziet en waarop de uitbreiding van de bevoegdheden van de FSMA géén betrekking heeft, hiervan enige impact mogen ondervinden.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar, De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumenten J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, K. GEENS

28 MAART 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, artikel 56, gewijzigd bij de artikelen 229 en 331, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 maart 2011 betreffende de evolutie van de toezichtsarchitectuur voor de financiële sector;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;

Gelet op het voorstel van de Raad van Toezicht van de FSMA van 24 februari 2014, gedaan op voorstel van het Directiecomité van de FSMA en met toepassing van artikel 48, § 1, eerste lid, 5°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat een heel aantal wetten en reglementaire teksten de opdrachten en bevoegdheden van de FSMA zopas aanzienlijk hebben uitgebreid of op het punt staan om deze nog verder uit te breiden;

Overwegende dat daardoor de bevoegdheden van de FSMA werden of zullen worden uitgebreid binnen sommige (maar niet alle) van de bestaande toezichtsdomeinen van de FSMA en dat de FSMA tevens bevoegd wordt voor nieuwe toezichtsdomeinen;

Overwegende dat het vanuit het oogpunt van de proportionaliteit, billijkheid en rechtszekerheid ten zeerste aangewezen is om zo snel mogelijk met de nieuwe bevoegdheden rekening te houden bij de verdeling van de bijdragen in de werkingskosten van de FSMA over de betrokken sectoren, zodat de stijging van de werkingskosten die nodig is voor de uitoefening van deze nieuwe bevoegdheden wordt gedragen door de ondernemingen of verrichtingen waarop deze nieuwe bevoegdheden betrekking hebben en de bijdragen door de ondernemingen of voor de verrichtingen waarop de nieuwe bevoegdheden geen betrekking hebben, ongewijzigd blijven;

Overwegende bovendien dat zonder verwijl moet worden overgegaan tot een wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 om de continuïteit van de financiering en het budgettaire evenwicht van de FSMA te kunnen waarborgen; dat, om het voor de FSMA mogelijk te maken deze nieuwe toezichtstaken naar behoren te vervullen, zo snel mogelijk in een passende dekking van de hiervoor vereiste werkingskosten dient te worden voorzien;

Overwegende daarenboven dat de ondernemingen die bepaalde verrichtingen of activiteiten overwegen die het voorwerp uitmaken van deze nieuwe toezichtsopdrachten van de FSMA zonder verwijl kennis dienen te hebben van de hieruit voor hen voortvloeiende bijdragen aan de FSMA;

Overwegende dat tenslotte ook de andere wijzigingen in het besluit uiterst dringend zijn om de rechtszekerheid te waarborgen;

Overwegende dat bijgevolg zonder enig verwijl moet worden overgegaan tot de wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012;

Op de voordracht van de Vice-Eerste Minister en Minister van Consumenten en de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de bepaling onder 1° wordt het cijfer "311" vervangen door het cijfer "399"; 2° in de bepaling onder 3° wordt het bedrag "3.122.555" vervangen door het bedrag "3.122.825".

Art. 2.In artikel 3, § 2, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : "Met uitzondering van deze bedoeld in artikel 20 worden alle in dit besluit vermelde vaste bedragen die individuele of collectieve bijdragen uitmaken, jaarlijks aangepast naar verhouding van de evolutie van de werkingskosten bedoeld in artikel 2, 1°, en de evolutie van het grensbedrag bedoeld in artikel 2, 4°."; 2° In het tweede lid, worden de woorden "overeenkomstig het eerste lid" ingevoegd tussen de woorden "aangepast" en "als".

Art. 3.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.De op 1 januari in België gevestigde instellingen voor collectieve belegging en gereglementeerde vastgoedvennootschappen betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 25,10 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage.

De bijdrage in paragraaf 1/1 is verschuldigd per instelling voor collectieve belegging, ongeacht of zij verscheidene compartimenten heeft.

Wanneer de instelling voor collectieve belegging verscheidene compartimenten omvat, is de bijdrage in toepassing van paragraaf 2 tot en met 7 verschuldigd per ingeschreven compartiment."; 2° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende : " § 1/1.De instellingen voor collectieve belegging die niet door een beheervennootschap worden beheerd en de gereglementeerde vastgoedvennootschappen betalen een bijdrage voor het toezicht op hun beheer, berekend als volgt : 1° voor de instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, de openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen, de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die over een vergunning beschikken, alsook de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar het recht van derde landen die over een vergunning beschikken, is de bijdrage : a) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, groter is dan 500 mio €, gelijk aan 3000 EUR;b) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 500 mio € en groter is dan 100 mio €, gelijk aan 1800 EUR;c) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 100 mio €, gelijk aan 600 EUR;2° voor de niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht die over een vergunning beschikken en de institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschappen, is de bijdrage : a) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, groter is dan 500 mio €, gelijk aan 2500 EUR;b) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 500 mio € en groter is dan 100 mio €, gelijk aan 1500 EUR;c) indien het bedrag van de beheerde activa van het vorige jaar zoals het blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA, kleiner of gelijk is aan 100 mio €, gelijk aan 500 EUR;3° voor de openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die over een vergunning beschikken, alsook de niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar het recht van derde landen die over een vergunning beschikken, is de bijdrage gelijk aan 375 EUR; 4° voor de alternatieve instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht van wie de beheerde activa een bedrag vertegenwoordigen dat, naargelang van het geval, onder de drempel van 100 mio EUR of 500 mio EUR ligt en die niet over een vergunning beschikken maar in toepassing van verordening (EU) 345/2013 en 346/2013 over een label EuVECA of EuSEF beschikken, is de bijdrage gelijk aan 500 EUR."; 3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "en de openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen" ingevoegd tussen de woorden "rechten van deelneming" en de woorden "betalen samen";4° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "en de openbare gereglementeerde vastgoedvennootschappen" ingevoegd tussen de woorden "rechten van deelneming" en de woorden "bedoeld in paragraaf 2";5° in paragraaf 5, eerste lid, 1°, 2°, en 3°, wordt telkens de afkorting "EUR" opgeheven.

Art. 4.In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het opschrift worden de woorden "onafhankelijk financiële planners," ingevoegd tussen de woorden "Bijdragen van" en de woorden "beheervennootschappen";2° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.De op 1 januari in België gevestigde onafhankelijk financiële planners, beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die over een vergunning beschikken, vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies en buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 2,49 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage."; 3° een paragraaf 1/1 wordt ingevoegd, luidende : " § 1/1.De bijdrage voor de onafhankelijk financiële planners wordt berekend als volgt : 1° elke onafhankelijke financiële planner betaalt een forfaitair basisbedrag van 2.500 EUR; 2° het bedrag in 1° wordt verhoogd als volgt : a) voor de onafhankelijke financiële planner die een natuurlijk persoon is : 500 EUR per medewerker die gemachtigd is om de persoon te vertegenwoordigen bij het verstrekken van raad over financiële planning;b) voor de onafhankelijke financiële planner die een rechtspersoon is : 500 EUR per effectieve leider vanaf de tweede effectieve leider en 500 EUR per medewerker die gemachtigd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen bij het verstrekken van raad over financiële planning. De som van de bedragen die de onafhankelijk financiële planner verschuldigd is, bedoeld in het eerste lid, mag 10.000 EUR niet overschrijden."; 4° paragraaf 2 wordt vervangen als volgt : " § 2.Na aftrek van de krachtens paragraaf 1/1 verschuldigde bijdragen, wordt het saldo van de in paragraaf 1 bedoelde bijdrage omgeslagen over de overige ondernemingen bedoeld in de eerste paragraaf als volgt : 1° De helft van het saldo wordt omgeslagen over alle ondernemingen bedoeld in het eerste lid naar verhouding van hun maximaal vereiste eigen vermogen op 31 december van het voorlaatste jaar;2° Een vierde van het saldo wordt omgeslagen over alle ondernemingen bedoeld in het eerste lid naar verhouding van hun inkomsten zoals vastgesteld op 31 december van het voorlaatste jaar en gerealiseerd tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan die datum. Onder inkomsten moet het totale bedrag van de ontvangen commissies en de andere bedrijfsopbrengsten worden verstaan, vermeerderd met de inkomsten uit deelnemingen in verbonden ondernemingen, zoals die blijken uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA. De bijdragen worden, voor de toepassing van het eerste lid, 2°, vastgesteld op basis van 40 % van het bedrag van de voornoemde inkomsten voor volgende ondernemingen : a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;b) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een vergunning beschikken;c) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging uit derde landen;d) de beheervennootschappen van niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging van wie de beheerde activa een bedrag vertegenwoordigen dat, naargelang van het geval, onder de drempel van 100 mio EUR of 500 mio EUR ligt en die niet over een vergunning beschikken;e) vennootschappen van vermogensbeheer en beleggingsadvies die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent.3° Een vierde van het saldo wordt omgeslagen over alle ondernemingen bedoeld in het eerste lid naar verhouding van hun balanstotaal op 31 december van het voorlaatste jaar zoals dat blijkt uit de periodieke staten overgelegd aan de FSMA. De bijdragen, worden, voor de toepassing van het eerste lid, 3°, vastgesteld op basis van 40 % van hun balanstotaal voor volgende ondernemingen : a) de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG, die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte;b) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die over een vergunning beschikken;c) de beheervennootschappen van alternatieve instellingen voor collectieve belegging uit derde landen;d) de beheervennootschappen van niet-openbare alternatieve instellingen voor collectieve belegging van wie de beheerde activa een bedrag vertegenwoordigen dat, naargelang van het geval, onder de drempel van 100 mio EUR of 500 mio EUR ligt en die niet over een vergunning beschikken; e) vennootschappen van vermogensbeheer en beleggingsadvies die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent."; 5° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt : " § 3.Indien een onderneming zowel over een vergunning als beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG als over een vergunning als beheervennootschap van alternatieve instellingen voor collectieve belegging beschikt, wordt voor de berekening van elk van haar bijdragen overeenkomstig paragraaf 2, slechts rekening gehouden met 70% van de berekeningsbasissen bedoeld in 1°, 2° en 3° van dezelfde paragraaf, voor zover de berekeningsbasis niet reeds op 40 % werd gebracht."; 6° paragraaf 4 wordt opgeheven; 7° in paragraaf 5, die wordt hernummerd als paragraaf 4, worden volgende wijzigingen aangebracht : a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "die over een vergunning beschikt," ingevoegd tussen de woorden "naar Belgisch recht" en "minder bedraagt dan 9.200 EUR"; b) de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : "2° Als de totale bijdrage van een vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies naar Belgisch recht, van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en over een vergunning beschikt, of van een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent, minder bedraagt dan 4.600 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht."; c) de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : "3° Als de totale bijdrage van een beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en over een vergunning beschikt of een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent minder bedraagt dan 3.000 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht.".

Art. 5.In artikel 7 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het cijfer "10,83" vervangen door het cijfer "11,53";2° in paragraaf 3, laatste lid, worden de woorden "één derde" vervangen door het cijfer "65 %";3° in paragraaf 4, tweede lid, worden de woorden "één derde" vervangen door het cijfer "65 %";4° paragraaf 7 wordt vervangen als volgt : " § 7.In afwijking van voorgaande paragrafen wordt de bijdrage van een kredietinstelling die geen enkele beleggingsdienst of nevendienst verricht in de zin van artikel 46, 1° en/of 2°, van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, vastgesteld als volgt, op voorwaarde dat die instelling de vereiste kennisgeving in die zin aflegt in de loop van het jaar voorafgaand aan de heffing en de inning van die bijdrage : 1° voor de kredietinstelling die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte : 1.000 EUR; 2° voor enige andere kredietinstelling : 2.000 EUR.".

Art. 6.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 8.Bijdragen van de verzekeringsondernemingen § 1. De op 1 januari in België gevestigde verzekeringsondernemingen betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 24,41 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. 22 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de groepsverzekeringsactiviteiten aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA. § 3. 45 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de levensverzekeringsactiviteiten, andere dan de groepsverzekeringsactiviteiten, aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA. § 4. 27 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de niet-levensverzekeringsactiviteiten, andere dan de ziekteverzekeringsactiviteiten, aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA. § 5. 6 % van het in paragraaf 1 vermelde bedrag wordt over de verzekeringsondernemingen omgeslagen naar verhouding van de in het kader van de ziekteverzekeringsactiviteiten, aan hen verschuldigde premies binnen de twaalf maanden voorafgaand aan 31 december van het voorlaatste jaar, zoals die blijken uit de periodieke staten of andere stavingsstukken overgelegd aan de FSMA. § 6. Voor de vaststelling van de bijdragen van de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, worden, voor de toepassing van dit artikel, de premies voor 65 % in aanmerking genomen. § 7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "premies" verstaan, de som van de bedragen "uitgegeven premies" en "wijziging in de nog uit te geven premies". § 8. In afwijking van artikel 17, § 1, wordt de minimumbijdrage overeenkomstig de volgende regels vastgesteld : 1° Als de totale bijdrage van een verzekeringsonderneming die ressorteert onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, minder bedraagt dan 2.500 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht; 2° Als de totale bijdrage van enige andere verzekeringsonderneming minder bedraagt dan 5.000 EUR, wordt ze op dit bedrag gebracht.".

Art. 7.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt hernummerd als artikel 9/2.

Art. 8.In hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 9 ingevoegd, luidende : "

Art. 9.Bijdragen van de kredietgevers inzake hypothecair krediet § 1. De op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet betalen jaarlijkse gezamenlijk een bijdrage van 1,50 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de in dezelfde paragraaf bedoelde kredietgevers naar verhouding van het totaal of een deel van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop op 31 december van het laatste jaar, als volgt : 1° voor de kredietgevers, die niet onder 2°, 3° of 4°, vallen, wordt het totaal van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;2° voor de kredietgevers naar Belgisch recht die hetzij als kredietinstellingen op de in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen bedoelde lijst, hetzij als verzekeringsondernemingen op de in artikel 4 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen bedoelde lijst, hetzij als instellingen voor elektronisch geld op de in artikel 64 van de wet van 21 december 2009 op het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen bedoelde lijst, hetzij als betalingsinstellingen op de in artikel 9 van voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;3° voor kredietgevers naar buitenlands recht die hetzij als bijkantoren van kredietinstellingen op de in artikel 13 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 bedoelde lijst, hetzij als bijkantoren van verzekeringsondernemingen op de in de artikelen 4 en 66 van de voornoemde wet van 9 juli 1975 bedoelde lijsten, hetzij als bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld op de in de artikelen 64 en 91 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijsten, hetzij als bijkantoren van betalingsinstellingen op de in artikel 39 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst, zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen; 4° voor de kredietinstellingen en de financiële instellingen als bedoeld in artikel 78 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische ruimte en die op grond van hun nationaal recht hypothecaire kredietovereenkomsten mogen verlenen in hun lidstaat van herkomst, wordt één derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen.".

Art. 9.In hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 9/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 9/1.Bijdragen van de kredietgevers inzake consumentenkrediet § 1. De op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake consumentenkrediet betalen jaarlijkse gezamenlijk een bijdrage van 0,90 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de in dezelfde paragraaf bedoelde kredietgevers naar verhouding van het totaal of een deel van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop op 31 december van het laatste jaar, als volgt : 1° voor de kredietgevers, die niet onder 2°, 3° of 4°, vallen, wordt het totaal van het bedrag van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;2° voor de kredietgevers naar Belgisch recht die hetzij als kredietinstellingen op de in artikel 13 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 bedoelde lijst, hetzij als instellingen voor elektronisch geld op de in artikel 64 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst, hetzij als betalingsinstellingen op de in artikel 9 van voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen;3° voor kredietgevers naar buitenlands recht die hetzij als bijkantoren van kredietinstellingen op de in artikel 13 van de voornoemde wet van 22 maart 1993 bedoelde lijst, hetzij als bijkantoren van instellingen voor elektronisch geld op de in artikel 64 van de voornoemde wet van 21 december 2009 bedoelde lijst, zijn ingeschreven, wordt een derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen; 4° voor de kredietinstellingen, de financiële instellingen als bedoeld in artikel 78 van de voornoemde wet van 22 maart 1993, de instellingen voor elektronisch geld en de betalingsinstellingen die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische ruimte en die op grond van hun nationaal recht consumentenkredietenovereenkomsten mogen verlenen in hun lidstaat van herkomst, wordt één derde van het verschuldigd blijvend saldo in omloop in aanmerking genomen.".

Art. 10.In artikel 10, § 1, van hetzelfde besluit wordt het cijfer "1,85" vervangen door het cijfer "1,76".

Art. 11.In artikel 13, § 1, van hetzelfde besluit wordt het cijfer "13,33" vervangen door het cijfer "9,74".

Art. 12.Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 14.Bijdragen van de verrekenings- en vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen § 1. De Belgische verrekenings- en vereffeningsinstellingen, met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen, de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen en de niet in België gevestigde buitenlandse verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen die op 1 januari aan het toezicht van de FSMA zijn onderworpen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 0,54 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt gelijk verdeeld over alle verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.".

Art. 13.Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 15.Bijdragen van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen en de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, alsook van de verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aan directe distributie doen § 1. De op 1 januari in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten of in het door de FSMA bijgehouden register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen ingeschreven personen, alsook de op 1 januari in België gevestigde verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en kredietinstellingen die aan directe distributie doen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 12,28 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de tussenpersonen en over de verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die aan directe distributie doen, overeenkomstig de bepalingen in de §§ 3 en 4. § 3. De in paragraaf 1 bedoelde tussenpersonen zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt : 1° elke tussenpersoon betaalt een basisbedrag;2° elke tussenpersoon betaalt daarenboven een bijkomend bedrag gelijk aan : a) 15 % van voornoemd basisbedrag per door de tussenpersoon aangewende persoon in contact met het publiek, en b) 20 % van voornoemd basisbedrag per persoon die met de effectieve leiding is belast, voor de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, en per verantwoordelijke voor de distributie, voor de verzekerings- en de herverzekeringstussenpersonen. In geval van collectieve inschrijving, mag de som van de bedragen zoals bedoeld in het eerste lid, 1° en 2°, die verschuldigd zijn door de natuurlijke of rechtspersonen voor wie de centrale instelling een aanvraag tot collectieve inschrijving heeft ingediend, telkens maximaal 150.000 EUR bedragen, zowel voor de collectieve inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, als voor de collectieve inschrijving in het register van de verzekerings- en herverzekeringstussenpersonen. § 4. De verzekeringsondernemingen, kredietinstellingen of beleggingsondernemingen, die aan directe distributie doen, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt : 1° voor de kredietinstelling of de beleggingsonderneming : 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek;2° voor de verzekeringsonderneming : a) 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek, en b) 20 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangeduide verantwoordelijke voor de distributie. De bijdrage bedoeld in het eerste lid, mag maximaal 150.000 EUR bedragen." .

Art. 14.In hetzelfde besluit wordt een artikel 15/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 15/1.Bijdrage van bemiddelaars inzake hypothecair krediet en van de kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen § 1. De op 1 januari in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven kredietbemiddelaars, de op 1 januari in België gevestigde bemiddelaars inzake hypothecair krediet die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, alsook de op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 5,45 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven kredietbemiddelaars, enerzijds, en over de in België gevestigde bemiddelaars inzake hypothecair krediet die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en de in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen anderzijds, overeenkomstig de bepalingen in de §§ 3 en 4. § 3. De in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven kredietbemiddelaars, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt : 1° elke kredietbemiddelaar betaalt een basisbedrag;2° elke kredietbemiddelaar betaalt daarenboven een bijkomend bedrag gelijk aan : a) 15 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangewende persoon in contact met het publiek, en b) 20 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangeduide verantwoordelijke voor de distributie. In geval van collectieve inschrijving in het register van bemiddelaars inzake hypothecair krediet, mag de som van de bedragen zoals bedoeld in eerste lid, 1° en 2°, die verschuldigd zijn door de natuurlijke of rechtspersonen voor wie de centrale instelling een aanvraag tot collectieve inschrijving heeft ingediend, maximaal 150.000 EUR bedragen. § 4. De in België gevestigde kredietbemiddelaars inzake hypothecair krediet die ressorteren onder het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, alsook de in België gevestigde kredietgevers inzake hypothecair krediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt : a) 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek, en b) 20 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, of 65 EUR per aangeduide verantwoordelijke voor de distributie. De bijdrage bedoeld in de eerste alinea, mag maximaal 150.000 EUR bedragen.".

Art. 15.In hetzelfde besluit wordt een artikel 15/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 15/2.Bijdrage van bemiddelaars inzake consumentenkrediet en van de kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen § 1. De op 1 januari in het register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet ingeschreven kredietbemiddelaars, alsook de op 1 januari in België gevestigde kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, betalen jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 2,75 % van de in artikel 4 bedoelde globale bijdrage. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde bijdrage wordt omgeslagen over de bemiddelaars inzake consumentenkrediet en over de kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, overeenkomstig de bepalingen in de §§ 3 en 4. § 3. De in het register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet ingeschreven kredietbemiddelaars, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt : 1° elke kredietbemiddelaar betaalt een basisbedrag;2° elke kredietbemiddelaar betaalt daarenboven een bijkomend bedrag gelijk aan : a) 15 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangewende persoon in contact met het publiek, en b) 20 % van voornoemd basisbedrag per door de kredietbemiddelaar aangeduide verantwoordelijke voor de distributie. In geval van collectieve inschrijving in het register van bemiddelaars inzake consumentenkrediet, mag de som van de bedragen zoals bedoeld in eerste lid, 1° en 2°, die verschuldigd zijn door de natuurlijke of rechtspersonen voor wie de centrale instelling een aanvraag tot collectieve inschrijving heeft ingediend, maximaal 150.000 EUR bedragen. § 4. De kredietgevers inzake consumentenkrediet die het bedrijf van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, zijn een bijdrage verschuldigd berekend als volgt : a) 15 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangewende persoon in contact met het publiek, en b) 20 % van het basisbedrag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, per aangeduide verantwoordelijke voor de distributie. De bijdrage bedoeld in de eerste alinea, mag maximaal 150.000 EUR bedragen.".

Art. 16.In artikel 16, § 1, van hetzelfde besluit wordt het cijfer "0,33" vervangen door het cijfer "0,27".

Art. 17.In artikel 17, § 1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, eerste zin, worden de woorden ", die geen forfaitair bedrag uitmaakt," ingevoegd tussen de woorden "van deze titel" en "minstens gelijk aan 500 EUR."; 2° het tweede lid wordt aangevuld met volgende woorden : "en op de kredietbemiddelaars bedoeld in artikelen 15/1 en 15/2.".

Art. 18.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 18.Herstructureringen Indien een onderneming bedoeld in titel II tijdens het afgelopen boekjaar via een fusie of andere herstructurering of verrichting het ganse vermogen van een andere onderneming bedoeld in hetzelfde artikel van deze titel overneemt en voor beide bij de herstructurering of verrichting betrokken ondernemingen een zelfde wijze van berekening van de verschuldigde bijdragen van toepassing is, is de nieuwe berekeningsbasis van de verkrijgende onderneming het resultaat van de samenvoeging van de berekeningsbasissen van beide bij de herstructurering of verrichting betrokken ondernemingen.".

Art. 19.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 19.Verlies van toelating, inschrijving of registratie § 1. De ondernemingen of personen bedoeld in deze titel, die op 1 januari niet meer over een toelating, inschrijving of registratie beschikken, omdat zij hiervan afstand hebben gedaan of omdat deze werd ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, zolang zij onderworpen zijn aan het toezicht van de FSMA. § 2. Indien de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen bijdragen verschuldigd zijn in toepassing van artikel 7 of 8 van dit besluit, is de verschuldigde bijdrage bedoeld in paragraaf 1 gelijk aan de toepasselijke minimumbijdrage.".

Art. 20.In artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen als volgt : "Onverminderd artikel 4 worden de op grond van deze titel verschuldigde bijdragen, ter financiering van de zetel van de FSMA, jaarlijks gedurende 18 jaar verhoogd met 3.122.825 EUR als volgt verdeeld : 1° voor de in artikel 6 bedoelde onafhankelijke financiële planners, vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging : 104.122,04 EUR; 2° voor de in artikel 7 bedoelde kredietinstellingen, beursvennootschappen en buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de Bank het toezicht van prudentiële aard uitoefent : 482.139,42 EUR; 3° voor de in artikel 8 bedoelde verzekeringsondernemingen : 1.020.730,56 EUR; 4° voor de in artikel 9 bedoelde kredietgevers inzake hypothecair krediet : 62.724,12 EUR; 5° voor de in artikel 9/1 bedoelde kredietgevers inzake consumentenkrediet : 37.634,47 EUR; 6° voor de in artikel 10 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening : 73.596,30 EUR; 7° voor de in artikel 11 bedoelde marktondernemingen : 44.325,05 EUR; 8° voor de in artikel 13 bedoelde emittenten, met uitzondering van de emittenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, van dat artikel : 407.288,64 EUR. 9° voor de in artikel 14 bedoelde verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen : 22.580,68 EUR; 10° voor de in artikel 15 bedoelde tussenpersonen : 513.501,19 EUR; 11° voor de in artikel 15/1 bedoelde kredietbemiddelaars inzake hypothecair krediet : 227.897,65 EUR 12° voor de in artikel 15/2 bedoelde kredietbemiddelaars inzake consumentenkrediet : 114.994,23 EUR 13° voor de in artikel 16 bedoelde wisselkantoren : 11.290,34 EUR.".

Art. 21.In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt : "2° de bijdragen van de tussenpersonen en kredietbemiddelaars verschuldigd op grond van artikel 15, 15/1 en 15/2 alsook de bijhorende bijdragen ter financiering van de zetel, bedoeld in artikel 20;deze worden ten laatste op 31 mei opgevraagd;"; 2° de bepaling onder 3° wordt vervangen als volgt : "3° de bijdragen van de emittenten verschuldigd op grond van artikel 13, van de instellingen voor collectieve belegging verschuldigd op grond van artikel 5, §§ 1/1, 2 en 3, van de kredietgevers inzake hypothecair krediet verschuldigd op grond van artikel 9 en de kredietgevers inzake consumentenkrediet verschuldigd op grond van artikel 9/1 alsook, in voorkomend geval, de bijhorende bijdragen ter financiering van de zetel, bedoeld in artikel 20;deze worden ten laatste op 30 juni opgevraagd.".

Art. 22.In artikel 23, § 1, eerste lid, worden de woorden "en in artikel 16" ingevoegd tussen de woorden "artikelen 5 tot en met 14" en de woorden "naar verhouding van".

Art. 23.In artikel 24, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "en in artikel 16" ingevoegd tussen de woorden "artikelen 5 tot en met 14" en de woorden "naar verhouding van".

Art. 24.In artikel 28 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 2 worden de woorden "en onder voorbehoud van paragraaf 4" opgeheven;2° paragraaf 4 wordt opgeheven.

Art. 25.Artikel 29 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 29.Aanvraag tot inschrijving van openbare instellingen voor collectieve belegging De openbare instellingen voor collectieve belegging, die een aanvraag tot inschrijving indienen, betalen een bijdrage van 300 EUR voor het onderzoek van deze aanvraag.

Wanneer een openbare instelling voor collectieve belegging meerdere compartimenten omvat, is de bijdrage per ingeschreven compartiment verschuldigd.".

Art. 26.In artikel 36 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt : " § 1.Voor de toepassing van dit besluit, wordt de in artikel 2, eerste lid, 1°, bedoelde bovengrens van 399 voltijdse equivalenten, voor de jaren 2014, 2015, en 2016, respectievelijk met 97, 63 en 30 voltijdse equivalenten verminderd."; 2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 3, luidende : " § 3.In afwijking van artikel 3, § 2, worden de vaste bedragen in de artikelen 11, 12, 13 en 16 voor de jaren 2014 tot en met 2017 enkel aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen.".

Art. 27.In hetzelfde besluit wordt een artikel 36/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 36/1.De percentages bedoeld in de eerste paragraaf van de artikelen 5 tot en met 10 en 13 tot en met 16, op basis waarvan het aandeel in de globale bijdrage bedoeld in artikel 4 wordt berekend, worden voor de jaren 2014 tot en met 2017 aangepast overeenkomstig de tabel opgenomen als bijlage 2 bij dit besluit."

Art. 28.In hetzelfde besluit wordt een artikel 36/2 ingevoegd, luidende : "

Art. 36/2.In afwijking van artikel 20, § 1, eerste lid, wordt het bedrag van 3.122.825 EUR dat jaarlijks, ter financiering van de zetel van de FSMA, aan de op grond van titel II verschuldigde bijdragen wordt toegevoegd, voor de jaren 2014 tot en met 2017, als volgt verdeeld : 1° voor de in artikel 6 bedoelde onafhankelijke financiële planners, vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, de buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de FSMA het toezicht van prudentiële aard uitoefent en beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging : 116.965,02 EUR; 2° voor de in artikel 7 bedoelde kredietinstellingen, beursvennootschappen en buitenlandse beleggingsondernemingen waarop de Bank het toezicht van prudentiële aard uitoefent : 541.609,09 EUR; 3° voor de in artikel 8 bedoelde verzekeringsondernemingen 1.146.632,95 EUR; 4° voor de in de artikelen 9, 9/1 en 9/2 bedoelde kredietgevers en hypotheekondernemingen : 112.737,36 EUR; 5° voor de in artikel 10 bedoelde instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening : 82.674,07 EUR; 6° voor de in artikel 11 bedoelde marktondernemingen : 49.792,34 EUR; 7° voor de in artikel 13 bedoelde emittenten, met uitzondering van de emittenten bedoeld in paragraaf 2, 1°, van dat artikel : 457.525,80 EUR. 8° voor de in artikel 14 bedoelde verrekenings- en vereffeningsinstellingen en met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen : 25.365,91 EUR; 9° voor de in artikel 15 bedoelde tussenpersonen : 576.839,52 EUR; 10° voor de in artikel 16 bedoelde wisselkantoren : 12.682,95 EUR.".

Art. 29.In artikel 40, § 2, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit worden de woorden "ressorteren onder het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte en" opgeheven.

Art. 30.In hetzelfde besluit wordt de bijlage vervangen door een bijlage 1, die als bijlage 1 is gevoegd bij dit besluit.

Art. 31.In hetzelfde besluit wordt een bijlage 2 ingevoegd, die als bijlage 2 is gevoegd bij dit besluit.

Art. 32.Artikel 9 van hetzelfde besluit, dat werd hernummerd als artikel 9/2, wordt opgeheven op de dag dat boek VII, Titel 4, hoofdstuk 4, van het Wetboek van economisch recht betreffende de toegang tot de activiteit van de kredietgevers en de kredietbemiddelaars in werking treedt.

Art. 33.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van : 1° de artikelen 8 en 9 die uitwerking hebben vanaf de dag dat boek VII, Titel 4, hoofdstuk 4, van het Wetboek van economisch recht betreffende de toegang tot de activiteit van de kredietgevers en de kredietbemiddelaars in werking treedt;2° de artikelen 14 en 15 die uitwerking hebben na het verstrijken van een termijn van 18 maanden na de datum bedoeld in 1° ;

Art. 34.De minister bevoegd voor Consumentenbescherming en de minister bevoegd voor Financiën, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 28 maart 2014.

FILIP Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, K. GEENS

Bijlage 1 bij het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Code

Dossiers ingediend met het oog op het verkrijgen van beslissingen in toepassing van volgende bepalingen :

Bedrag in €

I. Artikelen 32, 41 of 52 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt


a) aanvraag tot goedkeuring van een prospectus over de toelating van beleggingsinstrumenten tot een gereglementeerde markt en over de eventuele openbare aanbieding van die beleggingsinstrumenten (1)


10

Eerste toelating van effecten met een aandelenkarakter tot een gereglementeerde markt

19.769 €

12

Bijkomende toelating van effecten met een aandelenkarakter tot een gereglementeerde markt

13.180 €

14

(Eerste of bijkomende) toelating van andere beleggingsinstrumenten dan effecten met een aandelenkarakter tot een gereglementeerde markt

10.544 €

16

In afwijking van de bijdrage toepasselijk krachtens code 14, in geval van toelating van effecten zonder aandelenkarakter waarvan de modaliteiten (a) de terugbetaling voorzien op de vervaldag van het effect van minimum 100% van het geïnvesteerde bedrag en (b) de toekenning voorzien van een bepaalde of in functie van een referentieinterest bepaalbare interest die hetzij periodiek betaald wordt tot op vervaldag van het effect, hetzij gekapitaliseerd en op vervaldag betaald wordt, evenals de "zero coupons", met uitzondering van de beleggingsinstrumenten uitgegeven in het kader van effectiseringsverrichtingen

4.000 €

b) aanvraag tot goedkeuring van een prospectus over de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten (zonder gelijktijdige toelating tot een gereglementeerde markt) (1)


Openbare aanbieding van effecten met een aandelenkarakter


19

als de waarde van de verrichting < 1 M €

5.272 €

20

als de waarde van de verrichting > of = 1M en < 10 M €

9.885 €

22

als de waarde van de verrichting > of = 10 M €

19.769 €

Openbare aanbieding van effecten zonder aandelenkarakter


29

als de waarde van de verrichting < 1 M €

2.650 €

30

als de waarde van de verrichting > of = 1M en< 10 M €

5.272 €

32

als de waarde van de verrichting > of = 10 M €

10.544 €

34

In afwijking van de bijdrage toepasselijk krachtens codes 30 en 32, in geval van openbare aanbieding van effecten zonder aandelenkarakter waarvan de modaliteiten (a) de terugbetaling voorzien op de vervaldag van het effect van minimum 100 % van het geïnvesteerde bedrag en (b) de toekenning voorzien van een bepaalde of in functie van een referentieinterest bepaalbare interest die hetzij periodiek betaald wordt tot op vervaldag van het effect, hetzij gekapitaliseerd en op vervaldag betaald wordt, evenals de "zero coupons", met uitzondering van de beleggingsinstrumenten uitgegeven in het kader van effectiseringsverrichtingen

4.000 €

Openbare aanbieding van andere beleggingsinstrumenten dan effecten met een aandelenkarakter en effecten zonder aandelenkarakter


39

als de waarde van de verrichting < 1 M €

5. 272 €

40

als de waarde van de verrichting > of = 1M en< 10 M €

9.885 €

42

als de waarde van de verrichting > of = 10 M €

19.769 €

50

c) aanvraag tot goedkeuring van een basisprospectus (2)

10.080 €

378 € per categorie of type van beleggings-instrumenten waarop het basisprospectus betrekking heeft

52

In afwijking van de bijdrage toepasselijk krachtens codes 30 en 32, indien de basisprospectus betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter waarvan de modaliteiten (a) de terugbetaling voorzien op de vervaldag van het effect van minimum 100% van het geïnvesteerde bedrag en (b) de toekenning voorzien van een bepaalde of in functie van een referentieinterest bepaalbare interest die hetzij periodiek betaald wordt tot op vervaldag van het effect, hetzij gekapitaliseerd en op vervaldag betaald wordt, evenals de "zero coupons", met uitzondering van de beleggingsinstrumenten uitgegeven in het kader van effectiseringsverrichtingen

7.000 €

60

d) aanvraag tot goedkeuring van een registratiedocument buiten het kader van een verrichting

2.520 €

70

e) aanvraag tot goedkeuring van een verrichtingsnota met gegevens over de beleggingsinstrumenten, zonder gelijktijdige goedkeuring van het registratiedocument

x € = geldend barema voor de goedkeuring van een prospectus voor dat type van verrichtingen op grond van codes 10 tot 42 - 2.520 €

80

f) aanvraag tot goedkeuring van een aanvulling op het prospectus in het vooruitzicht van een andere openbare aanbieding en/of een andere toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt dan die in het kader waarvan het prospectus oorspronkelijk werd goedgekeurd, of aanvraag tot goedkeuring van een prospectus waarin door middel van verwijzing een ander prospectus is opgenomen dat nog geldig is en dat eerder door de FSMA werd goedgekeurd, met uitsluiting van de elementen die eigen zijn aan de verrichting

x € = geldend barema voor de goedkeuring van een prospectus voor dat type van verrichtingen op grond van codes 10 tot 42 - 2.520 €

90

g) aanvraag tot goedkeuring van een verkort prospectus (inclusief de verlening van een gedeeltelijke vrijstelling van de prospectusverplichting)

2.636 €

100

h) aanvraag tot verlening van een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting

1.977 €

II. Artikel 60 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt


105

Verzoek tot goedkeuring van reclame (vergoeding geheven per beleggingsinstrument en per verdeler (distributeur)), behalve wanneer de betrokken beleggingsinstrumenten openbaar worden aangeboden op basis van een door de FSMA goedgekeurd prospectus

800 €

III. Artikelen 19 of 20 van de wet van 1 april 2007 op de openbare overnameaanbiedingen (3)


a) aanvraag tot goedkeuring van een prospectus met betrekking tot een openbare overnameaanbieding


112

als de waarde van de verrichting < 10 M €

10 .544 €

114

als de waarde van de verrichting > of = 10 M € en < 25 M €

19.769 €

116

als de waarde van de verrichting > of = 25 M € en < 100 M €

32.949 €

118

als de waarde van de verrichting > of = 100 M €

65.898 €

120

als het bod geen betrekking heeft op een Belgische vennootschap en in hoofdzaak in het buitenland loopt

10.544 €

122

b) wederzijdse erkenning van een prospectus goedgekeurd door een buitenlandse autoriteit

2.025 €

130

IV. Artikel 18, § 1er, c) of d) of § 2, c) of d) van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt in het kader van aanvragen om informatie als gelijkwaardig te erkennen aan de informatie die in het prospectus moet worden opgenomen (4)

10.544 €

140

V. Wetboek van vennootschappen in het kader van aanvragen tot verklaring van geen bezwaar over bijzondere verslagen

800 €


(1) Als een prospectus wordt goedgekeurd in het kader van een openbare aanbieding en/of de toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt van verschillende onderscheiden beleggingsinstrumenten, zal de verschuldigde bijdrage overeenstemmen met het hoogste barema dat van toepassing is op grond van codes 10 tot 42, met een toeslag van 378 € per ander betrokken beleggingsinstrument. (2) Als het basisprospectus betrekking heeft op gedekte warrants die zijn uitgegeven door een andere partij dan de emittent van het onderliggende, bedraagt de basisbijdrage voor de uitgifte en/of toelating tot een gereglementeerde markt van die gedekte warrants 1.890 € + 189 € per noteringslijn waarop het prospectus betrekking heeft, met een totaal minimum van 4.000 €. (3) Als een prospectus dat de FSMA heeft goedgekeurd in het kader van een openbaar overnameaanbod dat uitsluitend betrekking heeft op andere beleggingsinstrumenten dan effecten, binnen twaalf maanden na de goedkeuring ervan opnieuw wordt gebruikt voor soortgelijke verrichtingen, wordt de verschuldigde bijdrage voor die soortgelijke verrichtingen teruggebracht tot 630 € per prospectus. (4) Als de betrokken informatie al werd goedgekeurd door de FSMA of door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die één of meer bevoegdheden uitoefent die vergelijkbaar zijn met de bevoegdheden van de FSMA, wordt de verschuldigde bijdrage voor een beslissing die de FSMA neemt op basis van artikel 18, § 1, c) of d), van de wet van 16 juni 2006, teruggebracht tot 5.272.

Toelichting bij de barema's van de door de FSMA te innen bijdragen De bijdrage is verschuldigd op het ogenblik dat een dossier wordt ingediend met het oog op het verkrijgen van een beslissing van de FSMA (art. 25 van het koninklijk besluit). In de lijst met barema's worden de verschillende beslissingen onderscheiden naar wettelijke grondslag : I. beslissingen getroffen op basis van artikel 32 (door Richtlijn 2003/71/EG geharmoniseerde verrichtingen), van artikel 41 (overdracht aan de FSMA van de goedkeuring van een prospectus) of artikel 52 (niet door Richtlijn 2003/71/EG geharmoniseerde verrichtingen) van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, II. beslissingen getroffen op basis van artikel 60 van de wet van 16 juni 2006 betreffende de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, III. beslissingen getroffen op basis van artikel 19 of 20 van de wet van 1 april 2007 betreffende de openbare overnameaanbiedingen IV. beslissingen getroffen op basis van 18, § 1, c) of d), of § 2, c) of d), van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, en V. beslissingen (geen bezwaar) getroffen op basis van het Wetboek van vennootschappen.

I. Beslissingen genomen op basis van artikel 32, artikel 41 of artikel 52 van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt Deze beslissingen worden genomen in het kader van aanvragen tot goedkeuring van een prospectus over openbare aanbiedingen tot verkoop van of tot inschrijving op beleggingsinstrumenten of van de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. Artikel 32 van de wet betreft de verrichtingen die door Richtlijn 2003/71/EG worden geharmoniseerd, terwijl artikel 52 betrekking heeft op de verrichtingen die niet door die richtlijn worden geharmoniseerd. Artikel 41 van de wet heeft betrekking op het geval waarin de FSMA zich de goedkeuring van een prospectus ziet overdragen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst.

Dit artikel verwijst zelf naar de procedure voorzien in artikel 32.

Een bijdrage is verschuldigd voor de indiening van dossiers met het oog op het verkrijgen van een beslissing tot goedkeuring van zowel volledige prospectussen als basisprospectussen, registratiedocumenten, verrichtingsnota's over beleggingsinstrumenten, bepaalde aanvullingen op prospectussen en verkorte prospectussen, of van een beslissing tot verlening van een gedeeltelijke of volledige vrijstelling van de prospectusverplichting.

In beginsel moet voor elke openbare aanbieding en/of voor elke toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt een afzonderlijk prospectus worden opgesteld. Op dat beginsel bestaan echter verschillende uitzonderingen : - eenzelfde prospectus kan tegelijkertijd betrekking hebben op de toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten. De op grond van codes 10 tot 16 verschuldigde bijdrage met betrekking tot het toelatingsprospectus dekt bijgevolg ook het aspect « openbare aanbieding », - een basisprospectus kan worden opgesteld in het kader van aanbiedingsprogramma's die het mogelijk maken om gedurende een gespecificeerde periode doorlopend of herhaaldelijk beleggingsinstrumenten van verschillende types of categorieën uit te geven. De daarvoor verschuldigde bijdrage wordt vastgesteld op grond van code 50 of 52 (code 52 geldt in geval van uitgiften van zgn. "plainvanilla" obligaties), - een prospectus dat nog steeds geldig is, mag opnieuw worden gebruikt in het kader van andere verrichtingen, op voorwaarde weliswaar dat het wordt geactualiseerd in een aanvulling. In dat geval is een bijdrage verschuldigd voor de goedkeuring van die aanvulling (code 80).

Als buiten de voornoemde hypotheses een prospectus wordt goedgekeurd in het kader van een openbare aanbieding en/of in het kader van de toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt van verschillende onderscheiden beleggingsinstrumenten, zal de verschuldigde bijdrage overeenstemmen met het hoogste barema dat van toepassing is op grond van codes 10 tot 42, met een toeslag van 378 euro per ander betrokken beleggingsinstrument, en dit conform de analogie tussen deze situatie en de goedkeuring van een basisprospectus dat ook betrekking heeft op verschillende onderscheiden instrumenten (code 50).

Codes 10 tot 14 Deze lijnen van de lijst met barema's betreffen de toelatingen van beleggingsinstrumenten tot een gereglementeerde markt, inclusief de gelijktijdige openbare aanbieding van die beleggingsinstrumenten.

Bij een aanvraag tot toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt van beleggingsinstrumenten die al zijn toegelaten tot de verhandeling op een andere gereglementeerde markt, zal het dossier worden behandeld alsof het een bijkomende toelating betreft.

Codes 19 tot 42 Deze lijnen betreffen de openbare aanbiedingen, zonder gelijktijdige toelating tot een gereglementeerde markt. De verschuldigde bijdrage schommelt in functie van het bedrag waarop de verrichting betrekking heeft, en het betrokken type van beleggingsinstrumenten.

Codes 50 tot 52 Krachtens de artikelen 29 en 49 van de wet van 16 juni 2006 kan een basisprospectus worden opgesteld. Een basisprospectus kan aldus betrekking hebben op de uitgifte van verschillende categorieën of types van beleggingsinstrumenten die worden aangeboden in het kader van aanbiedingsprogramma's. Voor dergelijke basisprospectussen is een bijdrage van 10.080 euro verschuldigd, met een toeslag van 378 euro per betrokken categorie of type van beleggingsinstrumenten.

Voor de basisprospectussen met betrekking tot andere dan kapitaaleffecten waarvoor het kapitaal ten belope van 100 % gewaarborgd en het tarief vast is wordt de basisbijdrage van 7000 EUR naar 10.080 EUR verhoogd (zonder supplement per categorie of type beleggingsinstrumenten waarop de basisprospectus betrekking heeft).

Dit barema zal het aanbod van "plainvanilla" obligaties, eenvoudige producten, ten goede komen.

Codes 60 en 70 Een emittent kan een prospectus opstellen in de vorm van één enkel document. Hij betaalt dan de bijdrage die codes 10 tot 42 vaststellen naar gelang het type verrichting. Hij kan dat prospectus echter ook in drie delen opstellen (registratiedocument, verrichtingsnota en samenvatting). Omwille van de vereiste neutraliteit zal de bijdrage in dat geval als volgt worden vastgesteld : - de drie delen van het prospectus kunnen tegelijkertijd worden goedgekeurd naar aanleiding van de openbare aanbieding of de toelating. In dat geval zijn codes 10 tot 42 van toepassing en wordt de verschuldigde bijdrage in één keer betaald bij de goedkeuring van het prospectus in drie delen; - de drie delen van het prospectus kunnen ook afzonderlijk worden goedgekeurd. Dan worden twee hypotheses onderscheiden : o ofwel wordt eerst het registratiedocument goedgekeurd buiten het kader van de goedkeuring van een prospectus : de verschuldigde bijdrage voor de goedkeuring van het registratiedocument bedraagt 2.520 euro (code 60). Later, bij de goedkeuring van de verrichtingsnota over de beleggingsinstrumenten, zal een bijdrage verschuldigd zijn die gelijk is aan het verschil tussen 2.520 euro en de bijdrage die verschuldigd zou zijn voor de goedkeuring van een volledig prospectus voor een dergelijke verrichting, op grond van codes 10 tot 42 (code 70). o ofwel werd het registratiedocument eerder goedgekeurd in het kader van een vorige verrichting en wordt het vervolgens opnieuw gebruikt in het kader van een andere openbare aanbieding of een andere toelating tot de verhandeling op een gereglementeerde markt. Bij de goedkeuring van de verrichtingsnota over de beleggingsinstrumenten, in het vooruitzicht van die andere openbare aanbieding of die andere toelating tot de verhandeling, zal een bijdrage verschuldigd zijn die ook hier gelijk zal zijn aan het verschil tussen 2.520 euro en de bijdrage die verschuldigd zou zijn voor de goedkeuring van een volledig prospectus voor een dergelijke verrichting, op grond van codes 10 tot 42 (code 70).

Code 80 Deze code viseert twee verschillende hypotheses. Enerzijds is zij van toepassing wanneer een prospectus dat minder dan twaalf maanden geleden werd goedgekeurd in het kader van een vorige verrichting, opnieuw wordt gebruikt in het kader van een andere openbare aanbieding of een andere toelating. Als dit prospectus moet worden aangepast en/of geactualiseerd via een aanvulling, is een bijdrage verschuldigd.

Anderzijds is zij van toepassing wanneer in een prospectus een ander prospectus is opgenomen door middel van verwijzing dat eerder door de FSMA werd goedgekeurd en dat nog steeds geldig is (met uitsluiting van de elementen die eigen zijn aan de verrichting waarop dat prospectus oorspronkelijk betrekking had).

In beide hypotheses is de verschuldigde bijdrage gelijk aan het verschil tussen 2.520 euro en de bijdrage die verschuldigd zou zijn op grond van codes 10 tot 42 indien een nieuw volledig prospectus zou worden opgesteld. Er bestaat dus een parallel tussen deze twee hypotheses en het geval waarin een registratiedocument dat eerder werd goedgekeurd in het kader van een bepaalde verrichting, opnieuw wordt gebruikt in het kader van een andere verrichting (code 70). Code 80 waarborgt zo de neutraliteit tussen de verschillende methodes voor de opstelling van prospectussen die, in bepaalde gevallen, alternatieven zijn.

Als een prospectus daarentegen wordt goedgekeurd in het kader van een verrichting en er tussen de goedkeuring van dat prospectus en de afsluiting van de verrichting nieuwe feiten opduiken of onjuistheden aan het licht komen die de goedkeuring van een aanvulling op het prospectus vereisen, zal laatstgenoemde goedkeuring geen aanleiding geven tot de betaling van een nieuwe bijdrage. Dit geldt ook wanneer de aanvulling op het prospectus bedoeld is om het basisprospectus te actualiseren.

Code 90 Deze lijn heeft betrekking op de beslissingen over de aanvragen tot verlening van een gedeeltelijke vrijstelling van de prospectusverplichting en tot goedkeuring van een verkort prospectus.

Volledigheidshalve wordt eraan herinnerd dat enkel de verrichtingen die niet door Richtlijn 2003/71/EG worden geharmoniseerd, nog in aanmerking komen voor een gedeeltelijke vrijstelling van de prospectusverplichting.

Code 100 Deze lijn heeft betrekking op de beslissingen over de aanvragen tot verlening van een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting. Enkel de verrichtingen die niet door Richtlijn 2003/71/EG worden geharmoniseerd, komen nog in aanmerking voor een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting. Hier is een bijdrage verschuldigd omdat een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting niet automatisch wordt verleend, maar een beslissing van de FSMA vereist.

II. Beslissingen genomen op basis van artikel 60 van de wet van 16 juni 2006 betreffende de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt Een bijdrage van 800 € is verschuldigd bij de indiening van dossiers met betrekking tot de goedkeuring van reclame (of andere documenten en berichten) in het kader van openbare aanbiedingen waarvoor de FSMA geen prospectus heeft goedgekeurd.

Wanneer het prospectus is goedgekeurd door de FSMA wordt de kost in verband met de reclame geacht te zijn vergoed door de bijdrage die krachtens codes 10 tot 90 verschuldigd is voor de indiening van een dossier met het oog op de goedkeuring van de prospectus zelf.

Het onderzoek van de reclame in het geval dat de FSMA het prospectus niet heeft goedgekeurd is complexer in de mate dat de FSMA dan kennis moet nemen van de details van de verrichting en van het prospectus (dat van het paspoort geniet) om de conformiteit van de reclame met de wettelijke vereisten te kunnen beoordelen.

In deze gevallen zal dus een bijdrage van 800 EUR worden opgevraagd en dit per reclamecampagne (geheel van documenten, folders, affiches enz. met betrekking tot eenzelfde verrichting) en per verdeler. Indien meerdere tussenpersonen een reclamecampagne organiseren zal elke tussenpersoon dus moeten bijdragen in de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA. III. Beslissingen getroffen op basis van artikel 19 of 20 van de wet van 1 april 2007 betreffende de openbare overnameaanbiedingen De bijdrage verschuldigd bij de indiening van een dossier voor het bekomen van de goedkeuring van een prospectus met betrekking tot een openbare overnameaanbieding (of openbaar ruilbod of uitkoopbod) schommelt in functie van het bedrag waarop de verrichting betrekking heeft, dat op zijn beurt wordt berekend in functie van de geboden tegenprestatie.

Als eenzelfde bieder over een periode van 12 maanden verschillende openbare overnameaanbiedingen uitbrengt op andere beleggingsinstrumenten dan effecten (zoals opties) en de prospectussen die voor die verschillende verrichtingen worden opgesteld, sterk analoog zijn, moet de bieder bij de goedkeuring van het eerste prospectus de bijdrage betalen waarvan sprake is in codes 112 tot 120.

De bijdrage die verschuldigd is voor de goedkeuring van de prospectussen over de latere verrichtingen, wordt echter teruggebracht tot 630 euro per prospectus omdat het onderzoek van die prospectussen de FSMA minder werk bezorgt.

Er is eveneens een bijdrage verschuldigd bij de indiening van een dossier met het oog op de erkenning door de FSMA van een prospectus goedgekeurd door een buitenlandse toezichthouder.

IV. Beslissingen genomen op basis van artikel 18, § 1, c) of d), of § 2, c) of d), van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt Deze lijn heeft betrekking op twee types van verrichtingen (openbare aanbiedingen tot omruiling en fusies) die worden vrijgesteld van de prospectusverplichting in het kader van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, op voorwaarde dat voor het publiek of de belanghebbenden, naar gelang het geval, informatie beschikbaar wordt gesteld die door de FSMA als gelijkwaardig wordt erkend aan de informatie die in het prospectus moet worden opgenomen. Deze vrijstellingen vereisen een beslissing van de FSMA en bijgevolg ook de betaling van een bijdrage.

Als de informatie die door de FSMA als gelijkwaardig dient te worden erkend aan de informatie die in een prospectus moet worden opgenomen, al is goedgekeurd door de FSMA zelf of door één van haar Europese collega-toezichthouders, wordt de bijdrage met de helft teruggebracht.

In die hypothese is de controle die de FSMA op de betrokken informatie moet uitoefenen, immers beperkter. Dat zal vooral zo zijn bij openbare aanbiedingen tot omruiling, als de informatie die door de FSMA als gelijkwaardig dient te worden erkend, deel uitmaakt van het prospectus over dat openbaar bod tot omruiling dat door de ter zake bevoegde autoriteit is goedgekeurd.

Als de FSMA overigens gebruik maakt van de machtiging als bedoeld in artikel 18, § 3, van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, en zij in een reglement verduidelijkt welke informatie beschikbaar moet worden gesteld om aan die gelijkwaardigheidsvoorwaarde te voldoen, zal zij met betrekking tot voornoemde verrichtingen niet langer geval per geval een beslissing moeten nemen. Bijgevolg zal daarvoor ook geen bijdrage meer moeten worden betaald.

V. Beslissingen genomen op basis van het Wetboek van vennootschappen in het kader van aanvragen tot verklaring van geen bezwaar over bijzondere verslagen Het Wetboek van vennootschappen bepaalt in verband met diverse verrichtingen dat bijzondere verslagen moeten worden bezorgd aan de FSMA die moet verklaren dat zij geen bezwaar heeft tegen de verspreiding ervan. Momenteel is dit, krachtens artikel 538 van het Wetboek van vennootschappen, het geval bij de uitgifte van converteerbare obligaties of warrants door vennootschappen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan.

Bijlage 2 bij het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 17 mei 2012 betreffende de vergoeding van de werkingskosten van de FSMA ter uitvoering van artikel 56 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten

Bijlage 2 : bijlage bij artikel 36bis

2014

2015

2016

2017

Art. 5, § 1

40,00 %

34,70 %

33,83 %

33,30 %

Art. 6, § 1

2,21 %

2,30 %

2,41 %

2,49 %

Art. 7, § 1

10,83 %

11,53 %

11,53 %

11,53 %

Art. 8, § 1

13,71 %

19,42 %

22,34 %

24,41 %

Art. 9/1, § 1

0,00 %

0,00 %

0,90 %

0,90 %

Art. 9, § 1 en 9/2, § 1

2,40 %

2,40 %

1,50 %

1,50 %

Art. 10, § 1

1,85 %

1,82 %

1,79 %

1,76 %

Art. 13, § 1

13,33 %

12,52 %

10,89 %

9,74 %

Art. 14, § 1

0,67 %

0,63 %

0,58 %

0,54 %

Art. 15, § 1

13,08 %

12,88 %

12,57 %

12,28 %

Art. 15/1, § 1

0,00 %

0,00 %

0,00 %

0,00 %

Art. 15/2, § 1

0,00 %

0,00 %

0,00 %

0,00 %

Art. 16, § 1

0,33 %

0,31 %

0,29 %

0,27 %

^